Jaarverslag en Slotwet 2024 ministerie Justitie en Veiligheid 2024
Opening
Verslag van een wetgevingsoverleg
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 11 juni 2025 overleg gevoerd met de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming, en de heer Van Weel, minister van Justitie en Veiligheid, over Jaarverslag en slotwet 2024 ministerie Justitie en Veiligheid.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Pool
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Brood
Voorzitter: Van Nispen
Griffier: Brood
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Aardema, Van Eijk, Koops, Mutluer, Van Nispen en Sneller,
en de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming, en de heer Van Weel, minister van Justitie en Veiligheid.
Aanvang 10.00 uur.
Jaarverslag en Slotwet 2024 ministerie Justitie en Veiligheid 2024
Aan de orde is de behandeling van:
- de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 mei 2025 inzake jaarbericht 2024 Inspectie Justitie en Veiligheid (36600-VI, nr. 140);
- de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 12 mei 2025 inzake jaarverslag Landelijk Bureau Bibob 2024 en jaarverslag Kwaliteitscommissie Bibob 2024 (31109, nr. 35).
De voorzitter:
Een hele goede morgen. Ik open hierbij het wetgevingsoverleg over het jaarverslag en de slotwet 2024 van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ik heet natuurlijk van harte welkom de minister van Justitie en Veiligheid en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en alle ondersteuning, hier en op andere plekken. Welkom ook aan de leden en alle mensen die dit debat volgen in de zaal of op andere wijze.
Vandaag spreken wij over de verantwoording van de uitgaven en het gevoerde beleid in het afgelopen begrotingsjaar, 2024, van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Dat is een belangrijk moment in het parlementaire begrotingsproces, waarin de Kamer haar controlerende taak vervult. We kijken wat er met het geld is gebeurd, welke doelen zijn behaald en waar we lessen uit kunnen trekken voor de toekomst. Conform de gebruikelijke procedure vindt er na dit overleg besluitvorming plaats in de plenaire zaal, op een later moment. Indien er geen bezwaren zijn tegen de jaarverantwoording en de slotwet zal de Kamer daarmee, zoals gebruikelijk, haar goedkeuring uitspreken en wordt op basis daarvan decharge verleend aan de bewindspersonen van Justitie en Veiligheid voor het financiële beheer over het jaar 2024.
Ik geef zo eerst het woord aan de rapporteurs — achtereenvolgens mevrouw Mutluer, de heer Koops en de heer Aardema — om de spreektekst namens de rapporteurs uit te spreken. Vervolgens stel ik voor dat we verdergaan met de andere leden, dus de leden Sneller en mevrouw Van Eijk. Dan zal ik zelf ook het woord voeren. Aansluitend daaraan zetten de rapporteurs hun pet als rapporteur af en zullen zij nog namens hun partij spreken. Dan kent u nu de volgorde. Daarna gaan we schorsen en gaan we in één keer de beantwoording doen. We doen dus geen beantwoording meteen na de rapporteurs, maar we doen die in één keer, als jullie dat allemaal goedvinden.
Even nog los van de spreektekst van de rapporteurs heeft ieder lid vijf minuten spreektijd. Het is wetgeving, maar we hebben in de procedurevergadering een afspraak gemaakt om de spreektijd tot vijf minuten te beperken. Dat komt ook omdat om 14.00 uur de zaal weer voor andere doelen beschikbaar is, de minister andere verplichtingen heeft, de staatssecretaris ongetwijfeld ook en de leden ook et cetera. Dus laten we allemaal ons best doen. Mede daarom stel ik voor om het aantal interrupties een beetje te beperken, bij voorkeur tot drie in eerste termijn. Dat is geen harde regel, maar wel een beroep op u.
Dat gezegd hebbende kunnen we gaan beginnen en geef ik als eerste het woord aan de rapporteurs, te beginnen met mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. In tegenstelling tot andere commissies hebben wij vaker meerdere rapporteurs. Ik ben er ook wel weer trots op dat we die rol op ons willen nemen. Vandaag ga ik mede namens mijn collega-rapporteurs, collega's Koops en Aardema, het woord voeren over de jaarverantwoording voor het jaar 2024. Maar dat doe ik niet eerder dan dat ik de kenniscoördinator en de griffiemedewerkers, Manon Julicher en Anne Brood, heb bedankt voor alle inspanningen die zij hebben gepleegd om ons te ondersteunen om dit zo goed als mogelijk met de commissie te delen. Namens de commissie bespreken we vandaag het functioneren van de strafrechtketen, de slachtofferrechten en de foute tenaamstellingen in de vonnissen.
Maar ik wil eerst een algemene opmerking maken. Voorzitter, wij zijn als rapporteurs namelijk geschokt. De Algemene Rekenkamer constateert maar liefst tien onvolkomenheden bij JenV, waarvan er een zelfs één ernstige onvolkomenheid is. Dat is het meest van alle ministeries: lonely at the top, maar niet in positieve zin.
Voorzitter. Vijf onvolkomenheden gaan over het functioneren van de strafrechtketen. Vorig jaar vergeleek de Kamer dit onderwerp al met een evergreen, want keer op keer vraagt de Kamer hier aandacht voor. Er was een parlementaire verkenning en een Kamerbreed gesteunde motie-Ellian, en dan hebben we het nog niet over de Algemene Rekenkamer en de 30 rapporten sinds 2012 die niet worden opgevolgd. Moet er nu niet echt iets gebeuren, is de eerste vraag.
Voorzitter. Allereerst de knelpunten die zorgen voor vertraging in de doorlooptijden. Kan de minister aangeven waar deze zich voordoen, bij welke organisaties, in welke regio's en bij welk type zaken? Wij lezen in het rapport van de Rekenkamer dat deze informatie nu niet beschikbaar is. Klopt dat, zo vragen wij de minister. Als dat inderdaad zo is, bent u dan bereid om een wettelijke grondslag te creëren die het mogelijk maakt om zaken — natuurlijk anoniem — door de keten heen te volgen? De Rekenkamer adviseert dit. Zo niet, hoe denkt u dan de noodzakelijke sturingsinformatie alsnog te verkrijgen?
Voorzitter. Dan de uitvoeringsorganisaties. Het is van belang dat naar hen geluisterd wordt, zeker in de strafrechtketen, waar deze organisaties zo'n grote rol hebben. Vindt u dat dit afdoende gebeurt? Zo ja, hoe verklaart u dan dat nu slechts in de helft van de gevallen uitvoeringstoetsen worden uitgevoerd en deze vaak van gebrekkige kwaliteit zijn? Hoe is dat mogelijk, nota bene bij JenV, het departement dat verantwoordelijk is voor de uitvoeringstoetsen? Zijn de bewindspersonen bereid om vanaf nu bij elk wets- of beleidsvoorstel een uitvoeringstoets te doen en die de Kamer te doen toekomen? Zijn zij bereid daarin een "comply or explain"-procedure te hanteren, oftewel de adviezen van de uitvoering over te nemen of deugdelijk te motiveren waarom ze daarvan afwijken? Wij willen daar graag een reflectie op.
Voorzitter. De oplossing ligt volgens de Rekenkamer in sturing op de keten door de minister. En nee, dan gaat het niet om bemoeienis met de inhoud of met de prioritering van zaken. Dat is echt aan de politie, aan het OM en zeker aan de rechtsspraak zelf. Maar het kan gaan om algemene aanwijzingen die zich richten op aspecten van de bedrijfsvoering van deze ketenorganisaties, bijvoorbeeld op het gebied van de logistiek, het harmoniseren van definities en het bijhouden van sturingsinformatie, zoals de Algemene Rekenkamer het opsomt. Dat is een wettelijke bevoegdheid van de minister en daar is volgens de Rekenkamer veel winst op te behalen.
Ik zal een paar voorbeelden noemen. Ketenpartners hebben allemaal hun digitale systemen. Die sluiten niet op elkaar aan. Gaat de minister nu eisen dat er één manier van registreren en opslaan komt, zodat we niet meer met een lappendeken aan niet-aansluitende systemen zitten? Twee. Gaat de minister ketenorganisaties opdragen om gebruik te maken van wetenschappelijke inzichten voor hun logistieke planvraagstukken? In de zorg bijvoorbeeld zijn wiskundigen ingezet voor planningsvraagstukken bij operaties. Je kan dat vergelijken met waar de rechtspraak nu tegenaan loopt. Drie. Gaat de minister sturen op die uitvoeringstoetsen, bijvoorbeeld door een vast format te introduceren en aan te geven welke informatie en onderbouwing ketenpartners altijd moeten verschaffen? Gaat de minister zorgen dat iedere ketenpartner dat bij elk voorstel doet?
Voorzitter. Wij willen dat de minister aangeeft op welke wijze hij binnen zijn wettelijke bevoegdheid invulling kan en gaat geven aan de sturing van de strafrechtsketen. Ik zal collega Koops vragen om nu verder in te gaan op slachtofferrechten.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Het zal u zijn opgevallen dat de rapporteurs hier een heel vruchtbare coalitie vormen waar geen stekker uit te trekken valt. Wij geven zelfs onze papiertjes aan elkaar door.
Met die inleiding kom ik op het tweede onderwerp: de slachtofferrechten. Ook hierbij heeft de Algemene Rekenkamer een onvolkomenheid geconstateerd, zeg ik in alle neutraliteit. Maar de conclusie is pijnlijk: het OM komt zijn wettelijke informatieplichten onvoldoende na. Bijna een op de vijf slachtoffers wordt niet adequaat geïnformeerd over de rechten die slachtoffers hebben. Soms gaat het mis op één punt, maar vaak ook op meerdere.
Wat is nou gebleken? In 2024 werd een van de wettelijke plichten van het OM — het informeren over de aard van de tenlastelegging — in het geheel niet nageleefd. 13 van de 108 slachtoffers die actief om informatie vroegen, kregen die informatie niet volledig. We hebben het echt over bijna 10% van alle betrokkenen. In bijna de helft van de gevallen waarin slachtoffers processtukken wilden inzien, reageerde het Openbaar Ministerie niet binnen de termijn van zes weken die het zelf redelijk acht.
Voorzitter. Wat zegt het over onze rechtsstaat als juist het Openbaar Ministerie, de hoeder van het strafproces, niet in staat blijkt om structureel invulling te geven aan basale slachtofferrechten? Ik wil hier benadrukken wat de Rekenkamer ook zegt. Wij begrijpen dat systemen soms achterlopen en dat fouten kunnen worden gemaakt, maar als een wettelijke verplichting al sinds 2017 bestaat en in 2024 nog altijd niet standaard wordt nageleefd, dan is dat meer dan een foutje.
Voorzitter. Het kabinet-Schoof heeft in het regeerakkoord aangekondigd dat de rechten van slachtoffers worden uitgebreid. Slachtoffers moeten gewoon op het Openbaar Ministerie kunnen vertrouwen. Als dat niet kan, dan raakt dat de rechtsstaat als geheel. Daarmee kom ik toe aan drie concrete vragen aan de minister. Wat gaat de minister concreet doen om te waarborgen dat de wettelijke informatieplichten door het Openbaar Ministerie vanaf nu wel worden nageleefd? Twee. Wat doet de minister om de verschillen in werkwijze tussen de verschillende OM-parketten te verkleinen en de werkwijzen dus te harmoniseren, zodat slachtoffers in heel Nederland in ieder geval op een gelijke behandeling kunnen rekenen? En drie: hoe gaat de Kamer geïnformeerd worden over de voortgang van deze verbeteringen?
Daarmee geef ik het stokje en de tekst door aan mijn buurman, de heer Aardema.
De heer Aardema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank dat ik deel mocht uitmaken van deze groep rapporteurs. Het was mij een waar genoegen.
Al sinds 2012 is bekend dat er strafzaken zijn waarbij vermoed wordt dat de tenaamstelling op het vonnis onjuist is als gevolg van bijvoorbeeld een invoerfout. Inmiddels gaat het om bijna 900 verdachte zaken, waarvan 140 een zedendelict of een geweldsmisdrijf betreffen. Dat is niet uit te leggen. De staatssecretaris geeft als voorlopige conclusie dat veel van deze fouten niet zomaar oplosbaar zijn omdat het onherroepelijke vonnissen betreft. Dan moet de rechter er maar opnieuw naar kijken. De staatssecretaris geeft aan dat herziening van vonnissen alleen via de Hoge Raad kan en dat dit tijdrovend is. We horen dat er maar ongeveer twintig herzieningen zijn geweest, terwijl er honderden verdachte zaken zijn. Wordt dit probleem met urgentie aangepakt? Wat zijn de mogelijkheden van mensen om zich überhaupt te melden? Hoe zou iemand moeten aantonen dat hij of zij onterecht veroordeeld is, als hij niet eens weet of de tenaamstelling verkeerd is?
De staatssecretaris stelt dat hem geen signalen hebben bereikt dat mensen onschuldig vastzitten of vast hebben gezeten. Maar is hij van mening dat de afwezigheid van zo'n signaal ook een bewijs van afwezigheid van het probleem is, zeker als we weten dat het jaren heeft geduurd voordat het probleem überhaupt werd onderkend? Ambtenaren van de Justitiële Informatiedienst van het ministerie signaleren dit probleem al jaren, aldus de Rekenkamer, maar er is telkens niet gehandeld. Deze mensen zijn in gewetensnood gekomen, zo zegt de Rekenkamer. Doordat er geen handelingskader is opgesteld, hebben de ambtenaren naar eigen inzicht namen gewijzigd. Dat is in strijd met de trias politica. De ambtenaren zijn tegen hun zin — laat dat duidelijk zijn — op de stoel van de rechter geplaatst.
Voorzitter. We begrijpen dat het toetsings- en handelingskader in juli komt. Wat zal daar precies in staan? Wanneer verwacht de minister alle honderden zaken waarin de tenaamstelling nog verkeerd is, te corrigeren? Hoe kan hij zo zeker weten dat er inderdaad geen mensen onterecht hebben vastgezeten? Gaat de minister ook zaken die handmatig zijn aangepast, opnieuw bekijken?
Voorzitter. Wij ronden af met één conclusie. De tekortkomingen die we hier bespreken, hebben grote gevolgen voor kwetsbare mensen. Als er niks verandert, zal dat zo blijven. Hiervoor is ook een andere houding bij het ministerie nodig. Signalen moeten naar boven komen. Vervolgens moeten er stappen worden gezet. Dat gebeurt nu niet. Sterker nog, de problemen die we hier noemen, zijn al jaren bekend bij het ministerie en toch hebben de bewindspersonen nauwelijks actie ondernomen.
Voorzitter. Decharge kunnen wij alleen verlenen als wij erop kunnen vertrouwen dat het in de toekomst beter gaat. Kunnen de bewindspersonen concreet aangeven dat zij ons dat vertrouwen gaan geven? Wij horen graag de reactie van de bewindspersonen hierop.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dan dank ik de rapporteurs — het is al gezegd — heel hartelijk voor hun noeste arbeid. Ook veel dank aan de griffier en de kenniscoördinator voor al hun werk. Dank jullie wel.
Dan gaan we verder. Ik geef als eerste het woord aan de heer Sneller, die spreekt namens D66.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. De rapporteurs hebben niet alleen namens elkaar, maar ook namens de rest van de commissie gesproken, waarvoor heel veel dank. Misschien nog een paar dingen om het wat verder in te kleuren en wat te verdiepen op bepaalde punten, voor zover dat mogelijk is. Noem het anders een politieke inkleuring.
Ik haak aan bij de 867 zaken waar de heer Aardema over sprak. De Rekenkamer zegt daarvan dat het de ondergrens is. Het kan dus nog een stuk meer zijn. Eigenlijk wilde ik toch nog wat meer precisie over wat er is gebeurd en hoe dat heeft kunnen gebeuren. Wat is de reflectie van deze bewindspersonen daarop? Want de echo's van de toeslagenaffaire zijn natuurlijk niet van de lucht in dit dossier, met signalen die ambtelijk bekend zijn, maar niet naar boven komen. Van Ongekend onrecht tot de parlementaire enquête onder voorzitterschap van de heer Van Nispen: elke keer zijn we door zo'n proces heen gegaan. Steeds hebben we gezegd: dit moet meer naar boven komen; signalen moeten bij de politieke leiding terechtkomen en anders moeten er andere kanalen zijn waar die signalen kunnen worden geuit. Nu wordt er door de Rekenkamer geschreven dat geen van de betrokken partijen de bewindspersonen over de problematiek informeerde. Ik hoor graag wanneer het voor het eerst bekend was bij de bewindspersonen op het ministerie. Wat zegt dat over de cultuur op het ministerie? Daar is in het verleden, rondom het WODC et cetera, toch de nodige aandacht voor geweest. Hoe kan het dat dit zo lang onbekend is gebleven, als ik de Rekenkamer mag geloven, bij de politieke leiding?
De heer Aardema zei het voortreffelijk: het gaat natuurlijk niet alleen maar om een mooi systeem dat goed moet werken. Dit gaat over mensen die onterecht verdacht zijn of misschien zelfs onterecht veroordeeld zijn, zonder dat ze er zelf van wisten, of over onschuldige burgers die een strafblad hebben door fouten van organisaties die onder de minister van JenV vallen, zoals de Rekenkamer schrijft. Veel erger wordt het natuurlijk niet in een rechtsstaat.
