Gewasbeschermingsmiddelen
Opening
Verslag van een commissiedebat
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben op 14 mei 2024 overleg gevoerd met de heer Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en mevrouw Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, over Gewasbeschermingsmiddelen.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Graus
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat,
Postma
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Jansma
Voorzitter: Graus
Griffier: De Keijzer
Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Bromet, Van Campen, Flach, Graus, Grinwis, Holman, Kostić, Nijhof-Leeuw, Pierik, Podt en Vedder,
en de heer Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en mevrouw Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Aanvang 17.02 uur.
Gewasbeschermingsmiddelen
Aan de orde is de behandeling van:
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 oktober 2023 inzake gebruik middel Racumin Foam (26991, nr. 585);
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 oktober 2023 inzake uitkomst EU-stemming van 13 oktober 2023 inzake glyfosaat (27858, nr. 635);
- de brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 19 oktober 2023 inzake Strategisch Kader Biociden en stand van zaken Programma IPM-knaagdierbeheersing (27858, nr. 638);
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 26 oktober 2023 inzake stand van zaken moties glyfosaathoudende middelen en andere moties op het terrein van gewasbeschermingsmiddelen (27858, nr. 640);
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 november 2023 inzake uitkomst EU-beroepscomité van 16 november 2023 inzake glyfosaat (27858, nr. 641);
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 18 december 2023 inzake reactie op verzoek commissie over een afschrift van het antwoord op de brief van Pesticide Action Network Netherlands (PAN Nederland) over de oproep over hervergunning van glyfosaat (27858, nr. 642);
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 januari 2024 inzake stand van zaken rondom moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming - december (27858, nr. 644);
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 30 januari 2024 inzake toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Landbouw- en Visserijraad van 17 januari 2024, over de stand van zaken rond waterkwaliteit en gebruik bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden (27858, nr. 647);
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 18 maart 2024 inzake reactie op verzoek commissie over de stand van zaken inzake de door de biologische fruitteeltsector aangevraagde vrijstelling voor de bestrijding van de appelbloesemkever en schurft met biologische bestrijdingsmiddelen (27858, nr. 650);
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 15 april 2024 inzake reactie op het verzoek van het lid Kostić, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 12 maart 2024, over het gebrekkige toezicht en handhaving op landbouwgifgebruik (27858, nr. 651);
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 1 mei 2024 inzake reactie op de aangenomen motie van het lid Van der Plas c.s. over vóór 3 mei 2024 vrijstellingen verlenen voor de middelen Tracer en Exirel in de kersenteelt (Kamerstuk 21501-32-1639) (27858, nr. 652);
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 8 mei 2024 inzake stand van zaken moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming - voorjaar 2024 (27858, nr. 653);
- de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 8 mei 2024 inzake afhandeling incident biocide Racumin Foam in de veehouderij (26991, nr. 588).
De voorzitter:
Allemaal van harte welkom bij dit commissiedebat van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ik heet allereerst de mensen op de publieke tribune van harte welkom, en ook de mensen die thuis kijken en luisteren via het digitale kanaal. Ik heet de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de leden van de Staten-Generaal ook allemaal van harte welkom. Ik stel een spreektijd van vier minuten per fractie en vier interrupties voor.
Er zijn verder geen bijzonderheden, dus we beginnen met mevrouw Nijhof-Leeuw van de PVV.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Dank u, voorzitter. Hoe blij waren de kersentelers in eerste instantie met de vrijstelling? Maar de opluchting bij de telers ging in rook op door de restrictie die voorschrijft dat de telers de afgelopen twee jaar geen Exirel gebruikt mogen hebben. De minister en het Ctgb blijven hun zorgen uitspreken over de waterkwaliteit rondom de fruitteeltbedrijven, terwijl de waterkwaliteit een pluim krijgt van de waterschappen. De PVV heeft zich al vaker uitgesproken tegen chemische bestrijdingsmiddelen, maar helaas leert een tienjarig onderzoek van de WUR ons dat er op dit moment geen vervangende middelen zijn om de suzuki-fruitvlieg te bestrijden. De sector gaat failliet, tenzij de minister de motie uitvoert zoals die bedoeld is en de restrictie voor Exirel eruit haalt. Ik zie graag een toezegging tegemoet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Wat vindt de PVV ervan dat in 2023 42% van de telers zich niet hield aan de voorwaarden die gesteld worden aan het gebruik van deze middelen?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
De sector heeft zich sinds 1991 verbeterd, van een sterk vervuilende sector naar een sector die een pluim krijgt van de waterschappen. Ook zijn ze van 95% naar 43% niet-naleving gegaan. De sector heeft dus hele goede stappen gemaakt. In alle gesprekken van de afgelopen twee weken hoorde ik dat de sector nog steeds bezig is om zich te verbeteren. Ik denk dus dat de sector heel goed bezig is.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Het is toch een gotspe als bijna de helft van het aantal telers zich niet houdt aan de voorschriften en dat de PVV dan zegt: ze zijn hartstikke goed bezig?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Je kunt kijken of het glas halfvol is of halfleeg. Ik zie dat de sector zich bijna voor de helft verbeterd heeft. Ik denk dus gewoon dat het de goede kant opgaat. Ze zijn nog steeds bezig om te verbeteren. Dat hoor ik aan alle kanten en in alle gesprekken die ik de afgelopen twee weken gevoerd heb.
De voorzitter:
Mevrouw Nijhof vervolgt haar betoog.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Voorzitter. Jaar op jaar een vrijstelling voor bestrijdingsmiddelen is tijdrovend en zorgt voor een aanhoudende onzekerheid bij ondernemers. Er zal een werkbare goedkeuring moeten komen, totdat er alternatieven zijn. Is de minister bereid om de regeling voor kleine toepassingen voor de fruitsector te onderzoeken?
Voorzitter. Er zijn meerdere sectoren die met vergelijkbare problemen kampen, zoals de sector die glyfosaat gebruikt. Glyfosaat is een middel dat onder een vergrootglas ligt en waar helaas weinig tot geen alternatieven voor zijn, maar dat wel negatieve effecten heeft op onder andere de bijenpopulatie. De PVV zou graag een overzicht van de bestrijdingsmiddelen ontvangen waarin aangegeven wordt of het om een bestrijdingsmiddel van grote of kleine teelten gaat en of er alternatieven zijn. Het lijkt ons goed om met de betreffende sectoren aan het werk te gaan voor een langetermijnoplossing, zodat we af komen van het jaar-op-jaar-vrijstellingsbeleid.
Voorzitter. De PVV vindt het belangrijk dat bestrijdingsmiddelen veilig zijn voor mens en dier. Maar wanneer in de toekomst een restrictie tot gevolg heeft dat een hele sector uit Nederland verdwijnt, zoals nu bij de kersenteelt, analyseer dan met recente en betrouwbare data de risico's en neem de Kamer altijd mee in dergelijke ingrijpende besluiten.
Tot slot, voorzitter. Om te voorkomen dat besmet vlees bij de consument terechtkomt, vindt de PVV het terecht dat bij onjuist gebruik van bijvoorbeeld Racumin Foam een gebruiker geblokkeerd wordt totdat het probleem opgelost is. Dat er adequaat gehandeld wordt met betrekking tot bedrijven waar het vlees naartoe is gegaan, vindt de PVV belangrijk. Maar bedrijven blokkeren zonder dat er aangegeven wordt waar het om gaat, is niet oké. De bedrijven zijn weer vrijgegeven, maar ik vraag de minister hoelang de bedrijven op blokkade hebben gestaan. Daarbij komt dat het incident na ingrijpen meestal al drie maanden oud is en dat de kans groot is dat besmet vlees al in omloop is. Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Samenvattend kijken we als PVV uit naar groen licht voor Exirel, kijken we uit naar een bestrijdingsmiddelenoverzicht en horen wij graag een reactie met betrekking tot de werkwijze bij excessen.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nijhof-Leeuw namens de PVV. Hierna is het woord aan de heer Holman namens Nieuw Sociaal Contract, maar er is eerst nog een interruptie van mevrouw Kostić, Partij voor de Dieren.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ja, het lid Kostić. De situatie is nu zo dat biologische boeren de bestrijdingsmiddelen die andere ondernemers gebruiken, op hun land, op hun teelten, krijgen en daarvoor ook moeten gaan betalen, want zij moeten wel voldoen aan allerlei strenge voorwaarden en moeten zelf opdraaien voor bijvoorbeeld het instellen van bufferstroken. Is de PVV het met ons eens dat dat een onwenselijke situatie is en dat we moeten kijken hoe degenen die de bestrijdingsmiddelen zelf gebruiken, voorzorgsmaatregelen moeten nemen om de biologische boeren in ieder geval wat dat betreft met rust te laten?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik heb dat bericht ook gelezen. Ik ben daar eigenlijk wel heel erg benieuwd naar. Ik zou daar graag een reactie van de minister op willen hebben, dus dank u wel dat u het aanhaalt.
De voorzitter:
Is het lid Kostić akkoord zo? Het is goed. Dank u wel. Meneer Holman, Nieuw Sociaal Contract.
De heer Holman (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Dit debat over gewasbeschermingsmiddelen ligt gevoelig. Het is lastig om tot een goede, delicate balans te komen. We zien de negatieve effecten die het gebruik van deze middelen heeft. De natuur verslechtert, er is een historisch lage insectenstand, er is een daling van biodiversiteit, er zijn gevolgen voor de waterkwaliteit en nu zijn er wellicht ook gevaren voor de gezondheid van de mens. Tegelijk blijft gewasbescherming noodzakelijk om de voedselveiligheid zeker te stellen, om een goed inkomen voor de boer te hebben. Het is best een grote inspanning om meer te verduurzamen. De vraag is dus: hoe maken we de transitie naar een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zonder dat de sector de nek wordt omgedraaid? De minister werkt aan een uitvoeringsprogramma. De minister benoemt in zijn Kamerbrief de evaluatie van Bureau van waarde. Waarom heeft de minister deze nog niet met de Kamer gedeeld en wil de minister dat alsnog doen?
Om te beoordelen of het gebruik van bepaalde middelen veilig is, hebben we degelijke instituties. Het Ctgb opereert nauwkeurig en zorgvuldig binnen de kaders die hem worden gesteld en gegeven. Het getuigt van goed bestuur om te vertrouwen op de deskundigheid die daar is belegd. Als politiek gaan we wel over de maatschappelijke afweging die daaraan ten grondslag ligt en moeten we hier de discussie voeren over het zorgvuldigheidsbeginsel, ook als het bijvoorbeeld gaat om glyfosaat. We zien een autonome daling van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Vele middelen zullen de komende jaren niet meer worden toegelaten. Voor sommige teelten zijn nog geen alternatieven ontwikkeld. Vrijstelling na vrijstelling verlenen biedt ook geen oplossing. In plaats daarvan is een sterke stimulans voor de ontwikkeling van deze alternatieven nodig. Het verdwijnen van chemische middelen is nu de sterke stimulans. De sector komt met veel positieve initiatieven die we als politiek een vliegwiel kunnen geven. Ik vraag de minister deze initiatieven te omarmen. BO Akkerbouw bijvoorbeeld werkt met partijen aan een benchmarksysteem voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Zo'n systeem heeft het gebruik van antibiotica in de veehouderij met 70% doen laten dalen. Deze aanpak was een initiatief vanuit de sector, dat door de wetgever is verankerd met de Autoriteit Diergeneesmiddelen. Kan de minister dit initiatief van de plantaardige sector ondersteunen en is hij bereid om dit, vergelijkbaar met de antibiotica-aanpak, te borgen met een wettelijke verankering?
Veel partijen werken aan vervangende biologische middelen. Er wordt veel in geïnvesteerd, miljarden. De beschikbaarheid van deze middelen wordt bemoeilijkt door de lange beoordelings- en toelatingstermijn van wel acht tot tien jaar gemiddeld, terwijl er zo'n 129 producten in de pijplijn zitten die we graag zouden willen gebruiken. Hoe zet de minister zich in voor het versnellen van de toelating van biologische middelen in Europa?
Telers willen vaak hun gewasbescherming verduurzamen. Kan de minister telers hierbij verder ondersteunen middels een omschakelingsfonds, het creëren van experimenteerruimte of het delen van expertise middels platforms en anderen?
Een kwart van de supermarkten heeft een duurzaamheidskenmerk. Daarin worden eisen gesteld aan het gebruik van gewasbescherming. Zo'n keurmerk biedt de teler vaak maar niet altijd een meerprijs. De ketenpartijen en supermarkten moeten en kunnen hierin gezamenlijk hun verantwoordelijkheid pakken om deze keurmerken nog meer in de schappen te leggen. Welke rol kan de minister hierin spelen? Kan de minister afnemers en supermarkten stimuleren om afspraken te maken over de verkoop van producten, bijvoorbeeld om producten met bepaalde middelen niet meer in de schappen te leggen? Dat kan gekoppeld worden aan de maximale residu limiet, MRL.
Tot slot. We zetten volop in op het vinden van alternatieven. Sommige producten komen op zeer korte termijn in de knel. Heeft de minister een inventarisatie van de teelten die de komende jaren door uitfasering van middelen in de problemen komen? Zo ja, kan de minister die delen met de Kamer? Welke oplossing ziet de minister op korte termijn voor deze teelten?
De voorzitter:
Dank u wel voor uw inbreng, meneer Holman van Nieuw Sociaal Contract. Er zijn een paar interrupties. Allereerst meneer Flach van de SGP en dan meneer Grinwis van de ChristenUnie.
De heer Flach (SGP):
Ik sluit me aan bij het laatste deel van de bijdrage van de heer Holman, over teelten die het lastig hebben en dreigen te verdwijnen. Wat vindt de heer Holman ervan dat de rechter onlangs voor de tweede keer in korte tijd een streep heeft gezet door lelieteelt, omdat die nabij woonwijken gelegen is?
De heer Holman (NSC):
Dat is best een hele lastige. De rechter doet een uitspraak. Wie ben ik als Kamerlid om te zeggen dat de rechter geen goede uitspraak heeft gedaan? Per definitie heeft die dat gedaan — of het hoger beroep moet nog anders uitwijzen. Maar er is wel een bijzondere omstandigheid. Het gaat namelijk om goedgekeurde middelen, die de rechter op grond van het voorzorgsprincipe toch verbiedt. Voor de ondernemer is dat een strop, want die heeft duizenden euro's geïnvesteerd in zijn veld. Die ziet zijn lelies waarschijnlijk te gronde gaan wegens ziekten en plagen. Dat is dus triest. Maar betekent dit nu dat de rechter vanaf nu, bij elke willekeurige aanvraag over een teler door wie dan ook, kan zeggen dat hij vanuit het oogpunt van het voorzorgsprincipe geen toestemming geeft om middelen te gebruiken? Welke criteria hanteert hij daarvoor? Er is goed nagedacht over wat je zou kunnen doen om deze ongewisse situatie te voorkomen. Volgens mij heeft de minister een aantal middelen in zijn pakket die tot de mogelijkheden behoren. Hij kan bijvoorbeeld in overleg met de sector tot een bepaalde mate van teelvoorschriften komen. Die kun je wellicht vastleggen in een algemene maatregel van bestuur. Zo komt er ook meer helderheid voor de individuele boer en de individuele bloembollenteler over wat hij mag doen en wat hij niet moet doen. Dat geeft misschien ook wat maatschappelijke rust. Het is, denk ik, zeer wenselijk dat die helderheid en duidelijkheid er komen. Ook bij andere teelten zou dat bijvoorbeeld zo kunnen zijn.
Een ander punt dat hier ook in het verlengde van ligt, is wat mevrouw Nijhof noemde: de kersenteelt. Daar heb je ook zo'n situatie. Al negen jaar achter elkaar is er vrijstelling verleend voor de telers, terwijl dat eigenlijk natuurlijk niet de bedoeling is. Het lijkt me niet dat de Kamer en de minister steeds weer moeten beoordelen of een middel wel of niet toegestaan is. Dat is ook zo'n situatie waar je moet werken om te komen tot een beter protocol. Ik ben bijna klaar, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
We willen graag voor 23.00 uur thuis zijn.
De heer Holman (NSC):
Voorzitter, dit is een wezenlijk debat en dit is een heel wezenlijk punt dat veel maatschappelijke onrust geeft.
Ik zou ook graag van de minister horen wat hij denkt van de situatie dat de middelen in België wel geregistreerd zijn en gebruikt mogen worden en in Nederland niet. We moeten volgend jaar niet weer in dezelfde discussie en in dezelfde situatie zitten als waarin we nu zitten, zo van: moeten we weer ontheffing verlenen, en op grond waarvan? Dit is misschien een beetje een uitgebreid antwoord, voorzitter, maar het is een belangrijke discussie.
De voorzitter:
Meneer Flach kreeg in ieder geval veel waar voor zijn geld. Allereerst meneer Grinwis, en dan het lid Kostić. Allereerst was meneer Grinwis van de ChristenUnie aan de beurt.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Om in te gaan op het laatste punt, de zorgen van de heer Holman over de kleine teelten deel ik. Ik ben wel benieuwd wat nou eigenlijk zijn inzet is. Hij vraagt om een overzicht en om inzicht. Maar wat is nou de inzet van NSC? Kan hij in zijn antwoord ook ingaan op het schoonheidsideaal dat we tegenwoordig op groente en fruit plakken? Daardoor móét je wel spuiten, wil je je groente en fruit zonder vlekjes en dingetjes in het schap krijgen. Wat is zijn oproep aan de supermarkten in dezen?
De voorzitter:
Meneer Holman, kort en bondig, alstublieft.
De heer Holman (NSC):
Over supermarkten heb ik wat gezegd. Ik heb vaker gezegd dat die meer en meer hun verantwoordelijkheid moeten nemen om te helpen met het naar beneden brengen van de middelen. Onze inzet is hetzelfde als die van de SUR, namelijk om in 2030 de helft van de middelen te reduceren. Dat zou ik een hele goede vinden. Onze inzet is ook om zo snel mogelijk in de beoordeling nieuwe middelen en biologische middelen versneld ter beschikking te hebben, zodat we fors kunnen inzetten op vermindering van gewasbeschermingsmiddelen, wegende dat ze nodig blijven om überhaupt teelt in de benen te houden.
De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording. Het lid Kostić, de Partij voor de Dieren.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Eerst even over die rechter. Erkent de collega van NSC dat de rechter hier iets heeft gedaan wat de overheid had moeten doen, namelijk het voorzorgsbeginsel — dat is onze taak — toepassen?
De heer Holman (NSC):
Moreel-ethisch denken ontwikkelt zich in de tijd. Tien jaar geleden kenden we dit begrip niet eens en werd er niet over nagedacht. Kennelijk is nu het moment dat dit item gaat spelen en ook in de juridische afweging een dominante en belangrijke rol gaat spelen. Dat is een nieuw feit. Daarom roep ik de minister op om dat te kanaliseren en om als overheid verantwoordelijkheid te nemen. Daarbij heb ik de suggestie gedaan om via een algemene maatregel van bestuur meer teeltvoorschriften en bindende voorschriften over wat wel en niet mag te gaan implementeren.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dan over die juridische ontwikkelingen. De rechter heeft geoordeeld dat uit voorzorg die teelten niet kunnen. Vervolgens heeft de rechter gezegd dat je nog steeds de economische belangen van de lelieteler moet afwegen tegen de belangen van de burgers. Toen heeft de rechter iets heel opmerkelijks gezegd, namelijk: dan verliest die lelieteler alsnog, omdat lelies een luxeproduct zijn. Ik hoop dat ik in de woorden van NSC heb kunnen lezen dat als het gaat om de bestrijdingsmiddelen die worden gebruikt, zij zich vooral zorgen maken om de teelt van groente en fruit. Het gaat dus om ons eten en de voedselzekerheid, waar ook bijen aan bijdragen, die in gevaar komen. Is NSC bereid om mee te denken over hoe we de sierteelt zouden kunnen beperken? We zien namelijk dat het aantal hectare dat gebruikt wordt voor sierteelt vele malen groter is dan het aantal hectare dat we gebruiken voor groente en fruit. Dit verschil blijft ook nog steeds groeien.
De voorzitter:
Dat waren twee vragen. U heeft er dus hierna nog eentje over.
De heer Holman (NSC):
Dat zijn wezenlijke vragen. We zijn ervan overtuigd dat het gebruik van middelen naar beneden moet. Juist in de kassen en in de sierteelt zie je dat heel veel biologische middelen worden gebruikt en heel weinig andere gewasbeschermingsmiddelen. Daar is dus al een hele positieve stimulans geweest.
Dan uw vraag over hoe ik het voorzorgprincipe zie. Ik denk dat u en ik best een lijstje zouden kunnen maken van zaken die je ook wel aan de orde zou kunnen stellen uit het oogpunt van het voorzorgprincipe. Ik noem autorijden, vliegverkeer, Tata Steel en een heleboel andere zaken. Hiervan weten we dat ze allemaal slecht zijn voor de gezondheid van de mensen. Maar dan houdt het pas op als we geen industrie en geen activiteiten meer in Nederland hebben. Dat is ook niet wat je wil. Je moet echt zoeken naar de redelijkheid dat je maximaal de risico's, vooral op het gebied van gezondheid van mensen uitsluit en toch ook onze economie, ons leven en ons voedsel wel in de benen houdt.
De voorzitter:
U heeft geen interrupties meer, lid Kostić. Er zat namelijk net een dubbele tussen. Dat komt door de 30 secondenregeling. We zullen het einde afwachten en dadelijk kijken of we qua tijd uitkomen. Bewaar 'm alstublieft voor de tweede termijn, lid Kostić. Meneer Flach, van de SGP-mannenbroeders, Staatkundig Gereformeerde Partij.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Telers gaan niet het land op om zo veel mogelijk te spuiten, gelukkig maar. Gewasbescherming is nu eenmaal nog nodig voor onze voedselzekerheid. Laten we dat niet vergeten. De SGP wil inzetten op minder milieubelasting, weerbare teelt, meer precisiebehandelingen en groene middelen, waarbij er oog is voor de praktijk en voor feiten. Niet alles is immers wat het lijkt. Meer dan 90% van het glyfosaat in het oppervlaktewater komt niet bij de landbouw vandaan, maar bij de afvalwaterzuivering. In Noord-Holland werden verhoogde concentraties dinoterb aangetroffen, terwijl die stof al twintig jaar verboden is. Dit was eerder op deze plekken niet geconstateerd en hiermee is illegaal gebruik niet aannemelijk. Dat lijkt te wijzen op meetfouten waarvoor gecorrigeerd zou moeten worden. Ik noem een ander voorbeeld. Hoeveel imidacloprid — ik kan er niets aan doen dat dit soort moeilijke woorden er nou eenmaal in staan — zou uit vlooienbanden in het milieu terechtkomen?
Voorzitter, vóór 2018 was er sprake van een gestage daling van normoverschrijdingen, maar in de vier jaar daarna niet meer. Hoe komt dit? In die jaren zijn immers wel verschillende middelen verboden. Geldt hier, evenals bij het mestbeleid, dat generieke maatregelen zijn uitgewerkt en dat een gebiedsgerichte aanpak en meer doelsturing nodig zijn? De minister kijkt naar de toetsing van middelen aan de KRW-normen. Waar wil hij naartoe? Lokale overschrijdingen moeten we niet aanpakken met nationale verboden. Ziekten en plagen in de kiem smoren helpt om latere inzet van middelen te beperken. Door verschraling van het pakket effectieve middelen zijn de risico's echter juist toegenomen. Denk aan het zaadcoatingverbod en volveldsbespuitingen. Ook is er sprake van resistentieontwikkeling. We moeten echt voorkomen dat het middelenpakket uitgekleed wordt zonder adequate alternatieven.
Voorzitter. De SGP waardeert de ruimte voor de bestrijding van de suzuki-fruitvliegen in de kersenteelt, maar daar heb ik wel twee vragen bij. Waarom moet dit de laatste vrijstelling zijn? De toelatingsprocedure voor Exirel loopt, en de Tracer-fabrikant wil de toelating nog niet uitbreiden van houtig kleinfruit naar kers. Daar kunnen kersentelers toch weinig aan doen, vraag ik de minister. Exirel mag alleen worden ingezet als het middel in de afgelopen twee jaar niet is gebruikt. Mevrouw Nijhof had het daar al over. Veel telers kunnen dus niks met dit effectieve middel. Waarom kiezen de bewindslieden niet voor maximaal één toepassing met een lagere dosering? Dat is dan nog steeds een stuk minder dan in omliggende landen.
Gemeenten worstelen met de spuitvrije zone van 50 meter bij gevoelige bestemmingen. De Raad van State heeft die breedte inmiddels alweer vijftien jaar geleden vastgesteld. Inmiddels is er flink geïnvesteerd in driftreductie. Willen de bewindslieden, mede gelet op de woningbouwopgave, ervoor zorgen dat er samen met gemeenten voor een geactualiseerde onderbouwde zonering gezorgd wordt?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Meneer Flach gaf aan dat de hoeveelheid middelen steeds minder is geworden, maar is hij ervan op de hoogte dat in de omringende landen veel meer Exirel in het middel dat ze gebruiken zit dan hier, en dat het hier steeds meer beperkt wordt en meer suiker en eiwit dan bestrijdingsmiddel is?
De heer Flach (SGP):
Dat is mij bekend. Ik stelde de minister de vraag waarom er niet gekozen is voor één toepassing met een lagere dosering; dat zou dan nog steeds veel minder zijn dan in buurlanden. Met andere woorden: ik wil daarmee laten zien dat we dan niet heel erg afwijkend zijn in Europa en dat we daarmee toch een heel aantal telers kunnen helpen.
De voorzitter:
U mag doorgaan.
De heer Flach (SGP):
De Landbouwminister kijkt ondanks Europese toelating naar beperking van de glyfosaattoepassingen. Maar waar gaat hij dan precies op sturen? Kijkt hij ook naar de gevolgen voor de aantrekkelijkheid van niet-kerende grondbewerking en groenbemesters? Duits onderzoek wijst op een andere bron voor de aanwezigheid van glyfosaat en het afbraakproduct daarvan in oppervlaktewater naast het gebruik als onkruidmiddel. Het gaat daarbij mogelijk om stedelijk afvalwater. Hoe wordt dit opgepakt? De SGP is tegen een generiek middelenverbod in grondwaterbeschermingsgebieden. Veel middelen vormen geen probleem en het al dan niet aanwezig zijn van een kleivoerende laag maakt verschil. Waarom laat het kabinet het noodzakelijke maatwerk niet over aan de provincies?
Tot slot.
De voorzitter:
Eén zin.
De heer Flach (SGP):
De SGP wil meer inzetten op geïntegreerde gewasbescherming. Hoe gaat de minister zorgen voor investeringen in cruciaal praktijkonderzoek en hoe pakt de minister de vele nuttige aanbevelingen in de Staat van Plantgezondheid voor onder meer het verhogen van de weerbaarheid van teelttuinprecisietechnieken op?
Dan schrap ik nog vijf zinnen om u een plezier te doen, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Flach namens de SGP.
Dan is het woord aan mevrouw Podt, Democraten 66. Mevrouw Podt zit nog helemaal in de songfestivalsferen aan haar jasje te zien. U had er zo bij kunnen staan.
Mevrouw Podt (D66):
Nou, ik ben natuurlijk nieuw in deze commissie. Dat weten heel veel mensen nog niet van mij, maar ik ben een groot fan van het Songfestival.
De voorzitter:
Dat is te zien. Meneer Van Campen, u had nog een vraag voor meneer Flach?
De heer Van Campen (VVD):
Ja, dank u wel. De VVD deelt de opvatting dat glyfosaat mogelijk moet zijn, maar wel op die plekken waar het verantwoord kan en waar men zich houdt aan de voorschriften die daarbij worden gesteld. Ik hoorde de heer Flach vooral een aantal vragen stellen aan de minister waarom de toepassing van glyfosaat veel breder mogelijk zou moeten blijven, maar hij sloot zijn betoog ook af met een hartenkreet en een ondersteuning van de benadering van geïntegreerde gewasbescherming. Ik ben wel nieuwsgierig wat de SGP dan verstaat onder geïntegreerde gewasbescherming.
De heer Flach (SGP):
Ik wil vooral stilstaan bij het eerste deel van uw vraag, want ik denk dat ik dan ook niet duidelijk ben geweest. Kijk, ik ben er niet voor om glyfosaat veel breder te gaan gebruiken. In het begin van mijn betoog heb ik gezegd: laten we kijken naar praktijk en feiten. Als blijkt dat veel van de gevonden glyfosaatconcentraties niet afkomstig zijn uit de landbouw, dan moet daar ook oog voor zijn en dan moeten we daar gewoon serieus naar kijken. Er staat dat het mogelijk stedelijk afvalwater zou zijn. Dus dat even ter correctie van uw vraag. Wat de geïntegreerde gewasbescherming betreft, is die natuurlijk volop in onderzoek. Mijn vraag daarover aan de minister: zouden we daar niet wat meer in moeten investeren, zodat we dat niet alleen maar aan de tekentafel kunnen bedenken maar ook in de praktijk kunnen testen, zodat de beste technieken ook kunnen bijdragen aan het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen?
