Justitiële jeugd
Opening
Verslag van een commissiedebat
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 5 september 2024 overleg gevoerd met mevrouw Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming, over Justitële jeugd.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Van Nispen
De fungerend griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Brood
Voorzitter: Van Nispen
Griffier: Vroege
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bruyning, Emiel van Dijk, Dral, Eerdmans, Lahlah, Van Nispen, Van der Werf en Wijen-Nass,
en mevrouw Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming.
Aanvang 10.01 uur.
Justitiële jeugd
Aan de orde is de behandeling van:
- de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 1 juni 2023 inzake reactie op het rapport van het WODC-onderzoek Plan- en procesevaluatie Actieplan Wapens en Jongeren (28741, nr. 97);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 3 juli 2023 inzake beleidsreactie op inspectierapporten over incidenten RJJI Den Hey-Acker (24587, nr. 903);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 5 juli 2023 inzake verzamelbrief justitiële jeugd (24587, nr. 914);
- de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 7 juli 2023 inzake brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit (28741, nr. 106);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 4 september 2023 inzake twee deelrapporten: "Monitor jeugdcriminaliteit 2023. Ontwikkelingen in jeugdige strafrechtelijke daders en de afdoeningen tot 2022" en "Monitor jeugdcriminaliteit 2023. Jeugdige verdachten van misdrijven; ontwikkelingen tot 2023" (28741, nr. 107);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 5 september 2023 inzake afsluitbrief van de Inspectie Justitie en Veiligheid over beëindiging intensief toezicht justitiële jeugdinrichtingen, wel extra aandacht voor de ontstane problematiek door sluiting RJJI Horsterveen (24587, nr. 919);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 14 september 2023 inzake voortgang justitiële jeugdinrichtingen en kleinschalige voorzieningen justitiële jeugd (24587, nr. 921);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 27 september 2023 inzake rapport Vernieuwde risicotaxatie Ritax 2.0 (28741, nr. 108);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 23 oktober 2023 inzake voortgang justitiële jeugd (28741, nr. 109);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 1 december 2023 inzake beleidsreactie op het inspectiebezoek Justitieel Complex Zeist 8 september 2023 (24587, nr. 927);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 7 december 2023 inzake WODC-rapport Ontwikkelingen in ernstig geweld door jeugdigen in de periode 2010 tot en met 2021 (28741, nr. 110);
- de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 22 december 2023 inzake wapens en jongeren (28741, nr. 111);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 4 maart 2024 inzake verzamelbrief justitiële jeugd (28741, nr. 112);
- de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 4 april 2024 inzake incidentele ondersteuning preventie jeugdcriminaliteit (28741, nr. 113);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 5 april 2024 inzake WODC-rapport Vroegtijdig ingrijpen op antisociaal gedrag 0-15 jarigen: wat als je het de praktijk vraagt? (28741, nr. 114);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 10 april 2024 inzake jongvolwassenen in het gevangeniswezen (24587, nr. 940);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 22 april 2024 inzake verzamelbrief justitiële jeugd (28741, nr. 115);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 30 mei 2024 inzake doelgroeponderzoek jeugdreclassering (31839, nr. 1021);
- de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 juni 2024 inzake Landelijk kwaliteitskader effectieve jeugdinterventies voor preventie van jeugdcriminaliteit (28741, nr. 116);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 17 juni 2024 inzake WODC-rapport over (poging) doodslag onder jeugdigen (28741, nr. 117);
- de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 19 juni 2024 inzake wapens en jongeren (28741, nr. 118);
- de brief van de minister voor Rechtsbescherming d.d. 27 juni 2024 inzake verzamelbrief justitiële jeugd (28741, nr. 119).
De voorzitter:
Goedemorgen. Welkom bij dit commissiedebat van de vaste Kamercommissie Justitie en Veiligheid, het commissiedebat Justitiële jeugd. Van harte welkom aan de staatssecretaris Rechtsbescherming en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Welkom. Goed dat u hier bent. Dit is voor u het eerste debat hier met de Kamer. Voor de staatssecretaris Rechtsbescherming was gisteren al de vuurdoop. Welkom ook aan de aanwezige Kamerleden, en natuurlijk vooral ook aan de mensen op de tribune en aan de mensen die dit debat op andere wijze volgen. Wij gaan van start. We hebben een spreektijd afgesproken van vier minuten per fractie. Ik stel voor om het aantal interrupties te beperken tot twee per fractie. Een interruptie is een vraag en een vervolgvraag, dus twee interrupties in tweeën.
We beginnen met mevrouw Lahlah. Zij spreekt namens GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Gisteren hadden we al het genoegen om met staatssecretaris Struycken te spreken. Welkom ook aan staatssecretaris Coenradie.
Ik val maar meteen met de deur in huis, want we hebben slechts vier minuten. Met de voorgangers van deze staatssecretarissen hebben we het afgelopen jaar uitvoerig gesproken over de capaciteitsproblemen in het gevangeniswezen. Dat is een probleem dat in de hele keten speelt, en daardoor ook vele groepen raakt: gedetineerden, slachtoffers en nabestaanden, maar ook personeel in de justitiële inrichtingen. In deze debatten hebben wij als GroenLinks-PvdA vaak de specifieke focus gelegd op jongvolwassenen, omdat dat een groep is die misschien wel het minst voor zichzelf kan opkomen en, in ieder geval in de gesprekken met mij, aangeeft zich niet altijd gezien of gehoord te voelen.
Voorzitter. Een van de gevolgen van de capaciteitsproblemen is namelijk dat een deel van de jongeren niet in de justitiële jeugdinrichtingen terechtkan, maar in volwassenendetentie zit. Dat gebeurde al een tijdje in Zeist — daar ben ik zelf op bezoek geweest — maar ook in Almelo is dit het geval. Ondanks de enorme inspanningen en motivatie van directie en medewerkers, die ik in Zeist ook zag, heeft de inspectie al twee keer geconstateerd dat het verblijf eigenlijk te weinig tegemoetkomt aan de uitgangspunten van het jeugdstrafrecht. In Almelo zouden deze mogelijkheden nog veel beperkter zijn. Ik wil dan ook van de staatssecretarissen het volgende weten. Hoeveel jongvolwassenen zitten er nu in Zeist, en hoeveel in Almelo? In hoeverre zijn de omstandigheden in Almelo vergelijkbaar met die in Zeist? En op welke manier verschilt de situatie in Almelo met die van een reguliere justitiële jeugdinrichting als het gaat om een dag-, avond- en weekendprogramma en om kamertijd? Is de inspectie bijvoorbeeld al langs geweest in Almelo en, zo ja, wat is hun oordeel? En nog wel het allerbelangrijkste: in hoeverre wordt de mening van de jongeren zelf gevraagd bij het inrichten van een programma, zowel door de week als in het weekend?
Over zo'n programma, en in het bijzonder het gebrek aan onderwijs daarin, maak ik mij veel zorgen. In mei is er een motie van mij aangenomen die vraagt om de mogelijkheden te onderzoeken waarop jongeren tijdens hun verblijf in volwassen detentie hun onderwijs kunnen voortzetten, bijvoorbeeld door onlineonderwijs of aansluiting bij onderwijsmogelijkheden voor volwassenen. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie? Ik las in de brief dat we daar pas in oktober antwoord op krijgen, maar het gaat om jongeren die gewoon recht hebben op onderwijs. Ik verwacht hierop dus eigenlijk meer urgentie.
Helaas moet ik zeggen dat dit niet alleen geldt voor jongeren in volwassen detentie. Ook in de jji's, de justitiële jeugdinrichtingen, is de situatie zorgwekkend. Door gebrek aan personeel is een alternatief dagprogramma ingevoerd, bijvoorbeeld in Den Hey-Acker, waardoor jongeren veel minder onderwijs en groepsactiviteiten krijgen. Ik kreeg gisteren signalen dat in Den Hey-Acker zelfs twee groepen zijn gesloten. Wat betekent dat dan voor de jongeren die geen volledig programma meer kunnen volgen? In dat licht: hoe staat het met het uitbreiden van de capaciteit van jeugdgevangenissen? Zal de jeugdgevangenis De Haven in Veenhuizen inderdaad per oktober starten? Ik zou ook graag willen weten waarom in Den Hey-Acker twee leefgroepen buiten gebruik zijn gesteld, en waar deze jongeren dan heen zijn.
Tot slot wil ik nog ingaan op het besluit van het vorige kabinet om geen nieuwe pilot in te richten voor first offenders in de leeftijd van 18 tot 23 jaar met een lichte verstandelijke beperking, waarbij zij ook voor een Halt-afdoening kunnen kiezen. In oktober vorig jaar is de motie van collega Ellian — die is hier niet aanwezig — hierover aangenomen. Ook mijn collega Mutluer heeft diverse moties op dit onderwerp ingediend. Toch wilde de vorige regering hier om allerlei redenen niet mee doorgaan. De Raad van State heeft kanttekeningen gemaakt bij dat besluit en vond eigenlijk de argumentatie onvoldoende. Kan de staatssecretaris reageren op deze kanttekeningen van de Raad van State? En is deze nieuwe regering bereid om het besluit te herzien en alsnog de pilot te starten?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Bruyning. Zij spreekt namens NSC.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank, voorzitter. En welkom aan de staatssecretarissen. Ik wil mijn bijdrage openen met twee quotes: "It takes a village to raise a child" en "Life always offers you a second chance, it's called tomorrow". De jeugd heeft de toekomst en de toekomst begint morgen, of toch vandaag? Justitiële jeugd is een uiterst belangrijk en actueel thema binnen onze samenleving, nu meer dan ooit tevoren. De criminaliteit onder jeugd en jongeren is ondanks de vele inspanningen nog steeds een ernstig probleem. Ik wil het dan ook hebben over de uitdagingen en oplossingen met betrekking tot jongeren binnen het justitiële systeem.
Als Nieuw Sociaal Contract vinden wij preventie van fundamenteel belang en daar willen wij dan ook fors in investeren. Het is van belang om vroegtijdig in te grijpen, zodat we kunnen voorkomen dat jongeren het risico lopen om zich te ontwikkelen tot potentiële criminelen. Jongeren komen op steeds jongere leeftijd in aanraking met justitie en de ernst van de feiten die ze plegen neemt steeds toe. Ze komen jonger en vaker in contact met criminelen. Er moet dan ook meer worden ingezet op het benoemen van de nadelen van het toetreden tot het criminele circuit. Hiermee zouden we jongeren weerbaarder moeten maken.
Uit onderzoek blijkt dat jeugdcriminaliteit sterk varieert per buurt of wijk. Een kleine, maar zorgwekkende groep jongeren blijft in bepaalde wijken ernstige feiten plegen, zoals vuurwapen-, drugs- en geweldsdelicten. Professionals krijgen hier maar moeilijk vat op. Voor de jongeren waarmee het toch niet goed gaat, moet volgens ons zo veel mogelijk ingezet worden op effectief straffen. Effectief straffen houdt voor ons in dat de betreffende jongere zijn of haar leven weer op de rit kan krijgen en een tweede kans krijgt. Een herstelelement in de straf is dan ook essentieel. Straffen en herstellen zouden naast elkaar moeten kunnen bestaan. Daarbij is de manier waarop de nazorg is geregeld ook van belang voor het herstel en het voorkomen van recidive van de jongere in kwestie.
Een concrete oplossing is dat we inzetten op een wijkgerichte en preventieve aanpak, zodat we meer kansen kunnen creëren. Zeker binnen deze wijken moet worden gekeken naar hoe bijvoorbeeld politie samen met scholen, ouders, maar ook met sportverenigingen en andere clubs kan bijdragen aan preventie. Hoe ziet de staatssecretaris dit?
Er wordt wat ons betreft bij de preventieaanpak nog te weinig ingezet op het betrekken van ervaringsdeskundigen en bijvoorbeeld rolmodellen voor jongeren. Kan de staatssecretaris aangeven in hoeverre hier nu mee wordt gewerkt en hoe dit bevalt? Is hij van plan dit de komende tijd breder in te zetten en, zo ja, hoe? Kan de staatssecretaris ook aangeven hoe het zit met de scholenaanpak van Bureau Halt met betrekking tot de gevaren van criminaliteit? Er is momenteel namelijk geen actieve campagne. Met het oog op het belang van preventie zou dit juist nu vol moeten worden ingezet. Ook zou ik de staatssecretaris willen vragen wat zijn visie is op goede nazorg voor de jongeren.
Een ander belangrijk punt is het voorkomen van herhaling na lichte vergrijpen. Als een jongere zich eenmaal schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, is het soms lastig om weer terug te komen op het juiste pad. Het kan aantrekkelijker lijken om door te gaan met het plegen van strafbare feiten, omdat het voor het gevoel van de jongere al onmogelijk is geworden om zijn of haar leven weer goed op te pakken. Er moet daarom meer worden ingezet op het bieden van perspectief aan jongeren, zeker bij jongeren die zich schuldig hebben gemaakt aan een licht vergrijp. Het niet meer kunnen krijgen van een vog na het plegen van een licht vergrijp is in sommige gevallen buitenproportioneel en kan ervoor zorgen dat het gedrag van jongeren verergert. Fouten maken heeft uiteraard gevolgen, maar moeten die gevolgen ook worden meegenomen naar morgen als morgen een tweede kans is? Is de staatssecretaris bereid om te laten onderzoeken op welke manier positief gedrag zwaarder kan worden meegewogen bij het krijgen van een vog na het plegen van een licht vergrijp?
Ik wil het ten slotte hebben over de capaciteit in het gevangeniswezen voor jongvolwassenen. Vanwege capaciteitsdruk moeten jongvolwassenen in een huis van bewaring worden geplaatst dat eigenlijk voor volwassenen is bedoeld. Dienst Justitiële Inrichtingen spant zich in om extra elementen toe te voegen aan het reguliere dagprogramma met expertise ten aanzien van het omgaan met jongvolwassenen. Het programma sluit op deze manier in ieder geval toch niet volledig aan op de behoeften van de jongeren, bijvoorbeeld door het ontbreken van voldoende onderwijs. Heeft de staatssecretaris inmiddels meer zicht op het kunnen toevoegen van extra elementen en onderwijs om zo te kunnen voorzien in de behoeften van de jongeren en actief bij te dragen aan het bieden van perspectief en herstel?
Dank je wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Van der Werf namens D66.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank u wel, voorzitter. Nieuw in deze commissie, net als vele anderen vanochtend. Als D66-woordvoerder Veiligheid denk ik dat je onveiligheid het beste kan voorkomen door vroeg te beginnen. Dan begin je bij de jeugd, bij de jonge aanwas. Dan wil ik ook graag met een open blik kijken naar hun leven en de omstandigheden die ervoor gezorgd hebben dat zij in de instellingen waarin zij zitten, terecht zijn gekomen.
Voorzitter. Dan kom ik meteen bij het meest acute probleem. Dat is het grote personeels- en capaciteitstekort in de justitiële jeugdinrichtingen. Dit heeft soms het pijnlijke gevolg dat jongeren samen met volwassenen gevangenzitten in een huis van bewaring, terwijl daar natuurlijk ook al sprake is van tekorten. Deze problemen zijn niet nieuw en de Kamer heeft daar natuurlijk al wel een aantal wensen over uitgesproken. Denk bijvoorbeeld aan de motie-Raemakers/Ceder van vorig jaar. Deze motie vroeg om te werken aan slimmere straffen. Wat bedoelen we nou met die slimmere straffen?
Voorzitter, de bel gaat dus ik pauzeer even.
De voorzitter:
De bel duurt een minuut. Het is zelfs een onderwerp van debat geweest of de bel moest worden afgeschaft of zachter moest worden gezet. Hij staat iets zachter. Maar het is uw goed recht om even te pauzeren, want de kijkers thuis kunnen u toch minder goed verstaan. Laten we even wachten en gaat u zo verder.
Vervolgt u uw betoog, mevrouw Van der Werf.