Wat ik dan ook moeilijk te begrijpen vind, ook politiek gezien, is dat het ministerie van twee naar tien onvolkomenheden gaat in een jaar. Ik mis ook de reflectie daarop, want hoe is dat nou mogelijk? Ik zie echt wel dat sommige dingen, of die nou onderzocht zouden zijn onder minister Yeşilgöz, Van der Steur, Dijkhoff of Opstelten, elke keer wel naar boven zouden zijn gekomen. Maar een stijging van twee naar tien is natuurlijk wel iets waarvoor je een wake-upcall verwacht.
Ook verwacht ik iets van inzicht in de analyse van het ministerie en de minister zelf. Wat is hier gebeurd? Had de vorige minister de ogen niet op de bal? Is er onderliggende problematiek? Zijn er te veel beleidsinitiatieven? Wat is er aan de hand? Want pas als je serieus terugkijkt — dat is de waarde van verantwoordingstijd — kun je ook vooruitkijken. Als ik vooruitkijk, zie ik dat deze minister graag de Asiel- en Migratieportefeuille er nog eens bij doet en dat daar politieke strijd om wordt gevoerd, in plaats van dat er wordt gezegd: nee, ik vind dit heel serieus; dit vraagt al mijn aandacht. Zie ook de waarschuwing van een voorganger van deze minister, minister Grapperhaus, in het AD: eigenlijk kun je die dingen niet combineren, want ... En dan geeft hij een opsomming van terechte redenen waarom dat lastig wordt. Ik hoor daar, zoals gezegd, graag een wat nadere reflectie op.
Dat vraag ik ook tegen de achtergrond van het WODC-onderzoek naar het gebrek aan evidencebased beleid en werken op het ministerie. Minister Yeşilgöz schreef hierover op 10 mei 2022 aan de Kamer: ik onderschrijf de conclusies en aanbevelingen. Gezien het gebrek aan aandacht voor de uitvoerbaarheid van beleid, dat ook slecht afsteekt tegen Financiën en SZW, wat de Rekenkamer heeft onderzocht, vraag je je toch af wat er dan sindsdien is gebeurd. Wat is er gedaan met die aanbevelingen van het WODC en de toezegging van de minister aan de Kamer om daar verbetering in aan te brengen? Ik kan dat gewoon niet plaatsen.
Mevrouw Mutluer was ook rapporteur voor de parlementaire verkenning van de strafrechtketen. We hebben er ook een commissiedebat over gehad met de minister; dat was een van zijn eerste debatten. Hij was laaiend enthousiast over het functioneren van de strafrechtketen, in mijn herinnering en ook volgens het stenogram. Wat is daar nou gebeurd? Want eigenlijk had je dit rapport in 2012 ook op deze manier kunnen lezen. Het rapport van de parlementaire verkenning mag niet zo actueel zijn als het nu lijkt op basis van dit rapport.
Concreet nog even over de zedenzaken, waarvoor de keten beloften heeft gedaan en waarvoor er normen zijn vastgesteld, die niet worden gehaald. Denk ook aan de capaciteit bij de zedenrecherche. Ik hoor graag nog hoe het staat met de toezegging om daar extra capaciteit voor in te zetten en hoe dat verderop in de keten moet gaan werken.
Voorzitter, tot slot. Ik heb geen timer gezet, dus het is aan u om mij te corrigeren. Als laatste dan het cellentekort. Als het gaat om de executieketen en Doen wat je belooft — dat is de titel van het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer dit jaar — snap ik iets niet. Dat is een klein haakje naar de Voorjaarsnota. Daarin staat een bezuiniging op de cellen, in plaats van een investering, terwijl die investering volgens staatssecretaris Coenradie nodig is om waar te maken wat er beloofd is, onder andere in het hoofdlijnenakkoord van het inmiddels gevallen kabinet of van de coalitie die niet meer is. In het licht van de reflecties die hier nodig zijn, snap ik niet dat die conclusie voor de toekomst gewoon nog op tafel ligt.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Van Eijk, die spreekt namens de VVD.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ook namens mijn fractie hartelijk dank aan de rapporteurs voor het werk dat is verricht. Het zal niet verbazen dat de onderwerpen in mijn inbreng nagenoeg overeenkomen met wat we al gehoord hebben, omdat het ook echt de belangrijkste punten zijn ten aanzien van de verantwoording over het Jaarverslag 2024. Het is dus in aanvulling op en wellicht ook ter verdieping van bepaalde onderwerpen.
Slachtofferrechten. Het is al gezegd: nog jaarlijks worden de rechten van duizenden slachtoffers door het OM geschonden. Het lijkt er dus op dat het in 2022 ingezette verbeterproces bij de uitvoering van slachtofferrechten nog niet af is. Ik heb een hele specifieke vraag over het verbeteren van de positie van slachtoffers. Welke indicatoren en welke evaluatiemethode worden gebruikt om te beoordelen of de genomen maatregelen daadwerkelijk leiden tot een betere positie van slachtoffers binnen het strafproces? Daar zou ik graag een toelichting op willen hebben.
Dan de foutieve tenaamstelling van veroordeelden. Daar hebben we het gisteren in het mondelinge vragenuur ook nog uitgebreid over gehad. Ik heb daar nog een paar aanvullende vragen over, ook naar aanleiding van de antwoorden op de schriftelijke vragen. Heel specifiek heb ik een vraag over het Programma Modernisering Identiteitsvaststelling. Geld: 27 miljoen, bedoeld om knelpunten op te lossen. In hoeverre verstoren de geconstateerde problemen in relatie tot de foutieve tenaamstelling van veroordeelden en de gebreken in de continue screening, waar we het over hebben gehad, de voortgang van dit programma? Immers, een van de knelpunten die moesten worden opgelost, betrof het voorkomen van een verkeerde tenaamstelling van vonnissen. Welke relatie ligt hierin? Of misschien is die er wel helemaal niet. Daar zou ik graag een toelichting op willen hebben. Wat voor mij een beetje boven de markt blijft hangen ten aanzien van het herstel van de foutieve tenaamstellingen, is de vraag of er nou een wetswijziging voor nodig is om de strafrechtketen in staat te stellen om die fouten daadwerkelijk te kunnen herstellen.
Dan de antwoorden op de vragen van de Kamer over het verantwoordingsonderzoek door de Algemene Rekenkamer. Daarin wordt ontzettend vaak verwezen naar de verantwoordelijke bewindspersonen. Ik kan me zo voorstellen dat de collega's, maar ook ikzelf, wel geïnteresseerd zijn in de antwoorden. Kunnen de bewindspersonen hierop reageren?
Dan de Matching Autoriteit. Die kan een toets uitvoeren op de automatische wijziging, maar blijkbaar is dat geen standaardwerkwijze. Hoe vaak wordt die toets überhaupt uitgevoerd en hoe gebeurt dat dan? Is dat steekproefsgewijs of gaat dat op basis van bepaalde indicatoren of kenmerken?
Niet benoemd door de rapporteurs maar volgens mij wel relevant, is de afpakketen. Het afpakken van crimineel geld lijkt onder de maat te blijven en wordt ook bemoeilijkt doordat cruciale informatie niet altijd kan worden gedeeld, waardoor een compleet overzicht ontbreekt van hoeveel crimineel vermogen er überhaupt is of daadwerkelijk wordt geïnd en hoelang dat proces duurt. De ADR is best positief over de verbeteringen die zijn gerealiseerd. Die zie ik ook, maar we zijn er nog niet. We zullen uiteindelijk ook de kern van het probleem moeten aanpakken. Als het gaat om het al dan niet hebben van een wettelijke grondslag om die informatie wel of niet te kunnen delen binnen de keten, moeten we daar, denk ik, mee aan de slag. Los van alle extra inspanningen die al geleverd worden, ook naar de toekomst toe, zou ik dus graag willen weten wat de minister nodig heeft om die onvolkomenheid helemaal op te lossen.
Even kijken. Naar aanleiding van de technische briefing die heeft plaatsgevonden in februari van dit jaar, waarin in ieder geval voor mij helder werd dat we bepaalde doelen stellen voor de afpakketen, kun je je afvragen of die doelen nog steeds actueel zijn voor wat we uiteindelijk willen bereiken. Het gaat uiteindelijk ook om het verstoren van de verdienmodellen, in plaats van om het feitelijk afpakken van geld. Volgens mij kan dat heel vaak samengaan, maar waar ligt nou precies de prioriteit? Hoe sluit de monitoring aan bij de complexiteit van dit vraagstuk?
De voorzitter:
Er is een vraag aan u van de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Ik hoorde mevrouw Van Eijk beginnen over de tenaamstellingen en de continue screening. Dat zijn twee problemen die hoogst recent pas aan de orde zijn gekomen. Begreep ik het nu goed dat u vroeg hoe het komt dat dit nu aan de orde is gekomen, dus of er een systeem bestaat om dergelijke dingen aan de orde te laten komen, met een soort zelfreinigend of zelfreparerend vermogen? Was uw vraag daarop gericht?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Nee, mijn vraag was gericht op het programma dat al is ingezet en waarvoor ook geld beschikbaar is gesteld, namelijk 27 miljoen. Een onderdeel van dat programma is het voorkomen van foutieve tenaamstellingen. Mijn vraag was welke impact op de uitvoering van dit programma het heeft dat deze problemen nu naar boven zijn gekomen. Daar ging het mij in de kern om. Het is mij gisteren duidelijk geworden dat het echt wel om twee verschillende vraagstukken gaat, waar ook verschillende oorzaken aan ten grondslag liggen. Daar hebben de rapporteurs volgens mij de juiste vragen over gesteld. Ik ben dus heel benieuwd naar de antwoorden daarop.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
In relatie tot de afpakketen nog de vraag welke Europese initiatieven er zijn geweest die het mogelijk maken om crimineel vermogen grensoverschrijdend in beslag te nemen, waardoor criminelen hun winsten niet eenvoudig kunnen verplaatsen. Ook heb ik nog een vraag over de Europese Confiscatierichtlijn. Ik zag daarover wel al iets in het halfjaarbericht over de aanpak van ondermijnende criminaliteit, maar misschien kan daar nog een toelichting op gegeven worden. Wanneer kunnen we ook in Nederland die richtlijn implementeren, zodat we in ieder geval de omkering van de bewijslast kunnen toepassen en het beter kunnen aanpakken?
Over de strafrechtketen zijn al verschillende vragen gesteld. Ik heb nog één vraag over de brief van 5 juni jongstleden. Daarin lees ik: maar deze zaken raken zodanig aan de interne werkprocessen van sommige ketenorganisaties en de inhoud van het werk dat daarbij de grens tussen de bedrijfsvoering van die organisaties en de inhoud van het werk heel dun wordt, in het bijzonder bij de rechtspraak en het Openbaar Ministerie. De minister vervolgt zijn brief met: betrokken blijven, blijven ondersteunen, overleggen op verschillende niveaus, verder in gesprek gaan et cetera. Ik vrees dat we op deze manier de onvolkomenheid van te weinig coördineren en een te afwachtende houding volgend jaar weer terug zullen lezen in het rapport van de Algemene Rekenkamer. Ik ben dus wel op zoek naar een antwoord op de vraag of hier nu echt een verschil van inzicht is tussen het ministerie en de Rekenkamer. Hoe wil het ministerie het aanpakken en wat acht de Rekenkamer haalbaar om die onvolkomenheid op te lossen?
Dan als laatste, voorzitter ... Of ben ik zwaar over mijn tijd heen?
De voorzitter:
U bent eigenlijk wel over uw tijd, maar als u nog een laatste punt wilt maken, sta ik u dat toe.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Uitvoerbaarheid, ook in aanvulling op hetgeen de rapporteurs hebben gezegd. Ik lees in de brief van 5 juni over het opstellen van een werkwijze waarmee de consequenties van beleidswijzigingen en het absorptievermogen van de ketenorganisaties worden ingeschat en over een uniform prioriteringsproces richting de strafrechtketen met het oog op het maken van verantwoorde keuzes over de prioritering van voorstellen. Helemaal goed. Goed dat dat gebeurt, maar waar is de rol van de Kamer? Uiteindelijk zijn die lijsten niet uit de lucht komen vallen. Die hangen samen met allerlei prioriteiten en wensen die wij hebben. Hoe trekken wij daar vervolgens gezamenlijk in op?
Mijn laatste vraag gaat over de verschillende partners in de keten. Er zal ongetwijfeld collegiaal overleg tussen hen plaatsvinden, maar wie beslist uiteindelijk over de prioritering? Wat voor de ene partner hoge prioriteit heeft, heeft dat voor de andere partner wellicht niet en vice versa. Hoe wordt daarmee omgegaan?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Ik wil nog heel even uitzoomen. In het onderzoek van de Algemene Rekenkamer over Justitie en Veiligheid staat een overzicht van de onvolkomenheden van de afgelopen vier jaar. Dat is er in 2021 één, dat is er in 2022 één, dat zijn er in 2023 twee en dat zijn er in 2024 tien, waarvan één ernstig. Wat is hier volgens mevrouw Van Eijk de onderliggende reden voor? Daar ben ik benieuwd naar. Wat is haar analyse van wat hier is gebeurd en wat hier misgaat?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Mijn analyse sluit aan bij de inbreng van de rapporteurs. Het is onvoorstelbaar dat het aantal onvolkomenheden en ook de ernst daarvan niet uitlegbaar zijn. De vraag wat daaronder ligt, heeft volgens mij iedereen gesteld. Ik ben daar ook benieuwd naar. Ik vond de reactie van de bewindspersonen in de brief, als reactie op het rapport van de Rekenkamer, wel erg gemakkelijk: er is diepgaander of naar meer zaken gekeken en daarmee komt er meer naar boven. Ik denk niet dat dat het juiste antwoord is, dus ik zou daar ook wel een reflectie op willen horen.
De heer Sneller (D66):
Die gaan we dan zo meteen inderdaad horen van de bewindspersonen. De Rekenkamer schrijft een aantal keer, ik citeer: "daarom is het zaak dat de minister van JenV veel meer het voortouw neemt dan afgelopen jaren het geval was", "er moet meer worden gedaan door de minister van Justitie en Veiligheid" et cetera, et cetera. Volgens mij vraagt het dus om best veel aandacht van de minister van Justitie. Is mevrouw Van Eijk dat met mij eens?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dat is de oproep die wordt gedaan. Ik denk dat het departement die ook serieus neemt, onder aanvoering van de minister.
De heer Sneller (D66):
Dan is de vraag die ik net aan de minister zelf heb gesteld, ook voor mevrouw Van Eijk relevant: is het dan wel logisch en doenbaar om er nog een ministerie bij te nemen? Is het niet zaak dat wij, als wij dit serieus nemen en willen dat die onvolkomenheden volgend jaar niet terugkomen, ook de oproep doen dat het politieke aandacht vraagt om te zorgen dat de onvolkomenheden worden weggewerkt? We hebben gezien, bij andere ministeries die in het verleden slecht scoorden, dat dat de succesfactor was: dat de Kamer er scherp op was en dat de bewindspersonen van het ministerie er prioriteit aan gaven om het op te lossen. Dat vraagt dan ook gewoon aandacht, die niet verdeeld kan zijn over verschillende ministeries.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Er zal op verschillende punten intensivering moeten plaatsvinden waar het gaat om coördinatie, regie en het nemen van een stuk verantwoordelijkheid. Ik heb er vertrouwen in dat deze bewindspersonen dat prima kunnen, ook met de ondersteuning van alle ambtenaren die daar dag in, dag uit aan werken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan vraag ik mevrouw Mutluer om tijdelijk het voorzitterschap over te nemen.
De voorzitter:
Dan geef ik graag het woord aan collega Van Nispen voor zijn eerste termijn.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. In 2008 stelde de SP al Kamervragen over het beroemdste slachtoffer van identiteitsfraude, Ron Kowsoleea. We hebben er Kamervragen over gesteld en debatten over gevoerd, want op een schandelijke wijze was hij door de overheid verwisseld met een crimineel. Tot op de dag van vandaag heeft hij daar last van. Hij was niet de enige, en dat wisten we. 2008! Groot was dan ook mijn verbazing dat de Algemene Rekenkamer bij het ministerie onder de aandacht moest brengen dat er een probleem is met de tenaamstelling van vonnissen. Onschuldige mensen zijn mogelijk veroordeeld en de daders lopen mogelijk vrij rond. Hoe kan het nou dat het ministerie zo geschokt reageerde op dit probleem? Dit was toch al bekend? Hoezo blijkt dit nu pas? Waarin zat nou precies de verbazing? Ging die verbazing vooral over de omvang van het probleem, dat het zo veel mensen betrof? Ik ben zelf nogal verbaasd over die verbazing, want binnen het ministerie, bij de Justitiële Informatiedienst, Justid, was dit toch al bekend? Wie wist nu precies wat op welk moment?