De heer Van Campen (VVD):
Dat is fijn. Dat klinkt al een stuk genuanceerder dan het aanvankelijke betoog. Ik herinner me een ontzettend leerzaam rondetafelgesprek dat we in deze commissie over glyfosaat hebben gevoerd, waarbij ook boeren zelf aangaven dat je het in heel veel situaties en heel veel contexten op bepaalde gronden en met bepaalde gewassen ook helemaal niet nodig hebt. De gedachte achter geïntegreerde gewasbescherming spreekt mijn fractie zeer aan, want je gaat kijken of er alternatieven zijn. Chemie is de laatste stap in de gereedschapskist, maar dan moet je de alternatieven er natuurlijk wel bij hebben, omdat de boer anders die gereedschapskist uitgebeend ziet. Ik denk dus dat we toch moeten constateren dat SGP en VVD het daarover eens zijn.
De heer Flach (SGP):
Dat laatste is zeker het geval. Ook de SGP vindt dat we eigenlijk het beste af zouden zijn als we helemaal geen gewasbeschermingsmiddelen nodig hadden. De werkelijkheid is dat we het wél nodig hebben. Alles wat kan bijdragen aan het verminderen daarvan, is denk ik in het belang van waterkwaliteit maar ook van de telers zelf. Ik wil toch nog even rechtzetten dat mijn antwoord genuanceerder zou zijn dan mijn betoog. Ik heb in mijn betoog alleen maar gevraagd om te kijken naar andere bronnen van glyfosaat dan alleen landbouw, en om die uit te sluiten. Ik heb niet gevraagd om het breder toe te passen, of op meer plekken of wat dan ook. Laat helder zijn dat ik dát niet betoogd heb.
De heer Holman (NSC):
Ik kan de lijn helemaal volgen; ik ben het grotendeels eens. Maar vindt u bijvoorbeeld boeren die standaard groenbemesters met glyfosaat doodspuiten, voldoen aan het idee van geïntegreerde teelt? En bent u niet bang ...
De voorzitter:
Via de voorzitter alstublieft.
De heer Holman (NSC):
... zeg ik via de voorzitter, dat er straks toch een wetenschappelijk onderzoek komt dat aantoont dat er een oorzakelijk verband is tussen residuen van gewasbeschermingsmiddelen en menselijke ziekten? Hoe kijkt u daartegen aan?
De voorzitter:
Nee, via de voorzitter: "Hoe kijkt meneer Flach daartegen aan?"
De heer Flach (SGP):
Of ik daar bang voor moet zijn? We moeten die angst niet onnodig voeden. Daar is de wetenschap voor; die moet dat aantonen. Als er reden is om bezorgd te zijn, moeten we vooral ingrijpen. Dat is hoe we daarin zitten. Vandaar dat ik blijf hameren op feiten. Er moet voldoende onderzoek naar zijn, en op dat moment moeten we ook ingrijpen. Nu ben ik even het eerste deel van uw vraag kwijt.
De voorzitter:
Meneer Holman, dat tellen we niet als interruptie.
De heer Holman (NSC):
Ik wil de vraag graag even herhalen voor mijn buurman.
De voorzitter:
Nu wel de korte versie.
De heer Holman (NSC):
Wat vindt u van het consequent doodspuiten van groenbemesters, wat sommige agrariërs doen? Is dat onderdeel van geïntegreerde teelt?
De voorzitter:
"Wat vindt meneer Flach daarvan, meneer de voorzitter?"
De heer Flach (SGP):
Ik zie dat niet als een goede vorm van geïntegreerde gewasbescherming. Ik vind dat iedere teler maximaal verantwoordelijk is voor zijn middelgebruik en daar zo terughoudend mogelijk mee moet omgaan. Om met de heer Van Campen te spreken: die chemie moet het laatste redmiddel in je kistje zijn.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw beantwoording. Dan gaan we nu naar mevrouw Podt, de songfestivalfan van Democraten 66.
Mevrouw Podt (D66):
Voorzitter, vandaag ben ik gewoon woordvoerder LNV.
Als je geen rijbewijs hebt, dan mag je niet autorijden. Dat is logisch, want je moet eerst getest worden om te weten of het veilig is om de weg op te gaan. Vandaar mijn teleurstelling over de uitkomst van het mondelinge vragenuur, waarbij de minister aangaf er geen moeite mee te hebben dat we bij glyfosaat niet kiezen voor voorzorg. Wat D66 betreft is het bizar dat we boeren en omwonenden zo lang in onzekerheid laten omdat we geen goede protocollen hebben; ondertussen blijven mensen ziek worden. Daarom moeten we stappen blijven zetten om het voor boeren en omwonenden veiliger te maken. Daarom is het goed dat we nu gelukkig — eindelijk, zeg ik erbij — gaan testen op neurodegeneratie, zoals parkinson. Maar het risico van cocktails van verschillende bestrijdingsmiddelen op mens en milieu testen we niet. Hoelang duurt het voordat er een Europese beoordelingsmethode is om cocktails te testen? Kan de minister toezeggen daarop vooruit te lopen en een voortrekkersrol te nemen in Europa?
Voorzitter. Het RIVM is bezig met een groot onderzoek, onder andere naar glyfosaat en parkinson. Ik vraag me af of dat voorstel goed is afgestemd met de EFSA, om te voorkomen dat we daar straks te horen krijgen dat zij het niet eens zijn met de opzet, want dan zou het onderzoek weer niet bruikbaar zijn om glyfosaat te verbieden, ook als ondubbelzinnig blijkt dat het parkinson veroorzaakt. Bij het onderzoek wordt ook breder gekeken naar de link tussen parkinson en andere pesticiden. In Frankrijk, Italië en nu ook Duitsland wordt parkinson als beroepsziekte aangeduid. Boeren kunnen zich dan beroepen op overheidssteun. In Duitsland krijg je al steun als je parkinson krijgt nadat je 100 dagen met pesticiden hebt gewerkt. Veel boeren werken jarenlang met deze middelen. Het is onacceptabel dat ze niet geholpen worden. Is de minister het met mij eens dat Nederlandse boeren dezelfde hulp verdienen als boeren in Italië, Frankrijk en Duitsland? Kan de minister toezeggen dat deze ziekte dit jaar al als beroepsziekte aangeduid zal worden, in plaats van dat dit nog jarenlang gaat duren?
Voorzitter. Het is duidelijk dat er genoeg zorgen zijn over legale middelen, maar boeren kunnen online ook nog eens illegale middelen bestellen of zij kunnen middelen illegaal toepassen. Een op de zes sierteeltbedrijven houdt zich slecht aan de regels. Het is zorgelijk dat er boeren zijn die deze gezondheidsrisico's nemen, maar het risico is niet alleen voor hen. Illegale middelen of illegale toepassingen zijn desastreus voor de omgeving en vormen een risico voor omwonenden. Kan de minister toezeggen voor 2025 een plan van aanpak te maken, zodat er sneller en strenger opgetreden kan worden wanneer bedrijven de wet overtreden?
Bij de kersenteelt gaat de minister de distributie handhaven. Daarnaast vertrouwt hij erop dat de sector zich nu wel aan de regels zal houden, ondanks dat bijna de helft de middelen verkeerd toepaste. Dat lijkt me dus niet echt een oplossing. Het gaat om de toepassing en niet om de distributie. Kan de minister toezeggen met concrete maatregelen te komen die borgen dat kersentelers bestrijdingsmiddelen volgens de norm toepassen?
De heer Pierik (BBB):
Mevrouw Podt gaf aan dat ongeveer de helft van de kersentelers de gewasbeschermingsmiddelen niet adequaat toepast. Ik ben eigenlijk wel benieuwd waar dat op gebaseerd is, want volgens mij zijn dat vooral de hobbytelers en de kersentelers die met hoogstamfruitbomen werken. De professionele kersentelers hebben met plastic overkappingen en dergelijke al veel minder risico op ziektedruk. Ik wil dus graag een toelichting. Is dat een gemiddelde van de hele sector of is dat een specifiek deel van de sector?
Mevrouw Podt (D66):
Deze informatie — volgens mij was het 42%, zeg ik uit mijn hoofd, maar het precieze getal moet ik u schuldig blijven — stond in de brief van de minister. Ik heb geen idee waaruit dat is opgebouwd, maar at the end of the day maakt dat volgens mij niet uit. Iedereen heeft zich te houden aan de regels die we afspreken. Die regels zijn er namelijk voor de veiligheid van de natuur, voor de veiligheid van ons allemaal en voor het voortbestaan van insecten, die hartstikke belangrijk zijn om ervoor te zorgen dat we ook in de toekomst fruit hebben. Het maakt me eerlijk gezegd dus niet zo heel veel uit.
De voorzitter:
Meneer Pierik, denk aan de 30 seconden.
De heer Pierik (BBB):
Het kan mevrouw Podt wel niet zo veel uitmaken, maar als door dat percentage een hele sector het faillissement in de ogen ziet, denk ik dat het toch wel heel cruciaal is om te weten hoe de samenstelling is. Er zit echt een groot verschil tussen hobbymatige kersentelers en beroepsmatige kersentelers.
Mevrouw Podt (D66):
Dit is een beetje flauw. Nu gaat meneer Pierik hier vanachter een bureau met de vinger wijzen naar hobbytelers, terwijl we allemaal een beetje in het duister tasten. Laat de minister daar vooral antwoord op geven. Mijn punt is dat iedereen zich aan de regels dient te houden. Ik hoop dat de heer Pierik dat met mij eens is. Op dit moment, op deze manier, krijgen al die mensen die met kersen bezig zijn, een hele slechte naam. Laten we dat oplossen. Ik vraag de minister ervoor te zorgen dat het probleem wordt opgelost. Het probleem zat 'm in het feit dat er heel veel telers zijn — 42% is een hoog getal — die deze middelen verkeerd gebruiken. Dat verkeerd gebruik heeft allerlei effecten die we met z'n allen niet willen. De regels zijn er niet voor niets. Daar moeten mensen zich aan houden.
De voorzitter:
Meneer Pierik, dat wordt dan al uw laatste interruptie.
De heer Pierik (BBB):
Ja, misschien wel, voorzitter, maar ik wil dit toch even rechtzetten. Misschien moet ik het gewoon aan de minister vragen. Als die 42% die in overtreding zou zijn, verantwoordelijk is voor 3% van de kersenteelt en als 97% van de kersenteelt zich wel keurig aan de regels houdt, dan vind ik dat toch een heel cruciaal punt. Vandaar dat ik dit even naar voren schuif.
Mevrouw Podt (D66):
Ja, maar de mensen die zich aan de regels houden, hebben dan toch geen probleem? Waar hebben we het nu over? Ik zeg: mensen moeten zich aan de regels houden en ik wil dat de minister daar op een goede manier op toeziet, dat hij daarbovenop zit. Volgens mij kan de heer Pierik het dan alleen maar met mij eens zijn dat dat noodzakelijk is. Want al is het maar 3%, die mensen moeten zich toch aan de regels houden, want het heeft effect op ons allemaal. Het heeft effect op de natuur, het heeft effect op de heer Pierik en op mij, het heeft effect op de sector. Laten we dus stoppen met net doen of ik iets heel raars zeg.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik vraag mevrouw Podt of ze ermee bekend is dat de kersenteelt voor de hele sector in een keer vrijstelling vraagt. Nu wordt niet alleen degene die in overtreding is, gestraft, maar de hele sector. Ik geef een voorbeeld: als iemand de 100 kilometer per uur op de autobaan overschrijdt, gaan we toch ook niet iedereen van de autobaan halen?
Mevrouw Podt (D66):
Als er een plek op de autobaan is waar mensen consequent veel te hard rijden, gaan we zeker wel wat doen om te zorgen dat iedereen zich aan de regels gaat houden. Volgens mij is het zo, zeg ik in reactie op de kern van uw betoog, dat de voorwaarden die werden gesteld, allang bekend waren bij de sector; dat stond al in de brief. Maar dat hoor ik dan nog graag van de minister.
De voorzitter:
U mag doorgaan met uw betoog, mevrouw Podt.
Mevrouw Podt (D66):
Even kijken waar ik was gebleven, voorzitter. Volgens mij bij de kersentelers.
Voorzitter. Ook Nederland moet zich aan de regels houden. Dat lijkt de laatste tijd alleen te lukken als de rechter erbij wordt gehaald, terwijl het de taak is van de overheid om voor haar burgers te zorgen. Daarom heeft mijn voorganger een motie ingediend met de oproep om bestrijdingsmiddelen te verbieden in grondwaterbeschermingsgebieden. Ik begrijp dat de minister dat niet lichtzinnig doet en dat we goed moeten kijken naar de juiste manier, maar is de minister het met mij eens dat het heel vreemd is dat we giftige stoffen toelaten in gebieden waar we ons drinkwater vandaan halen en dat we dat zo snel mogelijk moeten verminderen?
Voorzitter. De natuur staat onder druk, ons water is vervuild en mensen lopen gezondheidsrisico's. Ik roep de minister ertoe op om snel in actie te komen om te zorgen dat de toelating en toepassing van bestrijdingsmiddelen veilig gebeurt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Podt. Netjes binnen de tijd, dus ook daarvoor dank.
De heer Flach (SGP):
We zijn het in deze commissie over één ding wel eens: we willen allemaal dat er zo min mogelijk gewasbeschermingsmiddelen in het water terechtkomen en dat mensen er geen gezondheidsschade door lijden. Wat ik mis in het betoog van mevrouw Podt, is een antwoord op de vraag hoe wij er met het beperkte aantal middelen dat er is als alternatief, toch voor kunnen zorgen dat we de teelten overeind houden en voldoende voedsel beschikbaar houden. Want dat is een andere zorg die we serieus moeten nemen en daar hoor ik niets van terug in het betoog van mevrouw Podt.
Mevrouw Podt (D66):
Allereerst, ik vraag me soms af of we het allemaal met elkaar eens zijn, want ik hoorde de heer Flach net in zijn betoog zeggen dat we de angst niet onnodig moeten voeden. Dat vind ik nogal een uitspraak tegenover al die mensen die berichten naar mijn mailbox hebben gestuurd na de mondelinge vragen over glyfosaat en die zich, terecht, hele grote zorgen maken over wat er in hun achtertuin gebeurt. Ik vraag me dus af of we dat inderdaad delen.
Het is uitstekend om te kijken naar alternatieven. Daar zijn wij ook voorstander van. Volgens mij zijn er alternatieven op de markt of in toepassing die bredere toepassing zouden kunnen verdienen. Daar kunnen we boeren ook bij helpen. Laten we daar vooral met elkaar naar kijken. Maar laat ik over één ding heel helder zijn: uiteindelijk vind ik dat we de gezondheid van alle Nederlanders, inclusief de telers, voorop moeten stellen. Ik vind het wel raar dat als ik niet een heel betoog houd over alternatieven, dat wordt gespind alsof ik geen aandacht zou hebben voor de sector, terwijl de kern is dat we het hier hebben over de gezondheid van heel veel mensen in Nederland.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Flach nog?
De heer Flach (SGP):
Ik kan niet op alles ingaan, maar ook in de geneeskunde gebruiken we soms geneesmiddelen die een ziekte genezen terwijl we weten dat die middelen een schadelijke bijwerking hebben. Maar we doen dat domweg omdat er niet iets anders beschikbaar is. Ik ben op zoek naar die nuchterheid, ook bij D66, dat we soms gebonden zijn aan middelen die we liever niet zouden gebruiken, maar die we moeten gebruiken omdat we ook een verantwoordelijkheid hebben voor een gezonde voedselproductie. Dat heeft ook haar consequenties.
Mevrouw Podt (D66):
Volgens mij hebben we heel veel boeren in Nederland die op een goede manier gezond voedsel produceren. Als er iets is waarvan ik hoop dat we daar met elkaar naartoe kunnen werken, is het dat we straks een sector krijgen waarin dat de norm is. En het volgende wil ik toch even adresseren. Nu heeft de heer Flach het weer over nuchterheid, maar ik vind dat echt kwalijk. Je zet daarmee gewoon allerlei mensen weg die zich grote zorgen maken. Ik vind dat de heer Flach daar totaal aan voorbijgaat.
De voorzitter:
Meneer Flach, uw laatste interruptie.
De heer Flach (SGP):
Liever geen interruptie, maar een persoonlijk feit. Mijn op zich normale worden krijgen iedere keer een hele rare draai in de beantwoording van mevrouw Podt. Daar wil ik echt iets van zeggen. Ik heb in eerste instantie gezegd dat we niet onnodig de angst moeten voeden, niet onnódig — dus met nadruk op het woord "onnodig". Als ik het heb over nuchterheid, bedoel ik dat we met alle voorzichtigheid die we in acht nemen toch ook voedsel zullen moeten produceren en dat we niet lijdelijk kunnen toezien hoe hele oogsten verdwijnen. Met een risico-inschatting die de wetenschap moet doen, moeten we zoeken naar middelen die verantwoord zijn en tóch gebruikt kunnen worden. Voorzitter, dat even als persoonlijk feit.
De voorzitter:
Zeker, waarvan akte. Daar hoeft u niet op te reageren, mevrouw Podt, maar oké, u mag erop reageren.
Mevrouw Podt (D66):
Fijn dat er een soort van nuancering komt, maar op het moment dat je zegt "je moet angst niet onnodig voeden", dat je dat in de context van dit debat zegt en dat je dat zegt in de context van hoe ik mijn bijdrage doe, heb ik welzeker grote moeite met die uitspraak. Dat gaat niet om mij, maar wel om al die mensen die mij schrijven en die zeggen "wat fijn dat jullie hier een punt van maken, want dit gebeurt in mijn achtertuin" of "dit gaat over mijn vader, die deze stoffen heel lang heeft gebruikt en daar heel ziek van is geworden". Ik denk dat we dat serieus moeten nemen.
De voorzitter:
Meneer Flach, nu gaat u wel uw laatste interruptie inzetten.
De heer Flach (SGP):
Dat is dan maar zo, voorzitter. Ik heb die opmerking niet gemaakt in aansluiting op de woordvoering van mevrouw Podt. Ik heb die opmerking gemaakt toen de heer Holman mij vroeg of ik niet bang ben dat er op enig moment een onderzoek komt waaruit een verband naar voren zal komen tussen bestrijdingsmiddelen en aandoeningen bij mensen. Dat is een dermate algemene vraag dat ik heb gezegd dat ik daar niet op inga omdat je daarmee onnodig angstgevoelens aanwakkert, ook voor middelen waarbij dat helemaal niet nodig is. Laat ik hier helder maken — want ook ik krijg die mails en ook ik ken de mensen die die vrees hebben en die dat wijten aan die bestrijdingsmiddelen — dat we die zorgen serieus moeten nemen en dat we met elkaar moeten werken aan het zo veel mogelijk terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen. Ik wil echt rechtgezet hebben dat ik dat bagatelliseer, want dat is geenszins het geval, zoals u hebt kunnen horen als u goed geluisterd hebt naar mijn bijdrage.
Mevrouw Podt (D66):
Dan grijp ik deze uitgestoken hand en stel ik voor dat we inderdaad de komende tijd kijken hoe we deze middelen heel snel heel veel minder kunnen maken, want ik vond dat een mooi aanbod van de heer Flach.
De voorzitter:
Dan stel ik altijd voor om samen een keer een kopje koffie te gaan drinken. Dat moeten meneer Flach en ik trouwens ook nog doen. Mevrouw Podt had het nog even over de EFSA. Dat is de Europese autoriteit voor voedselveiligheid. Dat is bij ons ondergebracht bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Dat zeg ik even voor degenen die minder ter zake deskundig zijn. Mevrouw Podt, bedankt voor de inbreng namens Democraten 66 en voor uw beantwoording. Dan mevrouw Bromet, GroenLinks-PvdA. Zij spreekt altijd met twee petten op.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Maar wel met een enkele spreektijd!
Voorzitter. Ik word niet vrolijk van dit debat en ook niet van heel veel inbrengen die ik hiervoor al hoorde. Ik moest ook meteen denken aan de groep parkinsonpatiënten die ik eerder dit jaar sprak bij de fractie van D66, samen met de Partij voor de Dieren. Dat heeft echt diepe, diepe indruk op mij gemaakt. Zij vertelden ook dat een heleboel van hen in het verleden met deze bestrijdingsmiddelen gewerkt hebben. Ik vond dat echt heel heftig. Als ik door Nederland rijd, dringen de bestrijdingsmiddelen zich eigenlijk ook op, als je goed kijkt. Ik kan dus niet meer onbevangen naar een bloembollenveld kijken, waar ik vroeger zo genoot. Ik weet namelijk hoe verschrikkelijk veel bestrijdingsmiddelen er terechtkomen in het grondwater. Ik kan komende zomer eigenlijk ook niet genieten van de kersen, nu ik weet dat daar allemaal bestrijdingsmiddelen op zitten. Ik wil die niet eten. Ik zie al die geelgespoten weilanden, terwijl we daar al jaren over debatteren hier. En die weilanden blijven maar doodgespoten worden, terwijl een meerderheid van de Kamer zegt dat niet te willen. Ik zie er scholeksters tussen zitten. Het doet pijn aan mijn hart.
Voorzitter. Over de nieuwste bron van vervuiling hebben we het nog niet gehad, namelijk over de ondersteuningsstoffen pfas, die nu ook via bestrijdingsmiddelen over ons hele land gespoten worden. Ik kan er gewoon niet bij. De bewoners van Nederland pikken dat niet langer. Westerveld, Sevenum, de Bijenstichting, de Parkinson Vereniging, Natuur & Milieu, de FNV en MOB verzetten zich tegen al deze bestrijdingsmiddelen. GroenLinks-PvdA is een bondgenoot van al deze mensen.
Voorzitter. Met betrekking tot de lelieteelt adviseert de GGD omwonenden om ramen en deuren gesloten te houden, huisdieren binnen te houden en schoenen uit te doen als je van buiten komt en naar binnen gaat. Dat vind ik echt onbegrijpelijk. Wat is de lelieteelt ons eigenlijk waard in Nederland? Dat vraag ik ook aan de minister. Er wordt vaak gezegd: het is allemaal wetenschappelijk onderbouwd en dat kan allemaal. Maar op 25 april heeft het Europese Hof van Justitie gezegd dat de manier waarop Nederland de toelating van bestrijdingsmiddelen goedkeurt, in strijd is met de EU-pesticidenwetgeving. Ik zou graag van de minister willen weten hoe hij daarnaar kijkt en wat hij gaat doen om de beoordeling in Nederland overeen te laten stemmen met de pesticidenwetgeving.
Wat kunnen we dan vandaag doen? Ik vind het echt heel treurig dat 42% van de kersentelers zich in 2023 niet hield aan de voorschriften. Ik wil aan de minister vragen: wat doet hij met de NVWA om het niet naleven van de voorschriften terug te brengen naar nul in 2024? Kan de NVWA dat regelen? Eigenlijk wil ik aan de staatssecretaris vragen: klopt het wat de PVV zegt, namelijk dat de waterkwaliteit dik in orde is in de gebieden waar deze bestrijdingsmiddelen gebruikt worden?
Voorzitter. Er is ook een nieuwe mode, namelijk dat pioenrozen en lelies "rustgewassen" worden genoemd. Voor deze rustgewassen worden 35 bestrijdingsmiddelen gebruikt. Ook daarover wil ik aan de minister vragen: wat doet de NVWA eraan? Ik vraag aan de staatssecretaris: wat betekent dit voor de waterkwaliteit? Hebben we die lelieteelt eigenlijk wel nodig voor de voedselzekerheid? Of is het iets wat alleen de lelieteler rijk maakt en waar de rest van Nederland alleen maar last van heeft?
Voorzitter. Tot slot, de biologische sector. In een interruptie had het lid Kostić het daar ook al over. Het rare is: als je een biologische boer bent en een rondreizende lelieteler vestigt zich naast jouw grond, dan moet jij volgens Skal bufferzones inrichten op de biologische grond om de teelt te beschermen, maar de lelieteler hoeft helemaal niks te doen. Dat is toch echt wel de wereld op z'n kop. Het wordt tijd om de rollen om te draaien. Ik zou zeggen: hoe meer gif je gebruikt, hoe groter de bufferzone moet zijn. En dan niet bij de bioboer, maar bij de gifspuiter. Tenslotte geldt voor ons nog altijd: de vervuiler betaalt.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bromet, voor uw inbreng namens GroenLinks-PvdA. Dan gaan we naar de immer goedlachse Grinwis van de ChristenUnie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Dat spuiten doe je als boer niet voor de lol — daarvoor is het te duur — maar om je gewassen te beschermen. Groenten en fruit die voldoen aan een bepaald schoonheidsideaal komen immers niet vanzelf in het winkelschap. Maar daarmee is niet alles gezegd. Zijn we bijvoorbeeld wel kritisch genoeg op dat schoonheidsideaal? Hebben we het genoeg over preventie? Op een gezonde bodem hoef je immers minder te spuiten. Hebben we een gelijk speelveld in Europa voor onze boeren? Zijn al die middelen wel zo gezond? Laten we niet te veel bespoten groenten en fruit van elders toe op onze Europese markt? Gaat de toelating van biologische bestrijdingsmiddelen wel snel genoeg? Moet elk gewas overal maar geteeld kunnen worden? Denk aan lelies en bloembollen op zandgrond die tot voor kort vaak grasland was. Met het verlies aan derogatie is dit een extra nijpende kwestie. Ik ben wel benieuwd hoe de minister hiertegen aankijkt, zeker nu de groei van lelies zo snel gaat qua areaal. Zomaar wat vragen, waarmee we gelijk middenin dit o zo gevoelige gewasbeschermingsdebat zitten.
Voorzitter. Met de afbouw van het gebruik van middelen met schadelijke bestanddelen gaat het nog niet goed genoeg. Ik heb al eerder gezegd dat het gewoon niet goed is als er in Brabant extra zuiveringsinstallaties moeten worden geplaatst om het drinkwater vrij van bestrijdingsmiddelen te houden. Afgelopen weekend las ik weer dat er in de bufferzone rondom het waterwingebied in Limburg allerlei bestrijdingsmiddelen gebruikt worden, terwijl dat volgens de Europese richtlijn voor duurzaam gebruik van pesticiden eigenlijk niet mag. Ik wil van de minister of de staatssecretaris weten: hoe kan dat eigenlijk? Onze waterschappen geven aan dat het ook nog niet goed gaat met de kwaliteit van ons water. De doelstelling om in 2030 geen emissies van gewasbeschermingsmiddelen naar het water te hebben, wordt volgens de waterschappen met het huidige tempo niet behaald. Wat gebeurt er nu eigenlijk, is mijn vraag, als er een overschrijding wordt geconstateerd? Blijft het bij de constatering of heeft het meteen gevolgen voor het gebruik van de betreffende stoffen in het gebied? Klopt het trouwens dat het toelatingscriterium dat het Ctgb aanhoudt voor water, minder streng is dan de ecologische norm van de KRW, de Kaderrichtlijn Water? Of is het logisch, gezien het onderscheid tussen chemische kwaliteit en ecologische kwaliteit? Komen hierdoor op veel plaatsen overschrijdingen van de KRW-norm voor?
Voorzitter. Het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen begint dus bij preventie, bij ervoor zorgen dat de gewassen die je teelt weerbaar zijn en dat de bodems gezond zijn. Vervolgens gaat het om alternatieven voor chemische bestrijdingsmiddelen. Welke mogelijkheden ziet de minister om concrete stappen te zetten in de uitvoering en aansturing van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030? Hoe wil hij boeren daarbij steunen? Biologische bestrijdingsmiddelen zijn in veel gevallen zo'n niet risicovol alternatief.