Mevrouw Van der Werf (D66):
We waren gebleven bij slimmere straffen. Wat bedoelen we daar nou mee? Dat zijn eigenlijk straffen die voor minder recidive zorgen, waardoor de samenleving er meer aan heeft dat een dader een straf heeft gehad. We weten dan dat de kans groter is dat het niet weer gebeurt. De problemen in de jji's zijn nog steeds aanwezig, maar de oplossingen die in de Kamerbrief worden aangediend, hebben vooral betrekking op het toevoegen of ombouwen van plekken of op meer personeel. Tegelijkertijd staat ook in diezelfde Kamerbrief dat het nogal een probleem is om dat personeel te kunnen werven. Dus ik wil de staatssecretarissen vanochtend vragen of zij ook de ambitie hebben om nog eens goed naar de uitvoering van deze motie te kijken. Want volgens mij worden daar een aantal suggesties in gedaan die naast uw inzet — want natuurlijk willen we graag meer personeel — wellicht voor verlichting kunnen zorgen.
Ik wil daar een concreet voorbeeld uitlichten dat net ook al langskwam. Het gaat om Halt-straffen voor 18-plus, dus voor de groep met de leeftijd tussen de 18 en 23 jaar. Dat is zo'n voorbeeld van mogelijk slimmer straffen. Halt-straffen zijn er dan niet alleen voor kinderen en pubers, maar ook voor jongvolwassenen. Daar is in Rotterdam een pilot mee gedaan. Toen werden er heel weinig jongeren voor aangemeld, wellicht ook vanwege corona. Maar het rapport wijst ook op de onbekendheid bij mensen die dit zouden moeten toepassen, omdat het simpelweg niet bij hun bureau, waar ze in die tijd niet achter zaten, aankwam. Het lijkt mij echt heel erg zonde als het daarbij blijft, terwijl ik in de evaluatie lees dat de betrokken strafrechtpartners juist heel erg positief waren over de mogelijkheid die daar werd geboden. Dus dat lijkt mij een gemiste kans. Ik wil de staatssecretaris vragen: staat hij ervoor open om die pilot een nieuwe kans te geven of wellicht een wetswijziging te onderzoeken zodat deze mogelijkheid geboden kan worden?
Voorzitter. Dan de zelfmelders. Om de wachtlijst voor de jeugdige zelfmelders weg te werken worden veel zaken momenteel opnieuw aan de rechter voorgelegd met de vraag of de straf omgezet kan worden of om te kijken of de wenselijkheid van het alsnog verminderen, veranderen of kwijtschelden aan de orde is. We weten uit onderzoek dat kleine straffen bij volwassenen heel weinig effectief zijn. Je zou kunnen zeggen dat het eigenlijk domme straffen zijn. Ze maken de samenleving minder veilig. Ik ben benieuwd of we deze situatie niet meteen zouden kunnen gebruiken om de effecten van het opnieuw voorleggen te onderzoeken. Ik ben ook benieuwd of die kleinere straffen daarna de samenleving daadwerkelijk opleveren wat ermee bedoeld was. Dus helpt het jongeren verder het criminele pad op of is dat juist niet het geval? Als we toch bezig zijn, lijkt me dit een relevante actie.
De voorzitter:
Wilt u afronden, want uw tijd zit erop?
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ja, voorzitter. Dan ga ik nog één heel kort punt maken en dat gaat over de kleinschalige voorzieningen in de justitiële jeugd. We weten dat er daar heel veel plekken overblijven, terwijl bij de jji's juist de boel tegen de muur oploopt. In 2024 stond gemiddeld de helft leeg, terwijl zij hele goede resultaten laten zien. Dat lijkt mij zonde. Dus ik wil ook de staatssecretaris vragen: kan hij gebruikmaken van de toegevoegde waarde die dat biedt om de capaciteitsproblemen op te lossen?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Dral en zij spreekt namens de VVD.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Hoewel de criminaliteit onder jongeren daalt, worden de incidenten steeds ernstiger en de daders steeds jonger. Bovendien stijgt het aantal veroordeelde minderjarigen voor zware misdrijven. Vanwege de impact op de slachtoffers en de samenleving is het belangrijk en urgent dat deze trend wordt doorbroken.
Zelf kom ik uit een liefdevol gezin waar ik alle kansen, aandacht en liefde heb gekregen. Dat hield overigens ook in dat er op tijd en plaats duidelijke grenzen waren. Dit heeft mij enorm geholpen mijn weg te vinden in het leven en daar ben ik dankbaar voor. Des te meer realiseer ik me heel goed dat niet alle jongeren in Nederland dit ook hebben ervaren. Wat ik deze en in feite alle jongeren gun, is dat zij aan alle kansen en mogelijkheden worden geholpen om zelf een toekomst met perspectief op te kunnen bouwen om een waardige bijdrage te kunnen leveren aan onze samenleving.
Dat gezegd hebbende, is het aantal veroordelingen voor zware misdrijven, zoals poging tot doodslag, onder minderjarigen in de afgelopen jaren toegenomen. Er waren bovendien meer pogingtotdoodslagzaken met messengeweld. Onderzoek van het WODC toont aan dat de recidiven onder de jeugd hoog zijn, vooral kort na de straf.
Om deze trends te doorbreken zijn er zeker drie zaken waaraan gewerkt moet worden. Ten eerste moet er focus zijn op preventie. Jeugd moet uit het criminele circuit blijven. Ouders spelen daar een essentiële rol bij. Ze zijn primair verantwoordelijk voor hun kinderen. In het algemeen kunnen en moeten ze bij preventie een belangrijke rol spelen. Weigeren zij die rol, dan vindt de VVD dat ze daartoe meer moeten worden verplicht. Door de initiatiefnota Opvoeden die handel van de VVD is bereikt dat er een landelijk kwaliteitskader is ontwikkeld ter preventie van jeugdcriminaliteit. Kan de staatssecretaris aangeven of dit niet-vrijblijvende kwaliteitskader inmiddels breed en op de juiste manier wordt ingezet? Verder wil ik graag weten waarom in de uitwerking van het kwaliteitskader meer verplichte ouderparticipatie niet voorkomt. Ik benadruk opnieuw dat de richtlijnen uit het kwaliteitskader ertoe moeten dienen en leiden dat de beschikbare middelen bij de aanpak Preventie met Gezag effectief worden besteed. Het doel om jeugdcriminaliteit terug te dringen moet gehaald worden.
Bij preventie is vroegsignalering bijzonder belangrijk, want hoe eerder we de problemen signaleren, hoe eerder er valt bij te sturen en te voorkomen. Wijkrecherche en jeugdboa's spelen hier een cruciale rol bij. Vroegsignalering helpt ook bij het tegengaan van het ronselen bij scholen. Ronselen kan leiden tot criminaliteit en criminele uitbuiting. Dat is een zeer zorgelijk punt, waar ik vorige week schriftelijke vragen over heb gesteld. Welke extra maatregelen is de staatssecretaris voornemens te nemen om het ronselen tegen te gaan?
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat het onderzoeksrapport Jeugdige veroordeelden voor poging tot doodslag: 2016 en 2021 vergeleken, van het WODC, laat zien dat het aantal pogingtotdoodslagzaken met messengeweld bij zowel minderjarigen als jongvolwassenen is toegenomen. In de Kamerbrief over dit onderwerp van 19 juni jongstleden zijn de uitkomsten van het verdiepend onderzoek naar aanleiding van de evaluatie van het Actieplan Wapens en Jongeren genoemd en zijn de vervolgacties voor het najaar van 2024 in het vooruitzicht gesteld. De VVD ziet die uitkomsten met belangstelling tegemoet. In dit verband vindt de VVD verder dat jeugdcriminelen die ernstige misdrijven plegen, zwaarder moeten worden gestraft. Dit doet recht aan de slachtoffers en de nabestaanden en hiermee wordt de samenleving beter beschermd. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het jeugdstrafrecht wordt aangescherpt. Als de rechter bij meerderjarigen het jeugdstrafrecht toepast, is het daarom de afspraak dat er uitgebreider moet worden gemotiveerd. Kan de staatssecretaris aangeven op welke termijn het jeugdstrafrecht kan zijn aangepast? Kan de staatssecretaris ook aangeven hoe de Kamer wordt meegenomen bij de uitwerking van deze passage in het hoofdlijnenakkoord, en straks dus in ons regeerakkoord?
De voorzitter:
Wilt u ook gaan afronden, alstublieft?
Mevrouw Dral (VVD):
Ja. Onderzoek toont aan dat de kans op recidiven kort na de straf het hoogst is. Is de staatssecretaris bereid om prioriteit te geven aan maatregelen die bewezen effect hebben om terugval te voorkomen, zoals het inzetten van re-integratieofficiers? Hoeveel re-integratieofficiers zijn er inmiddels aangesteld en hoeveel zullen er in de komende jaren bij komen? Minder terugval vermindert immers ook de druk op de jeugdgevangenissen en daar is nu al een beperkte beschikbare capaciteit.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Emiel van Dijk namens de PVV.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. We hebben met belangstelling kennisgenomen van de zorgwekkende toename van het aantal ernstige feiten, zoals vuurwapen- en geweldsdelicten, door een kleine groep jongeren. Daarom is er in 2020 het Actieplan Wapens en Jongeren opgesteld, waarvan bewustwording en een aantal maatregelen de kern vormen.
Voorzitter. Het actieplan is onderzocht door het WODC, maar ik zie dat er geen nulmeting is gedaan en dat de effectiviteit op het reeds staande beleid niet is onderzocht. Ook is er geen nadere analyse gekomen van de doelgroep en de motieven van de jongeren om een wapen te dragen. Hierdoor was in onze optiek onvoldoende duidelijk wie de doelgroep van het actieplan was en hoe deze doelgroep het beste bereikt kon worden. Bij ons rijst dan ook de vraag wat het nut is geweest van het onderzoek. Waarom is er geen verdiepend onderzoek gedaan naar de doelgroep en de achterliggende oorzaken voor het dragen van wapens? Waarom wordt er gekozen voor de zogeheten jongerenwerkers? Zijn die jongerenwerkers wel in staat om dergelijke jongeren te bereiken als men niet weet wat de achterliggende oorzaken zijn? Wij zien daarentegen wel de meerwaarde van gerichte acties op specifieke jongeren. Zouden de staatssecretarissen kunnen uitweiden over hoe zij daarover denken?
Voorzitter. Waarom spreken we bij 27-jarige volwassenen nog steeds over "jongeren"? Waar komt het vandaan dat we die mensen als jongeren blijven bestempelen? We lezen ook dat het steeds beter gaat met kansrijke jongeren, maar dat deze opwaartse trend niet te zien is bij jongeren uit een kansarme omgeving. Ik vind dat wel een beetje een conclusie van het type "open deuren intrappen". Ik vraag me dus af wat daar het nut van is. Kan de staatssecretaris daar dieper op ingaan?
Voorzitter. We maken ons ook zorgen over het feit dat de dalende trend ten aanzien van geregistreerd ernstig geweld door jongvolwassenen lijkt af te vlakken in de periode 2008 tot 2022. Geldt deze afvlakkende dalende trend ook voor de afgelopen jaren? Daartegenover staat namelijk dat er een stijging is in het aantal minderjarige strafrechtelijke daders van ernstige geweldsmisdrijven. Dat is een uiterst zorgwekkende ontwikkeling, die duidt op een afnemende bereidheid tot vervolging. Wellicht komt dat door personeelstekorten bij de politie of door een OM dat minder snel overgaat tot strafbaarstelling. Kan de staatssecretaris op deze ontwikkeling reflecteren?
Ik rond af. Het Actieplan Wapens en Jongeren is voor ons weer een zoveelste voorbeeld van een kostbaar, maar bovenal wellicht nutteloos onderzoek. Wij weten dat er een uiterst zorgelijke toename is van het aantal zware misdaden, zoals vuurwapen- en geweldsdelicten, door een kleine groep jongeren. Maar ook dit onderzoek geeft ons niet de opheldering die we nodig hebben en graag willen. Wij begrijpen dat het onderzoek in een vrij korte tijd is geschreven, maar laten we wel wezen: deze onderzoeken kosten de belastingbetaler veel geld en secuur te werk gaan is dan belangrijk. Meten is weten.
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog een interruptie van mevrouw Van der Werf.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik hoor veel kritiek van de PVV-collega. Op sommige punten is die wellicht terecht, maar heeft u ook ideeën of oplossingen die het beter zouden kunnen maken?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel voor de vraag. Ik heb die vraag primair bij de staatssecretarissen neergelegd om te vragen hoe zij hiernaar kijken. Ik heb de onderzoeken waarin wij een aantal hiaten zien als leidraad aangehaald. Hoe kan je duidelijk en doelmatig beleid voeren op die punten op het moment dat niet helder is wat precies de reden is dat zo veel jongeren ineens menen wapens bij zich te moeten dragen? Ik wil daar graag een reflectie op van de staatssecretarissen. Wellicht komt daar nog een beweging tot actie of verdere actie.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dan misschien een reflectie van mij. Ik stelde de vraag omdat u onderdeel bent van de grootste fractie in dit parlement. Ik kan de stukken ook lezen en zeggen wat er niet deugt, welke conclusie niet goed is opgeschreven en welke woorden er zijn gekozen. Maar ik ben ook wel benieuwd wat u gaat doen op het moment dat de staatssecretarissen bijvoorbeeld niet met de volgens u juiste richting of ideeën komen. Ik verwacht dus wel wat van de collega's hier.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ten eerste stel ik mijn vraag natuurlijk om de staatssecretarissen de kans te geven om wellicht en hopelijk dieper in te gaan op wat er straks in het regeerakkoord uitgewerkt staat op deze punten. Mocht dat niet voldoende zijn, dan hebben we een dualistisch stelsel. Wij zullen dan binnen de lijnen van het hoofdlijnenakkoord eventueel actie ondernemen op die punten, als wij als Kamer menen dat het niet ver genoeg gaat of dat het niet genoeg zoden aan de dijk zet.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan de heer Eerdmans, die spreekt namens JA21.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, dank u wel. Ik merk ook aan de collega's dat het nog een beetje stoeien is welke staatssecretaris waarover gaat. We hadden daar gisteren ook een beetje last van. Maar goed, dat zal wel op zijn plek vallen. Overigens, alle brieven zijn wederom geschreven door jullie voorgangers. Dit is eigenlijk weer de bekende fiets, zoals ik gisteren ook zei. Ronald Plasterk zei altijd: "Je zit op een geleende fiets." Dat geldt ook voor de twee staatssecretarissen. Het is dus even kijken naar wat de visie wordt van deze twee bewindslieden.
JA21 ziet de criminaliteit onder jongeren verharden. Er is helaas een doorgroei op steeds jongere leeftijd. We weten dat het steeds normaler wordt voor zeer jonge mannen, vaak jongens, om een container uit te halen voor een paar kilo drugs of om het huis van de Vlaardingse loodgieter, om maar even dicht bij huis te blijven, te bekogelen met vuurwerk. Die mensen worden steeds jonger. Dat is zorgelijk. Een groot probleem is lvb. Circa 30% tot 40% van de jongeren is licht verstandelijk beperkt. Dat is denk ik een lage inschatting. Wat is de visie van het kabinet daarop? Ik zie daar niks over terug in de recente brieven. Ik denk dat er meer hulp nodig is, ook richting ouders, scholen en het netwerk rondom deze kinderen.
In het hoofdlijnenakkoord staat er wel één zin die specifiek over jongeren in de criminaliteit gaat. Er staat dat er ingezet blijft worden op maatregelen en interventies die jongeren op een effectieve manier uit de zware criminaliteit houden. Oké, maar kan er dan iets meer worden gezegd over bijvoorbeeld het verstevigen van de huidige uithaalwet of over het uitbreiden van het preventief fouilleren, bijvoorbeeld op scholen? Wij geloven dat een deel van de oplossing ook aan de preventieve kant zit. Ik doel dus op school, maar ook daarbuiten. Afgelopen juni is hiertoe een motie van JA21 aangenomen om met een voorstel te komen dat ingaat op elementen uit het Franse strijdplan tegen overlastgevende jongeren — dat gaat over meer dan alleen scholen — om zo niet alleen orde en gezag te herstellen in de huiskamer, maar ook in het openbaar domein. We kijken uit naar dat voorstel.