Misschien een voorbarige conclusie, maar volgens mij heeft men gewoon geprobeerd om dit in de doofpot te stoppen. Het gaat hier om gigantische datalekken, die nooit zijn gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens en ook nooit bij de rechtspraak. Ik ben ook nogal verontwaardigd over de slechte omgang met klokkenluiders bij Justid — waarom konden zij niet veilig melden? — en eigenlijk ook over de incompetentie om dit probleem op te lossen. Waarom kan er niet met spoed samen met de rechtspraak tot een oplossing worden gekomen? Waarom heeft het zo lang moeten duren en duurt het nog zo lang om dit in essentie toch bureaucratische probleem recht te zetten voor al die mensen voor wie de gevolgen schrijnend groot kunnen zijn? Los het op voor deze mensen! Graag een uitgebreide reactie. Voor het overige sluit ik op dit punt natuurlijk aan bij de terechte vragen die hierover al zijn gesteld.
Dat doe ik ook op het punt van de strafrechtketen, die echt nog onvoldoende functioneert. De doorlooptijden zijn veel te lang. Dat betekent dat allerlei professionals gefrustreerd raken in hun werk en dat verdachten lang moeten wachten, maar vooral dat slachtoffers niet door kunnen met hun leven. De hele Kamer vindt dit erg, de politie vindt het erg, het Openbaar Ministerie en ook de rechtspraak willen dat het beter gaat, en toch lukt het maar niet. Waarom niet? Het is toch aan de minister om de voorwaarden te scheppen om de hele strafrechtketen te laten draaien als een zonnetje? Dat is toch uw kerntaak, vraag ik aan de minister.
Ik denk dat andere partijen zullen pleiten voor meer regie en dat de minister zelfs aanwijzingen moet gaan geven. Ik heb er al iets over gehoord. Toch betwijfel ik zelf zeer of dat nou de oplossing is. Want waarom zou dat de oplossing zijn? Zie de tenaamstellingsproblematiek van vonnissen waar ik het net over had, waarvoor de volle verantwoordelijkheid toch bij het ministerie lag en waarvan we nou niet kunnen zeggen dat dit allemaal zo soepel verlopen is en opgelost is, alsof deze regering tot nu toe überhaupt problemen heeft opgelost. Meer regie en het inzetten van de aanwijzingsbevoegdheid kunnen volgens mij niet het antwoord zijn op schaarste en de complexiteit van zaken, net als bijvoorbeeld een ketencoördinator niet zal oplossen dat er nu eenmaal te weinig psychiaters zijn om rapporten te schrijven. Mijn vraag aan de minister is hoe hij dit ziet. Waarop ziet hij wel meer regie voor zichzelf en waarop absoluut niet? Waar ligt de grens? Kan hij dit concretiseren met voorbeelden? Dus bijvoorbeeld: niet mengen in individuele zaken, want dat is rechtsstatelijk riskant, maar misschien wel regie op de bedrijfsvoering, de IT-systemen. Maar ik vul nu eigenlijk het antwoord in voor de minister. Ik ben erg benieuwd waar hij zelf die grenzen ziet van regie op en verantwoordelijkheid voor die keten.
De voorzitter:
Het is irritant als je voorzitter bent en ook nog eens het woord wil ...
De heer Koops (NSC):
Wilt u interrumperen?
De voorzitter:
Ja, ik zou heel graag willen interrumperen, als het mag. Van mezelf mag het, dus dan doe ik dat. Ik denk dat ik het volledig eens ben met collega Van Nispen over de samenwerking in de strafrechtketen. De motie-Ellian c.s. heeft de partijen opgeroepen om niet meer alleen vanaf een eigen eilandje te kijken naar zaken, maar boven zichzelf uit te stijgen en meer ketenbreed te kijken naar zaken die niet helemaal goed gaan. Is mijn collega Van Nispen het met mij eens dat ze daar niet in zijn geslaagd, of niet voldoende? Een aanwijzing is een instrument. Het is niet heilig. Ik denk dat je daar ook heel erg voor moet oppassen, omdat je zeker niet op de stoel van bijvoorbeeld de rechtspraak wil gaan zitten. Maar hoe dan wel? Wat mag je wel van de minister vragen? Ik hoorde dat de minister in de laatste zinnen die hij uitspraak daarvoor al wat suggesties gaf. Maar ik daag hem toch uit om hierop nog wat nader in te gaan. De regie moet wel worden opgepakt omdat het de partijen zelf niet lukt om dit gezamenlijk voor elkaar te boksen.
De heer Van Nispen (SP):
Dank voor die vraag. Dat het niet goed gaat, zien we allemaal. Iedereen kan zien dat het niet goed genoeg gaat. Maar de analyse moet natuurlijk zijn: hoe komt dat nou? Is het nou omdat politie, OM en rechtspraak niet bereid zijn om met elkaar samen te werken? Ik betwijfel dat zeer. Misschien is het zo — dat weet ik oprecht niet — dat ze in het verleden te veel op een eigen eilandje zaten. Volgens mij zijn er de afgelopen jaren allerlei initiatieven geweest, ook tussen die partijen, om boven het eigen belang uit te stijgen. Ik zou ze er in ieder geval niet van willen beschuldigen — dat hoor ik mevrouw Mutluer ook niet doen — dat ze alleen met hun eigen belang bezig zijn en verder niet. Volgens mij willen zij heel graag samenwerken en ervoor zorgen dat het beter gaat in de keten. Maar als je jarenlang te weinig budget hebt gekregen, bijvoorbeeld, als er jarenlang allerlei beleidsinitiatieven over elkaar heen zijn gebuiteld en we midden in een ingewikkelde wetgevingsoperatie van het Wetboek van Strafvordering zitten, dan heb je het die partijen ook niet bepaald makkelijk gemaakt en zijn de voorwaarden niet goed geweest om ervoor te zorgen dat de strafrechtketen functioneert als een zonnetje. We moeten dus wel goed kijken wie we daarvoor verantwoordelijk maken. Wat is de analyse van het probleem? Hoe heeft dit zo kunnen komen? En wat is de oplossing? Dat was deel twee van de vraag.
Wat betreft regie en verantwoordelijkheid: ik vond de inbreng nu vrij genuanceerd. Maar met de motie-Ellian in het verleden ... Volgens mij hebben wij uiteindelijk voorgestemd. Ik weet nog wel dat ik daarover heb getwijfeld, precies om deze reden: wat kun je nou wel van de minister of het ministerie vragen en wat is echt aan de partijen? Ik geef nog één voorbeeld.
Stel dat wij als partijen zeggen dat zedenzaken vanaf nu absoluut topprioriteit moeten hebben. Dat hebben we echt weleens gezegd in debatten, en ik kan me er ook alles bij voorstellen. Ik heb het zelf misschien ook weleens gezegd. Maar wat betekent dat voor de rechtspraak? Dat allerlei andere zaken gewoon worden verdrongen omdat wij vanuit de Kamer iets eisen. Alsof echtscheidingen niet belangrijk zijn, alsof faillissementsfraude niet belangrijk is! Het is ook te makkelijk om vanuit de Kamer tegen de minister te zeggen "u moet ervoor zorgen dat zedenzaken" — om maar eens iets te noemen — "sneller behandeld worden", maar daarbij niet te zeggen dat dat met bijbehorend budget moet, bijvoorbeeld. De minister gaat over de voorwaarden en mag echt wel gesprekken voeren. Volgens mij mag de minister ook nog wel de regie hebben op bijvoorbeeld de bedrijfsvoering, zodat de systemen op elkaar aansluiten en dat soort zaken, maar niet op zaken zelf. Dat is echt bemoeienis die de onafhankelijkheid van het OM en de rechtspraak raakt.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Aardema voor een interruptie.
De heer Aardema (PVV):
Als je slachtoffer bent van een strafbaar feit, welk feit dan ook, dan is dat feit voor jou belangrijk en wil je graag dat de politie en het OM dat gaan oppakken. Ik weet ook dat het zeer frustrerend is als je als politie maandenlang aan een zaak hebt gewerkt, de zaak hebt ingeleverd bij het OM en het vervolgens zo lang duurt. Maar die frustratie ligt ook bij het OM, als het dan weer door moet naar de rechtspraak. Kortom, die schotten tussen die "diensten", om het zo te zeggen, moeten weg. Daar moet je een stukje regie op pakken — op beleid en niet op individuele zaken. Daar ben ik het zeker mee eens. Op sommige punten kun je wél sturen. Ik verwacht ook van de minister dat hij dat gaat oppakken.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Aardema (PVV):
Dat was even een reflectie op meneer Van Nispen.
De voorzitter:
Wat vindt u daarvan, meneer Van Nispen?
De heer Van Nispen (SP):
Ik zal daar kort op reageren. Ik ben het daar natuurlijk mee eens. Ik ben zelf degene die altijd pleit ... Binnenkort ook weer, in het commissiedebat Slachtofferrechten. Voor ieder slachtoffer van een strafbaar feit zou moeten gelden: eigenlijk zou de zaak door de politie moeten worden opgepakt — wat nu niet altijd gebeurt vanwege capaciteitsgebrek — waarna vervolging door het Openbaar Ministerie volgt en berechting door de rechtspraak. Wij moeten kritisch zijn op alles wat dat in de weg staat. Dat moeten wij kritisch volgen. Maar inderdaad, de minister zou niet moeten gaan sturen op zaakstromen. Hij moet wel verantwoordelijk zijn voor het voeren van het gesprek met de keten, zodat het goed gaat, en voor de randvoorwaarden waardoor die organisaties dat ook kunnen doen. Volgens mij ligt hier de grens. Ik ben erg benieuwd hoe de minister hierop gaat reageren.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Van Nispen (SP):
Misschien ook wel — want daar was ik gebleven — meer regie op de afpakketen. Nu wordt het wel spannend, zeg ik eerlijk. Het is denk ik bekend dat de SP niet te spreken is over de resultaten, al jaren niet. De Rekenkamer is ook ieder jaar kritisch. Het wordt maar niet beter. Terwijl er jaarlijks naar schatting zo'n 20 miljard euro wordt witgewassen, slaagt justitie erin om op slechts een schamele 400 miljoen euro beslag te leggen. Dat is nog niet eens hetzelfde als het van criminelen afpakken; het is beslag leggen. Maar vooruit, laten we zeggen: 2%. Als we uitgaan van 2% van het totaal mogen de criminelen dus 98% van hun crimineel geld gewoon houden van deze minister. Ik zeg het even scherp, maar daar komt het dan wel op neer. Dan heb ik dus toch de vraag: hoe vindt de minister zelf dat het gaat? Waar blijven zijn plannen om dit te verbeteren? Ik zie wel de persberichten over aangenomen wetten, maar er zitten geen nieuwe beleidsinitiatieven achter. Waarom wordt er niet financieel gerechercheerd in iedere zaak waarin het om enig substantieel geld gaat? Want dat is toch in heel veel misdaadzaken het geval. Waar blijven de plannen voor meer capaciteit en expertise in de hele keten?
Er is geen duidelijke strategie en het ontbreekt aan coördinatie; zo horen wij ook van partijen zelf. Het ligt toch zo voor de hand. Vaak wordt gebruik gemaakt van dezelfde structuren en constructies, zoals bijvoorbeeld schimmige belastingconstructies via de Zuidas of de schimmige bedrijfsverzamelgebouwen — daar zijn ze weer, minister — waar honderden bedrijfjes staan ingeschreven. We weten dat het niet deugt. We weten dat het loont om dit aan te pakken, maar het gebeurt niet. De grote vraag is: waarom wordt er toch zo weinig actie ondernomen?
De heer Koops (NSC):
Ik hoor het gloedvolle betoog van de heer Van Nispen. Dat is niet de eerste keer, want dit betoog wordt vaker gehouden in deze Kamer. Daarnaast hebben we een hele reeks aan rondetafelgesprekken, wetgevingsoverleggen en technische briefings gehad, waarbij dit onderwerp telkens opnieuw aan de orde komt. Ook hier stel ik meneer Van Nispen de vraag die daarbij hoort. Hoe kijkt de SP aan tegen het nemen van efficiencymaatregelen om te zorgen dat er meer geld wordt afgepakt? Want ik ben het er helemaal mee eens dat het zo niet kan met die 98%. Dat kan echt niet zo; er wordt te weinig geld afgepakt. Tegelijkertijd staan er veel procedurele obstakels in de weg om meer geld te kunnen afpakken. Dat zijn obstakels die bijvoorbeeld misschien wel kunnen worden weggenomen met procesafspraken, of met een vorm van onderhandelen met criminelen, wat een heel moreel-geladen onderwerp is. Hetzelfde geldt voor het treffen van schikkingen op basis van artikel 511c uit het Wetboek van Strafvordering. Zou de heer Van Nispen op dat onderwerp willen ingaan, bij het stellen van deze vraag aan de minister?
De heer Van Nispen (SP):
Ja, dat wil ik, maar mijn standpunt daarover is wel bekend. Ik ga dat nu niet helemaal herhalen. Ik zie bepaalde risico's in het maken van procesafspraken of het treffen van schikkingen waarbij je achter gesloten deuren tot een resultaat komt en het voor de samenleving niet geheel duidelijk is hoe het zit, en waarbij het geld ook niet tot op de laatste cent wordt afgepakt. Dat vind ik wel problematisch. Die discussie gaan we zeker nog voeren.
Mijn kritiek hierop, of mijn vraag hierbij, zit er eigenlijk nog vóór. Die gaat ook over allerlei andere criminaliteit, waarbij het geld helemaal niet tot op de laatste cent wordt afgepakt. Dat komt soms ook door gebrek aan capaciteit, aan financieel rechercheurs die er niet zijn, aan ontbrekende kennis bij het Openbaar Ministerie of misschien ook wel in de rechtspraak. Ik vind het heel moeilijk om daar heel precies de vinger op te leggen; ik ga ook geen schuldigen aanwijzen. Ik weet alleen wel dat er te weinig capaciteit en expertise is om in iedere misdaadzaak die om serieus crimineel geld gaat, dat geld ook daadwerkelijk af te pakken. En nogmaals, dat betreft bijna alle zaken, behalve zedenzaken, misschien. Mijn vraag zit er dus veel meer vóór. Dat staat nog los van de vragen die ik heb gesteld over die constructies waarmee witwassen wordt gefaciliteerd, of wel heel makkelijk wordt gemaakt, waarbij ik weinig initiatief zie om dat een strobreed in de weg te leggen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ga afronden, voorzitter. Ik wilde ook nog iets zeggen over het gevangeniswezen. De capaciteitstekorten zijn bekend. Een land dat zijn door rechters veroordeelde criminelen niet eens kan opsluiten: hoe bont kun je het eigenlijk maken? Dat is een rechtsstaat onwaardig. De oorzaak is het bezuinigingsbeleid van de voorgangers van deze VVD-minister. We hebben het allemaal voorspeld, maar de meest rechtse coalitie ooit, die voor de veiligheid op zou komen, heeft nog geen begin gemaakt met het oplossen van deze schande. Het gevangenispersoneel is hiermee keihard in de steek gelaten. Dat geldt ook voor slachtoffers van misdrijven. En de boeven profiteren van deze bestuurlijke chaos. Iedereen weet wat er moet gebeuren. Ik zeg het de heer Sneller na, de vertrokken staatssecretaris was er duidelijk over: er moet geïnvesteerd worden. Waarom is dat niet gebeurd? Gaat deze minister zich ervoor inzetten dat dit wel gebeurt en dat er miljoenen worden uitgetrokken, zodat gevangenen weer achter de tralies komen?
Ten slotte wil ik aansluiten bij de kritiek van de heer Sneller, namelijk dat als we zo veel kritiek hebben, er zo veel onvolkomenheden zijn en er zo veel werk aan de winkel is, het merkwaardig is dat deze minister er nog wel even een hele portefeuille bij denkt te kunnen doen, en niet zomaar een portefeuille: het gaat er nogal eens over in deze Kamer. Dat gaat ook nog eens gepaard met een, in mijn ogen, vrij zielige politieke strijd, die vooral gaat om de aanstaande verkiezingen. Ik vind het niet verstandig voor deze minister en ik vind het ronduit triest dat hierover een politieke strijd wordt gevoerd.
Daar laat ik het bij.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het voorzitterschap weer aan u terug.
De voorzitter:
Dan is aan mij de eer om het woord te geven aan mevrouw Mutluer. Zij spreekt namens GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ik heb als rapporteur al het nodige gezegd, maar ik wil hier nogmaals benadrukken dat het echt anders moet, want de uitkomsten van de jaarverantwoording zijn ronduit zorgelijk. Dat is in mijn beleving een understatement, zeker als je kijkt naar het aantal onvolkomenheden en de stijging daarvan. Wat mij diep schokte — daar zijn wij net ook allen op ingegaan — is het nieuws dat al meer dan tien jaar bekend is dat binnen Justitie en Veiligheid vonnissen op naam van de verkeerde personen kunnen staan door een administratieve fout, een verschrijving of een onzorgvuldige controle. Ik denk dat wij allemaal weten dat de gevolgen heel ver kunnen gaan. Er kunnen zedendelinquenten vrij rondlopen zonder toezicht. De samenleving loopt het risico dat ze weer in de fout gaan. Datzelfde geldt voor veel andere delinquenten, waarvan een aantal wel meer op hun kerfstok hebben dan een winkeldiefstal. Het gaat volgens de Algemene Rekenkamer sinds 2017 om minstens 867 zaken die op een interne wachtlijst zijn gezet, omdat de ambtenaren van Justid met gewetenswroeging het niet langer aandurfden om eigenstandig rechterlijke vonnissen te corrigeren. Maar — dat is ook gelijk mijn vraag — hoeveel zaken waren er voor 2017? Hoeveel mensen zijn onterecht niet opgesloten? Laten we niet vergeten dat er sowieso veroordeelden zijn die na hun vonnis in afwachting op hun celstraf op vrije voeten zijn gesteld en nooit meer in de cel zijn beland.