Voordat zulke middelen worden toegestaan, moeten ze door een beoordelingsprocedure van heb ik jou daar. In Canada en de VS neemt zo'n procedure twee tot drie jaar in beslag. In landen als Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika maximaal vijf jaar. Maar in Europa duurt het minimaal vijf en vaak zelfs tien jaar. In het schriftelijke overleg over de laatste LNV-Raad heeft de minister gezegd dat hij deze alternatieven wil stimuleren. Desnoods wil hij een kopgroep vormen met andere landen; dat is een van zijn plannen die hieraan moeten bijdragen nu de SUR-verordening is ingetrokken door de Europese Commissie, waardoor met het badwater het kind dreigt weg te spoelen. Deze kopgroep moet bij de Commissie aandringen op een nieuw wetgevingsvoorstel, waarin het stimuleren van alternatieven een plek krijgt. Kan de minister aangeven met elke landen hij denkt de kopgroep te vormen? Of is dit al gelukt? Kan de minister aangeven welke acties hij hiertoe onderneemt? Kan de minister aangeven welke concrete acties hij neemt om er in de tussentijd voor te zorgen dat de Commissie, FSA en andere lidstaten blijven werken aan de versnelling van toelatingsprocedures? Het is mij namelijk echt te gortig dat we hier twee tot drie keer zo lang over doen als de rest van de wereld. Is de minister dat met mij eens? Ook daardoor verliezen we de concurrentiestrijd met andere economische blokken in de wereld en duurt verduurzaming van de landbouw onnodig lang.
Dan nog over de beoordeling zelf. Ook al duurt de beoordeling in Europa heel lang, toch blijken complexe effecten van bestrijdingsmiddelen op ecosystemen niet of nauwelijks te worden meegenomen in de beoordeling door FSA of Ctgb, denk aan de cocktaileffecten. Kan de minister erop aandringen dat die voortaan wel worden meegenomen?
Dan nog snel ... Ben ik door mijn tijd?
De voorzitter:
Ja.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dan sluit ik me wat betreft de oproep van de VNG over de teeltvrije zone en de kersen aan bij de vragen die door collega Flach zijn gesteld. Sowieso ben ik benieuwd naar de inzet van de minister als het gaat om het behoud van de teelten van oud-Hollandse groenten; dat zijn vaak kleine teelten, zoals de in mijn partij geliefde en populaire spruit.
De voorzitter:
Dat geldt niet voor velen. Meneer Grinwis, bedankt voor uw inbreng namens de ChristenUnie. Mevrouw Vedder van het CDA heeft nog een vraag aan meneer Grinwis.
Mevrouw Vedder (CDA):
Mijn collega van de ChristenUnie spreekt helder uit dat hij vindt dat het middelengebruik naar beneden zou moeten, dat we daar ons best voor zouden moeten doen. Ik zou graag aan de heer Grinwis willen vragen of hij het met het CDA eens is dat het daarin zou helpen als wij het spuitregime van telers gaan afrekenen op milieubelastingspunten in plaats van op domme kilo's, zoals we nu doen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja, daar ben ik het in principe mee eens. Het is het beste om te toetsen op milieudruk. De vraag is wel — die vraag pass ik dus ook door naar de minister — hoe haalbaar en uitvoerbaar dat is, want dat lijkt me best wel ingewikkeld. Het is niet zo dat domme kilo's altijd dom zijn. Hoeveel je spuit zegt echt wel wat. Het is niet voor niks dat we in deze zaal een debat hebben over lelies. Grasland dat nu door derogatieverlies wordt omgezet naar bouwland is tot daaraan toe, maar dat je dat vervolgens gaat gebruiken om lelies op te telen ... Je kunt een hele discussie hebben over milieudruk versus domme kilo's, maar we weten gewoon dat dat gewoon slecht is voor de waterkwaliteit. De hoeveelheid werkzame stof en de milieubelasting gaan er gewoon met grote stappen op achteruit. Dus ja, ik ben het met de CDA-fractie eens, maar ik denk ook ... We hebben in eerdere debatten een paar keer de vraag opgeworpen: moet je het niet ook durven hebben over dat je in sommige gebieden, of op grond die grasland is geweest, niet bloembollen en lelies gaat telen? Ik denk wel dat we dat debat moeten aandurven met elkaar en dat we er ook maar eens een conclusie over moeten gaan trekken. Anders wordt het voordeel van enkelen het nadeel van velen, nog los van milieu en gezondheid.
De voorzitter:
Meneer Pierik, BoerBurgerBeweging.
De heer Pierik (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Zo'n twee weken geleden, voor het meireces, werd plotseling bekendgemaakt dat er dit jaar voor de kersentelers geen vrijstelling komt voor het gebruik van Exirel en Tracer om de suzuki-vlieg te bestrijden. De aanvraag daarvoor werd vorig jaar gedaan en pas drie weken voordat de telers het middel moesten gebruiken, kwam het ministerie met de mededeling dat de vrijstelling er niet zou komen. Dat was laat. Dat was te laat. Was er geen mogelijkheid om hierover eerst een debat te voeren? Het riep in ieder geval de volgende twee vragen bij mij op: waarom werd dit besluit zo verschrikkelijk laat genomen en waarom is dit besluit niet besproken met de kersensector? Er waren immers geen pas recent bekendgemaakte gegevens die invloed hebben gehad op de beslissing. Gegevens over de naleving van de regels, het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, het Ctgb, en gegevens over de aanvraag waren al maanden bekend. Dat geldt in ieder geval voor dat deel van de gegevens dat de minister heeft gebruikt om de uitzondering niet toe te kennen. Heeft de minister inmiddels een goed plan om te zorgen dat dit soort beslissingen in de toekomst wel binnen afzienbare tijd en niet op het laatste moment bekend gemaakt worden?
Gelukkig hebben verschillende partijen met ons een motie ingediend om het gebruik van de middelen toe te staan. Met een ruime meerderheid is die motie ook aangenomen. Kort nadat de motie werd aangenomen, kreeg de Kamer de brief waarin stond hoe de minister de motie ging uitvoeren. De minister heeft niet daadwerkelijk gehoor gegeven aan de motie. Daarin staat namelijk letterlijk dat de voorwaarden voor de vrijstelling werkbaar moeten zijn. Tot onze onvoorstelbaar grote verbazing blijkt dat de kersentelers die de afgelopen twee jaar Exirel gebruikt hebben, dat dit jaar niet mogen doen. Dat lijkt mij niet werkbaar. De minister stelt in de beantwoording van onze schriftelijke vragen dat het niet duidelijk is hoeveel kersentelers daardoor Exirel mogen gebruiken. Maar ik heb dat wel uitgezocht: ongeveer 80% van de kersentelers kan Exirel dit jaar niet gebruiken. Op welke wijze ziet de minister dit als een werkbare randvoorwaarde?
Voorzitter. Dan de voorwaarden zelf. Daarvoor bestaat geen goed argument. Nog los van het staatsrechtelijke deel van dit probleem — de minister besluit eigenhandig om geen gehoor te geven aan een aangenomen motie — is er gelukkig ook een goede andere reden om die voorwaarden te schrappen. Kersentelers zijn niet de enige voedselproducenten in Nederland die Exirel of dezelfde werkzame stof gebruiken, maar zijn de enigen die deze voorwaarden hebben meegekregen. Waarom wel bij de kersenteelt en niet bij de andere teelten, is mijn vraag. En waarom mag de kersenteelt in Nederland Exirel slechts eens in de drie jaar gebruiken terwijl dat in onze buurlanden ieder jaar gebruikt mag worden?
Dan nog iets. In Nederland wordt minder dan 1% van de werkzame stof in Exirel gebruikt in de kersenteelt. Denkt de minister dat het Exirelverbod in de kersenteelt de waterkwaliteit gaat verbeteren? En in welke mate zou die dan verbeteren?
Nu ik het toch over water heb nog het volgende. De meest recente meetdata in de Bestrijdingsmiddelenatlas laten zien dat bij 97% van de watermonsters deze werkzame stof onder de norm zit. Sterker nog, in 82% van het water wordt de werkzame stof in Exirel überhaupt niet gevonden. De waterkwaliteit is duidelijk niet de reden om de aangenomen motie niet volledig uit te voeren.
Voorzitter. Ook de naleving van de regels lijkt geen rol te hebben gespeeld. We zagen immers geen specifieke overtreding door kersentelers in de NVWA-rapporten. Daarom willen we graag een compleet overzicht van alle cijfers van de NVWA over het naleven van de regels door de kersentelers. We willen vooral meer inzicht in die 42%, die eerder ook in de discussies naar voren kwam. Kan de minister zorgen voor een volledig inzicht in de rapporten van de NVWA?
Ten slotte, voorzitter. Het aantal kersentelers neemt in rap tempo af. Volgens het CBS zijn het er nog zo'n 400. Kersentelers zijn de grote toppers als het gaat om verkoop via de korte keten.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Pierik (BBB):
Ook als het gaat …
De voorzitter:
U bent door uw tijd heen namelijk. U heeft nog één regel nu.
De heer Pierik (BBB):
Nog één regel dan. Als het gaat om het beperken van het gebruik van gewasbescherming zijn kersentelers ook een groot voorbeeld. Dankzij innovaties gebruiken ze nog maar een fractie van de middelen die ze ooit nodig hadden. Wat wil de minister ondernemen om het voortbestaan van deze vooruitstrevende en innovatieve sector te behouden?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pierik namens de BBB. Er zijn twee interrupties. Allereerst mevrouw Podt en dan mevrouw Vedder.
Mevrouw Podt (D66):
Mijn vraag gaat niet zozeer over iets wat de heer Pierik in zijn betoog noemde, maar wel over het feit dat wij van de week het verkiezingsprogramma kregen van de BBB. Daar bladerde ik natuurlijk even doorheen. Wat wil BBB allemaal bereiken in Europa? Ik zag onder meer dat zij het toelatingsbeleid van bestrijdingsmiddelen voor sierteelt willen versoepelen. Daar schrok ik wel een beetje van. We hadden het net ook al even over de sierteelt. 20% van de totale hoeveelheid bestrijdingsmiddelen wordt gebruikt in de sierteelt en BBB wil het makkelijker maken. Ik snap gewoon niet hoe we dit gaan uitleggen aan omwonenden. Misschien kan de heer Pierik daar een antwoord op geven.
De heer Pierik (BBB):
De BBB is, net als heel veel partijen die ook genoemd zijn, voor het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De BBB is ook voor de geïntegreerde aanpak van de teelten, de geïntegreerde teelt. Dat betekent dat pas in de laatste plaats voor die chemische producten gekozen moet worden en dat er eerst aan vijf, zes andere knoppen gedraaid moet worden om er in ieder geval voor te zorgen dat de ziektedruk beperkt wordt. Dat wordt ook bedoeld met wat in het verkiezingsprogramma staat. Dan hebben we het ook weer over die kilogrammen. We willen wel zorgen dat de toxiciteit — dan gaat het over de giftige stoffen — zo ver mogelijk teruggedrongen wordt, maar je hebt ook biologische stoffen. Je hebt ook andere stoffen. Daarom ben ik ook heel blij met wat de buren hebben geroepen, namelijk dat het gaat om de milieu-impact en niet om die gekke kilo's. Het gaat om de milieu-impact van die producten. Het kan best zijn dat het de goede kant op gaat wat betreft de milieu-impact als je een wat ruimhartiger toelatingsbeleid hebt.
Mevrouw Podt (D66):
Een heel verhaal, maar de kern is natuurlijk dat we het hier niet hebben over essentiële producten, met alle respect voor de ongetwijfeld zeer hardwerkende boeren. Dat gaat om tulpen die op tafels komen te staan, veelal ook nog buiten Nederland. Ik zei het net ook al: dan stel ik de gezondheid van Nederlandse boeren en burgers, zoals ik het dan maar even noem, boven dat verhaal. Ik vind het toch lastig te begrijpen dat de partij van de boeren en de burgers dat niet doet.
De heer Pierik (BBB):
Ik denk dat de BBB het heel snel met D66 eens is als het gaat om de vraag of we de gezondheid op één moeten zetten. Zodra uit wetenschappelijke rapporten blijkt dat bepaalde gewasbeschermingsmiddelen funest zijn voor de gezondheid van mensen, zijn wij er als de kippen bij om te zeggen: die stoffen moeten we gaan verbieden. Maar we hebben natuurlijk een heel scala van stoffen die we op dit moment nog nodig hebben, niet alleen om de voedselzekerheid te waarborgen maar ook om te bekijken hoe we teelten kunnen faciliteren die al sinds jaar en dag in Nederland geteeld worden. Dat kan volgens mij met die geïntegreerde gewasbescherming heel goed handen en voeten krijgen. Los daarvan zijn er natuurlijk ook weer tienduizenden gezinnen afhankelijk van de teelt in de sierteelt. Ik denk dat het heel goed is om eens te kijken in zo'n kas waar sierteeltproducten geteeld worden. Daar is de laatste jaren namelijk echt wel enorme vooruitgang geboekt als het gaat om die geïntegreerde gewasbescherming. Er zijn echt veel minder gewasbeschermingsmiddelen nodig, ook in die teelt, dan tien, twintig jaar terug.
De voorzitter:
Mevrouw Podt, u hebt twee keer 30-plusvragen gesteld, dus er zijn vier vragen weg. We zijn heel coulant, want de griffier en ik laten het pas ingaan vanaf 35 seconden. We matsen u dus ook nog, maar dit ging er forser overheen. Excuses daarvoor. Mevrouw Vedder, CDA, en dan mevrouw Bromet.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik hoor collega Pierik net warme woorden spreken over de vooruitgang die de sector al heeft geboekt. Ik weet dat de sector ook graag verder wil met de verduurzaming van zijn teelten, onder andere door de weerbareteeltenaanpak uit het niet-landbouwakkoord, het uitvoeringsprogramma en de praktijkpilots. Ik zou graag willen horen wat de BBB daarvan vindt. Stel dat zij straks een minister leveren. Worden er dan ook middelen vrijgemaakt voor die programma's?
De heer Pierik (BBB):
Dit is natuurlijk een hele spannende vraag, want ik kan niet in het hoofd kijken van een minister die op dit moment nog niet aan het roer staat. Ik denk dus dat ik deze vraag maar gewoon even laat schieten. We hebben in ieder geval aangegeven dat we de geïntegreerde gewasbescherming een warm hart toedragen en dat we heel graag naar die milieu-impact kijken. Dat zijn de routes die wij gaan bewandelen. Dat zal een BBB-minister ongetwijfeld ook gaan doen.
De voorzitter:
We houden het nu even bij deze minister, die rechts van mij zit.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik irriteer me er toch aan dat de BBB het in elke derde zin heeft over voedselzekerheid, terwijl we het debat hier voor een heel groot deel voeren over sierteelt. Het gaat dan dus over bloemen waarvoor, zoals ik net al zei, bijvoorbeeld 35 bestrijdingsmiddelen nodig zijn. Als je het hebt over voedselzekerheid, dan is mijn vraag aan de BBB de volgende. Zou je dan niet moeten zeggen: we gaan stoppen met de sierteelt en we gaan eten voor mensen telen?
De heer Pierik (BBB):
Volgens mij zijn hier naast sierteeltproducten ook kersen en allerlei andere producten voorbijgekomen. De buurman had het bijvoorbeeld over spruitjes. Dat heeft ook te maken met een stukje voedselzekerheid. Het is wat dat betreft dus zeker geen eenzijdig debat. Als het gaat om die sierteelt: ik denk dat we de routes die uitgestippeld zijn moeten volgen. Ik noem het verder terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het meer omarmen van alles wat gedaan kan worden op een biologische manier, met sluipwespen en noem maar op. Er zijn heel veel biologische toepassingen die volop gebruikt worden in de gangbare sierteelt.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Het is allemaal zo wollig en zo ver vooruit gedacht, en ik hoor erin dat het allemaal wel goedkomt. Het komt helemaal niet goed, want bestrijdingsmiddelen die hier 30, 35 of 40 jaar geleden gebruikt werden, worden nu nog steeds teruggevonden. Daar worden mensen nu nog steeds ziek van, omdat inmiddels duidelijk is geworden dat ze wel schadelijk zijn. Is de BoerBurgerBeweging er nou alleen voor de ondernemers — ik hoor collega's hier ook de hele tijd over "de sector" praten — of is "burger" ingewisseld voor "Bayer"?
De voorzitter:
De BoerBayerBeweging.
De heer Pierik (BBB):
Ik ben ontzettend blij dat we de BoerBurgerBeweging heten. Soms denk ik weleens dat we de BurgerBoerBeweging zijn. Wat dat betreft hebben we ook zeker oog voor dingen die de burger raken. Daarom heb ik net ook vrij uitgesproken neergezet dat we de gezondheid van mensen echt op één zetten. Zodra er gewasbeschermingsmiddelen zijn en er consequenties zijn voor de gezondheid van mensen, dan zijn wij de eersten die zeggen: zo'n gewasbeschermingsmiddel moet je gaan verbieden.
De voorzitter:
Het was overigens uw laatste interruptie voor deze ronde, mevrouw Bromet. Meneer Grinwis. U begint nu zeker weer over spruitjes, of niet?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nee, nee, nee, voorzitter. Ik zou niet durven. Ik heb eigenlijk een andere vraag aan collega Pierik. Ik weet dat de BBB een groot voorstander is van het behoud van de derogatie. Ik voel dat helemaal met hem mee. Maar nu die aan het afbouwen is, zie je dat heel veel grasland wordt omgezet naar bouwland. Op de zandgronden in het oosten van het land, waar droogterisico's zijn en waterkwaliteitsissues dreigen, gaan dan in een keer lelies geteeld worden. Wat vindt BBB daarvan? Moeten we dat in de tussentijd toelaten? Of moeten we ruimtelijkeordeningsinstrumenten anderszins inzetten om dat te voorkomen, in de hoop dat die derogatie op een gegeven moment terugkomt en het grasland behouden blijft?
De heer Pierik (BBB):
Heel interessante vraag, leuke vraag ook. Ik denk dat dit probleem vanzelf weer gaat verdwijnen op het moment dat we de derogatie op het grasland terug kunnen krijgen. Laten we dus beginnen met het terughalen van de derogatie. Dan hebben ook die graslandpercelen in ieder geval geen lelieteelt.
De heer Holman (NSC):
De heer Grinwis had het over onze koploperpositie en de 50%-reductiedoelstelling van de SUR. De heer Pierik heeft een groot pleidooi gehouden voor de kersenteelt, maar er is natuurlijk meer dan alleen kersenteelt. Hoe kijkt u aan tegen die koploperpositie? Deelt u die ambitie? Hebt u ideeën over …
De voorzitter:
Via de voorzitter.
De heer Holman (NSC):
Heeft de heer Pierik ideeën over hoe we dit kunnen gaan realiseren?
De heer Pierik (BBB):
De BBB geeft altijd aan dat het belangrijk is dat er koplopers zijn, maar dat je ook het peloton mee moet krijgen in allerlei dingen. Volgens mij hebben we inmiddels al behoorlijke stappen gezet als het gaat om het reduceren van gewasbeschermingsmiddelen. Ik noem hier ook nog even het woord "innovatie". We hebben gezien dat er bijvoorbeeld in de akkerbouw met het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen met drones een enorme reductie van de kilogrammen actieve stof te realiseren valt. Ik vind dat een vreselijk woord; ik bedoel: ik zou het liever over de milieu-impact hebben. Drie maanden geleden, denk ik, sprak ik een akkerbouwer die twee opmerkelijke dingen zei. Dat wil ik toch in dit debat even genoemd hebben. Eén: door de inzet van gewasbeschermingsmiddelen en het puntsgewijs bestrijden van de dingen die bestreden moeten worden om het gewas goed te laten groeien, kon hij zijn kilogrammen actieve stof met meer dan 75% reduceren. En ten tweede zei hij: ik denk dat ik over twintig jaar geen gewasbeschermingsmiddelen meer nodig heb voor mijn akkerbouwbedrijf. Dat vond ik echt hoopvolle dingen. Wat mij betreft is dat een van de koplopers die ook de heer Holman benoemt.
De voorzitter:
Meneer Holman?
De heer Holman (NSC):
Nee, ik bewaar mijn interruptie voor later.
De voorzitter:
U hebt er nog twee; dan weet u dat alvast. Dan geachte afgevaardigde Vedder van het Christen Democratisch Appèl.
Mevrouw Vedder (CDA):
Dank, voorzitter. Het debat is al snel gevoelig. Ik wil vooral ook de blik vooruitwerpen, omdat ik weet dat er heel veel mensen in de sector zitten die vooruit willen met verduurzaming. Daar heb ik dus een heleboel vragen over. De eerste gaat over wat ik zie in de Staat van Plantgezondheid 2023. Ik vind het namelijk zorgelijk dat het aantal zorgwekkende ontwikkelingen op het gebied van ziekten en plagen is toegenomen met 34% in de afgelopen vijf jaar, zeker in combinatie met ons streven om minder middelen te gaan gebruiken en het besef dat we in afzienbare tijd niet bepaald minder mensen hoeven te gaan voeden. Dat levert dus spanning op.
Dan vind ik het goed om te lezen dat de minister ondanks het wat mij betreft onverstandige besluit van de EC om die nieuwe verordening in te trekken, volop blijft inzetten op een snelle toelating van groene middelen en die kopgroep, die mijn collega van de ChristenUnie net ook al noemde. Het is gewoon echt heel hard nodig. De gereedschapskist van telers wordt steeds kleiner en de uitdagingen worden steeds groter. Ik moedig de minister dus aan om er alles aan te doen om die versnelling in Brussel toch te bereiken. Net als mijn collega van de ChristenUnie wil ik daarbij aandacht vragen voor kleine gewassen, dus ook de spruitjes, andere teeltsystemen en maatwerk. Kan de minister die inzet toezeggen? Daarnaast heeft de WUR in de Staat van Plantgezondheid behalve snelle toelating van groene middelen heel veel andere aanbevelingen gedaan om dat tij van het toenemen van zorgwekkende ontwikkelingen te keren. Ik zou graag van de minister willen horen wat hij met die aanbevelingen van de WUR gaat doen en of er ook beleidsvoorstellen komen om die om te zetten naar concrete actie.
Voorzitter. De sector heeft het regelmatig over het blok weerbareteeltenaanpak uit het niet-landbouwakkoord. Dat is eigenlijk een blok waar men heel ver mee was qua onderhandelingen. In mijn ogen kan dat gewoon opgetild worden en kan daarmee aan de slag worden gegaan. Ik wil graag naar die duurzame toekomst toe, dus ik wil de minister vragen hoe de gesprekken met de sector gaan. Zijn er gesprekken met de sector over dat blok, over die weerbareteeltenaanpak? Hoe staat het ermee? Zijn er capaciteit en middelen voor beschikbaar? Wordt er binnen die aanpak dan ook gedacht en gewerkt aan meer doelsturing? Wat het CDA betreft stappen we over op een systeem dat is gebaseerd op milieubelastingspunten. Sturen op kilo's is namelijk niet altijd slim, bijvoorbeeld als je weet dat groene plaagbestrijders vaak meer wegen dan chemische middelen. Als we vast blijven houden aan sturen op kilo's, dan zijn we dus eigenlijk het gebruik van chemische middelen aan het promoten. Gaan we de milieu-indicator gewasbescherming bijvoorbeeld terugzien in nieuwe eco-regelingen? Ik zou dat toejuichen.
Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming loopt ten einde. De ChristenUnie heeft daar ook al naar gevraagd. Er wordt gekeken naar een doorstart. Ik zou het een stap verder willen laten zetten. Ik zou er niet alleen naar willen kijken, maar ik zou die doorstart gewoon willen doen. Is de minister ook bereid om voor de looptijd van het uitvoeringsprogramma daar structureel capaciteit en middelen voor vrij te maken? Eigenlijk heb ik dezelfde vraag over de praktijkpilots die daarbij horen, want ook die houden dit jaar op. Er is geen zicht op continuering. De glastuinbouw geeft aan dat wel graag te willen en ook graag weer 50% van de kosten daarvoor voor zijn rekening te willen nemen. Is de minister dan bereid om te kijken of die praktijkpilots doorgezet kunnen worden?
Voorzitter. Ik sluit me aan bij de vraag van de SGP over de spuitsanering vanuit de VNG en een aantal gemeentes. Ik ben overigens heel benieuwd wat daar dan uitkomt. Ik vind het nog helemaal geen gelopen race dat dan zal blijken dat die spuitsanering kleiner kan, maar ik vind het wel verstandig, wetende dat we ontzettend veel nieuwe technologieën hebben, om dat af en toe te herijken zodat we een onderbouwde spuitsanering hebben.
Voorzitter. Dan ga ik, denk ik, in mijn tweede termijn misschien nog iets zeggen over lelieteelt.
De voorzitter:
Dat is goed. Zeker, dat is uw goed recht. Dank u wel.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Misschien daag ik collega Vedder daar al verder toe uit in haar eerste termijn, want ik wilde haar juist bevragen op die gevoelige kwestie. De lelieteelt is de afgelopen tien jaar in ons land erg hard gegroeid; dat is 28% ten opzichte van … en meer dan een vervijfvoudiging of bijna een verzesvoudiging ten opzichte van 1980. Ondertussen wordt onder onze ogen grasland omgezet in bouwland, waar dan in één keer bloembollen en lelies geteeld gaan worden, soms op kwetsbare oostelijke zandgronden die ook kwetsbaar zijn voor droogte. Hoe moeten we hier dan mee omgaan? Moeten we het gewoon laten gebeuren en dan de rechter af en toe een streep laten zetten? Of moeten we misschien zeggen: wacht eens even, die zandgrond die tot voor kort grasland was, moeten we misschien niet zomaar laten gebruiken voor bloembollen en lelies? Hoe zit de CDA-fractie hierin?
De voorzitter:
Dit was uw laatste interruptie, meneer Grinwis. Mevrouw Vedder.
Mevrouw Vedder (CDA):
Wat mij betreft moet het allebei niet. We moeten het niet laten gebeuren dat grasland massaal verdwijnt en wordt vervangen door uitspoelingsgevoelige teelten. Dat kan lelieteelt zijn maar dat kunnen overigens ook andere teelten zijn. In het vorige debat, over de mestcrisisaanpak, heb ik daarom ook over de grondgebondenheidsnorm gezegd dat voor mij voorop moet staan dat die regeling zo wordt aangevlogen dat het gaat om het beschermen van grasland, juist in intensieve gebieden waar het graslandareaal onder druk staat. Anders boer je achteruit op waterkwaliteit.
Ik vind eigenlijk ook niet dat de rechter af en toe maar een streep moet gaan zetten. We hebben eerst het geval in Dwingeloo gehad. Die teler is in hoger beroep gegaan en vervolgens is die uitspraak teruggedraaid, overigens niet op tijd om te voorkomen dat daardoor een pilot in de duurzame bollenteelt Drenthe, die daar sinds 2022 werd gedraaid, is mislukt. Hoe wrang wil je het hebben, denk ik dan. Nu hebben we een soortgelijke uitspraak in Limburg, waarbij de teler niet in hoger beroep gaat, en dat is zijn goed recht. Maar ik vind het eigenlijk heel bizar dat we een Ctgb hebben, dat in Europa heel hoog aangeschreven staat, zich vrijwillig onafhankelijk laat auditen en met adviezen komt, maar dat je, als je je als teler daaraan houdt, vervolgens toch geconfronteerd kan worden met een uitspraak die daar dan haaks op lijkt te staan. Ik ben echt zoekende naar de duidelijkheid voor de teler, maar eerlijk gezegd ook voor omwonenden. Want ik vind dat we gewoon moeten kunnen vertrouwen op onze instituten die we daarvoor hebben aangesteld. Ik heb waardering voor de debatten die we voeren, maar op het moment dat we dat soort dingen politiek gaan maken, heb ik er ernstig mijn vraagtekens bij of daar altijd de beslissingen uitrollen waar we netto het meest aan hebben.
De voorzitter:
Voor de mensen die het niet weten: "Ctgb" staat voor het college dat gaat over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Meneer Van Campen, de benjamin van de commissie, lid van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie.
De heer Van Campen (VVD):
Blijf dat eerste vooral zeggen, voorzitter, en dat tweede natuurlijk ook.
Voorzitter. Geheel in de traditie van geïntegreerde gewasbescherming is, als je wat verderop in de sprekersvolgorde zit, het gras al voor een heel groot gedeelte voor je voeten weggemaaid. Of het is "weggespoten", zegt collega Vedder. Ik ga toch een poging wagen. Het debat dat we hier voeren, is eigenlijk niet nieuw. De gevoeligheid rond de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en chemie is ook niet nieuw. Als ik het debat hoor, vind ik toch nog steeds dat je als volksvertegenwoordiger moet weten wat je rol is en waar je verantwoordelijk voor bent. Als Kamerlid voel ik mij niet geëquipeerd om een individuele opvatting te hebben over het wel of niet toelaten van de werkzame stof glyfosaat, net zoals ik mezelf als volksvertegenwoordiger ook niet toegerust voel om de individuele afweging te maken of de toepassing van Exirel in de kersenteelt wel of niet verantwoord is. Ik vind dat we daar in de democratie instituties voor hebben, instituties die het vertrouwen moeten genieten van de politiek en van de samenleving om daarover te oordelen. Als dat zou deugen en als dat zou slagen, komt het draagvlak er ook. Als je allereerst die toelating door die wetenschappelijke instituties — op Europees niveau is dat de EFSA en nationaal is dat het Ctgb — feilloos laat plaatsvinden, dan deugt dat. Als je vervolgens boeren en telers houdt aan de wettelijke gebruiksvoorschriften zoals die op het etiket staan, dan deugt dat. Als je vervolgens de raddraaiers, de kwaden die het voor de goeden verpesten, aanpakt, dan deugt je systeem.