Voorzitter. We weten dat de zelfmelders een groot probleem zijn. We weten in ieder geval dat er zo'n 3.000 criminelen vrij rondlopen in Nederland. Uit de brief van de vorige staatssecretaris blijkt dat er ook 35 zogeheten jeugdige zelfmelders tussen zitten. Dat zijn dus jongeren die eigenlijk in een jeugdgevangenis zouden moeten zitten, maar op vrije voeten zijn. Er blijken dus ook enkele zeer zware jonge criminelen tussen te zitten. Dat gaat om jongeren die zich schuldig hebben gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling, aan mishandeling met zwaar letsel of aan poging tot doodslag. Een aantal van die delicten zit daartussen. Minister Weerwind zei in de brief van vorig jaar dat deze criminelen met een enkelband thuis mogen zitten. Weerwind zag de enkelband als alternatief voor gevangenisstaf. Nou, dat vindt JA21 echt níét. Ik vraag de staatssecretaris, net zoals ik de vorige minister vroeg, of dit kabinet ook voorstander is van het principe dat jeugdige zelfmelders met een enkelband hun straf voltooien in plaats van de straf zoals die is opgelegd door de rechter. En zo niet, bent u dan bereid om de stekker te trekken uit het onderzoek naar de mogelijkheden van elektronisch toezicht?
Voorzitter. Ik sluit af met ...
De voorzitter:
Er is nog een interruptie van mevrouw Van der Werf, voordat u gaat afsluiten.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik wil de heer Eerdmans vragen — het is oprecht een nieuwsgierige vraag — of hij een elektrische enkelband in geen enkel geval een optie vindt. Of vindt hij dat er een grens is tussen bepaalde delicten, waarbij je dat wel of niet zou kunnen toestaan?
De heer Eerdmans (JA21):
Dat is een goede vraag. Ik vind dat alles waar een gevangenisstraf voor wordt opgelegd, niet moet worden afgedaan met een enkelband. Ik heb zelf ook een week met een enkelband rondgesjokt. Dat was tijdens een taakstraf. Die heb ik overigens vrijwillig uitgevoerd, zeg ik er maar bij. Dat vind ik een combinatie die je kunt doen, dus een werkstraf in combinatie met een enkelband. Zo kan iemand in de gaten worden gehouden tijdens zijn straf. Maar het kan wat mij betreft nooit een vervanging zijn voor een gevangenisstraf.
Voorzitter. Ik sluit af met een bericht van vandaag uit De Telegraaf. Ik wil daar toch iets over zeggen. Er is natuurlijk een informatieverzoek gedaan door collega Ellian over de situatie in Vught, waar, denk ik, de zwaarste crimineel van Nederland momenteel zou zijn overgeplaatst naar een afdeling waar ook contact is met andere zware criminelen zoals Razzouki en Holleeder. Net zoals de collega's vind ik dat zeer zorgelijk. Ik wil eigenlijk vragen of die berichtgeving klopt. Is daar iets over te zeggen door de staatssecretaris? Het is namelijk buitengewoon zorgelijk. Het maakt mij bezorgd. Ik denk ook velen in Nederland met mij. Als daar zo meteen iets over gezegd kan worden, wil ik dat graag weten.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarover loopt inderdaad een e-mailprocedure, zoals de heer Eerdmans zelf ook al zei. Ik geef het woord aan mevrouw Wijen-Nass namens BBB.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik zou het in dit debat graag willen hebben over het adolescentenstrafrecht, ASR, de Kleinschalige Voorziening Justitiële Jeugd, ook wel de KVJJ genoemd, en het Actieplan Wapens en Jongeren.
Laat ik beginnen met te zeggen dat het goed is dat het ASR in Nederland door de rechter kan worden toegepast tot 23 jaar. Dat betekent in de praktijk namelijk dat de rechter kan kiezen om een jeugdstraf of een volwassenenstraf op te leggen aan jongeren van 18 tot en met 22 jaar. De bedoeling is daarbij ook meteen dat die straf zo veel mogelijk aansluit bij de ontwikkeling van de verdachte. Dat is heel belangrijk, want dat biedt die jongere perspectief.
Wij maken wij ons als BBB wel echt zorgen over de stijging van de toepassing van het ASR. We zien een stijging van 6% in de afgelopen jaren. We zijn eigenlijk vooral benieuwd of er een verklaring is voor die stijging. Ik heb al eerder een vraag gesteld over het punt dat op pagina 21 van het hoofdlijnenakkoord staat dat de motivatie voor het opleggen van ASR uitgebreider moet. Ik ben benieuwd waar die uitgebreidere motivatie dan komt te liggen. Komt dat bijvoorbeeld bij de reclassering te liggen of moet de rechter dat uitgebreider gaan motiveren?
Voorzitter. Dan over de KVJJ. Twee jaar geleden is begonnen met een pilot om op vijf locaties kleinschalig justitiële jeugdigen op te vangen. Daar hebben 231 jongeren aan meegedaan. Ik begreep uit een brief van 14 september 2023 dat de ervaringen hiermee overwegend positief zijn en dat die KVJJ's verder in ontwikkeling worden gebracht. We maken ons wel zorgen over de kosten en de personele uitbreidingen die hiermee gepaard gaan. Het lijkt ons dat het optuigen van alle voorzieningen voor een veel kleinere groep — het gaat om zo'n acht personen per groep — met dezelfde standaarden als die voor een jji gelden, heel duur moet zijn en ook best arbeidsintensief.
We maken ons ook zorgen over de instroom en de bezetting, want die is soms best laag. Dat blijkt ook uit de brief van de minister. Er zou in januari van dit jaar een gemiddelde bezetting zijn geweest van zo'n 40%. Wij concluderen hieruit — ik hoor graag of dat klopt — dat er een overcapaciteit is bij de KVJJ, terwijl de jji eigenlijk flinke tekorten heeft. Daar zijn we dus benieuwd naar. Daarnaast zouden we graag inzicht krijgen in de kosten van die kleinschalige instellingen en in wat die betekenen voor de personele capaciteit.
Dan het actieplan omtrent wapens en geweld. BBB is van mening dat het bezit en het gebruik van wapens nooit normaal gevonden mogen worden, zeker niet als het gaat om jongeren. We vinden het dan ook goed dat hiermee aan de slag wordt gegaan. Onder punt drie van de brief van 1 juni 2023 van de minister is opgenomen dat acties worden gericht op specifieke wijken en jongeren. Ik ben benieuwd of met die specifieke acties ook preventief fouilleren bedoeld wordt en, zo niet, of de staatssecretaris daar mogelijkheden toe ziet.
Voorzitter. Tot slot nog het navolgende. Jongeren die in aanraking komen met justitie is moeilijke materie. Het gaat namelijk enerzijds om jonge mensen die nog volop in ontwikkeling zijn en die je perspectief wil bieden. Anderzijds wil je een veilige samenleving. Daar past criminaliteit niet bij. Wij vinden het daarom belangrijk dat er bij jeugdcriminaliteit ook wordt ingezet op voorkomen, op het inperken van recidive en op het bieden van perspectief voor jongeren. Het behoud van een veilige samenleving moet daarbij wel altijd vooropstaan.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het voorzitterschap tijdelijk over aan mevrouw Van der Werf.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan de heer Van Nispen, woordvoerder voor de SP.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. Ik begin aan het eind van de justitiële keten. Dat zijn de jeugdgevangenissen. Dan moet ik helaas beginnen over de incidenten in jeugdgevangenis Den Hey-Acker, twee keer met dodelijke afloop. Dit waren megaharde klappen voor de nabestaanden en het personeel. Het is extra triest om dan in het inspectierapport te moeten lezen over een gebrek aan penitentiaire scherpte en andere tekortkomingen, maar vooral over de te hoge werkdruk. Er waren veel onervaren medewerkers en invalkrachten.
Voorzitter. Dat is niet alleen in deze jeugdgevangenis een probleem. Het is structureel. Er is ernstige onderbezetting. De sluitingen van jeugdgevangenissen in het verleden waren domme politieke keuzes, terwijl we gewaarschuwd waren en terwijl we gewaarschuwd hebben, ook hier vanuit de Kamer. Nu zitten we toch wel met een probleem. Nu plaatsen we jeugdigen zelfs in inrichtingen voor volwassenen. De dagprogramma's voldoen niet meer helemaal aan de wettelijke vereisten. Laat dat even op je inwerken. We komen gewoon de wet niet na met die dagprogramma's voor de jongeren. Voor sommige veroordeelden worden de straffen die door rechters zijn opgelegd, kwijtgescholden. Daar kun je om inhoudelijke redenen voor zijn, maar ik vind principieel dat iets dat door een rechter is opgelegd, uitgevoerd hoort te worden. Ik vind dat alles bij elkaar toch wel tamelijk bizar allemaal.
In april schreef de minister dat het tekort aan plaatsen in jeugdgevangenissen naar verwachting over een halfjaar weggewerkt zou zijn. Dat is bijna. Daarom vraag ik aan de staatssecretaris wat de stand van zaken is. Wanneer kunnen we weer terug naar normaal? Ik maak me namelijk nog steeds hele grote zorgen over het personeel. Ik hoor vanuit het personeel dat het personeelstekort niet aan het afnemen is en dat de invoer van contrabande hoog is. Er worden volop telefoons en drugs illegaal ingevoerd. Er is zelfs een toename van grensoverschrijdend gedrag. De werkdruk in de jeugdgevangenis is te hoog en er zijn te weinig collega's. Nou is er een norm gesteld van maximaal 30% uitzendkrachten. Maximaal 30%. Dat toont aan hoe nijpend de situatie is. Wanneer denkt de staatssecretaris de boel onder controle te hebben?
Ik begrijp niet goed waarom er niet meer wordt gekeken naar die lege plaatsen in de kleinschalige voorzieningen; dat is ook door collega's hiervoor al gevraagd. Daar zijn inderdaad nog plaatsen leeg. Klopt dat? Hoeveel zijn dat er nou? En waarom wordt daar geen gebruik van gemaakt? Vindt de staatssecretaris eigenlijk wel dat kleinschalige detentie waarbij steviger werk wordt gemaakt van de problemen bij de jeugdigen, de toekomst heeft? Het gaat dan natuurlijk om de gevallen waarbij dat gepast is. De allerernstigste gevallen, de zwaarste gevallen, horen natuurlijk in de jeugdgevangenissen thuis.
Ook zou je wat de SP betreft in de toekomst vooral bij jeugdigen veel meer moeten inzetten op vormen van herstelrecht, juist bij jeugdigen. Hoe ziet de staatssecretaris dat? Wat zijn de plannen in die richting en wanneer krijgen we daar een uitwerking van? Want hier hebben we in het verleden al heel vaak aandacht voor gevraagd.
Ten slotte ook van mijn kant iets over het wapenbezit onder jongeren. Er is een plan van aanpak. Er loopt meer onderzoek. Ik denk dat dat nodig is. Wij moeten volgens mij meer inzicht krijgen in het waarom. Waarom lopen zo veel jongeren met wapens over straat? Wat zit hierachter? Hoe ga je dat tegen? Daar hebben we allemaal beelden van. Ik kan zelf ook dingen bedenken, maar ik denk dat het goed is dat dat wordt onderzocht. Een uitzending van Undercover Sven liet zien hoe kinderlijk eenvoudig het is om online makkelijk en goedkoop omgebouwde wapens te kopen en te verkopen. Wordt dat ook betrokken in het onderzoek en de plannen? Hoe kan dat zo goed mogelijk bestreden worden?
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Keurig binnen de tijd, meneer Van Nispen. Ik draag het voorzitterschap weer over aan u.
De voorzitter:
Ik kijk naar de staatssecretarissen. Ik vraag hun hoelang zij ongeveer nodig hebben voor het voorbereiden van de beantwoording. Een halfuur? Dan gaan wij dat toestaan. Dan schors ik deze vergadering tot 11.10 uur.
De voorzitter:
Welkom terug bij het commissiedebat Justitiële jeugd. We zijn toegekomen aan de beantwoording van de bewindspersonen in de eerste termijn. Daartoe geef ik allereerst het woord aan de staatssecretaris Rechtsbescherming. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Struycken:
Dank u wel, voorzitter. Het is de eerste keer dat ik met deze commissie van gedachten mag wisselen over justitiële jeugd. Mevrouw Dral schetste het belang dat de veilige omgeving waaruit zij komt voor haar heeft. Dat herken ik heel erg. Daarmee herken ik ook het belang van aandacht voor kinderen en jongeren die niet uit een veilige omgeving komen. Helaas horen we van dag tot dag dat dat lang niet altijd het geval is. De jeugdcriminaliteitscijfers laten inderdaad na een jarenlange daling nu een stabilisatie zien, een afvlakking van de daling dus. Aanstaande maandag publiceert het WODC actuele cijfers over de ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit tot en met 2023. Ik verwacht dat dit het beeld zal zijn. Ik zal maandag het rapport onmiddellijk met uw Kamer delen, in anticipatie op een meer uitvoerige reactie daarop.
We zien dat de jeugdcriminaliteit zich in bepaalde wijken en gebieden concentreert. Daarnaast zien we dat een groot deel van de jeugdige verdachten van ernstige geweldsdelicten uit de grote steden komt. Deze ontwikkelingen betekenen dat we meer focus moeten aanbrengen om een gerichte, effectieve en integrale aanpak te hebben op deze gebieden waar meer en intensiever ernstige criminaliteit onder jongeren voorkomt. Die integrale aanpak bestaat uit drie onderdelen: het voorkomen van criminaliteit, het strafrechtelijk ingrijpen waar dat nodig is, en nadrukkelijk ook het leveren van nazorg en re-integratie voor een goede terugkeer in de samenleving. Dat laatste is met name ter voorkoming van recidive. Deze onderdelen moeten goed in balans zijn. Ik herken het beeld en ik onderschrijf wat de leden Lahlah, Bruyning en Wijen-Nass op dat punt hebben benadrukt: het belang van een integrale aanpak, juist voor jeugd, waar ook nazorg en preventie een significant onderdeel van zijn. Het gaat om het bieden van perspectief. Daarmee voorkomen we namelijk dat jongeren in de criminaliteit belanden, doorgroeien of recidiveren en dan opnieuw en soms al heel snel met politie en justitie in aanraking komen.
Wat preventie betreft, zal het in juni jongstleden ontwikkelde landelijk kwaliteitskader effectieve jeugdinterventies voor preventie van jeugdcriminaliteit houvast gaan bieden. Bij de ontwikkeling en uitvoering van het beleid moeten we goed gebruikmaken van inzichten in de wetenschap — dat komt ook terug in het hoofdlijnenakkoord — zoals neergelegd in het kwaliteitskader. Het is ook in dat licht dat het landelijk kwaliteitskader is ontwikkeld. Dat wordt op dit moment bij gemeenten en bij de justitiële partners zoals het OM en de DJI onder de aandacht gebracht, zodat het breed wordt toegepast. In de kern gaat het erom beter gebruik te maken van de al beschikbare gedragsinterventies, maar alleen voor zover die bewezen effectief zijn. Als naast de effectieve interventies nieuwe interventies nodig zijn, dan zal ik de gemeenten en andere partners aanmoedigen om deze te ontwikkelen, opnieuw op basis van wetenschappelijke inzichten en niet op basis van onderbuikgevoel.
Dat moet er dan toe leiden dat er vaker interventies worden ingezet, met name interventies waarvan de effectiviteit is vast komen te staan. Dat betekent dan ook dat we tot een meer effectieve besteding van de beschikbare financiële middelen komen. Dat geldt ook voor de 27 gemeenten die werken aan de structurele aanpak van jeugdcriminaliteit in het programma Preventie met Gezag. De richtlijnen uit het kwaliteitskader zullen dan ook worden gebruikt om de in het kader van dat programma gefinancierde interventies nader te onderzoeken, bij te stellen, te stoppen of uit te breiden. Er zijn nog twintig andere gemeentes bij dat programma Preventie met Gezag gekomen voor de komende drie jaar. Het is in beginsel een periode van drie jaar, en de bedoeling en de hoop is dat de aanpak daarna binnen die gemeenten voldoende geborgd is.
Wat repressie betreft: wanneer strafrechtelijk ingrijpen nodig is, staat overeenkomstig het internationale Verdrag inzake de rechten van het kind een pedagogische benadering centraal. Dat betekent onder meer dat de passende straf zo snel mogelijk volgt op het delict dat is gepleegd. Dat is een forse uitdaging in het licht van de personele schaarste en de toegenomen complexiteit van zaken.
Wat de snelle opvolging van zaken betreft: ik vind het een goed signaal dat de betrokken organisaties in de jeugdstrafrechtketen nu werken aan een herijkte set van streefnormen voor de doorlooptijden. Die set hebben ze vastgesteld en die straalt ambitie en realisme uit. Ik heb goede hoop dat die normen leiden tot een verkorting van de doorlooptijden.