Voorzitter. Je kan als kabinet wel pleiten voor harder en strenger straffen, maar als de basis niet op orde is, er geen celcapaciteit is — daarop wordt bezuinigd, wat ten koste gaat van de veiligheid en het gevangenispersoneel — en er sprake is van een falende uitvoering, dan is wat mij betreft alles symboolpolitiek. Ik wil daar ook een uitgebreide reactie op van de minister. Dan heb ik het niet eens over de kans — beter gezegd: het risico — dat onschuldige burgers wel ten onrechte zijn gestraft door een fout in de tenaamstelling. Ik hoor de staatssecretaris alweer zeggen: er zijn geen aanwijzingen dat dit is gebeurd. Maar kan dat ook met zekerheid worden uitgesloten?
De oplossing is dat alleen de rechter vonnissen mag herzien. Bij afgesloten zaken mag zelfs alleen de Hoge Raad dat. Dat is best begrijpelijk bij complexe strafzaken, waar na verloop van tijd nieuwe feiten opduiken. Maar doe je dat ook bij simpele administratieve fouten? Dan heb je het niet over een novum. Moet het dan allemaal zo omslachtig? Kan de staatssecretaris met een laagdrempeligere, snellere correctieprocedure komen?
Het ergste is — dat wil ik ook benoemen — dat deze problematiek al sinds 2012 bekend was en dat er niks structureels is gedaan. Of de bewindspersonen wisten dit en deden niks, of ze wisten het niet, maar hadden het wel moeten weten, zeker als het in de lijn is blijven hangen en een lage prioriteit heeft gekregen. Beide situaties zijn wat mij betreft ontoelaatbaar. Ik vraag de bewindspersonen — ik stel de vraag toch — hoe zij hun politieke verantwoordelijkheid wegen. Ik zit er niet op te wachten om een al demissionair bewindspersoon weg te sturen, maar ik zeg maar even: er zijn eerder, in het verleden, andere bewindspersonen geweest die voor het minste zijn weggestuurd. Ik noem maar even de bonnetjesaffaire. Daarom plaatsen wij onze kritische kanttekening hierbij.
Dan over slachtofferrechten, voorzitter. Daar spreken we binnenkort over, maar ook hier geldt: als de huidige rechten niet goed worden nageleefd, kunnen we het moeilijk hebben over uitbreiding. Uit het rapport van de Rekenkamer blijkt dat het OM steken laat vallen bij het informeren van slachtoffers, zelfs als dat wettelijk verplicht is. We moeten weten waarom het misgaat, waarom zelfs bij tenlasteleggingen 0% van de gevallen, de slachtoffers, wordt geïnformeerd, waarom wensenformulieren niet altijd consequent worden gestuurd. Waarom worden slachtoffers niet of niet goed geïnformeerd door het OM? Is het een kwestie van prioriteit, personele druk, gebrekkige ICT of organisatorische chaos? Zijn er te veel mensen bezig hiermee en weet de linkerhand niet wat de rechterhand doet? Worden de slachtoffers daarom onvoldoende geïnformeerd? Dat moet anders. Ik weet dat het CJIB met de informatieplicht bezig is, zeker als het gaat om de vonnissen en de executies. Ik weet ook dat vanaf juli de minister verantwoordelijk wordt voor de informatieplicht. Ik wil weten hoe dit verbeterd gaat worden.
Dan de ICT. Zoals eerder gezegd, blijkt dat de partners in de strafrechtelijke keten ieder hun eigen digitale systemen hebben, die niet op elkaar aansluiten. Dan kun je een heel nieuw systeem gaan voorschrijven, maar ik weet hoe ingrijpend dat is, hoe duur dat is en hoelang dat duurt. Maar je moet wel zorgen — dat is dan mijn volgende vraag — dat er tussen de systemen een goede aansluiting is, dat er overdracht van gegevens mogelijk is. Dat mag toch wel gevraagd worden? De inspectie bevestigt dat ook. Zij constateert dat de informatiehuishouding niet op orde is en dat er binnen de organisaties onvoldoende kennis is van wat wel en wat niet mag op het gebied van gegevensdeling, bijvoorbeeld rond de AVG.
Neem bijvoorbeeld de jeugdstrafrechtketen. De wachttijden daar komen niet alleen door personele krapte, maar ook door onvoldoende onderlinge informatie-uitwisseling en het ontbreken van een gezamenlijk monitoringsysteem op ketenniveau. Je hebt dus geen zicht op waar de vertragingen in het strafproces van jeugdigen ontstaan, terwijl dat wel van belang is. Vandaar ook mijn vraag aan de minister hoe hij hiermee omgaat.
Tot slot, voorzitter. Dan rond ik namelijk af. Zowel de Rekenkamer als de inspectie schetst een ontluisterend beeld. In 2024 signaleren ze problemen op het gebied van capaciteit, toerusting, digitalisering en samenwerking. Ketens functioneren dus niet omdat ze, in mijn beleving, op hun eilandje blijven, omdat de schakels zwak blijven en er regie nodig is. Ik vind dat het kabinet daar onvoldoende verbetering in heeft gebracht. Ik vind dat de minister moet gaan nadenken over de mogelijkheden die hij ziet om de regie naar zich toe te trekken, zonder te tornen aan de onafhankelijkheid van de partijen. Dat snap ik en dat vind ik ook heel logisch, maar zo kan het niet langer.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is nu aan de heer Koops, die spreekt namens NSC.
De heer Koops (NSC):
Dank u, meneer de voorzitter. Het zal de bewinspersonen niet ontgaan zijn dat de zesvoudige storm aan kritiek die wordt uitgestort over het ministerie van Justitie afkomstig is van de Socialistische Partij, de PVV, GroenLinks-PvdA, de VVD, D66 en Nieuw Sociaal Contract. Dat is dus wat mij betreft de hele Kamer door. We komen allemaal terug op dezelfde thema's. Dat wil ik hier vaststellen. De kritiek gaat dus ver uit boven wat de politieke stromingen gescheiden houdt. Dat is een prachtige manier om te illustreren hoe ernstig de situatie is.
Nadat alles zojuist al is gezegd, is het knap lastig om me hier te beperken, want ik zou heel graag een deel van de kritiek nogmaals formuleren. Maar laat ik even focussen op een aantal hele duidelijke punten. We hebben hier een technische briefing gehad over financieel-economische criminaliteit. Daarbij was een directeur van een van de opsporingsdiensten aanwezig en die benadrukte heel duidelijk het verschil tussen de moraliteit en de effectiviteit van het strafrecht. Hij zei, en ik volg hem daarin, dat de Kamer zich de laatste tijd heel vaak bezighoudt met moraliteit. Als een gedraging strafbaar moet worden gesteld, moet die strafbaar worden gesteld. Wij houden ons bezig met het invoeren van nieuwe zedenwetgeving, die veel meer bescherming biedt aan mensen die daadwerkelijk slachtoffer zijn van strafbaar gedrag. Maar terwijl we daarmee bezig zijn, wordt de effectiviteit soms uit het oog verloren, met de huidige situatie als gevolg. Persoonlijk ben ik van mening dat dit een wisselwerking is tussen de regering en het kabinet aan de ene kant, en de Kamer met haar controlerende taak aan de andere kant. Wij kunnen die controlerende taak niet goed uitvoeren. Wij kunnen niet goed beslissen over wetgeving als wij onvoldoende empirische gegevens tot onze beschikking hebben om onze besluiten mee te onderbouwen.
Daarmee kom ik op het onderwerp van de uitvoeringstoets. Voor mij is dat altijd een leeg woord geweest, toen ik nog gewoon burger was en op de stoeltjes op de publieke tribune zat in plaats van op deze. Wat is een uitvoeringstoets? Joost mag het weten. Met cijfers is het denk ik makkelijker dan wanneer je het hebt over het aantal mensen dat op cel moet. Dit is … Naast mij wordt gezegd: ik denk dat Joost het weet. Sorry, u brengt mij van mijn à propos. Dit mag niet van mijn spreektijd afgaan, want daar werd het natuurlijk om gedaan. Dit is wel wat mij echt het meeste bezighoudt van alles. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de Tweede Kamer haar controlerende en constructief meedenkende taak goed kan uitvoeren? Hoe wordt er nu voor gezorgd dat het aantal uitvoeringstoetsen dat betrekking heeft op de strafrechtketen fundamenteel toeneemt, van 50% naar 100%, zoals ook bij Financiën gebeurt? Hoe zorgen we ervoor dat we gewoon echt zelf op het netvlies hebben wat de knelpunten zijn op het moment dat wij nieuwe wetgeving of budgetten aan het bespreken zijn?
Vandaag gaat het niet over de Voorjaarsnota, maar we hebben het wel over een situatie waarbij 30 miljoen te weinig wordt afgepakt van de gevangenisketen. Ik heb geen idee wat daarvan de gevolgen zijn. We moeten daar dan wel beslissingen over nemen, dingen van gaan vinden en moties over gaan maken, terwijl het ons ontbreekt aan empirische informatie. Het is mijn stelling en die van Nieuw Sociaal Contract dat dat de verantwoordelijkheid is van het ministerie van Justitie en Veiligheid, en niet die van ons. Ik vraag dan ook met nadruk aan de minister om in te gaan op het onderwerp van de uitvoeringstoets. Hoe wordt er in de toekomst voor gezorgd dat dat ding er telkens ligt, bij elke beslissing die we moeten nemen?
Daarbij kunnen de praktische bezwaren en de weemoedigheid die des avonds komt, waarover ook weleens wordt begonnen hier, in het rondetafelgesprek over de strafrechtketen, niet worden tegengeworpen. Bij monde van het hoofd van het Openbaar Ministerie wordt gezegd: de privacywetgeving staat in de weg van betere communicatie tussen de verschillende onderdelen van de strafrechtketen. Nou, als we het toch hebben over uitvoeringstoetsen, dan moet ik zeggen dat ik heel opstandig word van het woord "privacywetgeving", dat in de strafrechtketen wordt tegengeworpen aan het maken van goed beleid. Dat kan je niet als algemene term op tafel leggen. De vraag is dan ook of de minister hier uitgebreid op in wil gaan — dat hoeft niet per se in een antwoord nu — en wil toezeggen dat wij een exact overzicht krijgen van de knelpunten op het gebied van privacy binnen de strafrechtketen die wij kunnen weghalen, zodat de strafrechtketen beter functioneert.
Ik moet hier een opmerking maken over de onafhankelijkheid van de rechtspraak en daarmee ook van de rechtspleging. Ik weet heus wel dat alle officieren van justitie tamelijk eigengereid zijn; dat is maar goed ook. Zij moeten zelf een beslissing maken in hun eigen zaak en daar moeten wij ons als Kamer verre van houden. Dat is mijn algemene standpunt. Tegelijk is het zo dat de minister zo ontzettend veel kan doen op alle gebieden van bedrijfsvoering die dus níét zien op de onafhankelijkheid van de beslissingen ter zake van vervolging en berechting. Kan de minister ingaan op de vraag hoe hij nu voortvarend ter hand neemt dat er echt iets gebeurt, om ervoor te zorgen dat we hier volgend jaar niet nog een keertje zo zitten of dat andere mensen hier nog een keertje zo zitten om dezelfde problematiek nog een keertje te gaan bejeremiëren? Ik spreek hem aan in zijn, letterlijk, ambtelijke functie als "de minister". Het moet gewoon een keertje klaar zijn na deze ongenadige kritiek van de Rekenkamer.
Tot slot, meneer de voorzitter — ik ben vast door mijn tijd heen — wil ik nog één opmerking maken over iets heel simpels, waar Nieuw Sociaal Contract ook fundamenteel achter staat. Zware criminelen moeten zwaar worden gestraft; lichte criminelen moeten licht worden gestraft. We hebben niet voor niks een initiatiefwet over elektronische detentie ingediend. De indringende vraag aan de bewindspersonen — dat zeg ik in het meervoud, in dit geval — is: hoe daarmee om te gaan? Valt in de elektronische detentie ook een oplossing te vinden voor het geconstateerde probleem, namelijk het gebrek aan geld en het gebrek aan capaciteit, waar we met z'n allen mee hebben te dealen?
Tot zover, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koops. Dan geef ik tot slot van de kant van de Kamer in de eerste termijn het woord aan de heer Aardema, die spreekt namens de PVV.
De heer Aardema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Veel is al gezegd. Het is duidelijk dat het al jarenlang bij het ministerie van Justitie en Veiligheid niet op orde is. Het rapport van de Algemene Rekenkamer was ronduit schrikbarend. Het ministerie telt welgeteld tien onvolkomenheden, waarvan één ernstige, en dat is geen onvolkomenheid waar ze niets van afwisten. Al sinds 2012 is bekend dat er foutieve tenaamstellingen zijn. Al sinds 2012 loopt dit aantal op en inmiddels gaat het om bijna 900 zaken, waarvan het bij meer dan 140 om ernstige strafbare feiten, zoals zeden of geweldsmisdrijven, gaat. Bij de strafrechtketen zijn er vijf onvolkomenheden vastgesteld. Dat is de helft van alle onvolkomenheden. Sinds 2012 zijn er 30 rapporten opgesteld met aanbevelingen, die keer op keer niet zijn uitgevoerd. Ik noem de knelpunten bij de doorlooptijden, waarvan de informatie niet eens beschikbaar is. Het Openbaar Ministerie komt zijn wettelijke informatieplichten onvoldoende na en een op de vijf slachtoffers wordt niet adequaat geïnformeerd. Dat noem ik wanbeleid.
Voorzitter. We hebben de gifbeker nu al een paar keer doorgegeven en uitgestort over het ministerie. Ik zou er wakker van liggen. Ik ben heel benieuwd of de minister en de staatssecretaris dat ook doen. Ik wacht dus met smart op goede antwoorden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Om die goede antwoorden te krijgen, zullen we eerst even moeten schorsen, zoals we meestal doen. We schorsen 25 minuten. We zijn geschorst tot 11.20 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Welkom terug bij het wetgevingsoverleg over het jaarverslag en de slotwet van Justitie en Veiligheid 2024. We zijn toegekomen aan de beantwoording door de regering in eerste termijn. Tegen de leden zou ik willen zeggen: we lijken goed in de tijd te zitten, maar er zijn wel twee bewindspersonen die moeten gaan antwoorden op serieuze vragen. Er zijn veel vragen gesteld, dus laten we toch proberen het aantal interrupties een beetje te beperken, tot een stuk of vier vragen. En laten we die vragen dan vooral ook kort en bondig proberen te formuleren, als dat enigszins kan. Van mijn kant zal ik dan proberen er coulant mee om te gaan als er een extra interruptie nodig is. Maar houd het alstublieft bondig. Dat gezegd hebbende denk ik dat ik als eerste het woord ga geven aan de minister van Justitie en Veiligheid. Ga uw gang.
Minister Van Weel:
Voorzitter, dank. Voordat ik overga tot de beantwoording, licht ik even kort toe welke onderwerpen ik zal doen en welke onderwerpen de staatssecretaris zal doen. Ik zal wat algemene antwoorden geven op uw vragen en mij dan richten op de strafrechtketen, vervolgens op het witwassen en het afpakken en daarna op de politiecapaciteit, naar aanleiding van een enkele vraag daarover. Ik zal eindigen met de DJI, die sinds kort ook in mijn portefeuille zit. De staatssecretaris zal de overige onderwerpen behandelen, waaronder de uitvoeringstoetsen, het slachtofferbeleid en de tenaamstelling. Zo zullen wij dit opbouwen. De volgorde heb ik voor hem verzonnen, dus wellicht is die anders als hij zo meteen aan de beurt is.
Allereerst heel veel dank voor uw inbreng in de eerste termijn. Laat ik beginnen met een reflectie op hoe wij aankeken tegen het ontvangen van het rapport van de Algemene Rekenkamer, met maar liefst tien onvolkomenheden. Wij zijn daar zelf zeer van geschrokken. Dat zeg ik namens mijzelf, maar ook namens de toen nog twee staatssecretarissen maar inmiddels nog maar één staatssecretaris. Wij nemen dit zeer serieus. De onderzoeken en onvolkomenheden betreffen geen zaken die kort hebben gespeeld, dus deels is het ook een gevolg van diepgaandere en meer onderzoeken, die nu allemaal landen in het verantwoordingsonderzoek, maar dat neemt niet weg dat die alle tien geadresseerd zullen moeten worden, met de meest serieuze zorg. Daar gaan wij hard mee aan de slag. Dat zeg ik u alvast toe aan het begin van mijn inbreng in eerste termijn.