Voorzitter. Daarbij hoort wel dat we weten dat die toelatingsprotocollen ook door het Ctgb worden nageleefd. De minister baseert zich daarop in de discussie rondom glyfosaat, die mijn fractie heel ongemakkelijk vindt. Want aan de ene kant hebben we begrip voor de zorgen van boeren die het middel in sommige gevallen nodig hebben om te voorkomen dat er misoogsten of andere problemen plaatsvinden met hun teelt. Aan de andere kant willen wij ook een luisterend oor bieden voor die omwonenden die zich zorgen maken en die denken: leidt dit ertoe dat ik ziek word?
Voorzitter. Ik vind dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat die toelating boven iedere twijfel verheven is. De minister baseert zich op ongeveer 2.400 onderzoeken en hij zegt dat het veilig kan worden toegelaten. Ik vind dus ook dat je dan als politiek de verantwoordelijkheid hebt om je daartoe te verhouden; dat heeft mijn fractie ook gedaan. Tegelijkertijd is die discussie niet weg. De Zembla-kritiek klinkt en gaat erover dat het Ctgb de protocollen niet volgt. Ik zou de minister willen vragen hoe hij daarnaar luistert en of hij bereid is om nog wel in gesprek te gaan met die wetenschappers die met hem het gesprek willen voeren over hoe die protocollen dan wel moeten worden nageleefd.
Voorzitter. Door mevrouw Podt is eerder wat gevraagd over de bescherming van de waterwingebieden. Ook mijn fractie is nieuwsgierig naar de zorgen die Natuur & Milieu heeft uitgesproken over de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in waterwingebieden, want Nederland zou daarbij de Europese richtlijn schaden. Kan de minister daar een reflectie op geven? We begrijpen dat de provincies het bevoegd gezag zijn, maar handelen die allemaal autonoom? Is daar afstemming en is er sprake van uniformiteit in de regelgeving tussen provincies?
Voorzitter. Dan de middelen rondom de suzuki-vlieg. Het kan niet zo zijn dat je ieder jaar of iedere twee jaar een ontheffing moet aanvragen. Ik zou de minister willen vragen of er in Nederland een toelatingsverzoek bij het Ctgb is. Zo ja, hoe ziet de procedure daaromtrent eruit? We weten dat toelating lang duurt. Kan de minister dan niet kijken naar de manier waarop de Belgen en de Duitsers dat doen? Ik zeg erbij: met de juiste gebruiksvoorschriften. Dat scheelt een hoop bureaucratie. Dan hoeven we de Ctgb-mensen niet van het werk te houden en kunnen ze kijken naar wat de collega's daar in hopelijk al hun wijsheid hebben gedaan.
Voorzitter. Tot slot over de SUR; ik denk dat ik zo ongeveer door mijn tijd ben. Ook mijn fractie vindt het doodzonde dat die overboord is gegooid. De minister heeft dat eerder ook erkend. Ik zou de minister willen vragen welke onderdelen van de verordening hij nou graag overeind zou willen houden in dat voorstel van de Commissie. Zouden we niet met een aantal andere landen, lidstaten, een soort kopgroep kunnen vormen om te kijken of er ook andere landen zijn die datzelfde doel met ons delen? We willen namelijk dat er bij de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming meer middelen met een laag risico beschikbaar komen. Dat scheelt uiteindelijk voor het milieugebruik en de milieudruk in de omgeving, maar ook in de portemonnee van de boer.
Voorzitter, tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Campen voor uw inbreng namens de VVD. Meneer Holman.
De heer Holman (NSC):
Ik ben het helemaal eens met de heer Van Campen over wat onze rol is in het geheel.
De voorzitter:
Prima, dan gaan we naar het lid Kostić toe.
De heer Holman (NSC):
We beginnen nu weer bij nul seconden. Drukt u dat maar even in. Ik ben het helemaal eens met de heer Van Campen over onze rol. Maar ik wil graag vragen hoe de heer Van Campen aankijkt tegen het voorzorgprincipe en hoe daarmee om moet worden gegaan. Wat is dan de politieke rol van een Kamerlid in dezen?
De heer Van Campen (VVD):
Dit was een vraag die ik heb gesteld aan het Ctgb zelf, toen het ging over glyfosaat tijdens de rondetafel. Ik ben niet doof voor de zorgen van omwonenden. Ik ben ook niet doof voor de wetenschappers die zeggen: we moeten dit beter onderzoeken, omdat er niet kan worden uitgesloten dat mensen ziek worden. Het Ctgb heeft de wettelijke verantwoordelijkheid om het voorzorgsbeginsel toe te passen binnen zijn verantwoordelijkheid bij de toelating. Mijn vraag was: kunt u garanderen dat u het voorzorgsbeginsel in uw verantwoordelijkheid eerbiedigt en waarborgt? Het antwoord daarop was ja. Als het Ctgb vanuit zijn verantwoordelijkheid stelt dat het voorzorgsbeginsel ondanks alle onderzoeken is gewaarborgd, dan kan ik alleen nog twijfelen aan de wijze waarop het Ctgb de protocollen al dan niet heeft gevolgd. Dat is ook mijn vraag aan de minister. Ik kan niet anders dan mij neerleggen bij het oordeel van het Ctgb. Ik vind dus dat onomstotelijk vast is komen te staan dat het voorzorgsbeginsel is gewaarborgd, omdat het daarvoor verantwoordelijke instituut dat ons en de minister adviseert.
De voorzitter:
Meneer Holman, uw laatste interruptie.
De heer Holman (NSC):
Ik snap de redenering van de heer Van Campen. Maar vervolgens komt er een rechter die dan de uitspraak doet dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt verboden, ondanks dat alles zorgvuldig is gebeurd, dankzij het gebruik van het voorzorgprincipe. En dan?
De heer Van Campen (VVD):
Ik erken dat dit mijn redenatie heel kwetsbaar maakt. Ik zal ook in antwoord op de heer Holman aangeven dat ik die uitspraak van de rechter … Ik ben voorzichtig, want ik vind ook dat het ons niet past om ons uit te laten over andere belangrijke fundamenten in onze rechtsstaat. Laat ik op z'n minst het volgende aan de minister vragen. Hoe kijkt hij aan tegen de uitspraak over glyfosaat van het Ctgb, dat het voorzorgsbeginsel is gewaarborgd bij de beoordeling van glyfosaat? Hoe ziet hij die in relatie tot de uitspraak van de rechter dat het voorzorgsbeginsel in het geval van de lelieteelt moet worden gewaarborgd, en dat dus blijkbaar door het Ctgb niet is gebeurd? Die vraag van de heer Holman en het gevoel van ongemak deel ik. Maar ik vind in essentie dat het Ctgb ook in het geval van de lelieteelt de verantwoordelijkheid heeft, en ook zou moeten hebben, voor het waarborgen van dat voorzorgsbeginsel bij de toelating. Ik ben er terughoudend in om een opvatting te hebben over waarom de rechter anders heeft geoordeeld. Ik zou de minister het volgende willen vragen. Op basis waarvan is dat gebaseerd? Op welke wetgeving is dat gebaseerd? Wat zegt dat over de verantwoordelijkheid van het Ctgb en zijn verantwoordelijkheid voor het toepassen van het voorzorgsbeginsel?
De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording, meneer Van Campen. Dan gaan we tot slot van deze eerste ronde naar het lid Kostić. Mevrouw Vedder, u heeft nog een vraag?
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik zou aan mijn collega Van Campen willen vragen of het de rol van de Tweede Kamer is om de verduurzaming van de sector een halte vooruit te helpen. Hoe kijkt hij in dat licht aan tegen bijvoorbeeld de weerbareteeltenaanpak, het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming en de praktijkpilots?
De heer Van Campen (VVD):
De heer Pierik noemde net al een heel mooi voorbeeld, ik meen uit de polder, van precisielandbouw. Dat zijn natuurlijk hele hoopvolle ontwikkelingen. Ik denk dat we allemaal onze werkbezoeken afleggen aan bedrijven die bezig zijn met innovatie rond gewasbeschermingsmiddelen. Dat gaat echt veel verder dan alleen chemie. Pierik noemde daar al een aantal mooie voorbeelden van. De markt zegt daarbij "We staan klaar om die alternatieven te bieden, maar de toelating duurt zo lang. We staan klaar om de technieken te bieden, maar de acceptatie en de toelating daarvan duren zo lang." Op basis van wat ik in het veld zie, ben ik hoopvol dat we die doelen gaan halen. Maar de overheid blijft achter bij de toelating van al die ingrediënten in die gereedschapskist. Daar ligt zeker onze verantwoordelijkheid. De boer, de teler, heeft die ingrediënten nodig om alle doelen in die visie te halen die wij, soms heel eenvoudig, met elkaar opschrijven. Dus ja, je kunt met elkaar beleidsvisies en nota's schrijven, maar uiteindelijk moet die gereedschapskist ook gevuld worden met alternatieven voor chemie om de doelen ook te gaan halen.
De voorzitter:
Lid Kostić, heeft u een interruptie?
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ja, als dat mag. Ik zal het kort houden.
De voorzitter:
U hebt geen interrupties meer, maar u mag zo wel aan uw termijn beginnen. Mevrouw Vedder is nu nog bezig, maar u hebt in ieder geval geen interrupties meer. Dan weet u dat. Maar u komt dadelijk aan de beurt. Mevrouw Vedder, u hebt nog wel een interruptie.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ja, ik heb er nog één, hè, voorzitter? Ja, precies. Ik ben natuurlijk blij met de warme woorden van collega Van Campen over de verduurzaming. De toelating is een probleem, maar die programma's hebben ook nog een vervolg nodig. Is de VVD het dan met het CDA eens dat daar ook capaciteit en middelen voor moeten worden vrijgemaakt?
De voorzitter:
Wat is daarop uw antwoord, meneer Van Campen?
De heer Van Campen (VVD):
Voor niets gaat de zon op. Ik kan me voorstellen dat mevrouw Vedder mij deze vraag stelt. Tegelijkertijd is politiek ook besluiten nemen in schaarste. Maar ik begrijp wat zij zegt. Volgens mij worden er op dit moment druk gesprekken gevoerd door vier partijen, en we gaan eens even kijken wat daaruit komt.
De voorzitter:
Dan is het woord aan het lid Kostić, van de BijenBurgerBeweging, in de volksmond ook weleens de Partij voor de Dieren genoemd.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Wat een eer: de BijenBurgerBeweging. Dat is het precies!
Voorzitter. Om te beginnen wil ik de dappere burgers bedanken die al jaren strijden tegen landbouwgif en voor de bescherming van onze gezondheid. Ik wil ze ook feliciteren, want verschillende rechters hebben ze nu gelijk gegeven: gif spuiten in de buurt van waar mensen wonen, is niet normaal, en al helemaal niet voor een luxeproduct als sierteelt. Het is echt de wereld op z'n kop dat burgers zelf moeten vechten om hun kinderen te beschermen tegen het landbouwgif, in plaats van beschermd te worden door de overheid. Het enige wat de overheid beschermt, zijn economische belangen. Burgers worden zonder toestemming blootgesteld aan giftige stoffen, zelfs in hun eigen huis, tot in de luiers van hun baby's aan toe. Kinderen kunnen niet altijd veilig spelen in de tuin. Er is bij kinderen een risico op hersenschade. Dan vraag ik me af: welke partij hier wil deze situatie nog langer in stand houden? Welke partijen, naast de BoerBurgerBeweging wellicht, willen de kosten die gifgebruik met zich meebrengt op het bordje van de belastingbetaler blijven leggen?
Maar ook de biologische boeren worden beperkt in hun vrijheid. Zij krijgen het landbouwgif van anderen op hun gewassen en moeten vervolgens opdraaien voor de bijbehorende kosten. Het landbouwgif zorgt er ook voor dat het aantal bestuivers hard achteruitgaat. Bijen gaan dood. Zij voorzien ons van gratis voedsel maar krijgen stank voor dank. Erkent de minister dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen dus ook onze voedselzekerheid mogelijk in gevaar kan brengen? Het Rijk heeft zich als doel gesteld om bijensterfte en de daling van alle bestuivers uiterlijk in 2030 te stoppen. Wat gaat de minister nu dus doen om het gebruik van landbouwgif versneld af te bouwen en dat doel te halen? Er is in 2021 al een motie van de Partij voor de Dieren aangenomen om tussendoelen te stellen voor de uitfasering van landbouwgif en de boeren daarbij te helpen. Wat is de uitwerking daarvan? En wat gaan beide bewindspersonen precies doen om burgers, kinderen, te beschermen? Welke instrumenten gaan zij inzetten nu we weten dat burgers jaren onnodig zijn blootgesteld aan gif? Welke maatregelen gaat de minister nemen om de biologische boeren te beschermen? Is de minister bereid om ervoor te zorgen dat de vervuiler echt gaat betalen en dat gebruikers die voor bestrijdingsmiddelen kiezen, verplicht maatregelen moeten nemen?
Voorzitter. Verschillende wetenschappers en de rechter zijn kritisch geweest op de toelatingsprocedure voor landbouwgif. Ook de uitspraak van het Europees Hof is helder. Kan de minister aangeven wat deze uitspraak betekent voor de werkwijze van het Ctgb? Wat betekent die voor de toelating van glyfosaat? Kan de minister aangeven of de toelating van andere middelen heeft plaatsgevonden volgens de meest recente inzichten? En is de minister bereid om de verouderde toelatingen op korte termijn te heroverwegen? Ik sluit me verder aan bij de vraag van de VVD om in gesprek te gaan met wetenschappers over de toepassing van de protocollen. Daarbij wil ik echt helder maken dat het voorzorgsbeginsel ook wettelijk is verankerd in onder andere onze Omgevingswet. En het niet alleen het Ctgb moet het toepassen, maar wij, de overheid, ook. Vervolgens is het de rechter die gaat toetsen of we het allemaal goed gedaan hebben. En het antwoord is nu nee. Zo werkt dat.
Voorzitter. Glyfosaat is een duidelijk voorbeeld dat laat zien dat voor dit kabinet niet de gezondheid van boeren en omwonenden centraal staat. Het is onbestaanbaar dat glyfosaat nog tien jaar lang mag doorgaan terwijl er aanwijzingen voor grote gezondheidseffecten. Wat wil de minister nu doen? Hij wil nog vijf jaar onderzoek doen. Kunnen de bewindspersonen niet iets beters bedenken? Ik vraag beide bewindspersonen om te kijken welke ruimte de recente rechterlijke uitspraken bieden om iets meer te doen aan dat glyfosaat.
Ten slotte, voorzitter. Niet alles kan meer in het kleine Nederland, zei Remkes ook al. Er zijn grote problemen die veroorzaakt zijn doordat politici geen scherpe keuzes durfden te maken. Daar is het nu wel echt tijd voor. Ik doe daarom echt een appel op deze Kamer en de minister om serieus na te denken over de sierteelt. Gelukkig hoorde ik net een aantal partijen daarover. De top vijf meest intensief bespoten gewassen zijn allemaal sierteelt.
Ik rond af, voorzitter. Sierteelt is een luxeproduct, geen eerste levensbehoefte, terwijl we het land hard nodig hebben voor voedsel, wonen en natuur. We gebruiken nu meer grond voor bollen dan voor ons eten. Graag een reflectie van de minister hierop. Is de minister bereid om beperkingen op te leggen aan de groei van sierteelt om ruimte te maken voor meer essentiële bedrijvigheid?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, lid Kostić namens de Partij voor de Dieren. Er is een interruptie van mevrouw Nijhof-Leeuw.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
De heer Flach had het eerder in zijn bijdrage ook al over voedselzekerheid en ik hoorde het mevrouw Kostić ook zeggen. Ik ben wel benieuwd hoe ze kijkt naar bijvoorbeeld producten, onze etenswaren, die geproduceerd worden in Amerika, Canada en Brazilië, waar 30 liter glyfosaat per hectare per jaar gebruikt wordt ten opzichte van 0,5 liter in Nederland, want die producten halen we hier dan wel naar de schappen. Hoe kijkt mevrouw Kostić daarnaar? Is dat veilig en gezond voor onze inwoners?
Kamerlid Kostić (PvdD):
Twee dingen daarover. Ten eerste is het superfijn dat de PVV zich zorgen maakt over het gebruik van landbouwgif. Wat betreft het importeren van goederen hiernaartoe is de Partij voor de Dieren een van de weinige partijen hier geweest die daaraan beperkingen wilde opleggen, zeker als het gaat om schadelijke goederen die slecht zijn voor dier, natuur, milieu en mens. Dus daar verzetten we ons tegen. Maar het tweede punt — dat gaat over wat we hier in Nederland doen en dat is heel belangrijk — is dat het nog steeds niet goed gaat met ons water, ons milieu en dat het heel slecht gaat met onze bestuivers. U maakt zich zorgen over voedselzekerheid. Als er ergens een gevaar ligt voor onze voedselzekerheid, is dat het feit dat onze bestuivers keihard achteruitgaan. Ik hoor van de PVV op dit moment niet — in het verleden wel, maar misschien nu, dus ik hoop dat het zo blijft — dat we iets moeten doen aan die bestuivers en dat we daar maatregelen voor moeten nemen. Een van die maatregelen is om landbouwgif keihard af te bouwen. Dan kijk ik: wat gebeurt er in de praktijk? We hebben fantastische boeren die al laten zien dat het anders kan. Die moet je vervolgens gaan faciliteren. We kunnen gewoon voedsel verbouwen met minder tot geen landbouwgif, maar dan moet je de boeren die al het goede voorbeeld laten zien, verder faciliteren en het niet nog moeilijker maken. Ik hoop dus van harte op de steun van de PVV hierin.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Mijn spreektijd was beperkt, dus ik heb bepaalde stukken achterwege moeten laten, maar de bijenpopulatie is voor ons ook belangrijk. We hebben bestuivers gewoon nodig. Er komt geen enkele kers op het moment dat we geen bestuivers hebben; een klein voorbeeld. Maar het lid Kostić zal het met mij eens zijn dat producten hiernaartoe halen waar veel meer bestrijdingsmiddelen voor gebruikt zijn — we hebben één aardbol — ook niet de bedoeling is. Dan kunnen we toch beter sturen op innovatie. Je ziet dat hier nu gespoten wordt met camera's op de spuitmachines, zodat alleen daar gespoten wordt waar het probleem, het onkruid, zit. We zijn daar heel goed mee bezig. Dan hebben we toch een beter product in het schap, ook met een wereldwijde voetafdruk, dan als wij producten uit Canada hiernaartoe laten komen, waar veel meer bestrijdingsmiddelen gebruikt worden. Dat zal het lid Kostić toch met me eens zijn?
Kamerlid Kostić (PvdD):
Volgens mij is dit precies dezelfde vraag die net werd gesteld, maar ik wil graag herhalen dat wij sowieso tegen de import van schadelijke producten zijn, dus ik hoop de PVV ook aan mijn zijde te vinden om die te beperken. We moeten af van al die schadelijke handelsverdragen. Als het gaat om de vraag wat we hier kunnen doen, heb ik ook gezegd: we hebben prachtige boeren die laten zien dat het anders kan zonder landbouwgif. Dat we die nu maximaal ondersteunen, is de beste vorm van innovatie.
De voorzitter:
Prima, dank u wel. We gaan schorsen zodat beide bewindspersonen zich kunnen voorbereiden op de beantwoording van de vragen. Maar we zitten wel met een probleem, want we kunnen niet heel lang uittrekken. Het moet gecombineerd worden met de dinerpauze, maar van de andere kant moeten we ook om 21.00 uur klaar zijn. Ik doe dus een beroep op de leden om korter en puntiger te zijn in de tweede termijn. Ik stel voor om te schorsen tot 19.10 uur, tien over zeven. Is dat akkoord? Dank u wel. Dan wens ik iedereen … Ja, kwart over zeven, 19.15 uur, en anders wordt het een gevulde koek. Smakelijk eten en een gezegende maaltijd.
De voorzitter:
We gaan verder met de eerste termijn van de bewindspersonen. Ik geef als eerste het woord aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. En let goed op wat jullie nog aan haar willen vragen, want ze zal daarna direct vertrekken. Met jullie permissie ook. Dank daarvoor. En ook dank aan de minister. De minister van LNV zal na de staatssecretaris aan het woord komen. Ik stel voor dat we gezien de tijd vier interrupties toestaan. De tweede termijn komt in gevaar. Het is bijna 19.30 uur. We hadden ook afgesproken om hier om 19.15 uur terug te zijn. De bewindspersonen en de griffier waren hier wel op tijd. Die hebben ook een snelle hap moeten doen. Ik vind het niet heel waardig naar onze gasten toe dat dit zo gebeurt. Dat wil ik toch even gezegd hebben.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, het is niet dat we onbeleefd zijn of zo, maar wij zijn ook afhankelijk van wanneer het eten geserveerd wordt en wanneer we het op kunnen eten. Het is dus helemaal niet een belediging van de bewindspersonen of zo.
De voorzitter:
Mevrouw Bromet, met alle respect. Ik heb net een doos liga's opgegeten en ik was hier op tijd terug. Dan pak je maar vlug een paar gevulde koeken. 19.15 uur is 19.15 uur, en that's it! Ik ga er niet meer over zeggen.
Mevrouw de staatssecretaris, het woord is aan u.
Staatssecretaris Heijnen:
Dank u wel, voorzitter. Mevrouw Bromet heeft gevraagd of het klopt dat de waterkwaliteit in orde is in de gebieden waar die bestrijdingsmiddelen gebruikt worden. Er zijn meer vragen gesteld over waterkwaliteit. Dat behoort eigenlijk tot de portefeuille van mijn collega, minister Harbers. Ik heb met minister Adema afgesproken dat hij de vragen over waterkwaliteit in brede zin zo meteen beantwoordt.
Het lid Kostić heeft gevraagd wat ik doe voor de bescherming van burgers en kinderen tegen gif, dus ook tegen gewasbeschermingsmiddelen. We zijn op verschillende manieren bezig om de gezondheid en het milieu te beschermen. Daarbij heb ik onder meer de verantwoordelijkheid voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Sinds november 2017 geldt een verbod op het professionele gebruik van die middelen. Terreinbeheerders moeten in plaats van chemie preventieve of niet-chemische maatregelen treffen. Ik heb onderzoeken naar de Kamer gestuurd waaruit blijkt dat het verbod tot een betere waterkwaliteit en tot lagere kosten voor de terreinbeheerder leidt en dat een chemievrij beheer ook goed mogelijk is.
Voorzitter. Dat waren de vragen die aan mij gesteld zijn.
De voorzitter:
Ik zeg nog even tegen degenen die later zijn binnengekomen dat de staatssecretaris het debat zo zal verlaten. Dus stel nú uw vragen! Ik geef als eerste het woord aan het lid Kostić.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Nog even kort. Mijn vraag was wat de staatssecretaris extra kan doen, want we zien dat het gewoon niet goed gaat. Ik noem bijvoorbeeld pfas, wat wel onder de portefeuille van de staatssecretaris valt. Dat zit onder andere in bestrijdingsmiddelen. Wat kan de staatssecretaris daar verder aan doen?
Staatssecretaris Heijnen:
Verder dan een verbod kan ik natuurlijk niet gaan. Wij zijn een van de koplopers in Europa als het gaat om een pleidooi voor een pfas-verbod. Dat doen we ook omdat pfas in water niet bij de landsgrenzen stopt. Het heeft dus echt veel meer zin om dat in Europees verband aan te pakken. Daar hebben we ook in de andere commissie vaker met elkaar over gesproken. Ik stuur voor de zomer samen met de minister van LNV een Kamerbrief over de wijze waarop we omgaan met gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Dit is immers ook nog een vraag die openstaat bij de commissie. Daar hebben we het ook al eerder met elkaar over gehad. Ik kijk nu even naar mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Hoor ik nu goed dat wij als Nederland een koploper zijn als het gaat om het verbod van pfas? Dat geldt dus ook voor pfas in bestrijdingsmiddelen? Want daar zitten ze vaak als hulpstoffen in.
Staatssecretaris Heijnen:
Nee. We lopen voorop bij het verbod op pfas dat nu wordt voorbereid in Europa. Als het aankomt op het punt van de bestrijdingsmiddelen, dan denk ik dat het handiger is om dat aan de minister te vragen. Wij hebben wel steeds gezegd dat we moeten kijken of er wel alternatieven beschikbaar zijn voor bepaalde, echt noodzakelijke toepassingen. Daar wordt in Europa ook naar gekeken. Als er goede alternatieven zijn, dan moet je het gebruik van pfas verbieden. In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij medische toepassingen, spreekt het voor zich dat je dat niet moet willen, omdat er nog geen alternatieven zijn. Ik vraag mevrouw Bromet om de vraag over pfas binnen de landbouw aan de minister te stellen. Dan kan hij die beantwoorden.
De voorzitter:
Zijn er nog vragen voor de staatssecretaris? Ik zie de heer Van Campen.
De heer Van Campen (VVD):
We zouden de staatssecretaris natuurlijk niet onverrichter zake naar huis willen laten keren. Ik heb nog een vraag over het eerder ingediende amendement-Vestering. Nee, voorzitter, niet over dierwaardige veehouderij; dat is inmiddels wel besproken, zou ik zeggen. Het andere amendement-Vestering, dat gaat over de afbouw van gewasbeschermingsmiddelen, is ingediend bij een wetsvoorstel dat gaat over de gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Dat is eerder een onwerkbaar, destructief amendement gebleken. Ik zou de staatssecretaris willen vragen: wat gebeurt er nou eigenlijk met dat wetsvoorstel? Dat ligt eigenlijk bij mijn collega die verantwoordelijk is voor milieu, maar ik begrijp dat er een discussie plaatsvindt tussen Bureau Wetgeving van de Tweede Kamer en het departement over wat er nu met die wet moet gebeuren. Die discussie gaat erover dat je geen nota van wijziging kunt indienen op een wet die niet is aangenomen. Ik zou eigenlijk gewoon willen zeggen: kan de staatssecretaris die wet niet gewoon intrekken? Dan zijn we ervanaf.
Staatssecretaris Heijnen:
Ik heb mijn dilemma kenbaar gemaakt aan de Kamer. Mijn inzet was vanaf het begin om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw op een goede manier wettelijk te verankeren. Door dat amendement is het niet meer mogelijk om dat hele wetsvoorstel in stemming te laten brengen. Dat is het dilemma waarmee wij zitten. Dat ligt op dit moment bij de Griffie. Ik zou de bal dus ook een heel klein beetje richting de Kamer willen terugkaatsen. Ik heb geschetst hoe de situatie ervoor staat. Ik zou het eigenlijk een gemiste kans vinden als we dat deel over de gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw, waar iedereen het over eens was, opnieuw ter discussie gaan stellen. Maar ik kan het ook niet goedkeuren, omdat die gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw erin zijn gefietst en dat op juridische bezwaren stuit. Dat maakt het ingewikkeld. Ik heb dat voorgelegd aan de Kamer. Ik zou de Kamer dus willen vragen om daarop te reageren, zodat wij kunnen kijken hoe we dat verder kunnen oppakken. Ik kan op dit moment namelijk niks met het wetsvoorstel.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik had als medewerker van de Kamer al een grote persoonlijke betrokkenheid bij deze regelgeving. Ik heb er als wethouder van geprofiteerd dat er op straat niet meer werd gespoten, maar geborsteld. Dat is nu in alle gemeentes het geval. Als dit wetsvoorstel wordt ingetrokken, kunnen de gemeentes weer gaan spuiten. Is dat de consequentie?
Staatssecretaris Heijnen:
Daarom wilde ik het dus heel graag geregeld hebben. Ik zeg daarom ook: we moeten echt zoeken naar een goede oplossing om te kijken hoe je dat ook voor gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw zo goed mogelijk kunt borgen. Dat was de insteek van het wetsvoorstel. Het zou eigenlijk toentertijd ook een hamerstuk geweest zijn, ware het niet dat het toen onthamerd is, ik meen door BBB. Vervolgens zijn door een amendement ook de gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw aan het wetsvoorstel toegevoegd, maar dat is dus juridisch niet haalbaar. Ik weet ook even niet hoe we het moeten oplossen; daar ben ik eerlijk in. Het is ook, denk ik, niet meer helemaal aan mij, want voor hetzelfde geld duurt het niet zo heel lang meer voor er een nieuw bewindspersoon wordt aangewezen. Maar ik denk wel dat het goed is dat de Kamer zich erover uitspreekt, zodat ook een volgende bewindspersoon wat meer richting heeft voor hoe we dit tot een oplossing kunnen brengen. Minister Adema en ik zullen voor de zomer nog kijken naar hoe we kunnen omgaan met gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw, maar dat staat daar even los van. Ik denk toch dat het goed is dat de Kamer kijkt — dat is een gratis advies — of er niet toch nog ergens een knip gemaakt kan worden, zodat wat we willen doen ook juridisch haalbaar is.