In dit verband is het ook van belang om het onderzoek af te wachten van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de wachtlijsten in de jeugdstrafrechtketen. De inspectie zal dat rapport volgende week publiceren. Ik zal dat onmiddellijk aan de Kamer aanbieden. We moeten de analyse van de inspectie benutten om samen met de ketenpartners te werken aan het verder verbeteren van het functioneren van de jeugdstrafrechtketen. De verwachting is dat dat rapport veel concrete punten voor nadere uitwerking biedt en daarmee ook een meer integrale aanpak en coördinatie van de hele jeugdstrafrechtketen. Dat zal een van de thema's zijn van ons werk in de komende tijd. Dat betreft de jeugdstrafrechtketen tot en met de veroordeling, maar zeker ook daarna. Het zal zeker ook impact hebben op het terugdringen van de recidiven, want ik onderschrijf het algemene gevoelen dat de recidivecijfers schrikbarend hoog zijn en dat helaas ook blijven.
Ik benoemde al het belang van re-integratie en nazorg, en de recidivecijfers. We werken aan een verbetering van de samenwerking. Dat blijkt vaak een knelpunt te zijn. De hoop is dat die verbeterde samenwerking er ook toe zal leiden dat de partners tezamen komen tot het terugbrengen van de recidivecijfers. Ik ben in gesprek met Raad voor de Kinderbescherming, de jeugdreclassering en de gemeentes om die samenwerking te verbeteren. In het voorjaar van 2025 zal ik u informeren over de vervolgacties die daarmee in verband staan.
Voorzitter. Ik ga nu over tot de beantwoording van de vragen, voor zover de algemene vragen al niet beantwoord zijn.
De voorzitter:
Mag ik daar voor de orde een korte vraag over stellen? Wellicht heeft u blokjes of thema's die u langsgaat. Misschien kunt u ook de taakverdeling met de andere staatssecretaris aangeven.
Staatssecretaris Struycken:
Dat doe ik graag ter introductie. Er zitten raakpunten, dus we zullen nauwkeurig samenwerken binnen het departement en in de communicatie. Dat is ook voor u van belang. Kort gezegd komt het erop neer dat alles wat met het stelsel te maken heeft, primair mijn aandacht heeft. Alles wat met de uitvoering te maken heeft, zal primair de aandacht hebben van staatssecretaris Coenradie.
Voorzitter. De heer Van Dijk vroeg naar de kleine groep jongeren die ernstige feiten pleegt. Er is verdiepend onderzoek gedaan door het WODC. Daaruit is naar voren gekomen dat het probleem zich concentreert in de vier grootste gemeenten. Wat deze toename heeft veroorzaakt, is niet onderzocht. De onderzoekers wijzen op de mogelijke invloed van de coronacrisis en de coronamaatregelen in 2020 en 2021. De hypothese is dat de mogelijke prioritering bij politie en justitie in die periode misschien ook van invloed is geweest. Ik benoemde al dat er sprake blijkt te zijn van een daling van het ernstige geweld. Dat is niet de perceptie, maar dat lijken wel de cijfers te zijn over 2022 en 2023. Zoals gezegd, zijn er wel grote lokale verschillen en zelfs verschillen binnen steden. Het uitgangspunt blijft dat de aanpak enerzijds bestaat uit preventie, nazorg en de pedagogische dimensie en anderzijds uit straffen, licht waar het kan en zwaar waar het moet. Juist daarvoor biedt het hoofdlijnenakkoord perspectief, want dit kabinet zal inzetten op een aanscherping van de sancties en op het verhogen van de strafmaat, juist voor ernstige feiten, ook als die zijn gepleegd door jeugdigen. Dat is onderdeel van het beleid.
De heer Van Dijk vroeg ook naar het Actieplan Wapens en Jongeren. De vraag was wat het nut was van het actieplan en waarom er niet is gekeken naar de onderliggende oorzaken en naar de bijdrage van jongerenwerkers. Het is inderdaad zo dat de ernst van de problematiek en de zorgen die toen leefden, vroegen om een snelle politieke reactie. Dat verklaart dat het actieplan in korte tijd tot stand is gekomen. De uitkomsten van de plan- en procesevaluatie van het WODC bevestigen dat we nog meer moeten doen om het wapenbezit terug te dringen. Ik onderschrijf de urgentie die vandaag op dit punt door de leden is verwoord, omdat wapenbezit echt niet kan.
Het WODC stelt dat het actieplan een momentum creëerde om de wapenproblematiek onder jongeren aan te pakken en nader te onderzoeken. Het WODC constateert inderdaad dat er verdiepend onderzoek moet worden gedaan naar de achterliggende oorzaken en motieven. Dat is inderdaad geen onderdeel geweest van het onderzoek. Desalniettemin was het onderzoek nuttig, maar vervolgonderzoek is ook nuttig. Wij gaan in het kader van de kwaliteit van wetgeving, een onderwerp dat ook heel duidelijk in mijn portefeuille zit, en in het kader van het beleidskompas ook echt scherp kijken naar effectiviteit van maatregelen, maar ook naar effectiviteit van onderzoek. Want ik onderschrijf de stelling van het lid Van Dijk dat onderzoek geld kost en dat er dus kritisch moet worden gekeken of het geld goed wordt besteed. Ten aanzien van de onderzoeken met betrekking tot wapens en jongeren heb ik daar geen aarzeling over.
Dan kom ik op het blokje preventie.
De voorzitter:
Er zijn twee vragen. Allereerst zag ik de heer Eerdmans en daarna mevrouw Wijen-Nass.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik heb een vraag over repressie. Dit kan ook een vraag voor mevrouw Coenradie zijn, maar dat moet ik dan even aan u laten. De wachtlijsten bij jeugddelinquenten zijn zorgelijk. Een van de maatregelen die minister Weerwind wilde nemen, was zaken opnieuw aan de rechter voorleggen om de straf om te zetten naar bijvoorbeeld een kortere of andere straf, en in sommige gevallen zelfs kwijtschelding. Dat vonden niet alleen wij, maar ook de Raad voor de rechtspraak, echt onacceptabel. Als je een straf opgelegd krijgt, moet je die uitzitten. Je kan ze ook allemaal op vakantie sturen. Dan heb je ook geen wachtlijsten. Ik hoop dat dit kabinet in ieder geval een andere route in wil slaan. Die vraag wil ik graag beantwoord hebben.
De voorzitter:
Als de staatssecretaris gaat verwijzen naar staatssecretaris Coenradie, dan komen we daar in de termijn van staatssecretaris Coenradie op terug. Meneer Eerdmans, we zullen deze interruptie uit coulance niet meetellen. Het is overigens geen aanmoediging om dit nu allemaal te gaan doen.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Het kan best zijn dat deze vraag ook door staatssecretaris Coenradie beantwoord moet worden, maar dat merken we dan vanzelf wel. Ik had nog een vraag gesteld over de acties die specifiek gericht zouden zijn op wijken en jongeren en het preventief fouilleren. Daar heb ik volgens mij nog geen antwoord op gehoord.
Staatssecretaris Struycken:
Daar ga ik antwoord op geven. Ik kom erop terug. Dat heb ik kennelijk onder het kopje preventie gezet. Daar ga ik nu over spreken.
Mevrouw Bruyning vroeg mij naar preventie in de wijken en het belang van de aanpak in de wijk met politie, scholen en ouders. Ik ben het helemaal met u eens dat het aanpakken van criminaliteit bij de bron het beste werkt als het in de wijk, op scholen en door inzet van ouders wordt aangepakt. Ik noemde al dat het programma Preventie met Gezag sterk gericht is op die wijkgerichte preventie. Daar werken nu 27 gemeenten aan mee. Vanaf 2025 is daar structureel 143 miljoen euro per jaar voor beschikbaar. Daar wordt domeinoverschrijdend gewerkt, samen met de lokale partners en justitiële partners, om een goede balans te vinden tussen preventie en repressie. Het motto daar is "kansen bieden en grenzen stellen". De gemeenten bepalen wat op basis van de lokale problematiek de beste aanpak is. Daar worden ook uitdrukkelijk de ouders, de scholen, het Halt-project, jongerenwerkers en politie bij betrokken.
Mevrouw Bruyning vroeg ook naar het herstelelement als onderdeel van preventie, in verband met nazorg, en naar een wijkgerichte aanpak daarbij. Ik heb uw vraag eigenlijk al in het voorgaande beantwoord. Ik onderschrijf dat de focus daar moet zijn.
Mevrouw Dral (VVD):
U heeft het over het kwaliteitskader en het rapport over het gezag. U zegt: het is aan de gemeentes. Dat begrijp ik, maar is er ook een monitor? In mijn eerste termijn zei ik ook iets over het efficiënt besteden van de gelden. Ik heb ook iets gezegd over de samenhang met jeugdboa's en de investering daarin. Ik heb het over de vroegsignalering. Hoe wordt gemonitord dat de gelden die de gemeentes besteden, goed worden besteed?
Staatssecretaris Struycken:
Die monitoring is er. Er wordt stevig gemonitord vanuit het ministerie. Dat is onderdeel van het voortdurende overleg, waarbij de effectiviteit van interventies wordt getoetst. Dat is onderdeel van het permanente overleg dat gaande is. Daar is toezicht op, zeker gezien de noodzaak om de beperkte financiële middelen goed in te zetten, maar ook vanuit het besef dat een interventie die niet bewezen effectief is, nog weleens contraproductief kan zijn. Die monitoring is dus essentieel. Dat wordt zo ook ervaren door de ketenpartners zelf.
Ik heb meer te zeggen over het landelijk kwaliteitskader. U vraagt: wordt dat effectief ingezet? Het landelijk kwaliteitskader is erop gericht om de effectiviteit van de interventies te vergroten. Dat is eigenlijk de crux. Ik heb het over wat werkt, wat niet werkt en het gesprek daarover. Het kwaliteitskader is onlangs vastgesteld. Onderdeel van het proces is om het nu onder de aandacht te brengen van alle kwaliteitskaders, zodat het normerend gaat werken voor alle partners. We zijn in gesprek met de gemeenten over hoe zij dat kader het beste onder de aandacht kunnen brengen van allen die zich in dit veld daarmee bezighouden. Er wordt op dit moment een scan gemaakt met een tool, samen met de toekomstige gebruikers ervan, om de effectiviteit van de interventies en het scala aan beschikbare interventies breed te delen. De adviezen in het kwaliteitskader zijn niet vrijblijvend. Die dienen voor de gemeenten medebepalend te zijn voor de financiering van de interventies.
Voorzitter. De vraag van mevrouw Dral zag mede op de rol van de ouders. De rol van ouders is uiteraard een onderdeel van preventie, net als die van naasten en de vriendenkring. Als onderdeel van dit beleid wordt ook gekeken naar de mogelijkheden die ouders hebben om hun kinderen daarin te helpen. De interventies van de gemeenten dienen daarop gericht te zijn.
Er is ook een andere vraag gesteld over de ouders, maar daar kom ik zo op terug.
In verband met preventie stelde de heer Van Dijk een vraag met betrekking tot de mogelijkheid om online wapens te kopen. Dat is nog niet betrokken in het onderzoek. Daar wordt nader aandacht aan besteed, als onderdeel van de achtergrondkenmerken van daders. Dat is iets waarover ik nu geen nadere concretisering kan geven, maar het moet inderdaad onderdeel zijn van het te verrichten onderzoek.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank aan de staatssecretaris, maar dit was een vraag van de heer Van Nispen. Ik wil niet met de eer strijken.
Staatssecretaris Struycken:
Mijn excuses.
De voorzitter:
Dank. Dat kan de heer Van Nispen bevestigen. Ik koppel daar meteen een korte vraag aan. Zegt de staatssecretaris nu: dat gaat onderdeel uitmaken van het onderzoek naar de beweegredenen waarom jongeren wapens dragen? Gaat het mede onderdeel uitmaken van hetzelfde onderzoek of een ander onderzoek? Hoe voorkom je dat mensen zo makkelijk aan dit soort omgebouwde wapens kunnen komen? Ik dacht dat ik de staatssecretaris dat hoorde zeggen. Dat lijkt mij heel goed.
Staatssecretaris Struycken:
Het onderzoek naar de daderkenmerken omvat niet mede het onderzoek naar de mogelijkheid om online wapens te kopen. Ik denk dat dat onderzoek moet worden gedaan, maar ik kan nu niet aangeven in het kader van welk onderzoek dat moet of dat het alsnog een separaat onderzoek moet zijn.
De voorzitter:
Maar het gaat dus op de een of andere manier onderzocht worden? Ik hoor de staatssecretaris eigenlijk zeggen: ik wil ook weten hoe we het beter kunnen doen dan nu.
Staatssecretaris Struycken:
Ja, dat klinkt als een toezegging die ik gaarne doe.
Dan kom ik op het onderwerp recidiven. Mevrouw Dral vroeg daar aandacht voor.
De voorzitter:
Excuus, staatssecretaris. Er is eerst nog een interruptie van mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Sorry, mijn excuses als ik het gemist heb, maar ik mis eigenlijk het antwoord op de vraag over het betrekken van bijvoorbeeld ervaringsdeskundigen en rolmodellen voor jongeren bij de preventieaanpak. Zou dat in dit kopje zitten of komt het nog?
Staatssecretaris Struycken:
Sorry, daar kom ik nog op terug.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Struycken:
We spraken over recidiven. Ik sprak al uit dat ik de cijfers zorgelijk hoog vind. Mevrouw Dral vroeg hoeveel re-integratieofficieren er op dit moment worden ingezet. Op dit moment zijn er 27 re-integratieofficieren in vijftien gemeenten aan de slag. Die re-integratieofficier biedt hulp voor ex-gedetineerde plegers in de leeftijd van 18 tot 35 jaar. Daarmee overstijgt het de problematiek van justitiële jeugd, maar het is wel onderdeel van de aanpak van recidiven.
Ik kom nogmaals op het Actieplan Wapens en Jongeren. Er was een vraag van mevrouw Wijen-Nass. Dat heeft eigenlijk ook te maken met het Franse strijdplan dat de heer Eerdmans noemde. Ik had gehoopt dat hij dat in het Frans zou zeggen, want dan klinkt het vast beter. De vraag is wat er op dat punt gebeurt, en specifiek op het punt van preventief fouilleren. Preventief fouilleren op basis van de Gemeentewet is actie 8 van het Actieplan Wapens en Jongeren 2020-2022. Volgens het WODC, maar niet alleen volgens hen, ligt preventief fouilleren gevoelig. Het draagt namelijk bij aan onveiligheidsgevoelens. Het WODC heeft verwoord dat er een risico is op etnisch profileren en het beschadigen van de vertrouwensband tussen jongeren en de politie. Het WODC stelt ook de vraag of de maatregelen voldoende effectief zijn. In het licht hiervan zal onder andere met de gemeenten worden gewerkt aan een herijking van het actieplan. Of preventief fouilleren onderdeel wordt van het herijkte actieplan, hangt af van de uitkomsten van het Beleidskompas in combinatie met de quickscan Een scherpe blik op steekwapenproblematiek. In het najaar wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het verdiepend onderzoek en over de vervolgacties, mede in het licht van de aanbevelingen van het WODC.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Dit klinkt mij als een D66-verhaal in de oren. Dat is niet echt het verhaal waarvan ik hoopte dat het nieuwe kabinet het zou houden. Het gaat over een moreel kompas. Ik hoor over het WODC-onderzoek, waarin wordt getwijfeld aan preventief fouilleren omdat het gevaar van etnisch profileren om de hoek ligt. Ik ben groot voorstander van preventief fouilleren. Ik heb ook gezien hoeveel die acties kunnen opleveren, simpelweg doordat er wapens van de straat worden gehaald. Ik denk dat we daar ontzettend op zitten te wachten. Ik hoop dat het kabinet dat ook wil uitstralen. Maar dit klinkt mij echt in de oren als een antibeweging. Daar word ik niet vrolijk van. Ik hoop dus dat ik het verkeerd begrijp en dat er niet aan de hand van dat WODC-onderzoek een rem wordt gezet op preventief fouilleren door de politie.