Vijf van de nieuwe onvolkomenheden liggen op het beleidsterrein van de strafrechtketen. Laat ik daar in algemene zin mee beginnen. Ik herinner me inderdaad dat eerste debat, vrij vroeg na ons aantreden, over de strafrechtketen, waarin de staatssecretaris en ik optimistisch met u in debat gingen over de stand van de strafrechtketen. Ons beeld is inmiddels wat soberder. We zijn nu bijna een jaar bezig. We hebben ons verdiept in de strafrechtketen, in de materie, in de werking daarvan en in de problematiek die daarbij speelt. We zijn tot de conclusie gekomen dat dit complexe materie is en dat we onvoldoende grip hebben op datgene wat de Kamer van ons heeft gevraagd, namelijk regie over deze keten, op een zodanige manier dat die leidt tot kortere doorlooptijden en een betere prioriteitstelling. Dan ga je je afvragen hoe dat komt. Wat hebben wij laten liggen? Hebben we geen goede afspraken gemaakt? Welke middelen zijn er nu nodig? Dat gaat tot en met het paardenmiddel aan toe dat ook door de Algemene Rekenkamer wordt genoemd, namelijk het geven van aanwijzingen of, zoals door sommigen van u geconstateerd, het overnemen van de bedrijfsvoering over de gehele keten.
De staatssecretaris en ik zijn daar al over in overleg gegaan met de hoeders van de strafrechtketen. Wij hebben een indringend gesprek gehad en wij komen tot de conclusie dat wij voor nu niet willen overgaan tot het geven van aanwijzingen, maar dat wij een strakkere regie gaan voeren op het volledige proces. Ik zal toelichten wat ik bedoel met "het volledige proces" en waar de knelpunten naar ons idee op dit moment zitten.
Laat ik beginnen op het aansturingsniveau. We hebben geconstateerd dat de ketenpartners weliswaar een paar keer per jaar bij elkaar komen om het gezamenlijk te hebben over de doorlooptijden, maar dat de strafrechtketen in zijn geheel zelden of nooit een onderwerp op de agenda is in de overleggen waarin wij de ketenpartners zien. Voor mijzelf spreek ik dan over het OM en de politie. Dat zijn organisaties die ik zeer regelmatig spreek over het volledige palet aan onderwerpen, maar het functioneren van de strafrechtketen in totaal of de doorlooptijden zijn daarbij geen onderwerp van gesprek. Dat geldt ook voor de organisaties waar de staatssecretaris in eerste instantie verantwoordelijk voor is. Samen met de ketenpartners hebben we geconstateerd dat dat het gremium is om ook per organisatie te kijken waar de knelpunten zitten en waar ze mee bezig zijn voor het verbeteren van de doorlooptijden.
Het tweede wat we hebben gezien is — een aantal van u noemde dat — dat het deels ook gewoon een logistiek proces is. Je hebt een koekjesfabriek met een aantal verschillende handelingen en locaties, waarbij verschillende afdelingen — ik sla het erg plat, maar dat is puur om het begrijpelijk te maken, niet om het te bagatelliseren — bezig zijn met een deel van het productieproces. Over die koppelvlakken moet je goede afspraken maken. Welke capaciteit kan er van de ene naar de andere stap toe? Zijn dat dan de juiste ingrediënten of zou je dat liever anders zien? Dat kunnen wij op hoofdlijnen centraal gaan bepalen. Wij kunnen op hoofdlijnen die prioriteiten gaan neerleggen, daar waar het gaat om: welke soort zaken willen wij nou prioriteit geven in de volledige werkstroom die er is?
Als je dat vervolgens wil inrichten in de praktijk, zijn het de regionale ketencoördinatoren waarvan wij allemaal denken dat die met de juiste richtlijnen van de top lokaal kunnen gaan kijken: hoe trekken wij met de beschikbare capaciteit van de politie en het OM en met de beschikbare zittingscapacteit binnen die prioriteitsstelling zo veel mogelijk zaken hierdoorheen? Een van de weinige positieve punten is dat die ketencoördinatoren wel degelijk zorgen voor een verbetering in het proces. Wat ze nog missen, is de steun van bovenaf om die prioriteiten te stellen en de knelpunten waar nodig op te lossen.
Ik zag bij de ketenpartners een wens om hier gezamenlijk naar te kijken en om die regie ook gezamenlijk op te pakken. De staatssecretaris en ik zullen dat blijven doen. Wij delegeren dit niet. Wij zullen dat overleg blijven houden. Wij zullen ook aan uw Kamer rapporteren over hoe we dit proces inrichten. Leidt dit nou niet tot verbeteringen, dan rest niks anders — daar ben ik ook heel helder over geweest — dan het geven van aanwijzingen. Maar op dit moment in het proces heb ik het idee dat het geven van aanwijzingen dan wel het overnemen van de bedrijfsvoering van zeer complexe organisaties — dus eigenlijk zet je er dan een laag bovenop — niet de verbetering geeft die ik wel dolgraag wil bereiken.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Koops en daarna aan de heer Aardema.
De heer Koops (NSC):
Indachtig de instructie het kort te houden, focus ik op de toezegging die zojuist werd gedaan om de Kamer op de hoogte te stellen. Kan de minister reflecteren op hoe en hoe vaak hij van plan is dat te gaan doen? Krijgen wij een wekelijkse of een maandelijkse update? Geen kwartaallijkse alstublieft.
Minister Van Weel:
Ik denk dat het met de huidige stand van informatie die wij boven water kunnen halen, niet zinnig is om dat op een wekelijkse dan wel maandelijkse basis te geven. Dat inzicht — dat is een deel van de problematiek die we moeten oplossen — is op dat detailniveau niet te geven over de volledige keten. Waar ik u over op de hoogte zal stellen is, ten eerste, wat wij op een centraal niveau moeten doen. We moeten dus met elkaar overeenkomen: wat zijn de prioriteiten die we stellen? Wat zijn de kengetallen die we schrijven? Welk mandaat geven we mee aan de ketencoördinatoren om daarin te gaan leveren?
Als dat proces loopt, gaan we vanuit de ketencoördinatoren, vanuit dat regionale niveau, zien dat die doorlooptijden verbeteren. Dan gaan we ook leren, want dan gaan we zien dat sommige regio's daar beter in presteren dan andere. Dat is niet om elkaar af te straffen, maar om van elkaar te leren. Wat heeft men in die ene regio dan gedaan? Komt het door een beter overleg met de verschillende ketenpartners, met de politie, het OM en de rechtspraak? Was er een strakkere sturing op kengetallen die het verschil heeft gemaakt? Daardoor kunnen we er uiteindelijk voor zorgen dat alles elkaar optrekt. Ik wil die regie dus gaan voeren, maar ik ga dat niet doen als de afdelingschef van de koekjesfabriek. Ik ga niet kijken hoe de ingrediënten erdoorheen gaan, maar ik ga wel op hoofdlijnen sturen en mogelijk maken dat dat gedaan kan worden.
De voorzitter:
En als het gaat om de informatievoorziening aan de Kamer: wanneer kunnen wij dat dan voor het eerst verwachten? En met welke frequentie? Dat zijn toch wel de vragen die hier leven.
Minister Van Weel:
Ik denk daarbij zelf aan halfjaarlijks, maar dat begint met een plan. Dat plan komt al eerder. Dus na de zomer komen de staatssecretaris en ik met een plan. Hoe zit dit eruit? Ik heb het nu op hoofdlijnen geduid, maar daar horen ook streefgetallen en prioriteiten bij. Die krijgt u dan van ons. Ik zou willen voorstellen om het vanaf dan halfjaarlijks te doen.
De voorzitter:
Ik zag nog een interruptie van de heer Aardema. Dan kom ik bij mevrouw Mutluer.
De heer Aardema (PVV):
Het is geenszins de bedoeling om de minister wekelijks in de nek te hijgen. Het gaat er juist om dat hij de gelegenheid te baat neemt om de oplossingen te gaan zoeken. Hij noemde ook het door hem zo genoemde "paardenmiddel" van aanwijzingen. Kunt u ook iets schetsen van een termijn waarop u dat eventueel wel zou kunnen toepassen? Wanneer gaat het omslaan?
Minister Van Weel:
Wij komen met een plan. Je moet het, denk ik, twee cycli de kans geven om te kijken of dat plan ook daadwerkelijk materialiseert. Dan zit je op twee keer een halfjaar, dus dan zit je op een jaar. Als dan de verbetering niet zichtbaar is, komen we wat mij betreft in een andere fase.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij is geen enkele minister zo concreet geweest als deze, dus ik snap deze stok. We zien dat de procesgang nu ingewikkeld is en ingewikkeld geregeld is. We weten naar aanleiding van de eerdere parlementaire verkenning die we hebben uitgevoerd dat elke organisatie en eigen financiering heeft en een aparte positie heeft ten opzichte van het ministerie. Ik dacht dat er al een plan van aanpak lag vanuit de ketenpartners. Blijkbaar heeft dat niet tot de nodige oplossingen geleid. Ik wil straks dus wel goed kunnen meten hoe ik de partijen en de minister, voor mijn part middels een nulmeting, kan aanspreken op de resultaten die worden behaald. Waar hebben we het dan over? Even terugredenerend naar de parlementaire verkenning: het ging soms ook om hele kleine dingen, bijvoorbeeld een definitie van een zaak. Als je dat samen afstemt, kun je dat wellicht ook beter volgen. Wellicht heb je wetgeving nodig die ervoor zorgt dat ze die informatie beter met elkaar kunnen delen. Met andere woorden: fijn dat er een plan komt — ik dacht dat er al een plan lag — en als er een plan komt, wil ik ook heel concreet kunnen meten hoe we dat straks gaan beoordelen.
Minister Van Weel:
Er lag een plan. Er komt een plan. Er is een manier om te monitoren en er komt een nieuwe manier van monitoren. Zo kan ik het heel kort samenvatten, maar ik licht het ook iets minder cryptisch toe voor u.
Naar aanleiding van de parlementaire verkenning is de coördinatie richting de ketenpartners versterkt, zijn de jaarlijkse aanschrijving en de planning- en controlecycli beter op elkaar afgestemd, zijn de indicatoren in de strafrechtketenmonitor aangescherpt en is bijvoorbeeld ook informatie over voorraden opgenomen in die monitor. Er wordt al gewerkt aan een meerjarenagenda, met heldere doelen. Wat betreft monitoring kan ik dus al verwijzen naar de strafrechtketenmonitor; die hebben we nu een aantal jaar gehad. Die laat over 2024 al een positiever beeld zien dan over 2023. Maar laten we eerlijk zijn: het verantwoordingsonderzoek nemen we serieus en er moet meer gebeuren. Dus boven op het plan dat er lag, komt wat ik u net heb toegelicht. Bij de strakkere regie willen we gebruikmaken van het in staat stellen van die ketencoördinatoren, van wie we de aanstelling dus met twee jaar verlengen, zodat die hun werk kunnen doen. We willen dus ruimte creëren voor het regionale niveau om in die keten te werken, niet vrijblijvend, maar met van bovenaf heldere doelstellingen en een belofte vanaf de top dat wij het mogelijk maken dat die ketencoördinatoren waarmaken wat we van ze vragen. Dat is het model zoals ik het voor me zie.
Eigenlijk heb ik hiermee gepoogd om de strafrechtketenvragen samen te vatten. Ik kan nog individueel door de vragen heen gaan, maar de vraag is waar u nog behoefte aan heeft.
De voorzitter:
Ik ben wel benieuwd: de minister overweegt een aanbeveling als het niet binnen een jaar, na twee keer een halfjaarrapportage, tot verbetering leidt. Ik ben nog wel op zoek naar: waar zou zijn aanwijzing wel of niet op kunnen zien? Waar ligt dan de grens? Ik ben daar nog wel erg nieuwsgierig naar. Dat hoor ik nog graag.
Minister Van Weel:
Daar ben ik nog niet uit. Ik heb voor mezelf de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer heeft gedaan voor de aanwijzingen gewogen. Ik denk dat dat op dit moment niet het aangewezen instrument is, maar ik wil het instrument ook niet weghalen, want ik zie het wel degelijk als een stok achter de deur, zoals mevrouw Mutluer ook zei. Als het niet anders kan, als het dus niet werkt met alle effort die we er nu in steken, moet het op een andere manier. Dan zal ik me gaan beraden op het inzetten van de aanwijzing: wat betekent dat nou, waar grijp je dan op in?
Zoals ik al zei, geloof ik niet zozeer in het inzetten van een nieuwe controleorganisatie boven de organisaties of het creëren van een extra laag in de bedrijfsvoering. Ik denk dat daarvan ook voorbeelden zijn, overigens ook in de medische wereld, die laten zien dat we doorgeslagen zijn in het logistieke proces. Soms lijken we het te zien als een koekjesfabriek en hebben we onvoldoende aandacht voor het proces en het product dat er ligt.
Ik wil ook niet ingrijpen in de onafhankelijkheid van de rechtspraak dan wel het OM. Dat is voor mij een andere grens waaraan ik zit. Ik wil me niet mengen in de inhoudelijke afwegingen die daarbij gemaakt worden. Dat luistert dus nauw. Ik durf dat nog niet zozeer te omlijnen, maar ik heb daar nog een jaar voor, al heb ik dat hopelijk niet nodig.
De heer Sneller (D66):
Eén stapje terug. De minister begon zijn inleiding met de woorden dat de bewindspersonen er zeer van geschrokken waren en dat ze het zeer serieus nemen. Maar wat is nou zijn analyse van wat er is gebeurd in het verleden, waardoor het van twee naar tien is gegaan? Wat zit er nou onder, een slag dieper dan "geschrokken" en "plan van aanpak"? Dat plan van aanpak voor de strafrechtketen klinkt overigens goed, maar wat zit er wat de minister betreft nou onder?
Minister Van Weel:
De tien onvolkomenheden zijn allemaal geen zaken die in 2024 zijn begonnen. Er zit dus het element in dat de Rekenkamer nu gekeken heeft naar zaken waar ze in het verleden niet of in een ander frame naar hebben gekeken, namelijk niet via een verantwoordingsonderzoek, maar via een tussentijds onderzoek. Dat zeg ik absoluut niet om de uitkomst te bagatelliseren, maar ik vind wel enige steun in het rapport van de ADR, die in ieder geval schrijft dat het beheer van de organisatie als zodanig op peil is gebleven. Ik denk niet dat de organisatie in 2024 ineens volledig is losgeslagen en dat we daarom zitten met een enorme toename van het aantal onvolkomenheden; zo kan ik het niet verklaren. Ik denk dat de meeste van deze onvolkomenheden er al zaten, maar nu door de Algemene Rekenkamer naar boven zijn gehaald. Deels kan ik dat verklaren doordat al die onderzoeken nu landen in het verantwoordingsonderzoek, terwijl dat misschien voorheen separaat was, maar dat maakt ze niet minder terecht. We zullen er dus iets mee moeten. Sommige van de onvolkomenheden zie ik wel als systemische onvolkomenheden. Die moeten we eruit halen. Ik noemde net de strafrechtketen en wat we denken daaraan te moeten doen, maar in de toename an sich zie ik geen systemische verslechtering.
De heer Sneller (D66):
Dat snap ik. Tegelijkertijd zie ik dat een aantal van die onvolkomenheden al tien jaar lang lopen en nog niet zijn opgelost. Dat vraagt om iets meer dan incidentenmanagement, om het even heel plat te zeggen. Het vraagt inderdaad om een systemische analyse: wat verbindt die dingen nou met elkaar? Blijkbaar speelt dat toch op het departement. Dat is de analyse die ik hier als puzzelstuk nog mis om te kunnen zeggen: dat is een gemeenschappelijke oorzaak van een aantal van die problemen. Of niet, maar dan is dat ook de analyse. Daar zou ik de minister ten slotte nog één keer toe willen uitdagen.
Minister Van Weel:
Ik snap uw vraag. Ik denk dat dit per onvolkomenheid anders zit. Sommige zijn echt het gevolg van iets wat in een bepaalde organisatie heeft gespeeld, en dan zul je daar ook de oplossing moeten vinden. Andere zijn echt breder. Dan denk ik bijvoorbeeld aan de strafrechtketen, waar we het net over hebben gehad. U vroeg mij: wat is nou de rode lijn die u hieruit haalt? Bij die laatste is dat dat gedeelde verantwoordelijkheid vaak geen verantwoordelijkheid is. Dat is bij hele grote organisaties, zoals Justitie en Veiligheid, met een heleboel verschillende uitvoeringsorganisaties, ketenpartners en raakvlakken, denk ik een valkuil die op de loer kan liggen, niet alleen bij deze onvolkomenheden, maar ook in algemene zin. Als het politieke niveau het enige niveau is waarop het bij elkaar komt, is dat onvoldoende om het eigenaarschap te creëren voor dingen die de eigen kolom overstijgen. Dat is er eentje die wij zeker meenemen, ook in de manier waarop wij het ministerie aansturen.
Dan nog één specifieke vraag van mevrouw Mutluer over de ICT-systemen. Wij spreken vaak in verschillende formats over ICT-systemen. Het is niet mijn hobby, maar noodgedwongen heb ik er wel veel mee van doen gehad in mijn verleden en ook in deze baan. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik niet geloof in overkoepelende systemen die voor verschillende organisaties de hemel op aarde gaan brengen. Dat beloven veel bedrijven wel, maar in alle ICT-trajecten die ik heb meegemaakt in mijn leven, eindigde dat in een hoop verdriet, een hoop vertraging, een hoop kostenoverschrijdingen en uiteindelijk in systemen die outdated zijn tegen de tijd dat je ze invoert. Ik geloof veel meer in het op praktisch niveau kijken naar de koppelvlakken tussen systemen. Welke informatie hebben de verschillende ketenpartners nodig en wat kan daarin verbeterd worden zonder dat we daar een grand design op loslaten?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
De inspectie heeft dit in het verleden ook bevestigd. Zij zeggen dat de informatiehuishouding niet op orde is. Collega Koops gaf nog aan dat de AVG naar voren wordt gebracht als een groot probleem. Ik was het eigenlijk wel eens met mijn collega Koops, die zei: breng dat dan in beeld, zodat je het eventueel via wetgeving of anderszins kunt oplossen. Het moet immers sowieso in 2029 gaan werken, zeg ik ook tegen de minister, gelet op de grote uitdaging van de megawetgevingsoperatie ten aanzien van het Wetboek van Strafvordering. Dus hoe gaat hij daarvoor zorgdragen?