De voorzitter:
Dat gaat binnen de commissie Infrastructuur en Waterstaat gebeuren. Dat staat ook al op de agenda van de procedurevergaderingen, heb ik begrepen. Daar laten we het voor nu dus even bij. Vindt u dat goed, meneer Grinwis? Meneer Van Campen?
De heer Van Campen (VVD):
Ik vind dat toch niet helemaal goed. Er wordt een wet die toeziet op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw geamendeerd door een fractie met een connotatie die impact heeft op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Dat is natuurlijk best wel vreemd. Ik zou dus eigenlijk de staatssecretaris willen vragen: als zij mevrouw Bromet gelijk geeft in haar interruptie, waarom heeft zij dan dat amendement destijds ontraden? Wat is haar appreciatie op dit moment van het ingediende amendement-Vestering?
Staatssecretaris Heijnen:
Ik heb het wetsvoorstel gewijzigd zodat het werkbaar zou zijn, maar dat haalt het niet bij de juridische toetsing. Het gaat gewoon niet. Ik heb toen ook aangegeven dat ik die knip graag zou willen houden. We hebben dus gekeken wat we konden doen om het werkbaar te maken, maar het blijkt in de praktijk niet uitvoerbaar. Ik heb dat amendement ook om die reden toen al ontraden. Het is dus niet zo dat ik dat toen positief heb geadviseerd, zeg ik even voor de duidelijkheid. Nu blijkt in de praktijk dat het dus niet mogelijk en niet uitvoerbaar is. Dat zou ik een gemiste kans vinden, want dan vallen de gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw ook ineens niet meer onder regelgeving. Dat zou heel erg zonde zijn.
De voorzitter:
Dit verhaal ligt nu bij de commissie I&W, dus we gaan het er nu niet meer over hebben. Jullie hebben allemaal collega's in de commissie I&W; daar is het aan de orde en daar staat het op de agenda van de procedurevergadering. Het lid Kostić, kort.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Aangezien dit gaat over een amendement van de Partij voor de Dieren wil ik nu toch wel een opmerking maken. Hoe dit proces is gegaan, hebben wij aan de griffie overgelaten. Wat heel duidelijk is geworden tot nu toe, is dat we een staatssecretaris hebben die weer probeert een aangenomen amendement stiekem eruit te slopen. Ik vind dat zeer kwalijk. Die discussie gaan we ongetwijfeld nog voeren, maar de griffie is nu aan zet. Die heeft er al voor gewaarschuwd dat …
De voorzitter:
Uw punt van orde komt dadelijk. Gaat u door, mevrouw Kostić. Bedenk wel: u hebt bijna geen vragen meer, inmiddels.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Maar dit was geen interruptie. Ik moest hierop reageren omdat het opeens de hele tijd over ons amendement ging.
De voorzitter:
Oké, maar dat is nu dan gedaan.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ja.
De voorzitter:
Dan zal ik dit niet als interruptie tellen. Meneer Grinwis, u had een punt van orde? Laat het ook echt een punt van orde zijn en geen Grinwisje, hè.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nee. Het is namelijk niet zo gegaan. Ik was destijds woordvoerder bij dat wetsvoorstel. De amendementen zijn in stemming gebracht. Sommige amendementen zijn aangenomen. Dat geldt ook voor dit "destructieve amendement", zoals de staatssecretaris zei; ook in mijn ogen is het destructief. Toen hebben een aantal collega's verzocht om uitstel van de stemming over de wet. Dat is wat er gebeurd is. Daarom heeft de Tweede Kamer nooit gestemd over deze wet. Er waren twee mogelijkheden: ofwel de staatssecretaris zou de wet intrekken en opnieuw indienen, ofwel we zouden wachten tot sint-juttemis. Als we het wetsvoorstel vandaag in stemming zouden brengen, zou het worden weggestemd. Dat is wat er volgens mij aan de hand is. Mijn enige vraag — maar dat is geen punt van orde meer — is: waarom niet het alsnog intrekken en opnieuw indienen?
De voorzitter:
Oké, maar we gaan ermee stoppen. Het is hier niet aan de orde. Ik heb uitgelegd waar het wel aan de orde komt binnenkort. Daar hebben jullie allemaal collega's zitten en die gaan het er daar over hebben. Daar wil ik het bij laten. Mevrouw de staatssecretaris, ik wens u een hele gezegende avond toe. U wordt hier ontheven van uw verplichtingen. Kom veilig thuis en groeten aan de man.
Dan gaan we verder met de minister van LNV.
Minister Adema:
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Gaat u met blokjes werken, meneer de minister?
Minister Adema:
Ik begin met een algemene inleiding en dan heb ik een aantal blokjes. Wat kunnen we veranderen? Alternatieven, uitfaseren, vervangen. Dan heb ik een blokje bollen, lelies, sierteelt. Dan heb ik een blokje vrijstellingen kleine teelten. Dan heb ik een blokje uitspraak Hof en dan nog een blokje overig algemeen.
Meneer de voorzitter. Het is altijd bijzonder, zeker ook voor mij, om in het commissiedebat Landbouw te vertrekken met de zegen van de voorzitter. Dat voelt goed en dat geeft me altijd weer moed om op weg te gaan naar het volgende commissiedebat.
Meneer de voorzitter. Als minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is het mijn grootste opgave — nog steeds, zeg ik erbij — om ervoor te zorgen dat de landbouw en tuinbouw verduurzamen en dat boeren en tuinders perspectief hebben op een goede boterham, op een verantwoorde manier. Het Europese SUR-voorstel toonde veel groene ambities om deze opgave aan te pakken. Het intrekken van de SUR was voor mij dan ook buitengewoon teleurstellend, maar hiermee verdwijnen mijn groene ambities niet. Ik blijf vasthouden aan de reductiedoelstellingen zoals we die eerder hebben vastgesteld: 50% reductie van gewasbeschermingsmiddelen. Dat was overigens ook op die manier beschreven in het SUR-voorstel. Ik voel de morele plicht om stappen te zetten om deze reductie daadwerkelijk te verwezenlijken. Wat nu kan, moet gerealiseerd worden.
Er zijn namelijk ontzettend veel zorgen over het onderwerp gewasbescherming, van alle kanten, zowel bij de telers als maatschappelijk. Zorgwekkende berichten zijn er specifiek over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de sierteelt. Er zijn in het oppervlaktewater veel normoverschrijdingen van middelen die juist in de sierteelt worden toegepast. Ik heb hier recent over gesproken met de sector, samen met de minister van IenW. Ik heb in dat gesprek, wat overigens breder was, met de hele agrarische sector, deze urgentie stevig benadrukt. Ik ben van mening dat op dit punt zo snel mogelijk stappen moeten worden gezet, zodat we het gebruik van chemisch-synthetische middelen flink kunnen terugbrengen. Ik zie dat er in dit soort discussies als volgt gekeken wordt. Dat hoor ik ook vandaag weer. Hoe kunt u als overheid dit doen? Hoe kunt u als overheid dat doen? Hoe kunt u als overheid ondersteunen? Ik vind het eerst en vooral — dit is ook wel een beetje een cri de coeur — de verantwoordelijkheid van de sectoren om zelf maatregelen te nemen, om zelf verantwoordelijkheid te nemen en om zelf stappen te zetten in het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Ik kan u zeggen: er zijn heel veel boeren en tuinders die daar ook heel erg druk mee bezig zijn. Het gebeurt heel veel. Dat is net ook voorbijgekomen. Er zijn reducties van 75%. Ik ken er zelfs van 90%, met het toepassen van grote investeringen en alternatieven voor bijvoorbeeld onkruidbestrijding, als laseronkruidbestrijding en dat soort zaken. Er wordt dus veel geïnvesteerd en er wordt veel geïnnoveerd, maar er zijn sectoren waarin het echt een tandje harder moet.
Dat geldt zeker voor de sierteelt, de bollenteelt en de lelieteelt. Daar hebben we namelijk echt te maken met extra veel toepassing van bestrijdingsmiddelen. Deze boodschap heb ik ook op het congres van de KAVB verkondigd. Ik heb daar gezegd: "Ga hiermee aan de slag. Heb de intrinsieke motivatie om hiermee aan de slag te gaan. Doe dat niet alleen omdat ngo's het vragen, maar zorg ervoor dat je op die manier draagvlak houdt bij de samenleving. Probeer op die manier meer ambitie te tonen als het gaat om de reductie van gewasbeschermingsmiddelen." Ik zeg dat ook om de sector daarmee draagvlak te laten houden in de samenleving, want je ziet het gebeuren op dit moment. Vooral bij de lelieteelt zien we op dit moment in de samenleving ontzettend veel reuring ontstaan. We hebben natuurlijk de uitspraken gehad. Daar kunnen we het straks nog wel over hebben, maar we zien dat het draagvlak daar echt aan het afnemen is. Mijn eerste oproep aan telers is dan ook: "Wees een goeie buur. Kijk wie er naast je zit. Kijk hoe je daar op een zorgvuldige manier mee kunt omgaan en hoe je de zorgen van buren kunt adresseren."
De lelieteelt gebruikt de grootste hoeveelheid middelen per hectare van alle teelten in Nederland. In 2020 was dat 140 kilogram per hectare. Dat is meer dan het dubbele van de eerstopvolgende teelt. Dat is dus echt heel veel. Daarbij komt, wat ook al door een aantal van u is aangemerkt, dat we een uitbreiding van het areaal zien. Gezien de zorgen die er in de maatschappij spelen en de kaders die wij stellen voor natuur, milieu en gezondheid in brede zin, vind ik dat ik dit niet op z'n beloop kan laten. Zoals ik al zei, wil ik stappen zetten. Er moet iets gebeuren. Dan gaat het niet om de vraag: zijn de middelen gevaarlijk of zijn er onterecht middelen toegelaten? Laat ik daar helder in zijn. Die middelen zijn via zorgvuldige procedures toegelaten. Maar als je de ambitie hebt om met elkaar de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen te reduceren, als je de ambitie hebt om 50% te reduceren en als je kijkt naar de zorgen van omwonenden en het gebruik van zo veel gewasbeschermingsmiddelen, juist in die sector, dan vind ik dat daar wel extra stappen gezet kunnen worden.
Daarom kondig ik alvast aan dat ik vind dat we moeten kijken hoe we de uitbreiding van het areaal van lelies kunnen remmen, terugdringen en beperken. Dat is bijvoorbeeld in bepaalde gebieden, rondom scholen, woonwijken enzovoorts. Ten tweede is er de vraag of er alternatieven zijn voor de meest gebruikte middelen. Als dit het geval is, hoe zouden we het gebruik van deze alternatieven kunnen verplichten? Dan heb je dus echt een substitutie van middelen. Ik wil hier specifiek een onderzoek naar starten, om goed inzichtelijk te krijgen wat we kunnen doen om de uitbreiding van het areaal aan lelieteelt in Nederland te beperken. Dat onderzoekt gaat natuurlijk ook naar uw Kamer toe. Dan gaan we kijken of er concrete stappen uit het onderzoek naar voren komen die we kunnen gaan zetten. Ik kan niet zomaar een teelt verbieden in Nederland. We hebben vrij ondernemerschap. Dat geldt voor alle teelten. Ik kan geen teelten verbieden; dat is niet aan de orde.
Ik doe dat onderzoek zeker ten aanzien van de lelieteelt, omdat ik zie dat die in verschillende regio's veel impact kan hebben. Maar ik ben niet het bevoegde gezag als het gaat om de manier waarop je teelten toestaat, ook als het gaat om de positie ten opzichte van woonwijken en dergelijke. Dat gaat over ruimtelijk beleid. Dat betekent dus dat ik met de gemeenten die daarover gaan in gesprek ga en die ook betrek bij dat onderzoek, zodat we kunnen bekijken hoe we samen kunnen optrekken om de lelieteelt te beperken en ook kunnen bekijken wat we kunnen doen met de zones. Die zijn al even voorbijgekomen, net als de vraag van de heer Flach over het beperken van de zones. Misschien moeten we voor sommige teelten juist nog meer afstand creëren. Ook dat willen we betrekken in dat onderzoek, om op die manier de zorg weg te nemen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te beperken. Die ambitie heb ik nog steeds. Het gaat nu over de lelieteelt, maar ik roep de hele sector op — daarvoor zijn we ook met de hele sector in gesprek — om stappen te zetten in het beperken van gewasbeschermingsmiddelen.
De andere kant is er ook; dat wil ik wel benadrukken. De sierteeltsector heeft bestaansrecht in Nederland. Maar het moet wel duurzaam. Ook daarover blijf ik vanzelfsprekend met de sector in gesprek; laat dat helder zijn.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer de minister. Er is een interruptie van mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Niemand is op zich tegen de lelie, maar wel tegen al het gif dat ervoor nodig is. Ik heb een vraag aan de minister. Het Rijk is niet het bevoegd gezag, dus de minister kan niets doen, maar we zitten ook met uitspoelingsgevoelige gewassen op uitspoelingsgevoelige gronden in verband met de waterproblematiek. Kunnen gemeenten in bestemmingsplannen wél vastleggen welke teelten wel en niet ergens mogen plaatsvinden? Kun je in een bestemmingsplan opnemen: dit is grasland?
Minister Adema:
Gemeenten hebben daar meer mogelijkheden toe. Ik heb daar geen mogelijkheden toe; gemeenten wel. In de praktijk gebeurt het echter weinig. Er wordt op die manier weinig gestuurd. Als je kijkt naar het hele landbouwbeleid, ook als je kijkt naar derogatie en grasland, dan zou je daar best met elkaar op kunnen sturen. Vandaar dat ik zo'n onderzoek belangrijk vind. Met dat onderzoek in de hand kunnen we met de gemeenten in gesprek en kunnen we bekijken hoe ook de gemeenten handelingsperspectief kunnen krijgen om hiermee aan de slag te gaan.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik ben benieuwd wanneer dat onderzoek ongeveer komt. Misschien kan ik het helpen verkorten. Ik heb een paar jaar in de Staten gezeten. Ik weet uit ervaring dat bijvoorbeeld de provincie Noord-Holland in de omgevingsverordening de intensieve veehouderij heeft verboden om verder te groeien. Daar komen dus geen nieuwe vestigingen van intensieve veehouderij. Precies hetzelfde zou je kunnen doen met de sierteelt. Dat heb ik ook in Noord-Holland vastgesteld. Juridisch is het haalbaar, alleen is ook de politieke wil nodig. Ik vraag de minister om daar meteen naar te kijken, want misschien kan dat het onderzoek versnellen.
Minister Adema:
Dit gaat me net even te snel. Ik ben blij dat het lid Kostić meedenkt om te kijken hoe we kunnen versnellen. Maar het gaat erom dat we goede argumentatie hebben op basis waarvan we dat soort keuzes gaan maken. We blijven op die manier gemeenten instrumenten in handen geven om dat soort keuzes te gaan maken. Ik ken dit soort situaties waarin door de provincie in omgevingsplannen wordt bepaald dat bijvoorbeeld intensieve veehouderij beperkt wordt. U weet dat we in het kader van dierziekten ook bezig zijn met nieuwe vestigers en dat soort zaken. Maar ik wil hier echt de gemeenten bij betrekken en eerst dat onderzoek doen, om te kijken welke instrumenten we hebben en welke argumentatie daaronder ligt. Dat kunnen soms ruimtelijke argumenten zijn, soms argumenten die te maken hebben met afstanden of met uitspoeling. Dat willen we goed in kaart brengen, zodat de gemeenten een goed handelingsperspectief hebben. Dat onderzoek komt er zo snel mogelijk, maar het is een wetenschappelijk onderzoek, dus ik wil de wetenschappers wel de tijd geven om het onderzoek op een ordentelijke manier te doen.
De voorzitter:
Het lid Grinwis, dan het lid Pierik en dan het lid Vedder.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Hulde aan de minister voor een echte stap vooruit en voor het feit dat hij tegelijkertijd benadrukt dat de sierteeltsector in Nederland bestaansrecht en toekomst heeft. Maar een onderzoek? Ik snap dat een onderzoek een begin is, maar voor je het weet duurt dat lang en verzandt het. De gemeenten hebben als bevoegd gezag nu al meer mogelijkheden dan het Rijk. Waterschappen hebben de belangrijke taak om te zorgen voor de waterkwaliteit. Wat kan de minister nu al aan duidelijkheid bieden over welke overheid welke mogelijkheden heeft om te sturen? Is dat onderzoek alleen gericht op de inhoudelijke mogelijkheden, of heeft dat meer onderdelen? Wat kan de minister nu al in gang zetten bij medeoverheden?
De voorzitter:
Dat waren twee interrupties.
Minister Adema:
Het gaat hier om ruimtelijk beleid. Kies je ervoor om bepaalde teelten in je gemeente toe te staan, ja of nee? Zo ja, waarom doe je dat dan? De keuzes die gemeenten maken, moeten standhouden. Vandaar dat het belangrijk is dat er een onderzoek aan ten grondslag ligt om een grondslag te hebben om op een goede manier dit soort keuzes te kunnen maken. Daar is dat onderzoek voor nodig. Dat is geen onderzoek dat een jaar moet gaan duren, wat mij betreft. Dat kan een snel onderzoek zijn, zodat mijn opvolger er straks met gezwinde spoed mee aan de slag kan om het verder uit te werken.
De voorzitter:
Het lid Pierik en dan het lid Vedder.
De heer Pierik (BBB):
Mijn vraag sluit eigenlijk naadloos aan bij de vraag die de heer Grinwis stelde. Is de minister, als hij in overleg treedt met gemeenten, van plan om daadwerkelijk te adviseren om de uitbreiding van de lelieteelt in bepaalde gemeenten te gaan blokkeren of wil hij het gesprek heel open voeren?
Minister Adema:
Ik heb net al gezegd: het is geen rijksbevoegdheid; het is een bevoegdheid van gemeenten, misschien nog in relatie met provincies. Daar ligt die bevoegdheid; die ligt niet bij mij. Maar wat mij betreft is mijn inzet niet óf we het gaan doen, maar hóé we het gaan doen. Dat "hoe" wil ik samen met de gemeenten doen. Het is mijn uitdrukkelijke wens en mijn nadrukkelijke inzet om de groei van de lelieteelt te beperken en om de lelieteelt sowieso terug te dringen, maar ik wil dat wel doen in goed overleg met de gemeenten. Daarbij is de vraag voor mij hoe je dat op een ordentelijke manier doet, want je hebt ook te maken met de rechtspositie van telers en dat soort zaken. Dat moet dus op een goede manier plaatsvinden. Daarvoor is het nodig dat we dat overleg aangaan. Maar het is niet zo dat ik naar de gemeenten ga en zeg: zou u het ook een goed idee vinden om eens te gaan nadenken over het beperken van de lelieteelt? Nee, mijn inzet is het beperken van de groei van de lelieteelt. Ik ga graag met de gemeenten in gesprek over hoe we dat gaan doen; dat zou mijn boodschap zijn.
Mevrouw Vedder (CDA):
Zo hoor je in een commissiedebat nog eens wat aan nieuwe plannen van de minister. Dat is mooi, maar dat roept direct ook een heleboel vragen op. Wat is bijvoorbeeld de vraagstelling van het onderzoek dat de minister wil gaan uitvoeren? Gaat de minister de sector daar vooraf bij betrekken? Ik denk dat dat wel verstandig is, want ik weet dat de sector zelf ook bezig is met de vraag hoe ze ervoor kunnen zorgen dat het areaal niet groeit. Daar hebben ze zelf natuurlijk ook belang bij. Ik vind het ook belangrijk dat de effecten worden meegenomen: welke druk geeft het op het areaal? Als het beschikbare areaal voor lelieteelt een fixed amount is, zul je situaties krijgen van overbieden en anderen, denk bijvoorbeeld aan de grasteelt, kunnen daar dan natuurlijk never nooit niet tegen op. Wat zullen dus in de sector als geheel de effecten op de grondposities zijn? Ik vind het heel belangrijk dat dat soort aspecten vooraf wordt meegenomen. Kan de minister daar iets over zeggen?
De voorzitter:
Dat waren twee interrupties.
Minister Adema:
Natuurlijk mag je van zo'n onderzoek verwachten dat dat soort effecten daarin worden meegenomen. Daarom wil ik ook dat onderzoek hebben, om een goede afweging te kunnen maken om stappen te zetten. Natuurlijk zijn we voortdurend in gesprek met de sierteeltsector, met de bollensector, met Glastuinbouw Nederland. Dat blijven we ook, ook hierover, maar ik wil wel duidelijk zijn over mijn ambitie. Wat mij betreft is de ambitie helder. Over hoe we die gaan invullen, wil ik spreken met zowel de sector als de gemeenten, op basis van het onderzoek. Ik wil hen ook wel bij het onderzoek betrekken, maar de ambitie is helder. Dat is het uitgangspunt. Daarover wil ik geen misverstand laten bestaan. Daar ben ik gewoon duidelijk over.
De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording, meneer de minister. Dan gaan we naar het eerste officiële blokje, over de niet-chemische bestrijding.
Minister Adema:
Ja, de vervanging en dat soort zaken. Gezien de tijd probeer ik wat snel door de vragen heen te gaan, want u hebt nogal wat vragen gesteld. Als het te snel gaat, hoor ik het wel, maar ik probeer er dit keer een beetje lezend doorheen te gaan, want ik ken mijn eigen zwakte, en die kent u inmiddels ook. U kent natuurlijk uw eigen zwakte, maar mijn zwakte kent u ook.
Hoe zet de minister zich er in Europa voor in om te zorgen dat biologische middelen sneller toegelaten kunnen worden? Ik zet er in Europa op in om biologische laagrisicostoffen en -middelen zo makkelijk en zo snel mogelijk goedgekeurd en toegelaten te krijgen. Dat doe ik langs twee lijnen: stappen die kunnen worden gezet binnen de huidige wet- en regelgevingskaders en de wijziging van Verordening 1107/2009 voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen, dus om die verordening te kunnen aanpassen.
Er is ook gevraagd: kun je daar met een kopgroep van lidstaten mee aan de slag? Dat ben ik aan het bezien. Ik ben aan het kijken met welke lidstaten ik een kopgroep kan vormen om dit bij de Commissie onder de aandacht te brengen. U moet zich wel realiseren dat als het gaat om dit soort versnellingen van laagrisicomiddelen, het draagvlak in Europa om daar iets mee te doen vrij klein is. Ik bedoel dan onder de lidstaten; ik heb ook nog weleens wat discussie met de Commissie, maar het gaat hier om lidstaten. Dat heeft ermee te maken dat je stoffen toelaat. Er zijn veel landen die heel groen zijn, maar toch willen die de procedures zo zorgvuldig mogelijk blijven doen. Want we praten wel over de toelating van middelen en we willen die risicotoetsing goed blijven doen. Dat zeg ik naar aanleiding van de vragen van de heer Holman en de heer Grinwis.
Overigens stellen wij als Nederland op Europees niveau ook expertise beschikbaar om een versnelling aan te brengen. Dan gaat het over expertise op het gebied van het passend maken van de toelating voor biologische middelen en laagrisicomiddelen, bijvoorbeeld micro-organismen. Dat soort expertise bieden wij proactief aan aan de Europese Commissie om ook daar het denkproces op gang te brengen. We hopen dat dat tot een versnelling leidt.
Dan is er de vraag of de toelating van biologische bestrijdingsmiddelen wel snel genoeg gaat. We hebben hier vaker discussie over gehad. We hebben daarvoor ook aanpassingen gedaan. Zoals u ongetwijfeld weet, is er sinds 1 januari van dit jaar een groen loket bij het Ctgb. De groene middelen, de laagrisicomiddelen, komen niet meer op de stapel te liggen, want daar is een speciaal loket voor geopend. Op die manier willen wij ervoor zorgen dat daar snelheid in komt en wij die middelen zo snel mogelijk toegelaten krijgen. Ik spreek daar ook met het Ctgb over. Dat monitort dit loket ook om te kijken of dat leidt tot het sneller toelaten van groene alternatieven. Want daar zijn we enorm naar op zoek.
Meneer de voorzitter. Dan kom ik bij de vraag van mevrouw Nijhof over alternatieven voor glyfosaat. Zoals u weet, heb ik een onderzoek gelast bij Wageningen, de WUR, naar alternatieven voor glyfosaathoudende middelen. Dat rapport verwacht ik medio dit jaar. Natuurlijk delen we dat rapport zo snel mogelijk met uw Kamer, wanneer het er is. Dan kunnen we ook kijken hoe we samen met de sector op langere termijn kunnen toewerken naar een verminderd gebruik van glyfosaat.
Dan reageer ik ook even op de vraag van de heer Flach. Ik heb uw Kamer er al over geïnformeerd dat ik een grondslag opneem in het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden om alternatieven voor middelen te verplichten voor de toepassing op grasland, groenbemesters en vanggewassen. Het gebruik van alternatieven is een discussie die al wat langer loopt. We zijn daar druk mee bezig. Die grondslag wordt opgenomen. Op het moment dat die zijn opgenomen, zijn agrarische ondernemers ook verplicht om die te gaan toepassen. Ik denk dat dat terecht is.
Dan ben ik bij de vraag van de heer Holman: heeft de minister een inventarisatie van teelten die in de komende jaren door de uitfasering van middelen in de problemen komen en kan die gedeeld worden? Ik heb die inventarisatie niet. Dit is eerlijk gezegd ook wel zo'n punt waarvan ik zeg: sector, het is ook een beetje jullie verantwoordelijkheid om hiernaar te kijken. Uiteindelijk komen de middelen namelijk uit de sector, via de producenten van die middelen. De sector past die toe en heeft overleg met die producenten. Ik vind dan ook dat dit de verantwoordelijkheid van de sector is. Als er vragen leven rondom het in stand kunnen houden van teelten, dan hoor ik die heel graag. Bij de kersenteelt is dat ook steeds aan de orde in de discussie. Dat is zo'n moment. En natuurlijk doen we het graag als we de sector kunnen ondersteunen bij het goed in kaart brengen daarvan.
De supermarkten. Dat is een van de favoriete onderwerpen van de heer Holman, zou ik bijna zeggen, maar ook van mij. Daarom bedoel ik het ook zo te zeggen. Ik vind namelijk dat de ketenpartijen, in dit geval de supermarkten, ook verantwoordelijkheid dragen. Het lijkt een beetje een grijze grammofoonplaat te worden, maar ik kan niemand verplichten; dat blijft mijn probleem. Ik wil ook wel zeggen dat ik ook de sector en de supermarkten oproep om hun verantwoordelijkheid te nemen. Ik vind dat zij ook verantwoordelijkheid moeten nemen. Ik ben best bereid om daarover het gesprek met hen aan te gaan, maar ik kan ze niet dwingen. Ik kan dat nogmaals bij de supermarkten onder de aandacht brengen. Het gebruik van private keurmerken kan daarin overigens een fantastische rol spelen. Dat hebben we ook op andere domeinen gezien, op biodiversiteit en dat soort zaken. Dat kan helpen.
Dan de vraag van de heer Holman om ondersteuning via een omschakelfonds. Zo is er bijvoorbeeld het omschakelprogramma duurzame landbouw en de subsidiemodule geïntegreerde gewasbescherming. Daar kunnen ze al gebruik van maken. Er zijn dus al mogelijkheden. Er lopen ook verschillende pilots in het kader van het uitvoeringsprogramma gerichte kennisontwikkeling en -deling. Plantgezondheid kwam al even langs. Dat wordt dus al gestimuleerd, ook financieel, door deze minister, door het ministerie.
De heer Holman stelde ook een vraag over het stimuleren van topkeurmerken en het vergroten van het aantal producten met het duurzaamheidskenmerk in de schappen. We stimuleren het gebruik en de inzet van topkeurmerken. Daar is ook in het kader van het landbouwakkoord veel over gesproken. We zijn daarmee door blijven gaan. Milieu Centraal speelt daar natuurlijk een belangrijke rol in en informeert consumenten over het gebruik van die keurmerken via de Keurmerkenwijzer en mediacampagnes. Voor de stimulering van biologische producten en biologische keurmerken start binnenkort zelfs een campagne vanuit de overheid.