Staatssecretaris Struycken:
De toon in het hoofdlijnenakkoord is op dit punt duidelijk: er komt een aanscherping van het beleid. Dat is de koers van het nieuwe kabinet. Tegelijkertijd zeg ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor wetgevingskwaliteit: ik vind dat we echt aandacht moeten hebben voor doelmatigheid en effectiviteit. Daarom neem ik die twijfels serieus. Ik zeg niet dat het niet gaat gebeuren — dat zeg ik helemaal niet — maar wel dat daar in het kader van de herijking goed naar gekeken wordt. De uitkomst zou dan kunnen zijn dat er toch voldoende reden is om te denken dat het effectief en doelmatig is. Het zal dan onderdeel van het herijkte actieplan zijn, mede in het licht van de intentie van het nieuwe kabinet om stevig op te treden, als het moet ook waar het jeugdigen betreft.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik wil dan toch even zeker weten of ik de staatssecretaris ook hoor zeggen dat we het niet gaan doen als het niet doelmatig of effectief blijkt.
Staatssecretaris Struycken:
Ik zeg in heel algemene zin dat wij bij het uitstippen van beleid goed moet kijken naar de doelmatigheid en de effectiviteit in verband met de kosten. In dat licht zal ik alle interventies en alle maatregelen beoordelen. Ik ga geen specifieke uitspraken doen wat betreft fouilleren op dit punt.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Toch een vervolgvraag. Ik vroeg het omdat u suggereerde dat u zelf wilde evalueren of het doelmatig en effectief was en dat er natuurlijk de mogelijkheid bestaat dat dit niet zo blijkt te zijn. Gaat u die afspraak in het regeerakkoord terugdraaien als blijkt dat het onvoldoende doelmatig en onvoldoende effectief is?
Staatssecretaris Struycken:
Ik heb gezegd in het kader van de herijking dat dit ook onderdeel is van de analyse en dat dit kan leiden tot een herijkt actieplan, waar het wel of niet onderdeel van is. Maar ik heb ook gezegd dat alles wat in het hoofdlijnenakkoord staat, in ieder geval waar het de maatregelen op mijn terrein betreft, echt gebaseerd moet zijn op effectiviteit en doelmatigheid. Dat is niet de enige factor, maar het is wel een hele belangrijke factor in zowel de beoordeling van de kwaliteit als in het hanteren van de maatregelen. Ik zeg daar nog een keer nadrukkelijk bij: ik ga niet vooruitlopen op de resultaten wat dit specifieke punt betreft.
De voorzitter:
De heer Eerdmans gun ik nog een vervolgvraag op zijn vorige interruptie. Een gekke figuur, maar we doen het wel.
De heer Eerdmans (JA21):
Ook aansluitend op mevrouw Van der Werf. Het verhaal begon ermee dat er angsten zijn — dat komt uit dat WODC-onderzoek — voor etnisch profileren. Daar begon de staatssecretaris ook over. Daar ben ik dan bezorgd over, alsof het kabinet gedreven wordt door die angst, die vanuit bepaalde hoeken komt, zo van: je mag niet preventief fouilleren, want dat is etnisch profileren. Dat is het totaal niet. Dat is ook al heel vaak besproken, ook in deze zaal. Oké, bij doelmatigheid en effectiviteit kan ik me iets voorstellen, maar ik heb de indruk dat het zeer effectief is en dat je met weinig middelen wapens van de straten kan halen. Maar klopt het dat de factor etnisch profileren, etnisch registeren, etnisch fouilleren, een van de drijfveren is onder de opmerkingen van de staatssecretaris om het daarmee dan maar niet te doen, omdat we mensen niet willen profileren?
Staatssecretaris Struycken:
Ik vermeldde het als onderdeel van de bezwaren, de twijfels en de opmerkingen in het WODC-rapport. Het zijn er meer. Dit is er een van. Al die bedenkingen worden meegenomen in de herijking.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Struycken:
Ik geloof dat ik al heb gesproken over de ouders, maar ik ga het nog een keer doen in antwoord op de vraag van mevrouw Dral. Zij vroeg: waarom zijn de ouders niet benoemd in het kwaliteitskader? Daarvan heb ik al gezegd dat de rol van ouders groot is. In het hoofdlijnenakkoord ziet u ook dat er extra aandacht zal zijn voor hoe we de ouders daar meer in kunnen betrekken. Wat mij betreft staat voorop dat we ook moeten kijken naar maatregelen die meer verplichtend zijn als het de rol van de ouders betreft.
Mevrouw Dral vroeg ook in het kader van preventie naar de problematiek van ronselen op scholen. In het actieplan van het programma Samen tegen Mensenhandel, dat met uw Kamer is gedeeld op 17 juni, wordt breed ingezet op het creëren van bewustwording, op het vergroten van meldingsbereidheid en op het werken aan betere vaststelling en bescherming van slachtoffers bij alle vormen van mensenhandel, dus ook bij criminele uitbuiting. Ik ga later deze maand nader en uitgebreider in op de recente Kamervragen die u heeft gesteld over de aanpak. Daarnaast wordt binnen het programma Preventie met Gezag samen met jongerenwerk, jeugdboa's en scholen geprobeerd vroeg signalen op te pakken en door te geleiden voor nodige aanpak. Dat betreft ook het ronselen.
Voorzitter. Ik kom in de vraag van de heer Van Dijk inzake preventie met name terug op de leeftijd van 27 jaar, waar hij aandacht voor vroeg. Het is inderdaad zo dat die leeftijd van 27 jaar terugkomt in de analyses, maar vooral daar waar het gaat om de preventieve aanpak. Die preventieve aanpak volgt dus niet precies de wettelijke leeftijdskaders en -categorieën, want de ervaring leert dat in sommige gevallen dit preventieve programma ingezet moet worden voor jongeren die ouder zijn dan 23, voor volwassenen; je kunt je afvragen of het nog jongeren zijn. Maar in de analyse en in de uitrol van het programma inzake preventie is het opportuun om ook te kijken naar jongeren die wat ouder zijn, zeker ook omdat het niet in alle gevallen gaat om personen waarbij de ontwikkeling al helemaal voltooid is. In het kader van het voorkomen van recidive en van preventie wordt ook aandacht besteed aan de categorie personen die ouder zijn dan 23.
Mevrouw Bruyning vroeg of rolmodellen worden ingezet bij de preventie, en hoe dat bevalt. Binnen het programma Preventie met Gezag is het uitgangspunt dat de 27 gemeenten die erbij betrokken zijn zelf bepalen welke interventies zij inzetten op basis van de lokale problematiek. Dat zeg ik in algemene zin. Rolmodellen die een positief voorbeeld zijn voor jongeren en die beter aansluiten bij hun leefwereld, kunnen dus een belangrijke bijdrage leveren aan preventie. Daarbij zeg ik wel dat de rolmodellenaanpak goed moet worden bekeken. De ene is de andere niet. Mentorschap kan positief bijdragen, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek, aan de preventie van jeugdcriminaliteit. Jongeren kunnen ook profijt hebben van een mentor voor hun ontwikkeling. Maar we moeten voorzichtig zijn met ervaringsdeskundigen. Uw vraag ziet op rolmodellen, maar ik vat daar mede de vraag onder wat we met ervaringsdeskundigen doen. Ervaringsdeskundigen zijn dus eigenlijk gewoon ex-gedetineerden. Daarbij manen we tot grote terughoudendheid. Ervaringsdeskundigen zijn van belang als het gaat om het bepalen en de herijking van het beleid, maar we zijn er niet enthousiast over dat zij ook voor de klas komen te staan, behoudens in bijzondere gevallen. Voor rolmodellen is dat anders. Rolmodellen kunnen wel een belangrijke rol hebben in de preventieaanpak binnen scholen. Dit schaar ik ook onder de noemer dat de effectiviteit van maatregelen goed moet worden onderzocht. Daarbij moet worden bekeken wat een rolmodel kan betekenen. Ook moet er een goed onderscheid worden gemaakt tussen ervaringsdeskundigen en rolmodellen.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Kan de staatssecretaris nader uitleggen waarom het geen voordeel zou zijn om ervaringsdeskundigen voor de klas te zetten? Zeker als zij geleerd hebben van hetgeen zij hebben gedaan of wat hen is overkomen, zouden zij een positieve bijdrage kunnen leveren, zodat andere jongeren niet hetzelfde gedrag gaan vertonen. Het kan dus een preventief karakter hebben, neem ik aan.
Staatssecretaris Struycken:
Dat kan. De aarzeling zit 'm met name in de effectiviteit. Bij al deze interventies is de vraag of ze bewezen effectief zijn. Er bestaat twijfel over de bewezen effectiviteit van de inzet van ervaringsdeskundigen in een klassikale context. Maar ik gaf al aan dat het aan de gemeente is om de beste interventie op een bepaald moment te kiezen. Ik sluit niet uit dat het in sommige gevallen toch opportuun kan zijn.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Kan de staatssecretaris dan misschien nader toelichten hoe de effectiviteit van de inzet van ervaringsdeskundigen is getoetst?
Staatssecretaris Struycken:
Het is onderzocht, maar ik kan niet toelichten hoe dat is onderzocht. Uit het reeds verrichte onderzoek komt naar voren dat de effectiviteit zeer twijfelachtig is. Hoe dat precies is onderzocht, kan ik op dit moment niet expliciet maken. Daar is meer over te vinden in het kwaliteitskader effectiviteit van interventies, dat in juni is vastgesteld en dat ik ter lezing aanbeveel.
Ik ga door met de vraag inzake licht verstandelijke beperkingen (lvb). Ik onderschrijf dat het een steeds groter probleem is dat jonge criminelen een licht verstandelijke beperking lijken of blijken te hebben. Daarom zijn er door de strafrechtketenpartners stappen gezet om er op een betere manier mee om te gaan, zoals ook al is uiteengezet in de brief van 4 maart. Het begint allemaal bij de screening op verstandelijke beperkingen. Daar zijn instrumenten voor beschikbaar. Er is bijvoorbeeld de SCIL, de Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking. Dat instrument is geëvalueerd. Dit onderzoek is op 16 december 2022 met u gedeeld. Aan de hand daarvan zijn verbeteringen doorgevoerd op de screening. Als de screening heeft plaatsgevonden, kan er in het vervolg rekening worden gehouden met de licht verstandelijke beperking, want die kan mede van invloed zijn op de vraag wat een goede straf en nazorg is. De vraag is niet zozeer of we het van betekenis moeten laten zijn dat het gaat om jongeren met een licht verstandelijke handicap. Het probleem zit met name in de uitvoering. Ik bedoel dan vooral die screening aan het begin van het traject. Het knelpunt zit bij het juist toepassen van de screening door de juiste ketenpartner.
Ik kom hiermee eigenlijk ook op de vraag van de leden Lahlah en Van der Werf. Licht verstandelijke beperking raakt namelijk ook aan de vraag over de pilot van Halt 18+ en over het advies van de Raad van State met betrekking tot de toepassing van Haltmaatregelen voor 18-plus. De vraag was of we bereid zijn om daar opnieuw naar te kijken. Het advies van de Raad van State is gebaseerd op een toelichting die is gegeven in het nieuwe Haltbesluit, gebaseerd op overwegingen die uiteengezet zijn in de brief van juli 2022. Mijn voorganger heeft naar die pilot gekeken. In de voortgangsbrief justitiële jeugd van juli 2024 is opgesomd waarom men liever niet wilde overgaan tot het opzetten van een nieuwe pilot.
Een belangrijk argument is dat de ketenpartners, met uitzondering van Halt, geen voorstander zijn voor het openstellen van Halt voor deze specifieke doelgroep. Zij geven daarvoor verschillende redenen. In de eerste plaats is er op het moment dat een zaak kan worden doorverwezen naar Halt onvoldoende informatie beschikbaar voor de politie om te bepalen of een jongere een licht verstandelijke beperking heeft. Een aangehouden jongere die voor het eerst met de politie in aanraking komt voor een licht strafbaar feit, wordt kort gehoord over het strafbare feit en zijn persoonlijke omstandigheden. Er wordt in het kader van dat kort horen op dit moment geen screening uitgevoerd om te toetsen of er sprake is van een licht verstandelijke beperking.
Een andere reden is dat uit het eerdere evaluatierapport Halt voor jongvolwassenen van het Verwey-Jonker Instituut uit juli 2021 blijkt dat er geen bewijs aanwezig is dat de Haltafdoening werkzaam zou zijn voor deze 18-pluscategorie. Dit was de lijn van mijn voorganger op basis van onderzoek. Als er signalen zijn dat het misschien toch anders ligt, moet daar opnieuw naar worden gekeken. Dat zal ik dan ook doen. Maar ik zeg nog een keer: alles hangt af van de effectieve screening op de licht verstandelijke beperking aan het begin en daarmee op de uitvoerbaarheid van het beleid.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank voor deze reactie. Wat de effectiviteit betreft, zou ik toch één zin willen citeren uit die evaluatie van het Verwey-Jonker Instituut, waar de staatssecretaris net ook naar verwees. Daar staat namelijk wel degelijk: "De geïnterviewde strafrechtspartners zijn van mening dat de Haltcriteria voor minderjarigen en jongvolwassenen zo veel mogelijk gelijk moeten worden toegepast. Zij willen Halt 18+ niet beperken tot een specifieke groep binnen de groep van jongvolwassenen, omdat de fase van jongvolwassenheid zich onder meer kenmerkt door het uit onbezonnenheid plegen van delicten." Als je dat plaatst tegenover de toetsing van de criteria aan het begin, snap ik dus ook niet goed waarom die knip op zo'n specifieke leeftijd gemaakt zou moeten worden. Er staat dus ook dat mensen die hieraan mee hebben gewerkt, wel degelijk aangeven dat dit effectief kan zijn.
Staatssecretaris Struycken:
Ik kan daar op dit moment niet meer over zeggen. Ik neem het mee als onderdeel van de analyse en de vraag of er aanleiding is om er opnieuw naar te kijken.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dan nog één keer op dit punt. Als ik de stukken lees, krijg ik zelf de indruk dat er wat eenzijdig gekeken wordt naar dit vraagstuk. Ik gaf in mijn inbreng al aan dat die pilot voor het eerst plaatsvond in het coronatijdperk. Dat lijkt me om heel veel redenen geen ideale situatie en ook geen ideaal meetmoment. Ik denk dat het wel een extra poging verdient om te kijken of we dit nog een keer goed zouden kunnen uitvoeren en goed kunnen toetsen. Misschien kan Halt ook bij u aan tafel komen om toch eens te kijken of we dit nog een keer kunnen doen.
Staatssecretaris Struycken:
Ik neem het advies om te kijken of een nieuwe pilot opportuun is gaarne mee, in het licht van de door u gesignaleerde omstandigheden.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ook op dit punt. Ik deel de mening van mevrouw Van der Werf. U geeft in uw reactie aan wat er in uw ogen nodig is om de Halt-afdoening toegankelijker en effectiever te maken. Daar ben ik blij om. U focust daarbij vooral op het punt van screening. Maar als wij in gesprek gaan met Halt, geven zij zelf aan dat het vooral argumenten zijn om de pilot tegen te houden en dat Halt-medewerkers prima in staat zouden zijn om die screening te doen op het politiebureau. Er lijkt dus een soort cirkelredenering te zijn: omdat de screening niet plaats kan vinden, is de pilot niet effectief. Ik denk dat het misschien een heel mooie meerwaarde zou hebben als we het aan de voorkant aanpakken. Ook mijn vraag zou dus zijn, in het licht van deze informatie, of u bereid bent om in gesprek te gaan met Halt en te kijken hoe u het aspect van screening kunt aanpakken en deze pilot alsnog zou kunnen heroverwegen, en of u ons wellicht zou kunnen informeren middels brieven.
Staatssecretaris Struycken:
Mevrouw Lahlah verwoordt goed dat de pijn zit in de uitvoeringsproblematiek. Ik herhaal mijn toezegging dat we opnieuw gaan kijken of een nieuwe pilot opportuun is, gezien het belang van de materie voor deze bijzondere categorie. Ik heb het dan over de mensen met een licht verstandelijke beperking in het bijzonder.
De voorzitter:
Mevrouw Lahlah nog? Nee. Dan wil ik als voorzitter nog wel iets vragen. Mevrouw Lahlah vroeg ook of de Kamer daar dan over geïnformeerd kan worden. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daarop reageert, in het kader van de toezeggingen.
Staatssecretaris Struycken:
Het voornemen is om daar aandacht aan te besteden in de brief die we in het najaar zullen versturen.