De voorzitter:
Ik zie de interruptiewens maar laten we eerst een antwoord vragen aan de minister. Wellicht sta ik daarna nog een aanvullende vraag toe.
Minister Van Weel:
Ik wil in die eerste brief wel terugkomen op welke actuele knelpunten er evident bekend zijn. Ik ben het met u eens dat we dan moeten kijken wat er via wetgeving aan gedaan kan worden. Als we het naar aanleiding van de vraag van de heer Sneller dan toch hebben over systemische zaken, moet ik wel eerlijk zeggen dat het niet kunnen delen van gegevens wel een van de zaken is die elke keer langskomen, al blijkt het niet in alle gevallen de daadwerkelijke oorzaak van het probleem te zijn. Ik wil niet de illusie wekken dat er alleen maar een gebrek aan wetgeving is. Het gaat vaak ook om kennis van die wetgeving, om bekendheid, om elkaar weten te vinden. Wat heeft de ander nodig?
Daar hebben we een loket voor ingericht binnen het ministerie, waar mensen zich kunnen melden die knelpunten ervaren in de gegevensdeling. Dan gaan we kijken of we te maken hebben met een wetgevingsprobleem. Komt dat vaker voor? In dat geval moeten we er inderdaad wat mee doen in de wetgevingssfeer. Heeft het te maken met onbekendheid met elkaars werk? Dan moeten we daar wat aan doen. Heeft het te maken met systemen? Dan moeten we daar wat mee. Op die manier proberen we dat systemisch te tackelen. Ik zou de wet dus zeker niet op voorhand de schuld willen geven van alle gevallen waarin informatie niet op een juiste wijze wordt gegeven. Maar waar dat wel het geval is, komen we daarop terug.
De heer Koops (NSC):
Dit is echt een onderwerp naar mijn hart, met name nu we concreet aan het worden zijn. Feitelijk hoort dit samen met wat mevrouw Mutluer zojuist zei. Alle ketenpartners die aan de rondetafel over financieel-economische criminaliteit zaten, begonnen hierover, zonder enige uitzondering. In het rondetafelgesprek over de strafrechtsketen, die te onderscheiden valt van de bovengenoemde rondetafel was dat hetzelfde verhaal. We hebben sinds afgelopen maart die nieuwe wet over samenwerkende organisaties en de informatiedeling binnen die samenwerkende organisaties. Dat is voor mij nog onbekend en onontgonnen terrein, en ik denk eigenlijk voor de meesten van ons, want die wet is er net. Ik zou het enorm waarderen als de ... Nee, ik ga het anders zeggen. Ik ga de minister vragen om toe te zeggen dat hij heel concreet gaat worden in een lijst met onderwerpen waarmee de Tweede Kamer zich moet bezighouden met informatiedeling of het verbeteren daarvan, plus de gevallen waarin wij daar eenvoudigweg niets aan kunnen doen. Dat betreft dus gevallen waarin wij er gewoon mee te dealen hebben dat die informatie niet gedeeld kan worden, om wat voor reden dan ook. Dan kunnen we links en rechts heel goed schiften waar we onze inspanning op moeten richten, allemaal in het kader van onze controlerende taak, maar ook als medewetgever.
Minister Van Weel:
Ik zie het enthousiasme van de heer Koops voor dit onderwerp. Ik zit even te denken hoe ik hier op de beste manier recht aan kan doen. Ik ga niet beloven dat ik ga komen met een alomvattende bijbel gegevensdeling. Daarvoor komt het onderwerp gewoon op te veel plekken voor. Zoals u weet, ben ik wel bezig met een ultieme poging om de coldcase-informatie beschikbaar te houden. Het gaat mij niet lukken om die verkenning voor de zomer af te ronden. Ik zal wel komen met wat ik aan het doen ben op dit moment, maar ik kom na de zomer met de uitkomsten daarvan. Dat lijkt mij eigenlijk een goede gelegenheid om even een tour de table te maken en te kijken: wat speelt er verder? U noemt al de invoering van de WGS en andere zaken rondom gegevensdeling. Er lopen ook een aantal EU-trajecten — daar kom ik zo op terug als het over witwassen gaat — die daaraan raken. Ik denk dat dat u zal helpen.
Voorzitter. Dat was dan mijn brug naar witwassen en afpakken. Ik heb u daar gisteren een brief over doen toegaan in het kader van ondermijning. Het zal u zijn opgevallen dat een heel groot deel van die brief in het kader staat van het afpakken van crimineel vermogen, want dat is natuurlijk een van de belangrijkste en meest effectieve manieren om criminelen dwars te zitten. Dat moeten we op alle niveaus doen. Het gaat erom het criminele verdienvermogen te doorbreken. Dat zit 'm op witwassen. Onlangs heb ik met de minister van Financiën een nieuwe witwasaanpak naar de Kamer gestuurd. Onze insteek daarbij is om het leven makkelijker te maken voor mensen die van goede wil zijn en nu vaak onnodig te maken krijgen met enorm veel hoepeltjes waar ze doorheen moeten springen, terwijl de criminelen om die hoepels heen lopen. Dat is een van de zaken waar we verandering in willen brengen.
Het deze week in de Eerste Kamer aangenomen wetsvoorstel voor het verbod op contante betalingen boven de €3.000 is wat mij betreft ook een heel goed voorbeeld van hoe je het makkelijker kunt maken voor de mensen die van goede wil zijn en hoe je het moeilijker kunt maken voor de criminelen die nou juist gebruikmaken van dit soort middelen. Ik zie heel veel commentaren dat wij zouden proberen het contante geld van burgers af te pakken. Ik maak hier dan maar van de gelegenheid gebruik om te zeggen: het tegendeel is het geval. Ik denk dat de meeste mensen zich niet kunnen heugen wanneer ze voor de laatste keer een contante betaling van €3.000 of meer hebben gedaan. De strikvraag daarachteraan is: was dat een witte betaling? In die zin denk ik dat we juist door dit soort hele simpele regels checks-and-balances die iedereen in de weg zitten, kunnen weghalen uit het systeem, terwijl we daarmee ondertussen toch een heleboel crimineel witwaspotentieel weghalen. Het voorkomen van witwassen is dus één doel. Een tweede is het verstoren van het ondergrondse bankierssysteem. Er komt een WODC-onderzoek. Dat komt nog dit najaar. We hopen dat dat ook aanknopingspunt biedt om het ondergronds bankieren aan te pakken.
Het werd al genoemd door de heer Van Nispen: we hebben de beslagdoelstellingen in ieder geval gehaald. Dat leidt er op termijn hopelijk toe dat we dus ook de afpakdoelstellingen ruimschoots gaan halen. Ik ben wat dat betreft optimistisch. Ja, het percentage van wat we afpakken is laag. Dat moet omhoog. Daar zijn deze inspanningen dus ook op gericht. Tegelijkertijd zien we dat het dus wel lukt om die doelstellingen te halen. Moeten de doelstellingen dan omhoog? Dat is een vraag waar we het in de toekomst over moeten hebben.
Wat wel in de weg zit, is dat de constructies steeds schimmiger en steeds internationaler worden. Daar gaat de Europese Confiscatierichtlijn ons enorm mee helpen. Die zal dus in november 2026 van kracht worden. Nog voor de zomer gaat het wetsvoorstel om die implementatie mogelijk te maken in consultatie. Dat houdt weer verband met gegevensdeling, zeg ik tegen de heer Koops, want dat maakt het mogelijk om meer gegevens uit te wisselen tussen landen en om dit soort netwerken die zich wijd vertakken over verschillende landen beter aan te pakken.
Overigens is een van de trajecten waar we volop op inzetten de digitale valuta. Ook bitcoins en aanverwanten worden veelvuldig gebruikt, dus het afpakken van dit soort cryptowallets is nadrukkelijk ook een steeds groter wordend onderdeel van dit soort confiscatiezaken.
Op een wat lager niveau — ik vertelde dat we dat op alle niveaus moeten doen — hebben we het maatschappelijk herbestemmen. Ik heb daar een aantal schitterende voorbeelden van gezien, waarbij drugspanden of in beslag genomen snelle auto's een beter en nieuw doel krijgen. Dat dient twee doelen. Eén: het is mooi dat de maatschappij er wat aan heeft. Twee: het toont ook aan al diegenen die denken dat dit een aanlokkelijke loopbaan is, dat het dat niet is, omdat die Audi RS6 uiteindelijk gewoon op de autotechniekschool staat om kinderen te helpen monteur te worden, in plaats van dat die gebruikt kan worden om door de straten van Rotterdam te racen.
Dat is ten slotte het laatste verband daar: de patseraanpak en de nieuwe Europese wetgeving. Dat is de non conviction based confiscation. Heel plat geslagen omschrijf ik dat weleens als volgt. Als jij op dit moment drie ton in je keukenkastje hebt liggen, dan moet ik aantonen dat het crimineel vermogen is. In de toekomst wordt dat anders. Dan is het aan degene die de drie ton in z'n keukenkastje heeft liggen om aan te tonen dat dat legitiem vermogen is. Ik denk dat dat omdraaien van de bewijslast, zeker in dit soort zaken en bij de evidente en simpele zaken, echt een enorm verschil gaat maken en ons leven makkelijker gaat maken.
Kortom, er loopt een hoop. Ik vind dit een van de meest belangrijke ontwikkelingen. Natuurlijk moeten we de drugs pakken die uiteindelijk de oorzaak zijn hiervan, maar uiteindelijk doen deze mensen het maar om één reden, namelijk om heel veel geld te verdienen. Dus het afpakken van dat geld of het onmogelijk maken om dat geld te gebruiken, lost uiteindelijk een heleboel problemen op.
Voorzitter. Ik denk dat ik daarmee ook de individuele vragen rondom witwassen heb beantwoord.
De heer Sneller vroeg naar de extra zedencapaciteit bij de politie. Hoe staat het daarmee? De zedencapaciteit is de afgelopen jaren uitgebreid bij de politie. Via de motie-Klaver zijn er sinds 2020 110,3 … Die "komma drie" kan ik niet helemaal duiden. Het is erg nauwkeurig, moet ik zeggen! Maar er zijn ruim 100 fte toegevoegd aan de opsporingscapaciteit en aan de docentencapaciteit. Via de motie-Hermans is er nog een keer 30 fte toegevoegd aan de zedenteams. Maar er is wel sprake van onderbezetting. Er wordt gekeken naar alternatieve mogelijkheden, zoals instroom via specialistische zij-instromers met specifieke kennis van seksuele misdrijven. We hebben daar gisteren ook een vragenuur over gehad. Het is nadrukkelijk een van de speerpunten, ook voor de politie, net als de onlinecomponent daarvan, waarbij mogelijk zij-instromers volwaardig kunnen bijdragen aan de opsporing.
Maar ik zeg er wel bij: dit is niet werk voor iedereen. Dat zien we ook. Dus het stelt hoge eisen aan de mensen die dat werk gaan doen. Mensen moeten ook intrinsiek gemotiveerd zijn om dit werk te doen. Het is ook zwaar werk. We zien ook dat er mensen zijn die op een gegeven moment weer uitstromen of ander werk willen gaan doen dan het zedenwerk. Daarbij moeten we blijven zoeken naar oplossingen. Dit is, vrees ik, wel waar we mee te maken hebben.
Dan kom ik bij de DJI. We kunnen niet ontkennen dat er enorme uitdagingen liggen op het gebied van de DJI en dat de voormalig staatssecretaris alles heeft gedaan om in ieder geval inzichtelijk te maken waar die uitdagingen liggen en daar aandacht voor te vragen. Dat zullen wij blijven doen, in welke constellatie dan ook. In ieder geval zal dat binnen het ministerie van Justitie en Veiligheid zijn. We zullen daar aandacht voor blijven vragen.
Laat me eerst een technische vraag beantwoorden over de bezuiniging van 23 miljoen op de DJI, zoals genoemd door de heer Koops, en de inzichtelijkheid daarvan. Daarna kom ik op het algemene verhaal van de DJI en hoe we daar nu verder mee omgaan.
De 23 miljoen is geen bezuiniging, maar het wettelijk verplicht eenmalig afromen van het eigen vermogen in 2024. Dat is dus een technische handeling, geen bezuiniging. Het eigen vermogen is bedoeld om incidentele financiële tegenvallers op te kunnen vangen. Dat mag maximaal 5% van de gemiddelde jaaromzet bedragen. Dus de afroming zorgt er niet voor dat er verder, in aanvulling, personeel moet uitstromen of dat er gebouwen moeten worden gesloten. Laten we eerlijk zijn: de problematiek bij DJI's is van een dusdanige omvang dat de incidentele 23 miljoen daar weinig in zal betekenen.
Wat doen we dan wel? U weet: er is geen extra geld beschikbaar gekomen bij de Voorjaarsnota voor de capaciteit van de DJI. Dat betekent dat die wens voor extra geld voor capaciteitsuitbreiding en onderhoud aan de bestaande gebouwen nog staat. In een volgend financieel besluitvormingsmoment zal dat nog steeds als claim worden ingediend. Maar ook daarvan weten we natuurlijk niet hoe uiteindelijk de politieke weging zal zijn. Dus er wordt ook gekeken naar andere zaken. Ik hoop nog voor het reces te komen met een brief met de stand van zaken rondom de DJI. Ik kan wellicht al wel een aantal punten aanstippen die we daarin in ieder geval de revue zullen laten passeren.
Daarbij begin ik — ik kijk naar de heer Sneller — met elektronische detentie. Dat is nu eenmaal een van de alternatieven die we zullen moeten onderzoeken in het licht van de capaciteitsuitdagingen die we hebben. We hopen dat dit in ieder geval voor korte straffen enige druk op de capaciteit kan wegnemen, waardoor we de vrijgekomen celcapaciteit kunnen gebruiken voor het insluiten van andere gedetineerden. Dat neemt niet weg dat de codezwartdreiging niet weg is, dus ook andere avenues zullen bewandeld worden. Ik wil niet vooruitlopen op de brief waar ik mee kom. Ik hoor uw zorgen. Die zorgen zijn ook mijn zorgen, en wel heel direct, aangezien het nu ook mijn portefeuille behelst. We zullen daarin een weg voorwaarts moeten vinden.
De voorzitter:
Voordat ik de heer Koops het woord geef voor een interruptie: de minister zegt hier "voor de zomer". Die brief komt denk ik, even uit m'n hoofd, wel voor 1 juli, zodat we die kunnen betrekken bij het wetgevingsoverleg over de suppletoire begroting.
Minister Van Weel:
Ja, dat gaat lukken.
De voorzitter:
Dan is er een interruptie van de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Ik kan het gewoon niet laten liggen. Als het om het afromen van het eigen vermogen gaat, gaat het dan ook terug naar de DJI? Ik denk aan het ziekteverzuim, dat op dit moment boven de 10% ligt onder de piw'ers. Ik weet zeker dat je, als je vijf minuten nadenkt, een heel aantal acute maatregelen kunt verzinnen waarmee je acuut problemen oplost binnen de DJI. "Afromen" klinkt een beetje als weghalen en het op de grote hoop gooien of ergens anders aan besteden. Dat is nou net wat we niet willen, hè? Hoort u mij?
De voorzitter:
Dit was uw vraag?
De heer Koops (NSC):
Ik wacht even tot de minister weer onze kant op kijkt; dat is een onderdeel van het proces hier. Gaat de minister nou onderzoeken hoe die 23 miljoen eigen vermogen van de DJI kan worden besteed aan al die voorzieningen waarop gekort is in de afgelopen jaren, met name op het gebied waar de acute problemen kunnen worden opgelost? Ik denk, nogmaals, heel erg sterk aan dat ziekteverzuim. Dat is zo veelzeggend. Dat is iets wat volgens mij eenmalig moet worden opgelost of aangepakt.
Minister Van Weel:
Er zitten plussen en minnen in de begroting, ook waar het de DJI aangaat. Dat geldt zowel terugkijkend naar 2024 als voor de suppletoire begroting. Ik wil u wel toezeggen om in die brief die we aan het maken zijn dat nog even op een rijtje te zetten, zodat het bij de behandeling van de tweede "sup" kan worden betrokken, dus voor 1 juli.
De heer Koops (NSC):
Meneer Van Nispen heeft nog een interruptie voor u.