Dan ... Hier is een ambtenaar heel erg ijverig geweest en heeft een vraag twee keer beantwoord, of misschien was het alleen maar herhaald drukken op de printerknop.
Dan gewasbescherming, een vraag van de heer Grinwis. Hoe komt het dat het nog niet zo goed gaat met de afbouw van het gebruik van bestrijdingsmiddelen? Dat is een frustratie waar ik ook tegenaan loop. Daar was ook die SUR voor bedoeld. Dan zouden we het ook op Europese schaal met een Europees level playing field gaan doen. Aan de andere kant zien wij ook dat de sector nog erg afhankelijk is van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Daarom zetten we juist in op weerbare teelten en op niet-chemische maatregelen. Daar worden ook subsidies voor gegeven. Ik heb net al even een paar voorbeelden genoemd als het gaat om onkruidbestrijding. De IPM-subsidieregeling is bedoeld om dat aan te jagen en om te proberen naar alternatieven toe te gaan en te zorgen dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen wordt beperkt.
Dan nog de vraag van de heer Flach. Dat vind ik eigenlijk wel een mooie vraag, zeker in het kader van de discussie die we de afgelopen periode hier vaker hebben gehad rondom andere thema's. Gaan we voor generiek beleid of gaan we voor gebiedsspecifiek beleid? De normoverschrijdingen van de KRW zijn enorm. Dat betekent dat je er niet komt met alleen maar een gebiedsgerichte aanpak. Je zult dat moeten doen met een goede mix van generieke maatregelen en een gebiedsgerichte aanpak. Dat begint er wel mee, moet ik eerlijkheidshalve zeggen, dat ook de generieke maatregelen en de generieke voorschriften beter worden nageleefd. Dat doen we overigens niet alleen voor de waterkwaliteit.
Zonet kwam voorbij dat een waterschap had gezegd: de waterkwaliteit is goed. Bij gewasbeschermingsmiddelen spreken we niet alleen over de waterkwaliteit, maar ook over de luchtkwaliteit, de kwaliteit voor omwonenden en de blootstelling van mens en dier aan gewasbeschermingsmiddelen. Dat is dus veel breder dan alleen maar de waterkwaliteit, al is de waterkwaliteit wel van buitengewoon groot belang. Dat zal helder zijn. Een gebiedsgerichte aanpak is dus wenselijk.
Dan kom ik ook op het gebied van de doelsturing, die onder anderen door mevrouw Vedder onder de aandacht is gebracht. Die kan een mogelijkheid bieden maar we moeten ons wel realiseren dat de opgaven niet veranderen. Als je nu veel gewasbeschermingsmiddelen nodig hebt voor je teelten en je wilt met doelsturing gaan werken, dan heb je nog steeds een hele grote opgave te doen. Nu word je eigenlijk afgerekend op het naleven van de voorschriften. Dan word je afgerekend op het naleven van het resultaat. Er zijn ook heel veel boeren die tegen mij zeggen: ik weet niet of ik dat wel wil. Maar goed, u kent onze inzet op het gebied van doelsturing, ook op Europese schaal, ook voor het actieprogramma nitraat onder andere. Wij blijven dus inzetten op doelsturing, omdat dat wel het beste aansluit bij het ondernemerschap en het vakmanschap van de teler of van de boer op zijn eigen erf.
De voorzitter:
Dank u wel, excellentie, voor de beantwoording. Grinwis, Holman, Van Campen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
De minister heeft in sneltreinvaart heel veel antwoorden gegeven. Over de toelating van biologische middelen heb ik nog een vervolgvraag. Het is mooi dat dat groene loket, een soort groene snelweg, is gecreëerd, maar lukt het daarmee onze achterstand op andere landen en andere blokken in de wereld in te lopen? In Brazilië is het twee tot drie jaar, in Nieuw-Zeeland twee tot vijf jaar, in Australië twee tot drie jaar en in Zuid-Afrika drie tot vijf jaar. Komen wij daarmee onder die vijf jaar? Want prachtige bedrijven in Nederland kiezen hierdoor bij biologische middelen niet voor toelating in Europa, maar voor toelating in bijvoorbeeld Brazilië en gaan daar als eerste met hun innovatie aan de slag. Dat willen we toch eigenlijk hier houden.
Minister Adema:
Goede vraag. Die vraag had u ook al gesteld in de eerste termijn. Als je kijkt naar de toelating van middelen in bijvoorbeeld de Verenigde Staten en Canada, dan zie je dat die daar via andere toelatingsprocedures worden toegelaten. Ik durf de stelling aan dat gemiddeld in Europa de toelatingsprocedures vrij streng zijn. Zoals ik net ook zei bij de beantwoording van de vragen: als wij in Europa naar een versnelling toe willen, betekent dat eigenlijk een vereenvoudiging van de procedures. Dan moet Europa daar wel in meegaan. Maar je kunt termijnen niet zomaar met elkaar vergelijken. Dan moet je ook kijken hoe streng er wordt gecontroleerd, hoe diepgaand de onderzoeken zijn. Dat soort zaken moet je echt met elkaar vergelijken, wil je een goede afweging kunnen maken tussen de een en de ander. Ik ben het zeer met de heer Grinwis eens dat in andere landen die toelatingsprocedures inderdaad sneller verlopen, maar vaak zijn het ook minder strenge toelatingsprocedures. Daarom zeg ik ook dat ik graag met die verordening 1107 uit 2009 aan de slag zou willen met meerdere landen in de EU, alleen merk ik nog weinig draagvlak in de EU om dat te doen. Zeker voor laagrisicomiddelen zou het misschien wel goed zijn als we dat wat kunnen versnellen, maar de eerlijkheid gebiedt me om te zeggen dat ik daar in Europa nog niet zo heel veel kans toe zie.
De heer Holman (NSC):
Ik wil de minister graag twee toezeggingen ontlokken. Eén is dat hij de verantwoordelijken in de sector nadrukkelijk vraagt om aan te geven welke teelten door gebrek aan middelen in gevaar komen. Ik vraag ook een toezegging om toch nog eens heel nadrukkelijk bij de supermarkten neer te leggen wat hun verantwoordelijkheid is en de vraag te stellen wat zij daarmee doen.
Minister Adema:
Ik zou zeggen: jein. Wat betreft de supermarkten heb ik volgens mij in de beantwoording al gezegd dat ik nog steeds graag het gesprek aanga, al is het wel zo dat ik daar niet op kan sturen. Ik wil ook wel met de sector in gesprek over teelten, maar het blijft toch een verantwoordelijkheid van de sector zelf. Ik wil dat niet overnemen. Dus we kunnen met elkaar in gesprek, maar ik neem het niet over. Onder die restricties zeg ik: jein. Als u daarmee akkoord gaat, mag u het ook als twee keer ja opvatten.
De voorzitter:
Hij knikt tevreden.
De heer Van Campen (VVD):
Ik heb een interruptie die eigenlijk een beetje in het verlengde ligt van de vraag van de heer Grinwis. We zaten in de schorsing met elkaar terug te blikken op de afgelopen jaren. Veel van de collega's constateerden ook dat we een hele hoop van de debatten over gewasbeschermingsmiddelen al eindeloos opnieuw met elkaar hebben gevoerd. We weten eigenlijk wel wat nodig is: nieuwe technieken op het gebied van veredeling. We weten wat nodig is: het toelaten van alternatieven en innovaties om precisielandbouw mogelijk te maken, juridisch geborgd. We weten wat nodig is: het toelaten van middelen, al dan niet biologisch, die een lager risico hebben en die op de plank liggen, maar die uiteindelijk soms tien jaar moeten wachten totdat ze op de markt komen. Ik zou de minister toch nog eens de vraag willen stellen: waarom duurt het dan toch zo lang? Hoe kan dat als die middelen op de plank liggen, als we met elkaar doelen hebben gesteld en als zelfs producenten van gewasbeschermingsmiddelen zelf zeggen "we kunnen al die doelen best wel halen, maar laat nou die middelen toe die minder milieu-impact hebben"? Waar zit het op vast? We hebben een state of the art, goed geëquipeerde toelatingsorganisatie, de beste van Europa heb ik weleens gehoord, waar alle andere landen ook graag de toelating willen laten doen. Dat is hartstikke mooi, maar hebben niet alle 27 lidstaten zelf een verantwoordelijkheid, met hun eigen 27 Ctgb's, en kunnen die andere 26 Ctgb's misschien ook eens wat alternatieven voorbij laten komen voor toelating? Hoe kijkt de minister daarnaar?
De voorzitter:
Dat was uw laatste interruptie.
Minister Adema:
Jazeker. Er zijn natuurlijk in alle landen Ctgb's. Er wordt onder de koepel van de EFSA ook veel samengewerkt met al die toelatingsinstellingen. Als ik zeg dat het Ctgb een groen loket heeft, dan lijkt het erop dat dat over de toelating in Nederland gaat, maar het gaat dan nog steeds om Europese toelatingen. Dat maakt het ook complex. We hebben daarbij dus te maken met Europese procedures, met Europese toelatingsprotocollen, en wij kunnen de toelating niet zelfstandig gaan regelen in Nederland. Wij kunnen dat wel als het gaat om de toepassing en het gebruik, maar niet als het gaat om de toelating van middelen. Dat maakt het ook wel lastig.
Nogmaals, ik zou dat heel graag willen. Er waren ook goede voorstellen. De vraag was: wat kwam er voorbij in de SUR waarvan u zegt "daar zou je eigenlijk mee door moeten gaan"? Nou, dit was er dus één: het versneld inzetten op het toelaten van groene middelen. Die SUR is van tafel gehaald. Ik zou de laatste zijn om te zeggen dat we niet moeten versnellen. Maar willen we dat versnellen, dan ben ik wel afhankelijk van de EU en van alle lidstaten. Die moeten dat ook willen. Want het betekent ook dat je in de procedures en de protocollen aanpassingen doet om over te kunnen gaan tot die versnelde toelating en dat het dus niet meer die lange periode hoeft te duren. Dan vind ik zelfs hele groene landen op mijn pad die tegen me zeggen: dat gaan we niet doen, want het gaat om het toelaten van middelen. Die landen zeggen: we willen dat zorgvuldig blijven doen en we willen niet dat daar versnelde procedures voor komen. Dat is de discussie die je voert op Europees niveau.
Nogmaals, het is ongelofelijk frustrerend dat die SUR niet door is gegaan, want die had dat kunnen bieden. Wij zijn ook altijd een groot voorstander geweest van de SUR, niet alleen omdat wij het belangrijk vinden om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen en omdat wij zo beslist het groenste jongetje van de klas willen zijn, maar ook omdat ik zie dat er in de sector draagvlak is om ermee aan de slag te gaan. Ik noem even Cosun, een coöperatie van 8.000 boeren. Ik heb het daar al vaker over gehad. Ik was daar op werkbezoek nadat de SUR was ingetrokken. Nee, die SUR was toen in het Europees Parlement weggestemd. Die was dus nog niet ingetrokken. Toen zeiden ze: al wordt die ingetrokken, wij gaan door, want wij zien mogelijkheden om het wel te realiseren. Dat maakt het eigenlijk zo zuur dat we juist aan die kant niet kunnen versnellen. Daar zit ook mijn frustratie.
De heer Holman (NSC):
Ik wil de minister graag vragen hoe ver hij kan en wil gaan met teeltvoorschriften die hij in een AMvB-achtige vorm aan de sector kan opleggen. Ik noem als voorbeeld: niet elk jaar alle groenbemesters doodspuiten met glyfosaat. Als je dat niet laat doen, heb je een enorme winst. Hoe ver kunt en wilt u daarin gaan?
De voorzitter:
Ik wil nergens ver in gaan, maar ik geleid de vraag door naar de minister.
Minister Adema:
Ik heb rondom glyfosaat een aantal besluiten genomen. Ik noem een aantal onderzoeken naar de relatie tussen glyfosaat en Parkinson. Daar kunnen we het zo nog over hebben. We zijn bezig met een groot blootstellingsonderzoek. We zijn bezig met het uitbreiden van het toetsingskader op het gebied van degeneratieve ziekten. Een ander punt daarbij is het gebruik van glyfosaat ten aanzien van voedselzekerheid. Dat is het onderzoek bij de WUR. Die kijkt naar de vraag in hoeverre glyfosaat nodig is voor het veiligstellen van de voedselzekerheid — zoals u weet, wordt dat nog weleens vergeten — en waarbij dat niet meer nodig is. Hoe kun je dan bijvoorbeeld bij groenbemesters met alternatieven komen? Eigenlijk is mijn inzet: alleen daar waar het echt nodig is om de voedselproductie te borgen. Daar zouden we het natuurlijk ook moeten beperken. Daarover bestaat geen discussie. Maar waar het echt niet meer nodig is, waarbij er echt alternatieven zijn en het ook niet meer bijdraagt aan de voedselzekerheid, zou je er gewoon mee moeten stoppen. Daar ben ik juist heel erg mee bezig. Dat zou dan ook in teeltvoorschriften aan de orde kunnen komen.
De heer Holman (NSC):
Kunt u dit ook als toezegging noteren, als derde toezegging?
Minister Adema:
Ik verwijs u naar de Kamerbrief waarin die toezegging al gedaan is.
De voorzitter:
We tellen deze vraag uiteraard niet als interruptie, meneer Holman.
Minister Adema:
Ik realiseer me nu dat dat nog voor de verkiezingen van 22 november was. Dus de heer Holman kan dat misschien niet weten.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik wil daar even op aanhaken. De heer Van Campen zei net dat we dit debat al honderdduizend keer hebben gevoerd. Dat is ook zo. We hebben ook al echt heel lang geleden — drie ministers geleden — een motie aangenomen waarin staat dat we af willen van glyfosaat op grasland. Het lijkt me niet zo ingewikkeld. Je kunt het ook regelen op verhardingen, dus je zou het ook moeten kunnen regelen op grasland. Het is drie ministers lang niet gelukt en er ligt nu een onderzoek bij de WUR. Ik vraag me af of dat binnen tien jaar geregeld wordt. Hoelang moeten we daar nog op wachten?
Minister Adema:
Ik ben heel blij met deze vraag. Mevrouw Bromet snijdt een punt aan. De Kamer heeft een motie aangenomen waarin wordt gevraagd om ervoor te zorgen dat er geen glyfosaat meer op grasland wordt toegepast. Er wordt gevraagd om dat mechanisch te gaan doen. Dat zetten we in per 1 januari 2025. Dat is een apart traject, even los van de brede inzet van glyfosaat waar we nu ook een onderzoek naar doen. Dit betreft dus geen onderzoek meer, maar in de Kamer is gewoon afgesproken dat het gaat gebeuren. Daar hebben we ook al vaker met elkaar over gediscussieerd. Ik vind het fijn dat mevrouw Bromet dat onderscheid even maakt, want dat onderscheid is er wel degelijk.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Dus dit voorjaar hebben we voor de allerlaatste keer al die geel gespoten velden gezien?
Minister Adema:
Wij gaan toe naar alternatieven, zoals het mechanisch onderwerken. Die moeten straks worden toegepast.
De voorzitter:
Dat is goed nieuws.
Minister Adema:
Ja, dat is goed nieuws. Maar voor mij is dat geen nieuws. Ik zie een aantal Kamerleden die in de vorige periode ook al in de Kamer zaten. Voor hen is dit geen nieuws.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik mis ook weleens wat.
De voorzitter:
We gaan naar de bollen.
Minister Adema:
Nou, even kijken. Ik ben volgens mij een stapeltje aan het wegleggen. Dit gaat over de biologische teelt. Mevrouw Bromet zei: als een lelieteler zich naast een biologische boer vestigt, moet de biologische boer een bufferstrook aanhouden; het wordt tijd om de rollen om te draaien. Ik vind dat wel een lastige, want middelen kunnen alleen worden toegepast als ze veilig en volgens de voorschriften worden toegepast. Telers zijn eraan gehouden om de middelen juist te gebruiken. Daarmee moet er ook een waarborg zijn dat er geen emissies naar bijvoorbeeld omwonenden en naastliggende percelen plaatsvinden.
Mevrouw Nijhof stelde min of meer dezelfde vraag over drift. Eigenlijk geldt daar hetzelfde voor. Mevrouw Nijhof zei ook dat biologische boeren de bestrijdingsmiddelen voor gangbare teelten op hun gewassen vangen en daar maatregelen tegen moeten nemen. Met het gebruik van driftreducerende middelen en dat soort zaken zou die verspreiding er niet moeten zijn en zouden de schadelijke emissies naar omwonenden en naastliggende percelen niet moeten plaatsvinden.
De heer Grinwis vroeg hoe ik aankijk tegen de lelieteelt. Daar heb ik al iets over gezegd. Dat geldt ook voor de vraag van mevrouw Bromet. Daarmee heb ik ook het kopje bollen en sierteelt gehad.
De voorzitter:
Het lid Kostić heeft nog een vraag over de bollen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Laat ik allereerst zeggen dat ik heel blij ben met de ambitie van de minister als het gaat om het beperken van de sierteelt. Hij zei net dat de gangbare boeren die gewasbeschermingsmiddelen gebruiken, ervoor moeten zorgen dat die niet naar andere percelen gaan. Maar dat gebeurt dus niet. De realiteit is dat de biologische boeren voor de kosten moeten opdraaien. GroenLinks stelde die vraag ook. Die moeten opdraaien voor de kosten voor de toetsing van hun water en teelten. Getoetst moet worden of er niet te veel bestrijdingsmiddelen in of op zitten. Ook moet er een bufferstrook worden aangelegd. Is de minister bereid om te kijken of de vervuiler, degene die de bestrijdingsmiddelen gebruikt, hier zelf wat meer inzet op kan tonen?
Minister Adema:
Ten eerste, u merkt even tussen neus en lippen door op dat u blij bent met de beperking van de sierteelt. Zo heb ik het net niet gezegd. Ik heb gezegd dat ik ten aanzien van de lelieteelt wil kijken naar een beperking van de uitbreiding van de lelieteelt, met een aantal stappen die ik wil gaan zetten. Dat is wat anders dan de hele sierteelt. Ik zie mevrouw Bom-Lemstra de kamer verlaten, want die schrikt zich helemaal een hoedje. Die zegt: we hebben toch ook sierteelt onder glas? Daarbij kun je overigens ook op een hele goede manier met regeneratie van water en zo omgaan. Het ging dus over de lelies.
Natuurlijk moet de biologische sector aan behoorlijke voorwaarden voldoen. Ik krijg daar vaker vragen over en er is ook een rapport over verschenen. Ik weet dat zij daaraan moeten voldoen. U trekt het nu heel breed, met allerlei onderzoeken naar het water enzovoort. Dat weet ik, dat is inherent aan het biologisch telen. Nogmaals, het is aan de omliggende telers om zich te houden aan de toepassingsvoorschriften. Dan zou ik zeggen: als twee telers naast elkaar zitten, laat ze met elkaar in gesprek gaan. Als de biologische teler last heeft van de gangbare teler omdat er drift plaatsvindt, dan moet hij die teler daarop aanspreken.
De voorzitter:
Het lid Kostić heeft inmiddels geen interrupties meer.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Maar kom op, dit is een belangrijk debat. Ik vraag echt even om net wat meer interrupties. Dit kan toch niet!
De voorzitter:
Maar dat kan niet zomaar. We spreken af dat we vier interrupties toestaan. Als ik u meer interrupties toesta, moet ik dat bij iedereen doen. En ik ga over 40 minuten afhameren. Dan moeten jullie ook meer tijd reserveren voor zo'n debat. Dan moeten jullie vijf in plaats van vier uur reserveren. De Kamer is hier echt zelf bij. De voorzitter bewaakt de tijd die de Kamer bepaalt. Zo wordt het hier gedaan.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Oké. Ik pak het wel op in tweede termijn.
De voorzitter:
Ja, als die tweede termijn er komt. Als de minister nu de turbo's aan gaat zetten.
Minister Adema:
Gezien de uitstoot die ik toch wil beperken, ga ik de turbo natuurlijk niet aanzetten. Dat moeten we niet doen.
De voorzitter:
Er is nog één interruptie van mevrouw Vedder.
Mevrouw Vedder (CDA):
Was dit het einde van het bollenblokje?
De voorzitter:
Ja, dat heeft de minister gezegd.
Mevrouw Vedder (CDA):
Gaat de minister dan ook nog iets zeggen over de situatie in Sevenum? Is dat dit blokje of is dat een ander blokje?
De voorzitter:
Ik hoor de minister naast me zeggen dat dat rechterlijke uitspraken betreft.
Mevrouw Vedder (CDA):
O, dat is een ander blokje.
De voorzitter:
Dat komt in het voorlaatste blokje, mevrouw Vedder.
Minister Adema:
Dan Exirel en de vrijstellingen. Laat ik allereerst zeggen dat een vrijstelling een tijdelijk gegeven is. Als wij acht, negen jaar achter elkaar vrijstellingen verlenen, dan is dat geen tijdelijk gegeven meer. Dan is de vrijstelling bijna iets reguliers geworden. Daar moeten we echt vanaf. Daar zijn meerdere vragen over gesteld. Eerst en vooral zou ik tegen de kersentelers willen zeggen: zorg ervoor dat de fabrikanten van de middelen Exirel en Tracer gewoon via een normaal toelatingstraject om toelating vragen. Ik wil ook een ander misverstand wegnemen. Er wordt in de discussie over de toelating van deze middelen vaak gezegd: kijk eens naar België, kijk eens naar Duitsland. Ik heb die vraag natuurlijk ook gesteld op het ministerie, toen wij de brief nog niet geschreven hadden. Duitsland en België hebben elk hun eigen eisen op het gebied van toelating. Die eisen zijn behoorlijk strenger dan onze eisen in de vrijstelling. Bij ons praat je bijvoorbeeld over een teeltvrije zone van, even uit mijn hoofd, 5 meter. In België is dat 20 meter. Je kunt dus niet zomaar zeggen: in België doen ze het ook, dus waarom doen wij het hier niet? Accepteren we in een land als Nederland dan ook de voorschriften die bij België horen? Dan moeten we ook consequent zijn. Dus laten we daar, wat mij betreft, ook niet te makkelijk naar verwijzen. Eerst en vooral is het van belang dat er een toelating plaatsvindt en dat de sector daar dus ook zijn eigen verantwoordelijk in neemt. Dat geldt ook voor de ketenpartijen.
Ik wil nog even iets zeggen over de motie. Ik laat me door de NVWA en het Ctgb adviseren over de risico's. Het Ctgb heeft me nadrukkelijk geadviseerd om een beperking van drie jaar op te nemen ten aanzien van Exirel. Dat is vorig jaar met de sector gecommuniceerd. Toen is gezegd dat men zich moest realiseren dat dat wel een van de voorwaarden zou zijn als er weer een vrijstelling zou komen. Nu is die vrijstelling er gekomen. Dit is voor de sector dus niet nieuw. Dat heeft er ook mee te maken dat Exirel echt een ander goedje is dan Tracer. Er wordt ook wel gezegd: nu kun je Exirel dus niet gaan gebruiken en dan is het foute boel. Nou, Tracer is er ook nog als middel. Dat mag wel jaarlijks worden gebruikt. Exirel is een ander goedje. Waarom heeft onder andere het Ctgb gezegd dat je bij Exirel intervallen moet hebben? Dat heeft te maken met het herstel van de omgeving. Het heeft niet te maken met de teelt op zich, maar het komt in de omgeving terecht en om de omgeving ruimte te geven om te herstellen van het gebruik van Exirel heeft het Ctgb de toepassingseis gesteld van een beperking van drie jaar. Het vaker toestaan leidt tot meer uitspoeling in het water en daardoor tot meer problemen. Dan komt de vraag voorbij: kun je het niet jaarlijks toepassen, maar dan in lagere hoeveelheden? Dat is maar zeer de vraag, omdat je ook te maken hebt met een zekere opbouw van resistentie tegen Exirel, dus als je de hoeveelheden te laag maakt, kunnen de vliegen daar resistent tegen worden. Dat snap ik ook wel weer. Dit is dus de reden dat we die drie jaar hebben gekoppeld aan de vrijstelling.
De voorzitter:
Ik zie dat er toch een aantal vragen is. Die zal ik nu toelaten. Eerst meneer Pierik, dan mevrouw Nijhof en dan meneer Flach.
De heer Pierik (BBB):
De minister adviseert de kersentelers om een normaal toelatingstraject op te starten. Dan komt bij mij toch de vraag op of de minister enig idee heeft wat het kost om zo'n normaal toelatingstraject op te starten en of dat ook te bekostigen is door een relatief kleine sector, die dat dan zou moeten ophoesten.
Minister Adema:
We hebben het Fonds Kleine Toepassingen. Als de consequentie is om dan maar jaarlijks een vrijstelling te verlenen, maken we van de uitzondering een regel en dat moeten we echt niet gaan doen. Het kan regulier worden toegelaten. Dat blijkt in andere landen. Ik moet even een slag om de arm houden, maar óf in België óf in Duitsland is het regulier toegelaten; bij de ander is er een vrijstelling. Het kan wel. Er is nu overigens wel samenwerking op het gebied van Exirel tussen België en Nederland om een gezamenlijke toelating te krijgen, om de schaal wat te vergroten. Dat is hartstikke goed. Ik vind dit echt wel een verantwoordelijkheid van de sector zelf. We kunnen niet alles op onze nek nemen. Aan de andere kant vind ik ook dat we echt af moeten van al die vrijstellingen. Het moet gewoon regulier worden. Nogmaals, het kan een keer voorkomen dat je uit nood een vrijstelling verleent. Dat is ook zeer gerechtvaardigd; geen enkel punt. Maar het is nu meer regel dan uitzondering bij bijvoorbeeld Exirel en we moeten kijken of we dat kunnen beperken.
De heer Pierik (BBB):
Ik ben dan toch wel benieuwd naar wanneer het ophoudt, want die vrijstellingen zijn een aantal jaren achter elkaar afgegeven, dit jaar dus op een heel beperkte manier. De minister geeft aan dat hij af wil van de vrijstellingen, maar zouden we die vrijstelling niet nog een paar jaar kunnen handhaven, om de sector wat meer mogelijkheden te geven om zich aan te passen en in de gelegenheid te stellen om een normaal toelatingstraject in te gaan, in combinatie met wat financiële ondersteuning?
Minister Adema:
Ik heb al iets gezegd over het Fonds Kleine Toepassingen. Er moet gewoon een regulier proces doorlopen worden. Het kan zijn dat toelating een paar jaar duurt; dat weten we. Nou, dan moeten we daarnaar kijken, maar het moet wel gebeuren. Tot nu toe hebben we, zeker in de eerste jaren van de vrijstelling, niet te maken gehad met toelatingsprocedures, maar is er wel keer op keer een vrijstelling geweest. Dat is nu voor de tiende keer het geval. U vraagt wanneer het ophoudt, maar ik vraag: wanneer houdt dát op? Je moet op een gegeven moment een grens stellen en zeggen: er komt een reguliere toelating. Die mogelijkheden zijn er gewoon. Ik denk dat het ook wel kan en dat het wel gaat lukken allemaal, maar doe dat dan ook. Daar hebben we vorig jaar al met de sector over gesproken. Er worden ook stappen gezet. Daarom heb ik ook gezegd dat dit het laatste jaar is, om echt wat druk te zetten op die toelating.
De voorzitter:
Leden, het gaat moeilijk worden met de tweede termijn. We kunnen twee dingen doen. We kunnen hiermee rustig doorgaan, en misschien kan ik dan nog een extra interruptie toekennen. Uiteraard mag iemand ook een tweeminutendebat aanvragen. Hierna volgen nog twee blokjes, dus we zullen nooit een volledige tweede termijn kunnen hebben. Dat zeg ik zodat u dat vast weet.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik ben het helemaal met de minister eens dat we af moeten van jaar op jaar vrijstelling verlenen, maar ik neem aan dat de minister het ook met me eens is dat er voor de kersenteelt op dit moment geen alternatieven zijn voor Exirel en Tracer. Als we alleen naar Tracer gaan, krijg je met resistentie te maken, wat we ook met de bloesemkevers en de perenknopkevers hebben. Daar zien we gewoon dat de populaties hand over hand toenemen en dat het steeds risicovoller wordt voor de ondernemer. Het aantal schadelijke insecten dat overblijft, wordt ook steeds groter. Op het moment dat we de suzuki-vlieg, die zes generaties per seizoen heeft, de eerste keer bestrijden, dan blijft er een bepaalde populatie over. Als je dat niet kunt herhalen, zijn er geen kersen en gaat hij alsnog failliet. Ik zou heel graag van de minister horen of hij een uitzondering kan maken om één keer Exirel te kunnen gebruiken om daarna het traject voor die kleine teelt in te zetten om te voorkomen dat de kersentelers verdwijnen uit Nederland. Ik neem niet aan dat dat de wens is bij LNV?