De voorzitter:
Dan vraag ik de staatssecretaris hoever hij is, want ik wil natuurlijk ook de andere staatssecretaris aan het woord laten. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Struycken:
Ik heb niet meer zo veel te zeggen, geloof ik, maar we moeten wel aandacht besteden aan de problematiek van de elektronische middelen, met name de elektronische detentie. Dat is een controversieel onderwerp. Dat bleek ook vandaag uit de interventies van zowel mevrouw Van der Werf als de heer Eerdmans. Op dit punt wordt nu onderzoek gedaan door de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming. Hun is gevraagd te adviseren over het gebruikmaken van de mogelijkheden voor elektronisch toezicht in algemene zin. De raad heeft zelf besloten — dat mag — om de onderzoeksopdracht uit te breiden met de vraag of een enkelband effectief kan zijn in het kader van de bijzondere voorwaarden, zoals een gebiedsverbod, en om ook te adviseren over elektronische detentie, in aanvulling op de mogelijkheden voor elektronisch toezicht, specifiek voor de categorie jeugd en jongeren. Dit adviestraject van de raad loopt naar verwachting tot het eind van dit jaar. We komen daar begin 2025 op terug. Ik hecht eraan om het advies van de raad af te wachten om een deugdelijke en weloverwogen keuze te maken op dit punt.
De heer Eerdmans (JA21):
Vindt de staatssecretaris dat gevangenisstraf kan worden vervangen door elektronisch toezicht?
Staatssecretaris Struycken:
Ik heb daar nog geen oordeel over. Ik wacht het advies van de raad af en wil op die basis een beleidsmatige keuze maken.
De heer Eerdmans (JA21):
Dat zijn ook politieke keuzes, denk ik. Die had ik wel verwacht aan de voorkant. Ik wacht natuurlijk volgende week vrijdag af; dan komt het uitvoeringsprogramma. Ik hoop daarin te lezen dat het iets meer de kant op gaat die ik in het hoofdlijnenakkoord heb gelezen. Dat was duidelijk niet: we maken een beleidsmatige keuze als het praktischer is om iedereen met een enkelband naar huis te sturen. Ik hoop dat dit kabinet er anders in zit.
Staatssecretaris Struycken:
Nu biedt de heer Eerdmans mij een uitweg, want hij vraagt naar het regeerprogramma en daar mag ik nog niets over zeggen. Weest u ervan verzekerd dat de intentie van het hoofdlijnenakkoord om stevig op te treden blijft staan, maar ook dat wij creatief blijven kijken naar het hele spectrum; dat wordt ook ingegeven door allerlei beleidsmatige en financiële factoren. Dat is gewoon onderdeel van verstandige beleidsvorming. Maar we zitten er kritisch in, zoals verwoord in het hoofdlijnenakkoord.
Mevrouw Wijen-Nass heeft aandacht gevraagd voor het adolescentenstrafrecht en gesignaleerd dat er een stijging is in de toepassing van het adolescentenstrafrecht op wat ik maar even "jongvolwassenen" noem, dus boven 18 jaar. Zij vraagt naar de verklaring van de stijging van 6%. Ik signaleer allereerst dat het toch nog om een heel beperkt aantal gevallen gaat. Maar cijfermatig is er sprake van een verhoging van 6%. Een verklaring hebben we niet. Het is uiteindelijk natuurlijk het oordeel van de rechter, die alle omstandigheden afweegt. In het licht daarvan kan ik niet meer zeggen over de oorzaak van de stijging van 6%. Nogmaals, het is een stijging binnen een vrij beperkt aantal gevallen.
Mevrouw Wijen-Nass wijst er terecht op dat in het hoofdlijnenakkoord staat dat toepassing van het adolescentenstrafrecht, het jeugdstrafrecht dus, op de 18-pluscategorie goed moet worden gemotiveerd. Wij gaan er allemaal van uit dat wat op dit punt in het hoofdlijnenakkoord staat, ziet op de motivering door de rechter. Als het gaat om motivering door de rechter, is het denk ik niet zozeer een kwestie van regels die gesteld moeten worden, maar met name zaak om heel duidelijk via de diverse overlegorganen aan te geven dat het van belang is dat er aandacht is voor het adequaat motiveren hiervan. Dat is onderdeel van het overleg dat ik heb met de rechterlijke macht.
Voorzitter. Ik geloof dat ik een heel eind ben. Nee, er is nog één belangrijk punt, dat door mevrouw Bruyning is opgebracht. Dat betreft de verklaring omtrent het gedrag. Mevrouw Bruyning signaleert dat er een probleem is, namelijk dat een jeugdige die een vorm van veroordeling heeft voor een licht vergrijp, moeite kan hebben met het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag. Die beoordeling is altijd maatwerk. Er wordt gekeken naar de omstandigheden van het geval. De vog-aanvrager kan ook zelf stukken aanleveren met informatie waaruit blijkt dat er sprake is van goed gedrag, positief gedrag, na de veroordeling. Dat kan een advies van de reclassering zijn. Justis neemt deze informatie mee bij de beoordeling of een vog kan worden toegekend.
Nou ben ik één vraag vergeten, voorzitter. Dat is uw vraag inzake herstelrecht. Gisteren kwam herstelrecht ook al even aan de orde. Laat ik vooropstellen dat onderkend wordt dat herstelrecht, met name mediation, een grote rol kan spelen in zowel het adequater adresseren van wat er is misgegaan alsook het voorkomen van nieuw gedrag, en dat het ook voor het perspectief van het slachtoffer een bevredigende manier kan zijn om snel tot herstel van verhoudingen te komen. In het algemeen zetten we in op uitbreiding van mediation, ook omdat het de druk op de strafrechtketen en de justitieketen, de rechterlijke macht, verlaagt. Dat is een extra argument om dat te doen. Er wordt op dit moment gewerkt aan het verduidelijken van de rollen en verantwoordelijkheden, zodat de inzet makkelijker zal worden. Daarbij is het WODC-onderzoek Mediation in Strafzaken van belang, dat op 7 juni 2024 aan u is aangeboden. Ik zal in mijn beleidsreactie op dat onderzoek later dit najaar nader ingaan op de aanbevelingen die het WODC doet om de inzet te stimuleren.
Ik merk nog op dat ook in het kader van de herziening van het Wetboek van Strafvordering er veel aandacht zal zijn voor wettelijke verankering van het herstelrecht.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Staatssecretaris Coenradie:
Voorzitter, dank. Voor mij is dit het eerste debat in deze commissie. U heeft vandaag mijn aandacht gevraagd voor de jeugdgevangenissen, en de capaciteitsproblematiek in het bijzonder. Voordat ik overga tot de beantwoording van de vragen, wil ik graag nog het volgende opmerken. Deze zomer heb ik een werkbezoek gebracht aan de jeugdgevangenis in Breda en vorige week ben ik nog in het justitieel complex in Zeist geweest. Daar heb ik met eigen ogen de grote uitdagingen waar de mensen op de werkvloer voor staan, gezien: het personeelstekort in combinatie met een complexe doelgroep. We vragen echt veel van onze mensen. Ik heb dan ook een bijzonder grote waardering voor iedereen die zich met hart en ziel inzet voor de veiligheid van de gedetineerden en van onze samenleving.
Door het personeelstekort moet een deel van de jongvolwassenen in het gevangeniswezen worden geplaatst; u heeft het hier al een paar keer aangegeven. Daar horen zij niet thuis. Bovendien drukken zij zwaar op de capaciteit die ook daar broodnodig is. Tegelijkertijd is het alternatief, niet opsluiten, nog onwenselijker. De stip op de horizon is de capaciteitsuitbreiding, waar echt keihard aan wordt gewerkt.
Laat ik dan maar beginnen met het goede nieuws. Volgende maand worden de eerste afdelingen geopend in de nieuwe jeugdgevangenis De Haven in Veenhuizen, goed voor zo'n twintig plekken. Dit najaar wordt een afdeling in Breda heropend, Den Hey-Acker, die uit de lucht was gehaald vanwege het personeelstekort. U gaf het al in diverse bewoordingen aan. Deze heropening is goed voor tien plekken. Verdere uitbreidingen in De Haven, voor om en nabij zo'n 44 plekken, en in de jeugdgevangenis Teylingereind, voor ongeveer tien plekken, volgen zodra er voldoende personeel is. Daarvoor is de Dienst Justitiële Inrichtingen, DJI, net als vele andere grote werkgevers, afhankelijk van een succesvolle werving, maar dat ziet er positief uit. Voor degenen die de rekenmachine er niet bij hadden: het gaat in totaal om iets van 84 plekken. Tot die tijd zal het nodig blijven om jongvolwassenen om capacitaire reden in het gevangeniswezen te plaatsen. Binnen deze context spant de DJI zich maximaal in om deze jongvolwassenen te bieden wat zij nodig hebben.
Voorzitter. Ik zou graag over willen gaan tot het beantwoorden van de vragen die u aan mij gesteld heeft. Ik zou ze willen onderverdelen in de volgende punten, met uw goedvinden: ten eerste het capaciteitsprobleem, het tweede punt betreft de KVJJ's, oftewel de Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd, als derde het onderwijs en als laatste de zelfmelders.
Ik begin graag met de vraag die mevrouw Lahlah heeft gesteld over Den Hey-Acker. Ik heb die in mijn introductie al enigszins beantwoord, maar ik wil 'm toch nog volledig aan u beantwoorden. Er zijn inderdaad twee leefgroepen buiten werking gesteld. Dat had alles te maken met het tekort aan personeel. U heeft mij gevraagd wat dat betekent voor het dagprogramma en hoe het staat met de uitbreiding van de capaciteit. Het klopt inderdaad dat er tijdelijk twee leefgroepen gesloten zijn. Zoals het ernaar uitziet zullen deze in november weer opengaan. Deze waren gesloten en dat had alles te maken met het personeelstekort. Daardoor kon de veiligheid van zowel het personeel als de jongeren niet meer gewaarborgd worden. De jongeren worden in een van de jeugdgevangenissen ergens anders geplaatst waar hetzelfde dagprogramma geldt als op deze gesloten leefgroepen. Zoals u aangeeft, kunnen de jongeren ook terechtkomen in het gevangeniswezen, waar het reguliere huis-van-bewaringregime geldt. Ik heb net al iets verteld over de capaciteitsuitbreidingen. Zoals het er nu uitziet, kunnen op 1 oktober in ieder geval de eerste twintig plekken in De Haven ingevuld worden. Op 20 september zal de opening zijn. Voor die tijd zal ik daar ook naartoe gaan.
Mevrouw Lahlah heeft nog meer vragen aan mij gesteld. Die gaan over het feit dat er op dit moment jongeren zijn ondergebracht in Zeist en in Almelo. Zij vroeg om hoeveel mensen dat nu gaat, wat daar de omstandigheden zijn en of de inspectie ook nog langsgaat in Almelo. Op 3 september was de bezetting van de jongvolwassenen in het gevangeniswezen als volgt: 21 in Zeist, 24 in Almelo en 11 op andere plekken in het gevangeniswezen. Op alle plekken geldt het reguliere huis-van-bewaringregime, dat bestaat uit 42,5 uur aan activiteiten per week, waaronder arbeid en sport. In Zeist en Almelo spant het personeel zich in om extra elementen toe te voegen binnen dit dagprogramma, maar het is daarvoor ook afhankelijk van de inzet van extern personeel. Zoals ik in mijn introductie aangaf, ben ik in Zeist geweest. Ik heb het mooie werk gezien dat de Life Changing Group daar bewerkstelligt, hoe mooi dat aanslaat bij de doelgroep die daar leeft, hoe enthousiast men daar is, hoe effectief dat is en hoe ongelofelijk goed dat daar landt. Ik zie dat er echt aan alle kanten werk wordt gemaakt van een goed dagprogramma.
Dan uw volgende vraag. De inspectie is niet op bezoek geweest in Almelo. Voor zover wij weten, staat een bezoek op dit moment ook niet op de planning. Wel monitort de inspectie de plaatsing van jongvolwassenen in het gevangeniswezen met de cijfers die ze maandelijks van de DJI krijgt.
De heer Van Nispen had ook nog een paar vragen over de capaciteit. Een van die vragen gaat over het maximale aantal van 30% uitzendkrachten die worden ingezet. De vraag die hij concreet daarover stelde, is of de boel daar wel onder controle is. De personeelstekorten zijn inderdaad zeer nijpend. Dat is niet alleen binnen de DJI of de jji's een enorm probleem. Dat is natuurlijk op dit moment een misschien wel heel groot probleem in heel veel sectoren en branches in Nederland. Het inzetten van te veel uitzendkrachten is niet wenselijk, want wij hechten er veel waarde aan om met stabiele teams te werken. Natuurlijk werken we keihard aan de werving van personeel. De werving is succesvol. Tegelijkertijd zien we ook heel veel medewerkers weggaan. Natuurlijk kijken we ook naar de uitstroom en voeren we met medewerkers die vertrekken intensief gesprekken over waarom ze weggaan en wat we daarin meer kunnen doen. Capaciteitsdruk is een van de zaken die daar toch ook wel aan ten grondslag ligt.
Die capaciteitsuitbreidingen zijn natuurlijk mijn stip op de horizon, want zoals ik net al zei, zorgt voldoende capaciteit voor voldoende rust bij het personeel. Als daar rust is, zal dat mensen niet een-twee-drie bewegen naar buiten, maar ze juist houden op hun werkplek in deze jeugdgevangenissen, waar we ze keihard nodig hebben.
U had ook nog een vraag die eigenlijk niet zozeer over de capaciteit ging, maar over het volgende. U gaf aan dat er in de jeugdgevangenis incidenten waren, waarvan twee keer met dodelijke afloop. Dat was in Den Hey-Acker in Breda. Het inspectierapport geeft aan dat er een gebrek is aan penitentiaire scherpte en dat er veel invalkrachten zijn. We hebben het net even aangestipt. Er zitten nu zelfs volwassenen in die gevangenissen. Rechterlijke uitspraken worden kwijtgescholden. In april schreef de minister dat het bijna weggewerkt was. Wanneer kunnen we terug naar normaal, was de vraag. In mijn introductie en in de hele optelsom die ik net even globaal heb gemaakt, behoudens de werving van personeel, heb ik aangegeven dat we weer flink terug zijn naar de uitbreiding van de capaciteit. Er staat dus behoorlijk wat op de planning. Wij kunnen deze plekken dus gefaseerd gaan invullen met primair — daar ligt onze prioriteit — de jeugdigen die in het volwassenenregime zitten, om daarna ook uiteraard Zeist en Almelo leeg te halen en daarin over te plaatsen. Ik verwacht dan ook, en uiteraard blijf ik u daarover informeren, dat het in het voorjaar van 2025 steeds minder nodig is om jongvolwassenen in het gevangeniswezen te plaatsen. Zoals het er nu naar uitziet, hebben we de boel dus voor de zomer van 2025 echt wel behoorlijk op orde, nogmaals, behoudens de werving van personeel. Maar daar wordt echt met man en macht aan gewerkt, niet alleen aan de werving maar dus ook aan het behouden van mensen.
Dat was het met betrekking tot de vragen over capaciteit. Dat was het nog niet helemaal, want er waren ook vragen gesteld over de KVJJ's. Ik zie mevrouw Van der Werf al knikken. U heeft de vraag gesteld of we daarmee dan niet een deel van de capaciteit kunnen oplossen. Daar kom ik straks bij. Uw vraag raakt natuurlijk aan de capaciteitsproblematiek, maar ik heb het toch eventjes onder een apart kopje gehangen, als u dat goed vindt. Maar die vraag ga ik als eerste beantwoorden.
Ja, er zijn tekorten in de justitiële jeugdinrichtingen. En ja, we hebben overcapaciteit bij die kleinschalige voorzieningen. Tegelijkertijd is de overcapaciteit bij de kleinschalige voorzieningen niet de oplossing voor de capaciteitsproblematiek in de jji's. Ik zal u uitleggen waarom niet. Niet alle jongeren zijn geschikt om in die kleinschalige voorzieningen een plek een te krijgen. Dit gaat namelijk om laagbeveiligde instellingen — ten opzichte van de jji's zijn ze dus anders beveiligd — waar jongeren ook overdag naar buiten gaan. Dat betekent dat het belangrijk is dat deze jongeren daar alleen geplaatst worden als dat veilig en verantwoord is, en als zij aan een aantal voorwaarden voldoen. Een van die voorwaarden is dat een jongere gemotiveerd moet zijn en dat die een dagbesteding moet hebben in de buurt van die instelling.