De voorzitter:
Ik ben het als woordvoerder van de SP helemaal eens met de heer Koops. Hij beschreef het treffend. Het is maar welk woord je eraan geeft. Je kunt dit "afromen" noemen. Je kunt ook zeggen "we halen dat geld weg bij de DJI" of je noemt het wel een bezuiniging. Technisch gezien is het misschien een afroming van het eigen vermogen, maar dat had natuurlijk ook uitgegeven kunnen worden aan andere zaken. Dat is natuurlijk een politieke keuze. We kunnen er vijf minuten over nadenken, maar we kunnen ook kijken naar welke voorstellen er allemaal al gedaan zijn, bijvoorbeeld vanuit het personeel en de vakbonden, die bijvoorbeeld hebben gevraagd om een eenmalige arbeidsmarkttoelage omdat zij op dit moment met veel te weinig collega's veel te zwaar werk aan het doen zijn. Daar had dat geld natuurlijk prima aan besteed kunnen worden. Daar is niet voor gekozen.
Mijn vraag is als volgt. De minister zegt: die claim was er; er is geen geld gekomen en we weten niet hoe de weging uit zal vallen. Mag ik er wel even op wijzen dat het nu de verantwoordelijkheid van deze minister is om te knokken als een leeuw om ervoor te zorgen dat het geld er komt? We kunnen toch niet toestaan dat gevangenen nu hun straf niet volledig uitzitten, dat personeel meer dan op het tandvlees loopt et cetera? Dat is toch de verantwoordelijkheid van deze minister? Ik wil graag voor 1 juli weten hoe hij ervoor gaat zorgen dat er zo snel mogelijk extra geld komt, dus niet eens óf dat gebeurt, maar gewoon hoe hij dat gaat doen en hoeveel dat zal zijn.
Minister Van Weel:
Dat laatste heb ik zeker niet zelf in de hand, want een onderdeel van de besluitvormingsmomenten die we hebben in een jaar, is het integraal afwegen — dat doen we kabinetsbreed — welke middelen er beschikbaar zijn om aan welke claims in welke volgorde van prioriteit invulling te geven. Bij de Voorjaarsnota is dat uitgevallen zoals u bekend. Voor een aantal zaken is geld gevonden. Ik noem maar even het begin van een aanpak van de weerbaarheid. Voor de DJI-capaciteit is dat niet het geval. Dus waar u mij terecht op aanspreekt, is dat dat nu mijn verantwoordelijkheid is en dat ik mij daar dus hard voor zal moeten maken. Dat zal ik dan ook doen.
De voorzitter:
Daar plak ik nog één vervolgvraag aan vast. Ik hoor de minister op geen enkele wijze afstand nemen van de woorden van zijn voorganger, de vertrokken staatssecretaris Coenradie. Dus eigenlijk zegt deze minister hier — dit is de eerste keer dat wij deze minister hierover spreken: "Ik ben het daarmee eens. Ik zie ook de nood van DJI. Ik vind ook dat de claim die er ligt eerder in de orde van grootte van honderden miljoenen euro's is dan dat we er zijn als we die 23 miljoen niet zouden afromen." Dus eigenlijk zegt de minister hier hetzelfde. Dat verbaast me niks, hoor. Het is meer even ter bevestiging. De minister zegt dat hier eigenlijk net als zijn voorganger, die daar steeds erg duidelijk over was.
De heer Koops (NSC):
Nog even een piepklein puntje van orde hier. Is het inderdaad zo dat de vraag aan de minister moet worden gesteld, of hoort die bijvoorbeeld partieel ook thuis bij de staatssecretaris voor Rechtsbescherming? Dat is even een punt van orde, dat de meest gerede persoon in ieder geval antwoord geeft.
Minister Van Weel:
Nu komen we op het heikele punt van portefeuilleverdelingen. Daar worden op andere astrale niveaus eieren over gelegd. Daar zijn wij niet bij betrokken, maar hangende die besluitvorming vervalt de portefeuille van de staatssecretaris formeel gezien aan de minister. Hoe we dat gaan doen als we in andere en wellicht rustigere vaarwateren terechtkomen, daar komen we nog over te spreken. Maar voor dit moment zijn de vragen aan de goede persoon gericht.
Ik herken de problematiek bij DJI. Dat is denk ik kort en goed het antwoord op uw vraag. Ik zei al dat we niet alleen maar gaan kijken naar wat de claim is voor uitbreiding. We gaan ook kijken naar alternatieve methoden. We zullen wel moeten. Zelfs als we morgen beginnen met het bouwen van detentiecapaciteit, duurt het nog lang voordat die uiteindelijk instroomt en het probleem is acuut. Dus nee, ik neem niks terug van de woorden van de staatssecretaris daarover.
De heer Sneller (D66):
De rest doen we bij de Voorjaarsnota, maar in het kader van het verantwoordingsonderzoek met als titel Doen wat je belooft was de staatssecretaris ook altijd heel helder over welke ambities voor strafverzwaring et cetera et cetera er in het gedrang komen als dat geld niet komt. Dus ook vanwege de eerlijke afweging een vraag. Er werd net terecht gezegd over de strafrechtketen: als je prioriteiten stelt, stel je ook posterioriteiten. Wat krijgen wij in die brief van 1 juli over de beleidsmatige kant en de consequenties als dat geld er niet komt? Want dat is volgens mij ook wat er eerlijk en transparant nodig is voor de Kamer om vervolgens die keuze te kunnen maken.
Minister Van Weel:
Hoe ga ik dit uitleggen? Ik bestrijd dat er nu een een-op-eenkoppeling is tussen sommige strafverzwaringstrajecten en de capaciteitsproblematiek van DJI. Die relatie is niet nul, maar die relatie is ook niet een-op-een. Als wij op dit moment een strafverzwaringstraject inzetten, dat dan over twee jaar leidt tot een tenuitvoerlegging met een bepaalde strafmaat, leidt dat, in de tijd, tot een extra capaciteitsbeslag op de DJI dat normaalgesproken gewoon verdisconteerd wordt in het normale wetgevingstraject en de implementatiegelden die daarvoor voor de hele keten beschikbaar worden gesteld. Daar wordt ook nu niet aan getornd. Daaronder ligt een breder capaciteitsvraagstuk, namelijk dat we gewoon gevangenissen te kort hebben en cellen te kort hebben. Ik ga u dat duiden in de brief van 1 juli, aan uw frons te zien op een helderdere manier dan ik het nu probeer te doen. Voor mij ligt er niet een een-op-eenkoppeling waardoor al die strafverzwaringstrajecten stil moeten komen te liggen zolang we geen uitbreiding hebben gehad van de cellencapaciteit. Dat neemt niet weg, zoals ik net zei, dat bij elke strafverzwaring die we invoeren de daarbij behorende middelen, gewoon PxQ, ook voor de DJI beschikbaar moeten worden gesteld.
De voorzitter:
De minister noemt het de brief van 1 juli, maar het debat is op 1 juli. We hopen niet dat die brief één dag van tevoren komt. Dat zeg ik hierbij. De afspraak is toch dat wordt gestreefd naar een week voor het debat.
Minister Van Weel:
Nu maakt u het wel krap voor mij. De wens was voor 1 juli. Dat ga ik u toezeggen, maar die tijd heb ik denk ik wel nodig voor de afstemming. Maar niet op, maar voor.
De voorzitter:
Maar dan zeg ik toch als ondervoorzitter van deze commissie dat de minister ook wel zal begrijpen dat het debat goed voorbereid moet kunnen worden. Een week zal niet in alle gevallen haalbaar zijn, maar ik vind een dag van tevoren heel erg krap voor Kamerleden om een debat fatsoenlijk voor te bereiden. Ik hoop dat het dan in ieder geval voor het weekend kan, omdat het debat op dinsdag is.
Minister Van Weel:
Ik hoor u en ik ga doen wat ik kan.
De voorzitter:
Dan is de minister daarmee tot een afronding gekomen van zijn beantwoording in eerste termijn, waarvoor dank. Dan geef ik het woord aan de staatssecretaris Rechtsbescherming.
Staatssecretaris Struycken:
Dank u, voorzitter. Vandaag spreken we over het jaarverslag 2024. Daar staat heel veel in aan beleid dat in 2024 door dit kabinet en deels door het vorige kabinet is geïnitieerd. Maar de focus ligt uiteraard op de drie thema's die vandaag ter discussie zijn gesteld door uw Kamer, die voortkomen uit het Rekenkameronderzoek. In die volgorde behandel ik dus de tenaamstellingen, de slachtoffers en de uitvoeringstoetsen.
De problematiek van de foutieve tenaamstellingen heeft geresulteerd in een ernstige onvolkomenheid. Die komen niet veel voor. De Algemene Rekenkamer heeft hier nu heel duidelijk heel scherpe aandacht voor gevraagd. In zekere zin zijn wij de Rekenkamer daar dankbaar voor, want het staat nu onmiskenbaar op de agenda en op de radar, ook bij mij. Wij zijn daardoor allemaal doordrongen geraakt van de ernst van de problematiek en van de prioriteit die het moet krijgen bij de aanpak. Sinds ik in januari door de Rekenkamer ben geïnformeerd over de tussentijdse resultaten van het onderzoek zijn diverse acties in gang gezet.
De eerste stap is een snelle analyse van de 867 zaken geweest om inzicht te krijgen in de aard van de zaken en in de stand van zaken, om te beginnen met de 141 zwaardere zaken.
De tweede stap is het plan van aanpak. Dat kent drie prioriteiten. De eerste prioriteit is het ontwikkelen van een toetsings- en handelingskader. De eerste versie daarvan zal naar alle waarschijnlijkheid begin juli in concept gereed zijn. Dan wordt in de zomerperiode gekeken of dit kader uitvoerbaar is, ook in overleg met de ketenpartners.
De tweede prioriteit is de aanpak van de 867 zaken die op de lijst staan, op basis van dat toetsings- en handelingskader. Het doel is natuurlijk om duidelijkheid te krijgen over de tenaamstelling zoals die is vermeld in het vonnis en om te kijken wat er moet gebeuren om die lijst te verkleinen.
De derde prioriteit is het voorkomen van fouten in de identiteitsvaststelling in de strafrechtketen. Het is daarbij niet alleen van belang hoe kan worden voorkomen dat er in de toekomst fouten ontstaan, maar ook hoe fouten vroegtijdig kunnen worden hersteld. Daarmee moeten we in kaart brengen waar verbeteringen mogelijk zijn, samen met de ketenpartners. De schatting is dat er nu in ongeveer 50 zaken per jaar geconstateerd moet worden dat de tenaamstelling in het vonnis niet deugt. Dat is dus nadat in eerdere fases eventuele fouten in de identiteitsvaststelling waar mogelijk al zijn gecorrigeerd. Desalniettemin komen we op jaarbasis op de 85.000 strafzaken in ongeveer 50 gevallen tot de conclusie dat er een vonnis ligt dat onherroepelijk is, maar waarbij er twijfel is over de tenaamstelling. Het is dus geen afgeronde reis, want er komen zaken bij. Daarom is het cruciaal dat ook deze derde prioriteit veel aandacht krijgt, zodat we die 50 zo veel mogelijk terugbrengen door fouten bij de identiteitsvaststelling om te beginnen zo veel mogelijk te verkleinen en zodat we er duidelijkheid over krijgen hoe we eventuele vroegtijdig in het proces geconstateerde onjuistheden kunnen herstellen.
Dit alles, met name die derde prioriteit, vergt overleg tussen ketenpartners. Daarom hebben we een programmadirecteur aangesteld om dit project in dit traject in goede banen te leiden, op de kortst mogelijke termijn.
Het is natuurlijk van belang om ook te identificeren hoe deze situatie zo lang heeft kunnen voortbestaan. Ik denk dat dat een belangrijke aanleiding is geweest voor de Rekenkamer om te komen tot de kwalificatie "ernstige onvolkomenheid". De situatie bestaat al lang en heeft te lang geduurd. Daarom is mijn besluit dat we een externe evaluatie laten uitvoeren, precies om beter inzicht te krijgen in de informatieverschaffing hierover, zowel binnen Justid als binnen het ministerie. Ik zal u nader informeren hoe deze externe evaluatie vorm krijgt en wie die evaluatie zal uitvoeren. Ik kom daar zo nog op terug.
In het rapport van de Algemene Rekenkamer …
De voorzitter:
U heeft uw eigen zin nu toch al onderbroken, dus dat geeft mij de gelegenheid om de heer Koops de gelegenheid te geven zijn interruptie te plaatsen.
De heer Koops (NSC):
Ik zit echt mijn interrupties te verkwisten, ben ik bang. Neem mij dat niet kwalijk, maar ik probeer het toch nog een keer. Wordt bij dat proces, bij die externe evaluatie, doorlopend en structureel goed opgelet of hier de mogelijkheid bestaat voor het voorkomen van een vorm van corruptie? Want een verkeerde tenaamstelling van een vonnis is ook een manier om onder je straf uit te komen. We moeten ons niet blind houden voor het feit dat er geheimhoudingsplichten worden geschonden door sommige verdachte agenten. Dat zijn van die schandalen die altijd de media halen; die kennen we ook allemaal. Dit is nou bij uitstek zo'n punt waarop heel duidelijk moet zijn dat we er iets aan moeten doen als er menselijke vergissingen worden gemaakt, maar dat we ten koste van alles moeten voorkomen dat er sprake is van een opzetje, gewoon om te zorgen dat iemand onder zijn straf uitkomt. De vraag is dus om het oog daar open voor te houden tijdens dat externe onderzoek. Is de staatssecretaris daartoe bereid?
Staatssecretaris Struycken:
Ik had nog niet alles kunnen zeggen, maar dit is een nieuw element voor mij. De hypothese, waarvan ik niet ontken dat die kan voorkomen, is dus dat corruptie ertoe leidt dat er identiteitsfraude plaatsvindt. Ik heb die hypothese nog niet eerder gehoord en de Rekenkamer heeft die hypothese ook niet genoemd, maar in het kader van een analyse van de oorzaken van onjuiste identiteitsvaststellingen met als uiteindelijk gevolg een vonnis op een onjuiste naam moet dit zeker worden meegenomen. In de brief hierover identificeer ik een aantal van de mogelijke oorzaken van deze problematiek. Ik constateer maar even direct dat er dus allerlei verschillende oorzaken zijn voor het uiteindelijke probleem van een vonnis met een onjuiste tenaamstelling. Dat maakt ook dat er niet één oplossing is voor het probleem. De diverse oorzaken vergen verschillende oplossingen. Maar bij dat programma om identiteitsvaststelling in juiste banen te leiden moet de hypothese van corruptie zeker worden meegenomen. Ik kom daar zo op terug.
Ik vermeld ook alvast dat die externe evaluatie — ik verduidelijk het even — niet ziet op dit soort vragen, namelijk hoe het komt dat er vonnissen met een onjuiste tenaamstelling komen, maar daar kom ik ook nog op terug. Die externe evaluatie ziet heel specifiek op de problematiek van hoe het komt dat dit zo lang onder de radar is gebleven, dus de problematiek van wie wat wanneer wist, aan wie het is gemeld en hoe het komt dat er niets mee is gebeurd, zowel binnen Justid alsook binnen Justitie en Veiligheid. Dat is het proces. Dat raakt aan de politieke verantwoordelijkheid, waar mevrouw Mutluer aandacht voor heeft gevraagd. Ik wil daar aan het slot op terugkomen. Dat proces vind ik zo belangrijk en zo gevoelig dat dát het onderwerp zal zijn van een externe evaluatie, en dus niet de hypothese van corruptie als oorzaak van verkeerde identiteitsvaststelling.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Wat er is gebeurd, is gewoon onuitlegbaar. Dat wil ik nogmaals benoemen. Ik denk dat het niet handig is om het op welke manier dan ook te downsizen, om het kleiner te maken dan het is. Ik zeg niet dat de staatssecretaris dat doet, maar zo kwam het wel over in het begin. Wat er is gebeurd, is best groot. Ik juich een externe evaluatie toe, maar ik zou daarbij echt wel willen zien … Want vanuit de Algemene Rekenkamer kregen we te horen dat de medewerkers dit eigenlijk hadden geprobeerd te escaleren, maar dat het ergens in de lijn bleef hangen en dat het niet tot prioriteit werd gebombardeerd. Eigenlijk zei de Algemene Rekenkamer: kijk nou of de signalen vanuit de organisatie voldoende worden gehoord. Mijn vraag is: wordt dan in die evaluatie ook meegenomen hoe die signalen worden opgepakt in de toekomst en waarom is dat nu niet gedaan? Kunt u dat misschien ook doortrekken naar andere uitvoeringsorganisaties? Want daar kan het natuurlijk net zo hard en heftig spelen. Graag daar ook nog even een antwoord op.
Staatssecretaris Struycken:
Ik herneem de volgorde om dit thema nu te adresseren. Het is terecht dat de Rekenkamer aandacht hiervoor vraagt. De heer Sneller heeft het geschetst: we zien hier een patroon van gemiste signalen. Dat hebben we helaas vaker gezien, in situaties waarvan de negatieve effecten voor burgers, ook kwetsbare burgers, nog veel omvangrijker zijn geweest. Het is dus een hele terechte vraag die door u allen ter sprake is gebracht, in het bijzonder door de heer Sneller en de heer Van Nispen: hoe kan het nu toch elke keer weer dat de signalen niet de juiste mensen bereiken en dat er geen uitvoering aan wordt gegeven? Ook in dit kader: hoe kan het dat er medewerkers zijn die menen het gemeld te hebben, maar geen gehoor vonden of niet goed zijn behandeld, al dan niet doordat ze klokkenluider werden en niet als zodanig werden erkend? Dat is allemaal onderdeel van een patroon dat zich hier al vele jaren voordoet.