Minister Adema:
Nee, vanzelfsprekend niet. Daarom zeg ik ook dat we bijvoorbeeld het fonds kleine teelt hebben waar men gebruik van kan maken. Overigens loopt er geen nieuwe toelatingsaanvraag voor Tracer, dus daar zou ik zeggen: waar blijft de sector met een reguliere toelatingsaanvraag? De sector heeft het alternatief van Tracer. Dat alternatief is er gewoon. Het zou best zo kunnen zijn dat Exirel wel een effectiever middel is, maar het is ook een veel schadelijker middel dan Tracer. Exirel wordt niet gebruikt in de biologische sector, maar Tracer wel. Het is juist ook vanwege de schadelijkheid van Exirel dat het Ctgb deze voorwaarde stelt. Uiteindelijk gaat het ook bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen om de schade voor mens, dier en milieu. Het Ctgb zegt: wil je die schade beperken en binnen toelaatbare grenzen houden, dan moet je het zo doen. Het is een advies van het Ctgb, een toelatingsvoorwaarde, een vrijstellingsvoorwaarde. Die voorwaarde is er ook niet zomaar.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik wil de minister bedanken voor de uitgebreide beantwoording. Wat ik wel hoor in de sector — en ik heb in de korte tijd dat ik hier in dit huis mag meelopen, behoorlijk mijn licht hierover opgestoken — is dat ze steeds aan het proberen zijn om minder middel in het bespuitsel te brengen. Ze zijn daar echt wel goed bezig. Wij zijn ook voor het opzetten van die trajecten, maar dat lost het probleem voor dit seizoen niet op. Ze gaan het gewoon niet redden met alleen Tracer, want dan zijn straks alsnog alle kraampjes leeg en hebben we alleen maar de Griekse kersen en dergelijke die misschien wel met meer middelen en met een slechtere footprint bij ons in de schappen komen, met veel uitlaatgassen om ze hierheen te brengen.
Minister Adema:
Ik vind dat mevrouw Nijhof er een beetje een karikatuur van maakt. Dat zou ook betekenen dat we geen biologische kersen meer hebben liggen in de schappen. Die gebruiken Tracer en elke kersenteler kan Tracer gebruiken. Dat is één. Twee. Er is ook een discussie geweest over hoe de naleving van de voorschriften binnen de kersenteelt is. Er was eerst een signaal dat we misschien geen vrijstelling meer zouden geven. Ik heb kennisgenomen van de cijfers van 2023 en ik zag dat er door veel kersentelers geïnvesteerd was in driftbeperkende apparatuur. Dat percentage was behoorlijk gegroeid. Toen heb ik gezegd: er is dus een ontwikkeling in de sector die gunstig en goed is en dat is voor mij een reden om nu die vrijstelling nog een keer te geven en om die tweeslachtig te maken, namelijk zorgen voor reguliere toelating en er aan de andere kant voor zorgen dat de hele sector die middelen gaat gebruiken, dus dat het niet voor zoveel procent, maar voor 100% wordt toegepast. Nogmaals, als uw scenario waar is, betekent het dat er ook geen biologische kersen meer in de schappen liggen. Maar die liggen er ook en die blijven er ook met Tracer.
We hebben het al even over de lage dosering gehad, over vrijstelling na drie jaar ...
De voorzitter:
We gaan eerst nog naar meneer Flach.
De heer Flach (SGP):
Een aantal telers kunnen nu niks met deze vrijstelling, omdat ze die de afgelopen twee jaar niet mochten gebruiken. Ik heb verwezen naar omringende landen, maar de minister zegt dat we dan ook zouden moeten kijken naar die teeltvrije zones. Daarmee lijkt het verhaal af. Dan gaan we voorbij aan het feit dat in die landen soms ook wel twee tot drie toepassingen per jaar worden gebruikt in hogere doseringen. Dan gaat het verhaal van die uitspoeling toch niet op. Ook al heb je dan grotere teeltvrije zones, dan is die uitspoeling daar toch veel groter? Waarom zouden we in Nederland ook niet voor maximaal één toepassing kunnen gaan voor alle telers?
Minister Adema:
Die teeltvrije zones in het buitenland gaan zelfs tot 25 meter, in Duitsland 20 tot 25 meter, in België 20 meter. Voor de percelen die wij hier hebben, zal dat best lastig zijn. Dat is echt, echt anders. U stelt dat de doseringen daar hoger zijn. Dat weet ik op dit moment niet. Volgens mij valt dat mee. De driftreducerende technieken moeten daar ook worden toegepast, net zoals we dat in Nederland doen. Dat klopt met elkaar. Nogmaals, er is Tracer als alternatief. Ik blijf er maar op hameren: de biologische sector gebruikt ook Tracer. Die leggen ook kersen in het schap. Natuurlijk, Exirel is een effectiever middel. Dat snap ik allemaal wel. Ik snap ook dat men dat het fijnste vindt werken, maar het is ook een schadelijker middel. En het Ctgb geeft niet voor niks als extra voorschrift mee om het eens in de drie jaar te gebruiken. De telers die het nu hebben toegepast, moeten nu Tracer gaan toepassen. Ze hebben een alternatief en dat heet Tracer.
De heer Flach (SGP):
In landen om ons heen worden twee tot drie toepassingen per jaar in hogere doseringen gebruikt; dat nog even als aanvulling. De minister zegt: wij kunnen het niet allemaal op onze nek nemen; ik verwijs naar de sector. Maar ook de sector kan daar niet alles aan doen. Ik heb in mijn bijdrage gezegd dat de Tracer-fabrikant nog niet aan uitbreiding van de toelating wil, van houtig kleinfruit naar kers. Als zo'n fabrikant niet wil, kun je als sector roepen wat je wil. Ja, je kunt zeggen: ik neem het niet meer af. Maar ook zo'n fabrikant moet toch in gang gezet worden, anders kom je klem te zitten als teler.
Minister Adema:
Ja, maar dat is niet de verantwoordelijkheid van de overheid. Dat is niet de verantwoordelijkheid van de overheid. Het kan niet zo zijn dat wij de fabrikanten gaan vragen: willen jullie voor onze kersentelers ervoor zorgen dat het toegelaten wordt? Het is wel de verantwoordelijkheid van de sector zelf om fabrikanten te melden: wij komen in de knel. En ze weten allang dat ze in de knel komen. Vorig jaar is het aan de orde geweest. "Wij komen in de knel. Als jullie ons nou niet helpen met de toelating, dan hebben we volgend jaar een probleem." Dat is de boodschap die moet worden afgegeven door de sector aan de industrie. Het is niet onze verantwoordelijkheid om dat te gaan doen. Ik weiger ook pertinent om op die stoel te gaan zitten. Het is echt aan de sector zelf om met dat soort partijen in gesprek te gaan. Daar kunnen we urenlang over door blijven discussiëren. Dat is punt één.
Twee. Wij hebben het Ctgb. Het Ctgb staat Europees en wereldwijd hoog aangeschreven. En het Ctgb geeft mij het voorschrift mee om eens in de drie jaar aan te houden vanwege het grotere risico met Exirel. Bij Tracer is dat niet aan de orde. Ik volg hier ook gewoon de lijn van het Ctgb dat we overigens ook met elkaar hebben aangewezen als de organisatie die ons adviseert. Ik heb daar in het begin van de termijn van de heer Van Campen een gloedvol betoog over gehoord. Wij moeten dat ook niet constant ter discussie blijven stellen. Het Ctgb werkt met bepaalde protocollen en is een deskundige club. Ik ga af op het oordeel van het Ctgb. Ik ga niet marchanderen met dat soort adviezen, want dan is het hek van de dam. Ook in uw Kamer is altijd aan de orde geweest dat we juist het Ctgb hebben aangesteld om dit soort adviezen aan ons te geven.
De heer Flach (SGP):
Ik begrijp niet zo goed waarom de minister hier zo fel op reageert, want hij geeft aan dat het middel Tracer minder schadelijk is. Zou het dan juist vanuit die optiek niet goed zijn als de minister daar dan juist een stapje extra voor zet? Zou het dan vanuit die optiek niet goed zijn als de minister daar dan juist een stapje extra voor zet? Zou het niet goed zijn als hij zou zeggen dat hij de verantwoordelijkheid voelt om die overstap te maken voor zo'n mooie sector naar een minder schadelijk middel en dat hij daar wel een stapje extra voor wil zetten? "Ik ga met die fabrikant in gesprek, zodat hij toch die toelating voor alle telers op gaat starten." Desnoods zet de minister er wat subsidie tegenover; dan is er winst voor iedereen.
Minister Adema:
Nee. Nee. Dat is gewoon niet de verantwoordelijkheid van de overheid. Dat is niet de verantwoordelijkheid van de overheid. De verantwoordelijkheid van de overheid is om een adequate, zorgvuldige toelatingsprocedure te hebben met zorgvuldige organisaties en instituten die wij capabel achten om dat op een zorgvuldige manier te doen. Dat is de taak van de overheid. Maar het is de taak van het bedrijfsleven om te komen met voorstellen voor middelen. Het gaat puur om commerciële belangen. Dat is prima en ook logisch, want je wilt graag met je kersenteelt door kunnen gaan; dat wil ik ook niet gaan remmen of beperken. Als er druk is vanuit de sector vanwege commerciële belangen, is het ook aan de sector om in gesprek te gaan met dat soort producenten. De sector zou dan kunnen zeggen: "Beste mensen, jullie hebben een middel dat wij nodig hebben. We zien dat de vrijstelling die we al tien jaar hebben gehad, eindig is. Jullie moeten daarop acteren." Nogmaals, we hebben ook het Fonds Kleine Toepassingen, dus er liggen wel mogelijkheden om ook een stukje financiering te geven, maar het is niet zo dat wij op de stoel van de fabrikanten gaan zitten of dat ik op de stoel van de telers ga zitten om fabrikanten te vragen om middelen te gaan toepassen. Dat is de omgekeerde wereld. Dat gaan we echt niet doen.
Mevrouw Podt (D66):
Punt van orde. Met alle respect voor de collega's en de minister, maar we hebben nog twintig minuten. Ik heb op nog geen één vraag antwoord gekregen. Dit gaat gewoon niet lukken zo. Ik vraag me toch af hoe we dit nu beter kunnen gaan doen.
De voorzitter:
Wat er gaat gebeuren, is dat de minister wel alles gaat beantwoorden. Daar waak ik ook voor. Maar er gaat geen tweede termijn komen. Er zijn vijf Kamerleden die geen vraag meer kunnen stellen, dus ik ken wel iedereen een extra vraag toe. Dat moet ik ook doen. Ja, eentje. Dan gaan we het zo doen. Maar de minister moet op turbo; ik zei dat tien minuten geleden al. Hij moet sneller gaan beantwoorden, wat hij ook beloofd heeft.
Mevrouw Podt (D66):
Voorzitter, ik heb heel bewust mijn vier interrupties gespaard.
De voorzitter:
Die mag u toch stellen. Die kans krijgt u, hoor. U mag uw vier interrupties stellen. U heeft er nu eentje gedaan. U heeft er nu nog ... Het komt goed, mevrouw Podt. Laten we dan vlug doorgaan.
Minister, zet de turbo eens aan. U moet nu ook vlammen, want anders halen we het niet inderdaad. U heeft gelijk, mevrouw Podt.
Minister Adema:
Dan nog even over de vraag van de heer Pierik over 42% naleving. Ik heb al iets gezegd over het aanschaffen van nieuwe apparatuur. Die naleving ging over het totaal van alle voorschriften, administraties, enzovoort, niet alleen over die twee stoffen. Dat is dus wel iets wat de NVWA constateert en op basis waarvan de NVWA ons een negatief advies gaf.
Dan de vraag van mevrouw Podt: "De helft van de telers past de middelen verkeerd toe. Kan de minister toezeggen met concrete maatregelen te komen zodat de kersentelers volgens de norm de middelen toepassen?" Die zorg over de naleving deel ik met u; ik heb daarover ook iets in de brief gezet. Het blijkt wel dat een groot deel van de telers nu wel de driftreducerende apparatuur heeft aangeschaft. Wij hebben om de naleving te bevorderen wel meer eisen aan de gecontroleerde distributie gesteld. En zoals u weet heb ik de NFO — die brief heb ik u ook in afschrift doen toekomen — gevraagd om mij overmorgen een plan te presenteren, waaruit blijkt dat die naleving naar een veel hoger level gaat. De naleving op zich ligt ook bij de sector zelf. Dat is de verantwoordelijkheid van de sector zelf. Wij kunnen toezicht houden en handhaven. Dat doet de NVWA dus ook, maar het is echt aan de sector zelf om te komen met plannen. En het is aan de sector zelf — en dat geldt voor alle sectoren als het gaat om gewasbeschermingsmiddelen en de toepassingsvoorwaarden — om die verantwoordelijkheid te nemen.
Dan de vraag van de heer Grinwis over de bevordering van kleine teelten. Het Fonds Kleine Toepassingen wordt voortgezet voor de komende vijf jaar. Ik ken de heer Grinwis als een vurig pleitbezorger voor de spruitenteelt. Dat had niks met het kabinet te maken, maar wel met telers, die daar nadrukkelijk mee bezig zijn. Dat blijven we dus ondersteunen.
De voorzitter:
Ik laat nog even twee interrupties toe. Dan blijft het een beetje bij het onderwerp. Eerst mevrouw Podt en dan de heer Pierik.
Mevrouw Podt (D66):
De minister zegt dat hij de distributie wil gaan handhaven. Dat is hartstikke leuk, maar volgens mij lag het probleem bij het gebruik van het middel. Daar schieten we dan niet zo heel veel mee op. Prima ook dat de sector een plan gaat maken. Ik vraag me dan af of wij als Kamer dat plan kunnen inzien, met een reactie van de minister daarop of hij dat als afdoende bestempelt. Dan kunnen wij als Kamer weer beoordelen of we daar ook tevreden mee zijn.
Minister Adema:
Dat kan altijd. Ik wil daar wel een punt bij maken. Dat is misschien meer procedureel; staatsrechtelijk klinkt ook wel weer heel zwaar opeens. Het geven van vrijstellingen en hoe we daarmee omgaan is een discretionaire bevoegdheid van de minister. Er werd in de eerste termijn gevraagd: kunnen wij voorafgaand aan het geven van zo'n vrijstelling ook een debat krijgen in de Kamer? Dat is niet aan de orde. Het is gewoon gedelegeerd aan de minister om dit verder te regelen en af te doen. Dat zeg ik ook hier. Ik ben best blij om het naar de Kamer toe te sturen, maar vrijstellingen geven en dat soort zaken zijn echt een bevoegdheid van de minister.
De heer Pierik (BBB):
Ik heb nog een hele korte vraag. De minister hield een vlammend betoog over het toepassen van Tracer in plaats van Exirel, maar is het voor de Nederlandse kersentelers wel mogelijk om op een biologische manier kersen te telen? Volgens mij is dat hartstikke lastig. De kersen die ik in de supermarkt koop, komen altijd uit andere landen.
Minister Adema:
Er zijn biologische kersentelers die het gebruiken. Dat is het antwoord. Het is wel bijzonder dat biologische telers dit gebruiken, want het is een gewasbeschermingsmiddel, maar daar is een uitzondering voor gemaakt in de biologische teelt, juist om de noodzaak van bestrijding van de suzuki-vlieg te ondervangen. Dat snap ik. Het wordt daar gebruikt en er wordt gewoon geproduceerd, dus het kan.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de uitspraak van het Hof. Zijn we daar nu al?
Minister Adema:
Nee, even kijken.
De voorzitter:
Er zijn nog twee blokjes als het goed is, maar u hebt daar nog drie enveloppen liggen, zie ik.
Minister Adema:
Ja. Ik kreeg van de heer Pierik nog de vraag waarom er wel voorwaarden zijn voor het gebruik in de kersenteelt en niet voor het gebruik in andere sectoren. Alle sectoren krijgen gebruiksvoorschriften. Bij de een is het dit, bij de ander is het dat. Dat wordt per sector ingezet. Nogmaals, de Exirelaanvraag ligt bij het Ctgb. Even kijken. Dan ben ik door het kopje vrijstellingen heen, meneer de voorzitter, en dan kom ik bij de uitspraak van het Hof.
Er zijn een aantal uitspraken gedaan. De belangrijkste uitspraak is natuurlijk die rond een teler in Drenthe geweest, die uiteindelijk na het beroep vier producten mocht toepassen. Dan hebben we de situatie in Sevenum, waar een ondernemer wil beginnen met lelieteelt, maar dat wordt afgewezen. We hebben natuurlijk ook nog de uitspraken van het Europees Hof. Die gaan deels over nieuwe wetenschappelijke inzichten: als die er zijn, hoe ga je daar dan mee om, ook per land? Ook gaan de uitspraken bijvoorbeeld over het Ctgb: je hebt niet voor niks een Ctgb in een land, dus luister daarnaar en weeg dat verhaal mee. Het is dus vrij complex als je het bij elkaar brengt. Dit moet echt nog onderzocht worden. We hebben die uitspraken, ook de uitspraak over Sevenum, nog te kort, ook in relatie tot elkaar, want er zit vanzelfsprekend een relatie tussen. Ik stel voor dat we de juridische analyse, als we die gedaan hebben, met uw Kamer delen. Wat de consequenties daarvan zijn, kan dan in een volgend debat aan de orde komen. Het is vrij complex, kan ik u zeggen, mede door de uitspraak van het Europees Hof.
Het lid Kostić had nog een vraag over glyfosaat: wat betekent het voor glyfosaat en voor de protocollen in het algemeen? Het is een Europese uitspraak, dus die geldt voor alle beoordelingsautoriteiten. Het zal dus ook Europees moeten worden afgestemd. Binnenkort is er een SCoPAFF-vergadering; daar wordt besproken wat de consequenties daarvan zijn, ook voor de protocollen. Ik kan daar niet nu al een uitspraak over doen, want dat moet echt even goed worden uitgezocht en op Europese schaal worden besproken. Dan weten we pas wat de consequenties zijn.
Wat betekent het voor glyfosaat? Op dit moment heeft glyfosaat een goedkeuring en dat blijft voorlopig ook zo. Of het consequenties zal hebben, zal moeten blijken uit de SCoPAFF-vergadering. Dat moet Europees worden afgestemd.
Dat was mijn antwoord over de uitspraken van de rechters, voorzitter.
De voorzitter:
Ik ga het lid Kostić nu een vijfde, extra, interruptie geven.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Nee, een vraag van mij is niet concreet beantwoord, terwijl die volgens mij wel concreet beantwoord kan worden. Eigenlijk zegt de minister op al mijn vragen hierover: we gaan het uitzoeken. Dan wil ik op zijn minst weten wanneer. Ik wil die informatie op zeer korte termijn hebben, want zo lang hoeft het niet te duren. Er ligt gewoon een uitspraak van het Europees Hof dat Nederland dit niet goed uitvoert. Dat heeft dus gevolgen voor het Ctgb en voor hoe dat functioneert. Ik wil eerst weten wanneer het er komt, als mijn vragen verder niet worden beantwoord. Als blijkt dat het Europees Hof de overheid, het Ctgb, inderdaad de ruimte geeft om strenger op te treden tegen bijvoorbeeld glyfosaat, bent u dan bereid om die ruimte ook te pakken?
De voorzitter:
Ik ben tot niets bereid, maar ik geleid de vraag door naar de minister. We spreken altijd via de voorzitter.
Minister Adema:
Twee heldere vragen. Het gaat om een uitsprak van het Europees Hof waar alle beoordelingsautoriteiten zich Europees toe moeten verhouden. Het moet dus echt eerst Europees worden afgestemd. Dat is één. Punt twee. Als het gaat om glyfosaat specifiek en over rapporten op het gebied van glyfosaat, wijs ik erop dat we die discussie hier hebben gehad bij de toelating van glyfosaat. Wij hebben naar aanleiding van signalen van de wetenschap gezegd, bijvoorbeeld als het gaat om de relatie tussen parkinson en glyfosaat, dat er op dit moment niet een zodanig rapport ligt dat voor het Ctgb aanleiding is om glyfosaat niet toe te staan. Wel heb ik gezegd dat we een onderzoek opstarten en dat als er op enig moment uit het onderzoek blijkt dat er een causaal verband bestaat tussen glyfosaat en parkinson, glyfosaat direct als toepassing uit de handel wordt genomen in Nederland. Europa zal dan snel volgen. Die afspraak heb ik gemaakt met de Kamer, maar wel in die volgorde. Op dit moment liggen die rapporten er niet. Ook de wetenschappers zeggen zelf dat er aanvullend onderzoek gedaan moet worden. Het is niet zo dat op het moment dat deze uitspraak geëffectueerd wordt, vervolgens glyfosaat wordt ingetrokken. Er zal eerst een deugdelijk onderzoek moeten liggen.
De voorzitter:
We gaan naar het blokje algemeen, meneer de minister. Dat is het laatste blokje.
Minister Adema:
De SUR hebben we al behandeld, zei ik net buiten de microfoon met een schuine blik naar de heer Van Campen, meneer de voorzitter.
Dan de vraag of ik het initiatief van de plantaardige sector kan ondersteunen, zoals dat ook bij antibiotica is gebeurd met een benchmark. Ik vind het een heel sympathiek initiatief van BO Akkerbouw. BO Akkerbouw bestempel ik overigens als een constructieve club. Dat mag ook weleens gezegd worden. Het is een club die meedenkt, vooruitdenkt en begrijpt wat er van hen gevraagd wordt. Dat geldt ook hiervoor. Ik stimuleer graag dit soort initiatieven waar dat past, maar op dit moment hebben we daar geen financiële middelen voor gereserveerd. Dan is het dus echt aan het volgende kabinet om daar wel iets mee te gaan doen. Maar het initiatief beveel ik van harte aan aan mijn opvolger.
Dan de normoverschrijdingen van de heer Flach … Ik bedoel natuurlijk niet normoverschrijdingen van de heer Flach zelf! Hij sprak over de gestage daling van de normoverschrijdingen. Hij is natuurlijk een normatieve man van de SGP. Bij een SGP'er kan ik het niet hebben over normoverschrijdingen. Dat kan natuurlijk niet bij de mannenbroeders, zoals u die zo mooi noemt, meneer de voorzitter. Het is onduidelijk waarom de daling stagneert. Dat hangt niet alleen af van welke middelen worden gebruikt, maar ook van de weersomstandigheden, die van invloed zijn op drift, uitspoeling en afspoeling. Of het een nat of een droog jaar is, dat soort zaken spelen allemaal een rol. Daarom is het ook zo belangrijk dat die meetresultaten zo snel mogelijk bekend worden, zodat er beter gezocht kan worden naar de oorzaken van normoverschrijdingen. Er is ook een motie aangenomen van de heer Grinwis, die wil dat we de meetresultaten sneller aan telers en boeren beschikbaar stellen, zodat zij sneller kunnen reageren op die meetresultaten en maatregelen kunnen nemen. Samen met de waterschappen en de sectorpartijen werken we daaraan.
Dan de relatie met de normering uit de Kaderrichtlijn Water. Ik heb net al gezegd dat we bij de gewasbeschermingsmiddelen natuurlijk naar de waterkwaliteit kijken, maar we kijken ook naar de blootstelling van mensen. Het gaat om mens, dier en milieu, dus niet alleen om de waterkwaliteit. Die is wel heel belangrijk. Ik hoor hier heel vaak de waterkwaliteit voorbijkomen, maar het gaat bij gewasbeschermingsmiddelen om meer. Hoe is bijvoorbeeld de blootstelling van mensen? Hoe is de blootstelling bij dieren? Wat is het effect daarvan?
Dan even specifiek over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water. De Kaderrichtlijn Water heeft over het algemeen wat strakkere normeringen. Er wordt een analyse uitgevoerd hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen correspondeert met de normeringen van de Kaderrichtlijn Water en hoe we die met elkaar in overeenstemming kunnen brengen. Het gaat daarbij niet direct over de toelating van middelen, maar meer over de toepassing, het gebruik van middelen. Daar hebben wij als land ook een rol in. Dat kan ook niet generiek, want elk land heeft andere opgaven als het gaat om de Kaderrichtlijn Water. Dit doe je dus specifiek met gebruiksvoorschriften in een omgeving, in een gebied. Dat doe je ook gebiedsgericht met de Kaderrichtlijn Water. Dan wordt er gekeken hoe je dat op een goede manier, met gebruiksvoorschriften, kunt toepassen.
De voorzitter:
Meneer Holman. Nee, nee, doe maar even vlug tussendoor, want we moeten dadelijk gaan afronden.
De heer Holman (NSC):
Ik kom nog even terug op de benchmarksystemen die BO Akkerbouw wil. Daar heeft de minister veel lof voor. Hij zegt dat hij er niet zo veel aan kan doen omdat hij geen middelen heeft, maar de vraag van BO Akkerbouw betreft ook niet zozeer middelen maar hulp om het wettelijk te verankeren. Die toezegging zou u volgens mij wel kunnen doen; zou de minister volgens mij wel kunnen doen.
De voorzitter:
Zo is dat.
Minister Adema:
Ja, maar deze hangt samen met de gewasbeschermingsmonitor, omdat je de gegevens moet ophalen. Dat kost geld, en daar zijn nog geen middelen voor. Er zit een verband met de gewasbeschermingsmonitor, dus dat maakt het wat complex. Ik zie u moeilijk kijken, want u bent ook met de slotonderhandelingen bezig, maar u zult toch even moeten bellen dat er extra geld op de onderhandelingstafel moet vrijkomen voor de benchmarks.
De voorzitter:
We gaan vlug verder. Denk ook aan de vragen van …
Minister Adema:
Ik heb begrepen dat sommige details, die toch belangrijk zijn, toch ook gedetailleerd in het hoofdlijnenakkoord kunnen komen, dus ...
De voorzitter:
Denk ook aan de vragen van mevrouw Vedder en mevrouw Podt.
Minister Adema:
Ik had al iets gezegd over de normen waterkwaliteit en de Kaderrichtlijn Water.
Dan iets over de vraag wat er eigenlijk gebeurt als er een overschrijding geconstateerd wordt. Blijft het bij de constatering of heeft het meteen gevolgen voor het gebruik van de betreffende stof in het gebied? Dat is een vraag van de heer Grinwis. De waterschappen publiceren normoverschrijdingen via hun site, via persberichten, en bespreken deze met de sector. De Bestrijdingsmiddelenatlas wordt jaarlijks geactualiseerd met de gegevens over normoverschrijdingen over het hele jaar. De waterschappen, LTO, CropLife en het Rijk geven uitvoering aan de motie-Grinwis om monitoringsresultaten sneller te delen, zoals ik net al even zei. Bij forse normoverschrijding vindt natuurlijk overleg plaats met de NVWA voor onderzoek.
Dan de vraag over een generiek verbod in grondwaterbeschermingsgebieden. Waarom laat de minister de keuzes op dit gebied niet aan provincies? Het klopt dat de provincie verantwoordelijk is voor de bescherming van het grondwater en in haar omgevingsverordening beperkingen kan opleggen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden. Maar uw Kamer heeft ook een motie aangenomen van het lid De Groot, die om een generiek gebruiksverbod vraagt. Daar geef ik nu uitvoering aan met een onderzoek door de WUR naar de impact van zo'n verbod. Het eerste deel, een quickscan, hebt u recent ontvangen. Het vervolgonderzoek gaat nu starten. Ik laat het aan een volgend kabinet over om een besluit te nemen over een generiek verbod op basis van het dan afgeronde onderzoek.
De heer Holman (NSC):
Mijn laatste vraag. Over de overschrijding van de KRW-waarden is discussie. Is het nou zo dat er te veel residuen zijn of is het zo dat in sommige gebieden de norm zo hoog zijn — of laag; het is maar van welke kant je het bekijkt — dat die bijna niet haalbaar zijn?
Minister Adema:
Nu stelt u een vraag aan de minister van Landbouw, die eigenlijk aan de minister van IenW gesteld zou moeten worden. Ik heb het antwoord op deze vraag niet scherp. Ik kan u dat wel schriftelijk laten toekomen via de minister van IenW. Dan kunnen we dat even in beeld brengen voor u.
Dan de vraag van mevrouw Podt: is de minister het ermee eens dat we het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden echt zo veel mogelijk willen beperken? Zie ook de motie. Ik heb net wat gezegd over hoe we daarmee omgaan. We wachten het onderzoek af en op basis daarvan kunnen we dan maatregelen nemen.