De voorzitter:
Wilt u niet heel even dit antwoord verder afwachten, maar uw interruptie al plaatsen?
Staatssecretaris Coenradie:
Dit was het antwoord.
De voorzitter:
Oké. Dan mevrouw Van der Werf.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Op specifiek dat laatste punt dat de staatssecretaris aangeeft: uit onderzoek blijkt nou juist dat de groepen jongeren die er nu geplaatst worden maar weinig van elkaar verschillen. Ik kan u ook nog even het linkje naar dat onderzoek sturen. In het algemeen begrijp ik heel goed dat er verschillen in die groep zitten en dat je niet kunt zeggen: iedereen die eigenlijk in een jji hoort, zetten we in een kleinschalige voorziening als de plekken op zijn. Natuurlijk werkt het niet zo. Maar ik kan me wel voorstellen dat je, als de praktijk laat zien dat het beeld tussen de jongeren eigenlijk weinig verschilt, daar wel nog eens opnieuw met de stofkam doorheen kan gaan. Zouden we kunnen kijken of we de lichtere gevallen van die groepen — ik zeg maar wat; daarover heeft u meer expertise in huis — alsnog tegen het licht kunnen houden en, in ieder geval tot u dat capaciteitsprobleem heeft opgelost, hen daar wel kunnen plaatsen? Dat lijkt me beter dan niets, en beter dan het herzien van een mogelijkheid waardoor het uiteindelijk alsnog tot niets leidt.
Staatssecretaris Coenradie:
Ik ben in elk geval benieuwd naar dat onderzoek. Dat zou ik dus graag ontvangen. U mag natuurlijk verwachten dat we met scherpte kijken naar wie we waar plaatsen en wat daarbij verantwoord is. Gezien de druk op dit moment binnen de jji's kijken we dus ook heel scherp of er toch mogelijkheden zijn om mensen naar de kleinschalige voorzieningen te brengen. Maar het moet wel verantwoord zijn. Met uw goedvinden wil ik daar zeker opnieuw naar kijken. In oktober of november volgt ook weer een brief aan de Kamer. Ik zal u dan meer informeren over wat dan de stand van zaken is. Ik hoop dat ik hiermee voldoe aan uw vraag.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank aan de staatssecretaris voor deze toezegging. Ik heb nog één meer praktische vraag. Ik was benieuwd of bij die kleinschalige voorzieningen al wordt gewerkt met zo'n beschikbaarheidsfunctie. Dat rapport dat is uitgebracht adviseerde dat. Is dat nu ook in de praktijk aan het werk?
Staatssecretaris Coenradie:
Ik wil daar graag even in tweede termijn bij u op terugkomen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Coenradie:
Ik blijf nog even bij de kleinschalige voorzieningen. Dat heeft te maken met de door u gestelde vragen, voorzitter. Waarom wordt er niet gekeken naar de lege plekken van de kleinschalige voorzieningen? Daar gaf ik net al een antwoord op.
U stelde ook de vraag — die vond ik ook wel mooi — of de kleinschalige voorziening een toekomst heeft. Er wordt onderzoek gedaan naar de effectiviteit van kleinschalige voorzieningen. Wij verwachten de uitkomsten daarvan volgend jaar. Vooralsnog zie ik geen reden om ze te sluiten. Het is bekend dat we daar geen volledige bezetting hebben. Overigens hebben we dat in bepaalde voorzieningen van de vijf wel. In een gedeelte is dat niet optimaal. Vandaar dat we ook kijken naar de effectiviteit: moet het eventueel op een andere locatie? Wat moeten we daarmee doen? Daar kan ik dus nog niet op vooruitlopen. Maar op voorhand ga ik niet zeggen dat we deze KVJJ's gaan sluiten.
Laten we vooral lessen trekken uit eerdere sluitingen van inrichtingen, van gevangenissen, in het verleden waardoor we nu met de gebakken peren zitten, om het maar even zo te zeggen. Dus nee, ik ben niet voornemens om die te sluiten. Sterker nog, het sluit aan bij mijn visie op het werken met meerdere detentieconcepten. Ik wil niet helemaal de brug maken naar het volwassenenregime, maar daar heb ik een paar weken geleden in een Kamerbrief ook al iets over verteld. Dat is ook hoe ik het voor ogen heb binnen de jeugd, omdat ik zie dat we aan de ene kant een verharde groep jongeren hebben, een verharde groep veroordeelden, maar tegelijkertijd ook een niet verharde groep. Ik wil daar echt een differentiatie in blijven maken. Dus waar mogelijk zou ik dat toch willen behouden, maar goed, we kijken naar de effectiviteit. Dus ja, ik zie er zeker toekomst in. Ik hoop dat ik uw vraag daarmee heb beantwoord.
De vraag van mevrouw Wijen-Nass is een terechte, ook gezien de plekken die dan beschikbaar zijn, die dus niet allemaal ingevuld worden, althans niet nu, want morgen kan het zomaar anders zijn. Dat ging over de kosten van de KVJJ's en de gevolgen voor de personele capaciteit. De kosten bedragen zo'n 9,5 miljoen euro per jaar. Het gaat hier om de vijf kleinschalige voorzieningen. Ik gaf in mijn eerdere beantwoording al aan dat ik het niet zie als oplossing voor de capaciteitsdruk bij de jji's. Daar wil ik ook bij opmerken dat personeel niet zo makkelijk uitwisselbaar is. Het zijn namelijk echt verschillende instellingen met verschillende typen medewerkers. Dat heeft gewoon met kwalificaties te maken. Het personeel dat ingezet wordt in de kleinschalige voorzieningen, heeft andere bevoegdheden en is anders opgeleid dan de mensen in de jji's. Dus dat is niet uitwisselbaar. En daarbij wil ik ook opgemerkt hebben dat bij de kleinschalige voorzieningen voor de jeugd wordt gewerkt met vaste teams. Daar is dan ook geen personeel over als de bezetting laag is.
Dan zou ik graag over willen gaan tot de beantwoording van de vraag over onderwijs. Mevrouw Lahlah en mevrouw Bruyning hebben daar vragen over gesteld, zoals: hoe staat het met de uitvoering van de motie? Het gaat natuurlijk om jongeren die recht hebben op onderwijs. Ook in jji's zijn er nu alternatieve dagprogramma's, maar jongeren krijgen daar minder onderwijs. Een dagprogramma is, zo heb ik begrepen, de strekking van de vragen. Ik erken de urgentie. DJI is aan het onderzoeken wat we met de motie kunnen doen en wat de mogelijkheden zijn, maar het heeft echt tijd nodig. Het is een complex vraagstuk. Dat heeft alles te maken met waar ik mijn beantwoording mee ben begonnen; dat heeft gewoon met capaciteit te maken. Gebrek aan faciliteiten en aan personeel ligt daaraan ten grondslag, dus ik wil ook de verwachtingen een klein beetje temperen. We zien de urgentie. Tegelijkertijd zien we dat het echt ontzettend lastig is om hier uitvoering aan te geven.
Daarbij wil ik ook opgemerkt hebben dat het hier bijvoorbeeld gaat over het onderwijs in het gevangeniswezen, maar aangezien we die plekken met heel veel enthousiasme aan het creëren zijn, gaan we die natuurlijk wel als eerste wegwerken, waardoor het eigenlijk niet eens meer nodig zou moeten zijn om daar onderwijs aan te bieden voor deze jongvolwassenen, omdat ze weer in de justitiële jeugdinrichtingen een plek mogen krijgen, en daar volgen ze uiteraard alles wat passend is. Als het dagprogramma in de jeugdgevangenis wordt aangepast, heeft dat geen invloed op het onderwijs. Dat is alles wat betreft onderwijs.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik ben blij om de urgentie te voelen, maar laten we met elkaar ook gewoon een ding niet vergeten en dat is dat het recht op onderwijs een fundamenteel kinderrecht is. Het is een recht dat elke jongere in elke omstandigheid zou moeten kunnen uitoefenen. Nu is de motie inderdaad in mei aangenomen, maar eigenlijk was er al lang een periode daarvoor waarin jongeren in Zeist zaten en dat recht niet gewaarborgd kon worden. We hebben als Kamer gevraagd om creatieve oplossingen. Denk bijvoorbeeld aan online onderwijs waarbij misschien wat minder beroep wordt gedaan op de capaciteit. De staatssecretaris verwees zelf naar de Life Changing Group. Ik heb gesproken met de professionals en jongeren die daar echt voorstander van waren, maar dat is geen onderwijs. Ik snap dat de staatssecretaris nog wat tijd nodig heeft, maar ik zou haar toch via de voorzitter willen vragen wat er de afgelopen maanden is gedaan om uitvoering te geven aan deze motie.
Staatssecretaris Coenradie:
De afgelopen maanden is vooral geprobeerd om aan alle kanten het capaciteitsprobleem op te lossen. Daar zit toch wel de grootste pijn. Meerdere mensen in deze commissie geven dat terecht aan. Dat zorgt voor onwenselijke situaties, bijvoorbeeld jeugdigen die nu in het gevangeniswezen zitten, terwijl ze terug horen te gaan naar een justitiële jeugdinrichting. Daar heeft heel veel prioriteit gelegen. We hebben de motie in onderzoek en ik zie ook echt de urgentie. Met uw goedvinden wil ik daar in oktober op terugkomen. Ik wil gewoon met een volledig verhaal bij u aankomen over wat de mogelijkheden zijn, op welke termijn en om hoeveel mensen het gaat. We zien nu heel veel verschuiving in aantallen, omdat er ook afdelingen geopend worden. Daarom willen we goed kijken naar waar het nu echt om gaat. Dus ik hoop dat ik uw vraag hiermee beantwoord.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Daar moeten we het dan even mee doen. Ik hoor dan ook dat de capaciteitsproblemen dusdanig groot zijn dat u hier eigenlijk niet aan bent toegekomen, ondanks dat het gaat om jongeren en jongvolwassenen die recht hebben op dat onderwijs. Dat helpt hen ook weer met teruggaan naar de samenleving en het biedt perspectief. Het is niet voor niets dat het na repressie zo belangrijk is om perspectief te bieden. Kan de staatssecretaris, via de voorzitter, aangeven dat zij ons minimaal in oktober met de brief niet alleen informeert over een proces op de langere termijn, maar ook over concrete maatregelen die direct ingezet kunnen worden? Want we zijn dan al een jaar bezig.
Staatssecretaris Coenradie:
Ja, u mag van mij concrete antwoorden daarin verwachten. Ik ben in de zomer in Den Hey-Acker geweest en ik heb daar ook met eigen ogen gezien hoe nuttig het is als mensen zichzelf opleiden. Mensen laten echt met trots diploma's en certificaten zien. Ik heb de toekomstige lassers gesproken en daar is heel veel vraag naar. Dus ik geloof daar helemaal in en in antwoord op uw vraag zal ik voorzien in concrete stappen, maatregelen en een perspectief.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Coenradie:
Ik was nog niet klaar, inderdaad. De heer Eerdmans had een vraag over de zelfmelders en de zware delicten waar deze jongeren mee te maken hebben gehad. Uit de brief bleek dat zij de enkelband zouden mogen dragen. JA21 geeft aan dat liever niet te zien en stelde de vraag of ik voorstander van de enkelband ben en zo nee, dan moet de stekker eruit. Op dit moment lopen er geen jonge zelfmelders rond met een enkelband omdat zij niet overgeplaatst kunnen worden naar een jeugdgevangenis. Ik ben ook niet van plan om dat op dit moment te gaan introduceren.
De voorzitter:
Eerst even de heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik mag aannemen dat de stekker dan uit het onderzoek gaat?
Staatssecretaris Coenradie:
Ik snap wat u vraagt. Dat raakt enigszins aan de vraag die al eerder is gesteld aan mijn collega. Dat gaat over het onderzoek waarbij gekeken werd of de enkelband echt een hoofdstraf zou kunnen zijn. Dit is echt gericht op die zelfmelders. Ik ben dus niet voornemens om dat nu te introduceren.
De voorzitter:
Goed.
Staatssecretaris Coenradie:
Er werd ook nog gevraagd of de berichtgeving in De Telegraaf over de ebi juist is en wat mijn reactie daarop is. Er is inmiddels een vkc-verzoek gedaan. Dat staat voor "vaste Kamercommissie", hoor ik naast mij; dat zeg ik ook voor de mensen thuis. Ik heb hier in twee maanden tijd zo ongekend veel afkortingen voorbij zien komen dat het niet allemaal beklijft. Excuus daarvoor. Er is inmiddels dus een vkc-verzoek gedaan. Mij wordt verzocht uiterlijk morgen een brief te sturen. Het verzoek lijkt voldoende steun te hebben. Daarom zal ik morgen per brief reageren. Dat is het enige wat ik hierover kan en wil zeggen.
De voorzitter:
Kan uw vraag in tweede termijn, meneer Eerdmans? Ja? Dank u wel.
Dan is daarmee een einde gekomen aan de beantwoording van beide bewindspersonen in eerste termijn, waarvoor dank. Er is behoefte aan een tweede termijn. Dat hoef ik niet eens te inventariseren. Die is er. Ik stel voor de spreektijd te beperken tot één minuut, met een klein beetje uitloop. We gaan daartoe over. Mevrouw Lahlah.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik de staatssecretarissen bedanken, mocht ik dat al niet gedaan hebben, voor de uitgebreide beantwoording van onze vragen in de eerste termijn. Ik denk dat er al belangrijke stappen zijn gezet, maar ik wil in deze tweede termijn nog kort ingaan op twee punten, namelijk de kleinschalige voorzieningen — daar hebben we al eerder over gesproken, maar toch heb ik daar nog wat vragen over — en wellicht toch nog het onderwijs, maar daar denk ik nog even over na.
Ten eerste de kleinschalige voorzieningen. We hebben net al gesproken over hoe die een waardevolle aanvulling zijn op het bestaande aanbod binnen de jeugdstrafrechtketen. Jongeren zijn dan in een veilige omgeving, vaak dicht bij hun sociale netwerk. Er is natuurlijk aandacht en uitbreiding nodig. Waarom ervoor gekozen is om jongeren niet in kleinschalige voorzieningen te plaatsen, maar in volwassendetentie, begrijp ik eerlijk gezegd niet. Ik heb de staatssecretaris wel horen zeggen dat sommige jongeren daar niet horen vanwege het open karakter van de KVJJ, maar diezelfde redenering wordt, naar mijn mening, niet toegepast wanneer we jongeren in volwassendetentie plaatsen. Daar zitten ook een aantal jongeren die daar gewoon echt niet horen. Ik vind dat lastig. Ik zou de staatssecretaris dus willen vragen om met diezelfde scherpte te kijken naar jongeren die noodgedwongen in volwassendetentie geplaatst worden, want ik denk dat daar nog veel winst te behalen is.
Tot slot had ik nog één hele korte vraag gesteld waar ik geen antwoord op heb gekregen. In hoeverre is ook de mening van jongeren meegenomen bij het inrichten van het dagprogramma, met in het bijzonder het weekendprogramma? Ik heb namelijk van veel jongeren, zeker in volwassendetentie, gehoord dat ze in het weekend soms 24 uur per dag op hun kamer zijn opgesloten.
Bij dezen vraag ik ook graag een tweeminutendebat aan.
De voorzitter:
Staat genoteerd. Dank u wel. Dan mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank, voorzitter. Ik wil beide staatssecretarissen bedanken voor hun antwoord. Ik wil eigenlijk afsluiten met een opmerking. Ervaringsdeskundigen zijn meer dan alleen ex-gedetineerden. Zij zijn mensen die na hun detentie de kans hebben gekregen op herstel en re-integratie in de samenleving. Het is belangrijk om een maatschappelijk gedragen beeld te creëren waarin deze individuen ook als waardevolle leden van de gemeenschap worden gezien, die met hun ervaringen zeker wel anderen kunnen helpen. Een tweede kans biedt niet alleen hún de mogelijkheid om opnieuw te beginnen, maar versterkt ook de samenleving als geheel.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van der Werf.