Dan de heer Van Campen …
Mevrouw Podt (D66):
Maar het onderzoek afwachten is natuurlijk niet per se ook snel handelen om dat te verminderen. Ik vraag dus toch aan de minister om daar nog even iets adequater antwoord op te geven, omdat we volgens mij natuurlijk ook aan alle kanten willen laten zien dat we niet accepteren dat er onzorgvuldig wordt omgegaan met de plekken waar wij uiteindelijk ons drinkwater vandaan halen. Het is niet voor niets dat daar ook geen tankstations mogen. Het is niet voor niets dat daar ook geen fabrieken mogen. Het is prima om het nog verder te onderzoeken, want daar wordt het alleen maar beter van, maar in de tussentijd hoeven we niet te wachten.
Minister Adema:
Ten eerste, ook voor de kijkers thuis: je hebt waterwingebieden en je hebt grondwaterbeschermingsgebieden. Laat niet het beeld ontstaan dat in waterwingebieden allerlei bestrijdingsmiddelen worden toegelaten, want die zijn daar allemaal verboden. Dat zijn de waterwingebieden. Dat zijn de gebieden waar we drinkwater winnen. Doordat we dat drinkwater winnen, is er invloed in een cirkel om dat gebied heen waar een effect kan zijn, omdat er misschien water aan onttrokken wordt doordat je in het centrum van die cirkels grondwater onttrekt voor drinkwaterwinning. Dat zijn de grondwaterbeschermingsgebieden. Ik wil het nogmaals nadrukkelijk zeggen: in de waterwingebieden geldt dat strenge regime al. Als wij maatregelen nemen, zoals een generiek verbod en grondwaterbeschermingsgebieden, hebben we als overheid te kijken wat de impact is van de maatregelen die we treffen in dat gebied. Dat onderzoek is dus wel degelijk van belang. Dat onderzoek is naar aanleiding van motie-De Groot in gang gezet. Op dit moment ga ik niet iets versnellen of iets dergelijks. We wachten het onderzoek af en dan gaan we over op maatregelen.
De heer Flach (SGP):
Een korte checkvraag, omdat we in het laatste blok zitten. Komt de minister nog op mijn vragen over de spuitvrije zones? Anders moet ik nu nog een interruptie gebruiken.
Minister Adema:
Die komen volgens mij nog voorbij.
Dat was waterwingebieden. Ook de vraag van de heer Van Campen heb ik daarmee beantwoord. O, nu heb ik een vraag over de spuitzonering. Die is toevallig van het lid Flach. Hij vroeg: willen de bewindslieden, mede gelet op de woningbouwopgave, ervoor zorgen dat er samen met de gemeenten voor een geactualiseerde onderbouwde zonering wordt gezorgd? Ik ben in gesprek met de minister van BZK en de VNG over dit punt, dat door verschillende gemeenten bij ons is aangekaart. Dit heeft ook een beetje te maken met de spanning die we hebben in Nederland en de druk op de openbare ruimte, de spanning tussen het gebruik van het landelijk gebied en de wens voor meer woningen enzovoorts. De gemeenten zijn op dit terrein het bevoegd gezag en wij niet. Zij moeten de keuzes maken over hoe zij hun gebied inrichten. Natuurlijk hoor ik de hulpvraag van de gemeenten luid en duidelijk, zoals ik net ook al zei. Ik wil samen met de minister van Binnenlandse Zaken bezien hoe we de gemeenten hierin kunnen ondersteunen. We gaan daarover het gesprek aan met de gemeenten om te kijken hoe we die daarin kunnen ondersteunen. Nogmaals, het is de bevoegdheid van de gemeenten. Bij gewasbescherming gaat het altijd om de gezondheid en de bescherming van mens, dier en milieu. Dat blijft overeind staan. Dat kan soms zelfs leiden tot grotere spuitvrije zones; dat moeten we ons goed realiseren.
De heer Flach (SGP):
Ik denk dat dit mijn laatste interruptie is, maar ik wil hier een korte reactie op geven. Ik denk dat iedereen wil dat we geen woningen bouwen in gebieden waarin dat niet verantwoord is. Dat is dus helder. Gemeentes zijn het bevoegd gezag, maar hebben wel te maken met de normen rondom de spuitvrije zones. Ik zou graag willen dat de minister dit omzet in een concrete toezegging over hoe de gemeenten daarbij geholpen gaan worden, zodat er een soort landelijke richtlijn komt of een afspraak met de VNG.
Minister Adema:
Als uw vraag is: verminder de spuitvrije zones en ga dat maar even beperken ... Dat is niet wat ik zeg. Ik vroeg: hoe kunnen we de gemeenten ondersteunen om er een goede invulling aan te geven? Zoals ik al zei wil ik een speciaal onderzoek starten naar de lelieteelt om te kijken wat het effect is, ook ruimtelijk. Daar speelt dit ook een rol in. Het zou best kunnen betekenen dat bij lelieteelt de spuitvrije zones juist worden vergroot. Dat is niet ondenkbaar. We gaan hier met de gemeenten over in gesprek. We horen de knelpunten van de gemeenten en we gaan samen met de minister van Binnenlandse Zaken — hij is overigens ook de minister voor Woningbouw —kijken hoe we dat op een goede manier kunnen inregelen.
De voorzitter:
Meneer de minister, we moeten echt afronden. Ik wil u dus vragen om vanaf nu echt alleen nog maar korte antwoorden te geven. Anders gaan we te veel uitlopen en dat kan niet. Dank u wel.
Minister Adema:
De vraag van mevrouw Podt over het gebruik van illegale gewasbeschermingsmiddelen. Het mag gewoon niet. Men is in overtreding. Het is illegaal, hoe je het ook wendt of keert. De NVWA heeft een plan opgesteld waarbij meerdere ketenpartijen zijn betrokken, nationaal en internationaal. Men wil op die manier proberen om illegale handel in gewasbescheringsmiddelen effectief aan te pakken via drie doelen, namelijk: informatie-uitwisseling — ik kan er meer over zeggen, maar ik doe het even staccato — verbetering van de samenwerking bij de aanpak van illegale handel en het verbeteren van de inzet van de instrumentenmix. Dat laatste gaat dus om de vraag: welke instrumenten kun je inzetten bij interventies? Er wordt internationaal samengewerkt om de illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen te beperken.
Dan de vraag van NSC over de evaluatie van het uitvoeringsprogramma. Het is mij niet bekend dat Berenschot een kritische tussenevaluatie heeft opgesteld. Mij is wel bekend dat het Bureau van waarde daarmee aan de slag is. Dat klopt dus. Dat is er. Het is uitgevoerd door het Bureau van waarde. De Kamer is hier op 8 mei in een brief over geïnformeerd.
Dan mevrouw Vedder. Zij vraagt om structurele middelen en capaciteit vrij te maken voor de looptijd van het uitvoeringsprogramma. Er is veel aandacht voor praktijkonderzoek, kennisdeling en agrarische ondernemers. Diverse projecten worden ondersteund met cofinanciering, bijvoorbeeld het praktijkprogramma plantgezondheid: Weerbaarheid in de praktijk. Als je dit goed wilt blijven doen, moeten daar ook voor de volgende periode financiële middelen beschikbaar voor zijn en dan verwijs ik toch maar naar een volgend kabinet. Misschien ook gaan wij er het er ergens verderop in dit jaar nog samen over hebben; je weet maar nooit.
Kan de minister toezeggen de praktijkpilots glastuinbouw te continueren? Daar geldt eigenlijk hetzelfde voor: daar moeten weer financiële middelen voor komen.
Dan de vraag van de VVD: is het voorzorgsbeginsel wel in goede handen bij het Ctgb? Er bestaan veel misverstanden over het voorzorgsbeginsel. Er wordt altijd gezegd: als het vermoeden bestaat dat er misschien een relatie is, dan moet je het voorzorgsbeginsel toepassen. In de hele toelatingsstructuur en de toelatingsprocedure van het Ctgb zit het voorzorgsbeginsel. Dan gaat het bijvoorbeeld om wat maximaal toelaatbare niveaus van blootstelling zijn. Daarbij worden enorme bandbreedtes aangehouden, juist om dat voorzorgsbeginsel op een goede manier toe te passen. Alle beoordelingen worden gedaan op basis van worstcasescenario's. Vertrekkend vanuit die worstcasescenario's wordt weer helemaal terug geredeneerd, juist om zo laag mogelijk te zitten. Er zit dus een enorme bandbreedte in, soms wel 100 keer, bij wijze van spreken. Dat is om ervoor te zorgen dat risico's geminimaliseerd zijn. In het hele toelatingsbeleid is dat het voorzorgsbeginsel. Dat is net wat anders dan wat vaak wordt gezegd. Er wordt net gedaan alsof in het toelatingsbeleid geen voorzorgsbeginsel wordt toegepast. Ik zie mevrouw Kostić nee knikken, maar ik kan het niet anders omschrijven. Zo is het namelijk. Ik heb hier al meerdere keren navraag naar gedaan.
De voorzitter:
Het is: het lid Kostić.
Minister Adema:
Sorry, ja.
De voorzitter:
Dat was even een opmerking van mijn kant. U hoeft verder niets te zeggen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dank je wel, maar de rechter heeft een andere uitspraak gedaan.
De voorzitter:
Maar de minister moet nu echt puur antwoorden en niet hele colleges gaan geven, want daar hebben we helaas geen tijd voor.
Minister Adema:
Ja, maar ik heb wel de behoefte om misverstanden weg te nemen, meneer de voorzitter. Zeker in een gevoelig dossier als gewasbeschermingsmiddelen mag een en ander af en toe wel even verduidelijkt worden, lijkt mij.
De heer Van Campen (VVD):
Ik sla daar ook op aan. Ik had daar een interruptiedebatje over met collega Holman. In het geval van die lelieteler heeft de rechter een uitspraak gedaan waarin wordt gesteld dat het voorzorgsprincipe moet worden gewaarborgd. Dat roept wel een vraag op. We vinden dat het Ctgb bij glyfosaat moet uitgaan van het voorzorgsbeginsel. De minister beschrijft hoe dat moet worden gewogen en het is goed dat hij dat zorgvuldig doet, maar hoe moeten we dan de uitspraak van de rechter wegen? Hoe rijmt een en ander met de nuancering van de minister ten aanzien van hoe we het voorzorgsprincipe van het Ctgb moeten wegen?
Minister Adema:
Ik heb het Ctgb specifiek gevraagd om op dit punt met een reflectie te komen. Ik vind dat belangrijk. Voor mij is dit wel een beetje een punt van zorg. We hebben niet voor niets een Ctgb. Het Ctgb heeft op basis van een enorm dossier een toelatingsprocedure gestart en glyfosaat toegelaten. Daar zaten een aantal kritische punten in, maar die kunnen zoals u weet volledig worden weggenomen. Daarnaast is er discussie ontstaan over de relatie tussen parkinson en glyfosaat. Daar heb ik net wat over gezegd in het kader van het onderzoek dat we gestart hebben. Ik doe nu even geen uitspraak over wat de rechter gezegd heeft, maar ik sta wel volledig achter de kwaliteit van het Ctgb. Ze staan ook goed aangeschreven. Ik sta daarachter en ik sta achter de toelatingsprocedure — mét de kanttekeningen die ik net heb geplaatst, zonder meer; in een eerder stadium hebben we het daar ook vaak over gehad met elkaar.
De voorzitter:
Oké. Dan gaan we verder met de beantwoording.
Minister Adema:
Dan de wetenschappers en de protocollen. Ik wil graag met de wetenschappers in gesprek over de protocollen. In eerste instantie vind ik dat de wetenschappers met het Ctgb in gesprek moeten gaan over de protocollen. Het Ctgb moet immers protocollen toepassen. Nou, laat de wetenschappers dan contact opnemen met het Ctgb, zo van "we willen eens met jullie in gesprek om te praten over de protocollen". Daarna gaan we verder kijken, stap voor stap. Dat heb ik trouwens ook zo gezegd in het Zembla-interview.
Dan de vraag: hoelang duurt het voor het Europees toetsingskader voor cocktails er is? Op nadrukkelijk aandringen van Nederland wordt het toetsingskader aangevuld. Naar verwachting wordt in de tweede helft van 2025 de gecombineerde blootstelling, zoals dat formeel heet, meegenomen in de beoordeling.
Dan is er een vraag van de heer Grinwis: kan de minister erop aandringen dat de complexe effecten van bestrijdingsmiddelen op ecosystemen worden meegenomen? Bij de beoordeling op Europees en op nationaal niveau wordt uitgebreid gekeken naar de effecten op de leefomgeving, zoals de effecten op vogels, zoogdieren, insecten, planten, water enzovoorts. Het klopt dat er momenteel geen toetsingskader is om de indirecte effecten van middelen op de biodiversiteit te beoordelen. De Europese Commissie heeft inmiddels EFSA opdracht gegeven een dergelijk toetsingskader te ontwikkelen, mede na een nadrukkelijke oproep van Nederland.
Ik ga even in op het Duitse onderzoek naar glyfosaat, waaraan u refereert. Daarin wordt ingegaan op andere bronnen, naast de landbouw. Glyfosaat en afbraakproducten in het oppervlaktewater komen uit de landbouw, het gebruik van glyfosaat buiten de landbouw, stedelijk afvalwater en de industrie. De grootte verschilt per type watersysteem. Maar dat neemt niet weg — ik maak dit soort discussies vaker mee — dat we ook in de landbouw moeten proberen om het gebruik van glyfosaat gewoon te beperken. Dit onttrekt ons niet aan onze verantwoordelijkheid om ook in de landbouw er alles aan te doen om glyfosaat te beperken. We moeten niet wijzen naar anderen. Die hebben het ook en daar moet het ook gebeuren, maar het kan niet zo zijn dat we zeggen: het komt ook uit andere bronnen, dus we doen het niet in de landbouw. Er wordt in de landbouw gewoon glyfosaat gebruikt. We weten hoeveel er wordt gebruikt. Dat wordt gewoon gebruikt. Dat is geregistreerd. Dat moeten we gewoon beperken.
Dan kom ik op parkinson als beroepsziekte …
De voorzitter:
Meneer Flach wil graag zijn joker inzetten.
De heer Flach (SGP):
Ik wil even uit de wereld helpen dat die suggestie in mijn vraag lag. Ik vind alleen dat als we het belangrijk vinden dat glyfosaat verminderd wordt, we niet alleen moeten kijken naar de landbouw. We moeten dan op meerdere fronten onze acties inzetten. Dat ligt niet bij deze minister — dat begrijp ik heel goed — maar dat mag ook doorgeleid worden naar zijn collega's. De opmerking was geenszins om dan maar niet in de landbouw te kijken of je dat kunt verminderen.
Minister Adema:
Deze discussie hebben we ook vaak op andere dossiers in deze Kamer. De landbouw staat aan de lat, maar ook andere sectoren. Dat is bijvoorbeeld ook bij de industrie het geval. Denk aan koelwateradditieven en dat soort zaken. Zeer mee eens.
Ik ga terug naar de vraag over parkinson als beroepsziekte: is de minister van Landbouw het met D66 eens dat boeren dezelfde hulp moeten krijgen als in Duitsland, Italië en Frankrijk? Dat geldt ook wel een beetje voor de vraag: er bestaat een tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten; waarom valt parkinson bij boeren hier niet onder? Dit valt natuurlijk onder het beleidsterrein van mijn collega, de minister van SZW. Ik ken het bericht dat het in Duitsland voorligt. In Frankrijk is het ook aan de orde. Ik wacht het onderzoek af van het RIVM naar de relatie tussen beroepsmatige blootstelling en de gezondheid van agrariërs in Nederland. Dat doe ik omdat de situatie in Nederland echt anders is dan die in Frankrijk en Duitsland. We moeten in dit soort discussies een beetje oppassen dat we niet te makkelijk de vergelijking maken met andere landen. We hebben dat net gezien bij Exirel, maar dat geldt hier ook voor. Overigens kennen wij ook niet hetzelfde systeem voor erkenning van beroepsziekten als in die andere landen. Nogmaals, het ligt echt bij de minister van Sociale Zaken; die moet dit gaan doen.
Dat geldt ook voor de stoffengerelateerde beroepsziekten, want …
Mevrouw Podt (D66):
Ik vind dit toch wel een beetje ingewikkeld. Er is in Duitsland namelijk twaalf jaar onderzoek naar gedaan. En dan zegt de minister: we gaan toch nog even wachten op ons eigen onderzoek. Dat duurt ook nog eens acht jaar. Met alle respect voor het verschil tussen de twee landen — dat zal er vast zijn — kan ik mij toch niet aan de indruk onttrekken dat er best wel wat te halen valt uit die twaalf jaar die er in Duitsland aan onderzoek zijn gedaan. Dan hoeven we ook niet aan onze boeren die hiermee worstelen, te zeggen: zoek het maar uit. Want ik zit ook in de commissie SZW, waar dit soort gesprekken inderdaad plaatsvinden, en daarin hebben we het vaak over mensen die zijn blootgesteld aan stoffen van soms wel 25 jaar geleden. Ik denk dat we dat toch niet ook voor deze groep willen. Ik hoop dus toch dat de minister hier een beetje anders naar wil kijken.
Minister Adema:
Ik hoor dat mevrouw Podt lid is van de commissie SZW, dus ik stel voor dat ze die vraag stelt aan de minister van SZW, want die gaat hierover. Beroepsziekten liggen bij de minister van SZW. Het is haar beleidsterrein. Dat geldt ook voor de tegemoetkomingsregeling stoffengerelateerde beroepsziekten. Daar staan op dit moment nog maar enkele ziekten op. De ziekten die binnen de regeling vallen, worden geselecteerd door de onafhankelijke Adviescommissie Lijst beroepsziekten, zoals u weet. Die doet dit op basis van verschillende criteria, zoals de aantoonbaarheid van werkgerelateerdheid — dat is wel belangrijk. De adviescommissie gebruikt de shortlist van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten met ziekten waarvan de ernst en de werkgerelateerdheid is vastgesteld. Deze ziekten komen het eerst in aanmerking voor toevoeging aan de regeling TSB. Momenteel staat parkinson niet op die shortlist. Dat kan naar de toekomst natuurlijk gebeuren naar aanleiding van onderzoek van het RIVM.
Mevrouw Podt (D66):
Ik vind dit een beetje lastig. Zolang het kabinet er nog zit, spreekt het volgens mij met één mond. Er staat de minister dus niks in de weg om gewoon eventjes met zijn collega aan tafel te gaan zitten en het hierover te hebben. Volgens mij is hij inmiddels behoorlijk goed thuis in het dossier van glyfosaat en alles wat daarbij speelt. Ik denk dus dat het uitstekend is als ze dat gewoon even samen gaan doen.
Minister Adema:
Ik vind het uitstekend om het onderzoek van het RIVM af te wachten, want dat hebben we daarvoor aangesteld. Ik blijf dat een uitstekend idee vinden. Ik heb veel vertrouwen in dat onderzoek en dat wacht ik af.
Dan kom ik op de Staat van de Plantgezondheid. Ziekten en plagen zijn met 34% toegenomen. Ook in relatie tot het minder willen gebruiken van middelen staat hier: wat gaat de minister doen met de aanbevelingen? De Staat van de Plantgezondheid is onlangs gepubliceerd door Wageningen. Ik kom hiermee terug bij uw Kamer, want we moeten dat rapport nog even bestuderen. Dan zullen wij ook kijken naar de aanbevelingen, dus er komt een appreciatie vanuit het kabinet naar u toe.
Ik heb nog een paar …
Mevrouw Vedder (CDA):
Wanneer kunnen we dat verwachten?
Minister Adema:
Ik heb geen enkel idee. Ik weet het gewoon niet. Ik roep even een hulplijn in. Het advies aan mij is om te zeggen dat het voor de zomer komt. Zal ik dat dan ook maar doen? Ik volg namelijk graag de adviezen op van deze mensen die hier achter mij zitten.
Laten we ook bespoten groente en fruit van elders toe op onze Europese markt? Ook voor groente en fruit dat wordt geïmporteerd binnen de EU geldt een maximale residulimiet.
Moet elk gewas overal geteeld kunnen worden? Daar heb ik in mijn inleidende spreektekst al iets over gezegd.
Dan ben ik bij de vraag van het lid Kostić over de bestuivers. Er worden in Nederland alleen middelen toegelaten als er uit de Europese geharmoniseerde risicobeoordeling blijkt dat er geen onaanvaardbare risico's voor mens, dier en milieu zijn, dus als er voldaan wordt aan de voorschriften. In die risicobeoordelingen worden de risico's voor bijen, hommels en dergelijke meegenomen. Er zijn verschillende oorzaken voor de achteruitgang van bijen en hommels. Daaronder vallen gewasbeschermingsmiddelen, maar er zijn meerdere oorzaken. Weet u overigens hoeveel soorten bijen wij hebben in Nederland? Dat weet u, neem ik aan. 350 stuks.
Dan ga ik naar een andere vraag. Dit is een antwoord op de vraag over bijensterfte. Dat is de laatste, meneer de voorzitter. De vraag is: het doel is om bijensterfte in 2030 te stoppen; hoe gaat de minister dit aanpakken en welke tussendoelen gaat hij daarbij voor gewasbescherming stellen? Voor gewasbescherming vind ik het van belang dat het nieuwe bijenrichtsnoer wordt aangenomen en toegepast. Dat is onderweg. Naar verwachting zal dat eind dit jaar gaan plaatsvinden in Europa. Daar kunnen uiteindelijk ook tussendoelen aan gelieerd worden, maar eerst moet het bijenrichtsnoer worden vastgesteld. Het is dus nog even een halfjaartje wachten.
Meneer de voorzitter, dat waren mijn antwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer de minister. Mevrouw Podt en dan mevrouw Vedder.
Mevrouw Podt (D66):
Er zijn toch nog een hoop vragen beantwoord. Ik miste volgens mij nog de vraag over het afstemmen van het onderzoek over glyfosaat en parkinson met de EFSA.
Minister Adema:
Als er een onderzoek wordt gedaan dat wetenschappelijk goed gevalideerd is, dan neemt de EFSA dat altijd mee. Als uit dat onderzoek blijkt dat er een causaal verband is tussen parkinson en glyfosaat, dan acteert de EFSA daar ook op. Dat gebeurt in Nederland trouwens ook. Het kan niet zo zijn dat we onderzoeken laten liggen. Die spelen dan dus direct een rol, want dan gaat de EFSA ook direct handelen.
Mevrouw Podt (D66):
Maar dat wil ik dan toch eventjes echt heel, heel precies weten. Want ik wil gewoon niet in de situatie komen dat we straks dat eindeloze onderzoek hebben afgerond, dat we dan naar de EFSA gaan en dat die dan zegt: deze onderzoeksopzet is niet precies wat wij wilden, want u heeft getest op muizen en dat vinden wij onvoldoende om daar dat soort conclusies aan te hangen. Ik wil dus echt zeker weten dat het op die manier gaat, want anders hebben we hier precies helemaal niks aan.
Minister Adema:
Ten eerste, elk gevalideerd wetenschappelijk onderzoek dat een relatie aangeeft, is voor ons reden om te acteren. Dus dat wordt altijd meegewogen en gebruikt door de EFSA. Bij de totstandkoming van de beoordeling van glyfosaat zijn 800 onafhankelijke onderzoeken meegenomen, dus niet alleen de onderzoeken van de farmaceut. Daarnaast kijkt EFSA mee met dit onderzoek. Dus ze zijn op de hoogte van wat we doen. Ze kijken mee, ook op tussenmomenten enzovoorts. Dus ze kijken gewoon mee met het onderzoek. Dank u wel, meneer de voorzitter.
Mevrouw Vedder (CDA):
Misschien heb ik het wel gemist, hoor, maar heeft de minister het al gehad over de weerbareteeltenaanpak uit het niet-landbouwakkoord? Wordt daar met de sector over gesproken? Hoe staat het daarmee?
Minister Adema:
Daar heb ik het niet over gehad. U bent zeer oplettend. Ik heb het antwoord er hier ook niet bij liggen. Mag ik u daar schriftelijk op antwoorden? Dat doen we.
De voorzitter:
Dank u wel. Omdat er geen tweede termijn van de Kamer is, moet ik allereerst vragen, in de volgorde van hoe jullie nu zitten, of iemand een tweeminutendebat wil aanvragen. Mevrouw Nijhof-Leeuw. Dan geleiden we dat door naar de Griffie plenair. Dus dan gaan we nog verder in de plenaire zaal. Er zijn ook een paar toezeggingen gedaan. We hebben één toezegging gemist, van de minister aan mevrouw Vedder. Dus mevrouw Vedder, misschien kunt u ons daar nog even mee helpen.
Ik begin met de eerste drie toezeggingen.
- De minister zal een onderzoek starten naar hoe de uitbreiding van arealen lelieteelt beperkt kan worden en zal de Kamer hierover informeren.
Onze vraag is op welke termijn.
Minister Adema:
Het onderzoek moet nog gestart worden, meneer de voorzitter. Als wij met de onderzoeksinstelling de vraagstelling hebben gemaakt en het onderzoek opstarten, informeer ik u daarover. Het is nog een vers besluit.
De voorzitter:
- De minister zal de Kamer het plan van de sector betreffende het vergroten van de naleving van telers toezenden en dat plan voorzien van een reactie. Dat was een toezegging aan mevrouw Podt.
Ook hierbij horen we graag een termijn.
Minister Adema:
Het plan komt vandaag of morgen binnen. Dat zullen we moeten appreciëren. Dan kunnen we dat naar u sturen. Ik denk met een paar weken.
De voorzitter:
Een paar weken. Een paar weken is twee, hè.
Minister Adema:
Zeg maar: binnen een maand.
De voorzitter:
Binnen een maand: dat zijn twee keer twee weken.
Minister Adema:
Ik pak natuurlijk de ruimte die ik krijg. Of had u liever zes weken gewild?
De voorzitter:
- De minister zal de Kamer informeren inzake de juridische analyse betreffende de uitspraken van het Europees Hof en de Nederlandse rechter over een teler in Drenthe en in Sevenum en de relatie daartussen.
Hierbij horen we ook graag een termijn.
Minister Adema:
Binnen een maand.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer de minister. De laatste is even misgegaan. Dat was een toezegging aan mevrouw Vedder, dus u moet even helpen, mevrouw Vedder.
- De minister zal de Kamer voor de Kamer een appreciatie toezenden over …
Dat moet even toegelicht worden.
Mevrouw Vedder (CDA):
"Voor de zomer", neem ik aan dat u bedoelde?
De voorzitter:
Ja, voor de zomer. Die start op 21 juni.
Mevrouw Vedder (CDA):
U zei: voor de Kamer. Maar het is al laat.
De voorzitter:
Voor de zomer.
Mevrouw Vedder (CDA):
Dat gaat over de appreciatie van de aanbevelingen van de WUR over de Staat van Plantgezondheid 2023.
Minister Adema:
Het rapport.
De voorzitter:
Ik zei "de minister zal de Kamer voor de zomer", mevrouw Vedder. Ik ben nog heel goed wakker. Meneer Holman.
De heer Holman (NSC):
Ligt er nog een toezegging van de minister over met de sector in conclaaf gaan over welke teelten in gevaar komen door een gebrek aan middelen?
De voorzitter:
Meneer de minister.
Minister Adema:
Ja, ik blijf het scherp houden. Als de sector wil komen met een overzichtsanalyse van welke teelten onder druk staan, zullen we daarmee helpen. Maar het is aan de sector om ermee te komen.
De voorzitter:
We noteren nooit toezeggingen die niet schriftelijk worden gedaan, meneer Holman, dus dan weet u dat alvast. Meneer Flach, u mist ook nog een toezegging?
De heer Flach (SGP):
De minister heeft gezegd dat hij samen met de minister van Binnenlandse Zaken gaat kijken hoe hij gemeenten kan helpen bij het opnieuw definiëren van spuitvrije zones. Dat is al vijftien jaar geleden.
De voorzitter:
Maar dat was ook geen schriftelijke, dus die noteren wij niet.
De heer Flach (SGP):
Maar om te voorkomen dat we alles in moties moeten gaan gieten, voorzitter … Als het een toezegging is, dan …
Minister Adema:
Dit was een toezegging, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Dat heeft hij gedaan, maar als het niet schriftelijk gebeurt, wordt het niet als een toezegging genoteerd. Zo werkt dat hier nu eenmaal. Dus we gaan er een einde aan breien. De mensen op de publieke tribune: hartelijk dank voor uw komst en dat u het zo lang heeft volgehouden. Ik dank ook de mensen die thuis hebben gekeken en geluisterd via het digitale kanaal, onze trouwe Kamerbode, de Dienst Verslag en Redactie, de minister en zijn hele team, de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en onze trouwe griffier. Ik sluit dit commissiedebat en wens iedereen een behouden thuiskomst en een gezegende avond. Amen.