Mevrouw Van der Werf (D66):
"Hear, hear!" zou ik willen zeggen op de laatste woorden van mijn buurvrouw. Ik wou ook de staatssecretarissen danken voor een prettig en open debat. Er is nog één vraag blijven liggen, maar daar krijg ik zo antwoord op, denk ik.
Ik vroeg me af of u nog zou kunnen reageren op het onderzoek dat nu rond de zelfmelders gaande is, want ik ben heel erg benieuwd naar de actuele stand van zaken rondom het inzicht in de effectiviteit van die kleinere straffen. Ik had daar een vraag over gesteld en ik meen dat u daar nog niet op in was gegaan.
Helaas kwam ik in mijn eerste termijn niet toe aan het volgende. Wij hebben bij het WGO Jeugd de motie-Synhaeve ingediend. Die ging over rechtepadpleegzorg, waarbij jongeren die een delict hebben gepleegd uit hun criminele omgeving worden gehaald en in een andere situatie opgenomen worden. Dat vraagt natuurlijk om goede ondersteuning, maar dat kan ook een boel opleveren, blijkt bijvoorbeeld uit het Verenigd Koninkrijk. Ik was eigenlijk vooral benieuwd naar wat er sindsdien gebeurd is met de uitvoering van die motie-Synhaeve.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Dral.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de staatssecretarissen voor de beantwoording. Ook dank aan de staatssecretaris voor de toezegging dat er serieus wordt gekeken naar een meer verplicht ouderparticipatietraject, dat voortkomt uit het kwaliteitskader en daar nu nog niet in geborgd is. Het betreft dus een meer verplichte vorm als het gaat over de cruciale rol van de ouders. Dat vindt de VVD erg belangrijk, omdat zij primair verantwoordelijk zijn voor hun kinderen.
Naar aanleiding van mijn vraag over de re-integratieofficier heeft u aangegeven dat het er 27 zijn in 15 gemeentes. Daar had ik ook een vervolgvraag bij, waar ik nog geen antwoord op heb gekregen. Het gaat om de vraag hoeveel er nog bij komen. Als het gaat over de hoge cijfers van de recidiven, hoor ik aan uw beantwoording ook wel dat u daar prioriteit aan wil geven, omdat het probleem groot is.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Emiel van Dijk.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de staatssecretarissen ook bedanken voor hun beantwoording. Met betrekking tot het capaciteitstekort zie ik dat de staatssecretaris zich hard inspant om de werving op gang te krijgen en om die problemen op te lossen. In dat kader heb ik nog een kleine vraag. Op welke manier en binnen welke termijn en dergelijke blijft zij de Kamer op de hoogte houden over de voortgang van die inspanningen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, dank je wel. Dank aan de staatssecretarissen voor hun antwoorden. Ik ben blij met de opmerking van de staatssecretaris over de nieuwe gevonden plekken. Dat is goed nieuws voor de Nederlandse rechtsstaat. Ik zou graag een tweeminutendebat aanvragen. Was dat al gedaan? O, dat heb ik even gemist. Maar dat is fijn om te horen. Ik wil in ieder geval twee Kameruitspraken vragen over dit debat.
Ik heb ook een vraag over Taghi, over de brief. Ik heb het verzoek van collega Ellian gezien. Kan in de brief worden meegenomen of de staatssecretaris op de hoogte was van deze overplaatsing en of ze daar wel of niet toestemming voor heeft gegeven? Deze overplaatsing is dus al door de advocaat van Taghi bevestigd.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan mevrouw Wijen-Nass.
Mevrouw Wijen-Nass (BBB):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Allereerst wil ik beide staatssecretarissen bedanken voor hun antwoorden. Het was voor hun allebei het eerste debat. De kop is eraf, zou ik zeggen. Fijn, dank jullie wel daarvoor.
Ik ben heel blij om te horen over de nieuwe plekken die gecreëerd worden. Ik zou inderdaad wel heel erg graag meegenomen worden in het verder concretiseren van die plekken en ik zou daar graag actief over geïnformeerd worden.
Dan nog de KVJJ's. Daar is het vandaag ook best wel uitvoerig over gegaan. De staatssecretaris heeft toegezegd dat zij in oktober met een brief naar de Kamer zal komen met meer informatie daarover. Ik kijk heel erg uit naar die extra informatie. Vanuit de BBB zal ik dit heel kritisch gaan volgen. Dat wil ik bij dezen al meegeven.
Dat was het, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik even naar mevrouw Van der Werf. Mag ik zelf het woord voeren in de tweede termijn?
De voorzitter:
Vooruit, voorzitter. Eén minuut was het, he?
De heer Van Nispen (SP):
Ja, heel scherp. Eén minuut. De SP is er eigenlijk vanuit principe niet voor om rechterlijke uitspraken niet uit te voeren. Ik begrijp hier en daar echt wel de pijn die onder anderen door de heer Eerdmans wordt verwoord. Hij noemde dat de uitspraken van rechters over detentie worden omgezet door de uitvoering. Dat hoort eigenlijk niet. Ik ben wel voor juist slimmer en effectiever straffen. Dat betekent het sanctiearsenaal uitbreiden waar dat kan, dat ook onder de aandacht brengen en de voorwaarden ervoor scheppen, zodat we de juiste dingen doen. Dat betekent dus streng straffen en hard aanpakken waar dat vereist is, maar dat niet doen waar dat ook niet nodig is of zelfs contraproductief zou werken. Dat betekent volgens mij dat het herstelrecht echt de toekomst heeft. Dat betekent volgens mij ook dat kleinschalige voorzieningen echt de toekomst hebben. Over elektronische detentie denk ik dat ook, maar niet in het geval waarin de rechter niet daartoe heeft veroordeeld. Maar dat is vanuit de inhoud gedreven, vanwege het feit dat we recidive willen beperken. Daarbij komt op dit moment inderdaad dat grote capaciteitstekort. Dat speelt dan wel mee.
Daarover gesproken, denk ik niet dat we al te optimistisch moeten doen. Die nieuwe plekken die er komen, waren deels al wel bekend, ook bij de Kamer. Ik vind dat goed en waardeer de inzet van de staatssecretaris ook. Maar let alsjeblieft op het personeel. De staatssecretaris weet dat en is ook al bij ze op bezoek geweest. Maar blijf met hen in gesprek. We kunnen namelijk wel meer mensen werven, maar zolang het ziekteverzuim torenhoog is omdat de werkdruk te hoog is en er allerlei uitzendkrachten voor de groepen staan en ze niet toekomen aan het opsporen van drugs en mobieltjes in die cellen, is er geen houden meer aan. Dan lopen die mensen toch weg. Dus blijf uw oor te luisteren leggen bij het personeel. Ik denk dat dat de allerbelangrijkste opdracht voor deze staatssecretaris is.
De voorzitter:
Ik wilde bijna ingrijpen, meneer Van Nispen. U heeft een halve minuut extra gekregen. Maar omdat u zo uitmuntend heeft voorgezeten vandaag, heeft iedereen u dat gegund. Ik geef het woord weer aan u.
De voorzitter:
Het lijkt wel een vorm van klassenjustitie. Ik kijk naar de staatssecretarissen om te zien of zij meteen kunnen antwoorden. Dat is het geval? Dan geef ik het woord weer aan de staatssecretaris Rechtsbescherming.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Ik heb mij met te weinig nuance uitgelaten over de ervaringsdeskundigen. Ik zal dat in het vervolg beter doen. Laat ik vooropstellen dat ervaringsdeskundigen een grote rol spelen, met name bij het maken van beleid en bij het signaleren van problemen. De aarzeling die ik probeerde te verwoorden, betreft in het bijzonder het voor de klas zetten van ex-gedetineerden. Twee wetenschappers die hier onderzoek naar hebben gedaan, hebben namelijk gesignaleerd dat het risico op uitglijders relatief hoog is. Er kan onbedoeld, in een bijzin, het beeld ontstaan dat je er goed mee weg kunt komen als je iets misdaan hebt. Die risico's betekenen dat hier terughoudend mee moet worden omgegaan, maar er kunnen situaties zijn waarin dat wel goed kan gaan. Het is uiteindelijk een kwestie van een keuze die gemeentes maken wat betreft welke interventie op een bepaald moment op een bepaalde school de beste is; dat kan mede de inzet van een ervaringsdeskundige zijn. Tot zover over ervaringsdeskundigen.
Mevrouw Dral vroeg nog of er re-integratieofficieren bij komen. Er zijn een aantal gemeenten waarin gekeken wordt of uitbreiding van het aantal in bepaalde wijken opportuun is. Ik kan geen concreet getal noemen, maar het is niet zo dat het in beginsel hierbij blijft.
Mevrouw Dral (VVD):
Kunt u de toezegging doen dat daarover gerapporteerd wordt, zodat we dat weten?
Staatssecretaris Struycken:
In het kader van de rapportages over wat er gebeurt en wat gemeentes doen, zeg ik nogmaals dat dit in het kader van het programma, met het oog op de specifieke omstandigheden, primair keuzes zijn die lokaal gemaakt moeten worden. Maar wij zullen rapporteren over het aantal re-integratieofficieren dat van tijd tot tijd actief is.
Mevrouw Dral (VVD):
Ik begrijp dat het lokaal beleid is, maar ik denk dat dit wel belangrijk is, omdat het gaat over de efficiëntie van de inzet van dit soort pilots. Ook vanwege het geld dat daaraan besteed wordt, is het wel goed dat we daar zicht op hebben.
De voorzitter:
Waren dat de antwoorden in de tweede termijn? Wat betreft de staatssecretaris Rechtsbescherming is dat het geval.
Dan is het woord aan de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Staatssecretaris Coenradie:
Dank, voorzitter. Ik wil als eerste even terugkomen op de vragen die zijn gesteld door mevrouw Lahlah over de stem die jongeren hebben wat betreft hun dagprogramma. Ik kan daarover zeggen dat er natuurlijk wordt geluisterd. Dat kreeg ik ook bevestigd in de gesprekken die ik met de betreffende jongeren heb gevoerd. Ik was namelijk ook wel nieuwsgierig naar in hoeverre zij daarover iets mogen zeggen en of hun stem daadwerkelijk ergens een plek krijgt. Ik wil daar wel bij zeggen dat ze er geen rechtstreekse invloed op hebben. Er wordt natuurlijk wel naar ze geluisterd, maar ze hebben daar geen rechtstreekse invloed op. Er wordt ook gekeken naar wat effectief en doelmatig is.
U had nog een vraag over de plaatsing van jongeren in detentie. Natuurlijk kijken we daar altijd scherp naar en is alles altijd maatwerk. Ongeacht waar we mensen plaatsen, of het nou in de KVJJ of in de jji is, zullen we altijd goed bekijken welke afweging we daarin maken. We kijken naar wat verantwoord is en wat veilig is. Ook de mensen die in de KVJJ's, in kleinschalige voorzieningen, geplaatst worden, moeten niet alleen tegen het laagbeveiligde principe kunnen, maar ook de dagbesteding ergens in de buurt hebben. Dat is echt wel een voorwaarde om daar te kunnen zitten. U mag van ons dus scherpte verwachten wat betreft de afweging van elk geval.
Mevrouw Van der Werf had nog een vraag over de beschikbaarheidsfunctie van de kleinschalige voorzieningen, als ik het goed heb begrepen. Daar is in voorzien. Men krijgt gewoon betaald, ongeacht de bezettingsgraad van de plekken. Die aanbeveling komt voort uit de monitor over de kleinschalige voorzieningen die eerder is gedaan. Ik neem dit dan ook mee in de reactie op het onderzoek naar de effectiviteit van de KVJJ's, want daar zijn we natuurlijk ook nog mee bezig. Als u het goed vindt, neem ik dat daar dus ook in mee. Ik heb eerder vandaag ook al aangegeven dat ik volgend jaar de resultaten verwacht van het onderzoek naar de effectiviteit van deze kleinschalige voorzieningen.
De heer Eerdmans vroeg nog of ik op de hoogte was. Hij had daar nog een vraag over. Hij vroeg wanneer ik daarvan op de hoogte was, geloof ik. Of hij vroeg of ik onderdeel was van deze besluitvorming. Ik geloof dat dat het was. U mag morgen van mij een volledige brief verwachten. Ik zal in die brief ook antwoord geven op uw vraag. Als u het goedvindt, wil ik het daarbij houden.
Tot slot. Het was geen vraag, maar ik wil toch even stilstaan bij de woorden die u uitsprak, voorzitter. U zei dat u optimisme bij mij ziet als het gaat om de nieuwe plekken, maar dat u ook een duidelijke zorg heeft over het personeel. Ik ga daarin naast u staan, want die zorg heb ik ook. Ik zie dat in sommige jji's het verzuim en het verloop hoog zijn. Ik voer dus ook nadrukkelijk gesprekken over hoe we signalen eerder kunnen herkennen bij medewerkers en wat we kunnen doen om ervoor te zorgen dat mensen daar met trots en passie werken, maar zich ook fit for the job voelen, zoals dat heel populair heet. Ik heb daar ongelofelijk veel oog voor. Dat zijn echt vragen die ik daar al concreet gesteld heb en die ik zal blijven stellen. Het hoge verzuim baart me zorgen. De capaciteitsdruk baart me zorgen. Daar is dus ongekend veel aandacht voor. Ja, ik ben enthousiast en optimistisch over de toekomst. Dat mag u misschien ook van mij verwachten in deze rol en nu ik nog maar twee maanden in deze functie ben. Maar ik heb daar heel veel oog voor en ik zal u daar ook over blijven informeren. U mag mij daar ook altijd naar vragen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er een einde gekomen aan dit commissiedebat. Ik ga nog de toezeggingen doornemen met u.
- De staatssecretaris Rechtsbescherming zegt de Kamer toe de ontwikkelingen op het gebied van het online kopen van wapens mee te nemen in bestaand dan wel nieuw onderzoek.
Wij zouden daar wel graag enige termijn aan willen koppelen.
Staatssecretaris Struycken:
Het is mij op dit moment niet duidelijk of het onderdeel is van lopend onderzoek of daar makkelijk aan gekoppeld kan worden. Als het nieuw onderzoek moet zijn, duurt het uiteraard langer. Ik vind het daardoor moeilijk een antwoord te geven. Ik zal u daar bij de eerstvolgende gelegenheid over informeren en er dan ook een tijdsverwachting aan koppelen. Ik denk dat dat bij de brief in het najaar zal zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. De tweede.
- De staatssecretaris Rechtsbescherming zegt de Kamer toe in een brief, dit najaar te versturen, in te gaan op de vraag of een nieuwe pilot Halt 18+ opportuun is. Die is met name bedoeld voor jongeren met een licht verstandelijke beperking.
Staatssecretaris Struycken:
Correct.
De voorzitter:
- De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt de Kamer toe in een brief, dit najaar te ontvangen, in te gaan op de mogelijkheden om de overcapaciteit van Kleinschalige Voorzieningen Justitiële Jeugd, de KVJJ's, in te zetten voor de tekorten van de justitiële jeugdinrichtingen.
- De staatssecretaris zegt ook toe in te gaan op de stand van zaken rondom de uitvoering van de motie-Lahlah c.s. over de voortzetting van onderwijs voor jongeren in detentie/volwassendetentie.
Zijn er toezeggingen die wij onverhoopt niet geregistreerd hebben als zodanig? Dat is geen open uitnodiging om alles wat er is gewisseld te herhalen, want alles staat in het verslag. Toezeggingen zijn heel specifiek vaak nieuwe zaken die aan een termijn gekoppeld zijn en die wij als zodanig hebben geregistreerd.
Staatssecretaris Coenradie:
Er is mij ook een toezegging gedaan, namelijk het linkje naar het onderzoek. Daar ben ik nog wel benieuwd naar.
De voorzitter:
Daar heeft u gelijk in, maar die registreren we niet. Maar dat is wel gezegd, zeker.
Er is een tweeminutendebat aangevraagd, met als eerste spreker het lid Lahlah. De heer Eerdmans heeft zich ook gemeld en vele anderen zullen dat mogelijk ook nog doen, of niet.
Daarmee is er een eind gekomen aan dit commissiedebat. Ik wil beide staatssecretarissen en hun ondersteuning hartelijk bedanken. Ik dank ook de ondersteuning hier aanwezig in de Kamer en de mensen op de tribune voor hun belangstelling of op andere wijze. Ik wens u nog een hele fijne dag verder.