Ik kan speculeren over de oorzaken daarvan, maar dat wil ik niet, want het is te belangrijk en te gevoelig: te gevoelig omdat het over vele jaren vele personen betreft binnen de organisatie, en te belangrijk omdat we er lessen uit moeten trekken. De insteek van die externe evaluatie is dus niet alleen duidelijkheid krijgen over de gang van zaken, specifiek met betrekking tot onjuiste tenaamstellingen binnen Justid en binnen JenV, maar ook lessen leren over hoe je dit soort patronen van gemiste signalen kunt doorbreken. Dat is mijn hoop. Dat zal onderdeel zijn van het verzoek aan de externe partij die de evaluatie uitvoert. Mede in reactie op die externe evaluatieanalyse zullen wij aanvullend daarop zeker ook onze eigen analyse maken, specifiek met betrekking tot tenaamstellingen, maar waar mogelijk zeker ook meer algemeen. We mogen deze kans niet missen. "Never waste a good crisis" is het gevleugelde gezegde. We mogen deze kans om onszelf te dwingen tot een analyse van die onderliggende patronen niet missen.
Daarmee beantwoord ik deels ook de vraag over de klokkenluiders. Er zijn in de loop der jaren allerlei meldingen geweest, ook mondeling. Dat heb ik zo van de Rekenkamer begrepen. Dat betekent dat mensen gehoord moeten worden: wat heb je dan gehoord en wanneer? Dat vergt degelijk onderzoek door een externe partij. Dat betreft het verleden: hoe zijn de mensen behandeld die aan de bel hebben getrokken of de klok hebben geluid?
Naar de toekomst toe is het natuurlijk van belang dat deze mensen nu geen enkele belemmering meer voelen om aan de bel te trekken, zeker ook binnen Justid. Sinds het begin van het jaar zijn er allerlei herziene regelingen binnen Justid, precies om mensen het gevoel te geven dat ze signalen veilig kunnen doorgeven. Ook binnen het ministerie van JenV is een regeling vormgegeven om dit te doen. Sinds juni 2020 bestaat de Integriteitscommissie JenV. Dat betekent dat medewerkers van JenV bij het eigen meldpunt van deze commissie terechtkunnen voor het melden van mogelijke misstanden. Deze voorziening staat overigens ook open voor medewerkers van Justid. Dit meldpunt bestaat sinds 2020; dat was onderdeel van die externe evaluatie. Het is mij nu niet bekend of medewerkers van Justid zich daar hebben gemeld, maar de voorzieningen zijn er en binnen Justid zijn de voorzieningen aangescherpt en verduidelijkt.
Tot zover het hele principiële punt van de verantwoordelijkheid, van het lerend vermogen van de organisatie en van het externe onderzoek dat voor ons een kader moet gaan bieden om hier grondig over na te denken, om ook de bredere patronen van het missen van signalen te doorbreken.
De heer Aardema (PVV):
Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat er al vijf jaar een meldpunt is. Dan vraag ik me af of dergelijke signalen dan nooit tot u zijn doorgedrongen.
Staatssecretaris Struycken:
Zoals ook blijkt uit het rapport van de Rekenkamer heb ik persoonlijk hier in januari kennis van gekregen, toen de Rekenkamer een gesprek verzocht om hierover door te spreken met mij en de ambtelijke top. Ik heb op dit moment geen beeld van wat er eerder bekend is geweest binnen de organisatie. Gezien de gevoeligheid en het belang is dit nou precies het onderwerp voor die externe evaluatie.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Gaat de staatssecretaris nog in op de oplossing? Want anders stel ik de vraag die ik daarover heb nu.
De voorzitter:
Een momentje. Waar zou de staatssecretaris nu mee verdergaan?
Staatssecretaris Struycken:
Ik wil verder spreken over de tenaamstellingen; daar was ik eigenlijk pas net mee begonnen. Dit was het slotluik hiervan, maar dan ga ik nu maar gewoon van achteren naar voren.
Er is veel meer te zeggen over de problematiek van tenaamstellingen. Ik gaf u op hoofdlijnen al even aan wat het plan van aanpak is. Stap twee is het plan van aanpak. Stap één is de snelle scan van de 867 gevallen die thans op de lijst staan van zaken uit de afgelopen jaren waarbij er een duidelijk vermoeden is van een onjuiste naam bij een vonnis dat onherroepelijk is.
De rapporteurs hebben in allerlei bewoordingen aandacht gevraagd voor de urgentie. Sinds januari zijn we aan de slag gegaan — we hebben uiteraard het slotrapport niet afgewacht — met het inventariseren van de problematiek en het benodigde plan van aanpak. Ik noemde al dat dat ertoe geleid heeft dat we kiezen voor een programmatische aanpak met een programmadirecteur die het vervolg verder moet oppakken, ook in scherp overleg met alle ketenpartners.
In het kader van het plan van aanpak geef ik antwoord op mevrouw Van Eijk. Zij vraagt terecht aandacht voor het PMIV-programma, waarvoor 27 miljoen beschikbaar is. Zij sprak de zorg uit dat dit programma nu wordt doorkruist of verstoord. Het programma is onderdeel van de aanpak, denk ik. Dat is de derde prioriteit voor een plan van aanpak. Dat programma richt zich op verbetermaatregelen die moeten voorkomen dat er problemen zijn met de identiteitsvaststelling. Daar begint het natuurlijk mee; daar zitten de oorzaken.
Het programma moet erop gericht zijn de oorzaken weg te nemen. Het is een heel breed scala aan oorzaken. Onderdeel daarvan is ook vernieuwing van verouderde ICT. Ik moet wel erkennen dat voor de uitvoering van dat programma de inhoudelijke kennis nodig is van ambtenaren die zich ook zullen bezighouden met het afhandelen van die lijst van 867 zaken. Dat loopt dus naast elkaar, maar het is mijn overtuiging dat dat elkaar versterkt, omdat de afhandeling van die 867 zaken ook helpt bij het identificeren van de problemen, en dus ook van de oorzaken van hoe het zover heeft kunnen komen. Wij zullen in onze voortgangsrapportages over deze problematiek ook uitdrukkelijk aandacht blijven besteden aan dit programma.
Wat het toetsings- en handelingskader betreft: dat zijn twee verschillende dingen. Het toetsingskader betreft de criteria die Justid mag en moet hanteren om vast te kunnen stellen of de tenaamstelling op het vonnis juist is en als onderdeel daarvan wat daarvoor bij welke ketenpartner moet worden nagevraagd. Het toetsingskader moet dus leiden tot een helder procedé voor het vaststellen of er inderdaad sprake is van een vonnis met onjuiste tenaamstelling. Het handelingskader betreft vervolgens welke acties moeten worden ondernomen bij die 867 zaken, en de zaken die daar onvermijdelijk bij zullen komen, en wie daarbij wat moet gaan doen. Dan kan het zijn dat er inderdaad een nieuw vonnis moet worden gehaald. Het kan zijn dat de procedure van herziening moet worden doorlopen. Het hangt ervan af of het een lopende strafzaak is of niet. Dat is dus bij die 867 gevallen niet het geval, want dat gaat om vonnissen die onherroepelijk zijn geworden. In situaties waarin vastgesteld wordt dat er een probleem is met de identiteitsvaststelling, zal dat in lopende strafzaken ook leiden tot actie van het Openbaar Ministerie. Dat kan binnen het kader van de procedure de identiteitsvaststelling corrigeren. Dat is ook de les van het arrest van de Hoge Raad van mei jongstleden, een van de arresten waarop is gewacht om duidelijkheid te krijgen. De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat binnen een lopende procedure het OM mogelijkheden heeft om die correctie aan te brengen om te voorkomen dat het vonnis in eerst aanleg bijvoorbeeld op die onjuiste naam blijft doorwerken in de hele procedure. Dus "wat te doen en door wie" is onderdeel van dat handelingskader dat wordt ontwikkeld.
Mevrouw Van Eijk vroeg meer specifiek wat de Matching Autoriteit doet en met name hoe die toets wordt uitgevoerd op het moment dat er mutaties zijn aangebracht. Wijzigingen in de Basisregistratie Personen en de Basisvoorziening Vreemdelingen worden overgenomen in de Strafrechtketendatabank. Dat kan ook zijn doordat een veroordeelde officieel zijn naam heeft gewijzigd binnen de wettelijke procedures. Dat moet ertoe leiden dat de persoonsgegevens automatisch worden aangepast in de SKDB. Deze geautomatiseerde wijzigingen uit de Basisregistratie Personen of de Basisvoorziening Vreemdelingen worden gecontroleerd als er een indicatie is dat de wijziging sterk afwijkt van de aanwezige registratie. De Matching Autoriteit toetst nadien bij alle wijzigingen vanuit de bronregisters wat ten grondslag lag aan de wijziging, hoe de nieuwe gegevens zich verhouden tot de eerder geregistreerde gegevens en wat de impact is op de lopende strafzaken.
Dat is het traject dat nu plaatsvindt. De meer specifieke vraag is of dit de standaardwerkwijze moet zijn. We zullen dat meenemen in het plan van aanpak. Op basis van wat ik weet, is dit dus probleemgestuurd, dus zodra er indicaties zijn. Het is onderdeel van het toetsingskader. Ik heb begrepen dat daar allerlei heldere processen voor bestaan of indicaties die ertoe leiden dat het opportuun wordt geacht om steekproefsgewijs of op basis van bepaalde indicatoren die toets uit te voeren. Dat is de expertise van de Matching Autoriteit.
Mevrouw Van Eijk vroeg ook — dat betreft het actieplan — of een wetswijziging nodig is. Dat raakt ook aan de vraag die door mevrouw Mutluer is gesteld: is herstel nou echt alleen maar mogelijk via de Hoge Raad? Ik noemde die lijst van 867 zaken al die in de loop der jaren is opgebouwd en de gevallen die daar wellicht bij komen. Het uitgangspunt is dat het als er een onherroepelijk vonnis ligt aan de rechter is om dat vonnis te corrigeren. De procedure die we daar thans voor kennen, is herziening bij de Hoge Raad. Dat is een tijdrovende procedure. Vermoedelijk werkt dat ook niet in alle gevallen. Dit is nou precies onderdeel van ons traject in de komende tijd: we identificeren wat mogelijk is en of daar een alternatieve procedure voor moet komen die past binnen de kaders van de rechtsstaat.
De Rekenkamer heeft in dit kader de trias politica benoemd. Het uitgangspunt moet helder blijven: als de rechter heeft beslist, is het aan de rechter om daar iets in te wijzigen. Dat uitgangspunt leverde een zekere spanning op met een ander wettelijk uitgangspunt, namelijk dat het aan Justid is om gegevens te corrigeren. Hoe de ene bepaling zich verhoudt tot de andere is deel van de oorzaak van het probleem. Dat verklaart mede waarom het is blijven liggen. Het kan inderdaad zijn dat we moeten werken aan een nieuwe vereenvoudigde procedure — ik noem het maar even informeel "herziening light" — om, daar waar dat opportuun en nodig is, structureel naar de toekomst toe en misschien ook wel voor een deel van die 867 gevallen alsnog te komen tot een juiste tenaamstelling van het vonnis en daarmee dus een juiste registratie in de SKDB, die de basis vormt voor het strafblad. Met dat laatste probeer ik te zeggen dat er situaties kunnen zijn waarin de bewaartermijnen verstreken zijn en wijziging van de tenaamstelling van een vonnis van langere tijd geleden daarmee niet meer leidt tot een mutatie in de SKDB. Dan kun je de vraag stellen of er nog praktische reden is om het traject van rechterlijke herziening te doorlopen.
Dit doet natuurlijk de vraag rijzen of die onschuldige burgers hier nou last van ondervinden. De rapporteurs vroegen aandacht voor de mogelijkheden om zich te melden. Ja, het kan gevolgen hebben voor onschuldige burgers. Het kan gebeuren dat de verdachte de naam van een onschuldige burger heeft gebruikt. Voor de goede orde: dan heeft degene die is veroordeeld, de dader, een vonnis gekregen. In veel gevallen is dat vonnis ook ten uitvoer gelegd. Die persoon heeft dus zijn straf gekregen. Dat kan een boete zijn, maar ook een gevangenisstraf. Maar dat alles is gebeurd op naam van een ander. Dan is er dus een vonnis op naam van een ander, van een onschuldige burger. Dat kan tot gevolg hebben dat die onschuldige burger bij het aanvragen van een VOG deze VOG niet krijgt doordat er op zijn of haar naam een vonnis staat in het systeem. Dat is dus een situatie waarin een onschuldige burger geconfronteerd kan worden met de gevolgen van een onjuiste tenaamstelling. Een ander voorbeeld wordt genoemd in het rapport van de Rekenkamer. Het kan zijn dat iemand zich meldt bij de marechaussee voor de paspoortcontrole en dan apart wordt genomen omdat er nog een boete openstaat op naam van die burger.
Dat zijn de meest pregnante situaties waarin onschuldige burgers er gevolgen van zouden kunnen ondervinden. Voor die situaties is er een meldpunt: het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties. Dat is onderdeel van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, die weer onderdeel is van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat meldpunt is dus beschikbaar. Dat is de beste route als men ondervindt of vreest dat er sprake is van een probleem waarmee men wordt geconfronteerd. Ik voeg hier nog aan toe dat zich ook de situatie kan voordoen dat burgers zich hierover zorgen zijn gaan maken, bijvoorbeeld doordat een paspoort of ID-kaart is gestolen. Ook in die situaties kan dat meldpunt worden gebruikt om te voorkomen dat er identiteitsfraude met die identiteitspapieren plaatsvindt.
De heer Aardema (PVV):
De staatssecretaris schetste net een aantal voorbeelden waarbij het fout kan gaan. Is hem ook bekend dat daardoor verkeerde mensen in het opsporingsregister zijn opgenomen en als gevolg daarvan abusievelijk zijn aangehouden, van de straat geplukt en vastgezet?
Staatssecretaris Struycken:
Ik heb in de brief aangegeven dat ik geen indicatie heb dat er mensen ten onrechte hebben vastgezeten. De mensen die vast hebben gezeten, zijn meestal de mensen die het ook ... Het gaat niet alleen om detentie, het gaat ook om boetes. In de meeste situaties is de straf ten uitvoer gelegd, geheel of ten dele, op de persoon die het ook gedaan heeft, zij het soms onder een verkeerde naam. Dat kan de naam van een ander zijn, van een onschuldige burger. Het kan ook een andersoortige alias zijn, een naam die niet bij een andere persoon hoort. Er zijn overigens ook nog situaties van een spelfout en dergelijke, waarbij er niet een andere naam is gebruikt maar de naam niet goed is gespeld, waardoor de tenaamstelling niet deugt. Dan is het risico voor andere, onschuldige burgers minder groot. Die risicosituaties zijn kleiner.
Van die 867 zaken op de lijst hebben wij de 141 zwaardere zaken geanalyseerd. Er is één situatie geconstateerd waarbij er sprake was van een persoonsverwisseling. Dat betekent dat er een signalering uitstond en er iemand werd gezocht die waarschijnlijk niet de dader is geweest; dat was een onschuldige burger. Er is onmiddellijk actie ondernomen om die signalering stop te zetten. Die analyse gaan we dus verder maken. In september geven we een eerste rapportage van de analyse van die 867 zaken. Dan zullen we ook meer zicht krijgen op de vraag of het zo is dat mensen als gevolg hiervan hun straf hebben ontlopen.
De heer Aardema (PVV):
Ik wil daar graag nog even op doorvragen. Ik neem aan dat de onschuldige burger die van straat wordt geplukt, gaat sputteren. Dan kom je volgens mij wel tot de waarheid. Maar zijn er ook gevallen bekend waarbij dit bewust zo is gespeeld en waarbij een ander dan bijvoorbeeld tegen betaling gaat zitten? Dat kan ik me ook voorstellen. Is u dat bekend?
Staatssecretaris Struycken:
Dat is een hypothese die we ook meenemen. Dat zijn de katvangers. Dat betreft de bewuste identiteitsfraude waardoor er iemand gezeten heeft die het niet gedaan heeft, maar die zit door eigen toedoen, als onderdeel van een complot, van een bredere identiteitsfraude. Die situaties zijn moeilijker te signaleren. Dan meldt natuurlijk niemand zich. Dan kan later toch blijken dat het niet klopte, bijvoorbeeld als er nieuwe delicten worden gepleegd en er in dat kader nieuwe vingerafdrukken worden afgenomen en nieuwe biometrische gegevens ter beschikking komen, waardoor alsnog blijkt dat er een mismatch of juist een match is met de vingerafdrukken van de persoon die als katvanger de gevangenis in is gegaan. Dat is inderdaad ook een hypothese. Identiteitsfraude is een van de mogelijke oorzaken van het probleem. Het identificeren van die gevallen en het treffen van passende maatregelen maakt dus ook onderdeel uit van het toetsings- en handelingskader. Maar dat is inderdaad een situatie waarin er wellicht sprake is van een dader die zijn straf is ontlopen. Het toetsings- en handelingskader moet er dan toe leiden dat dat alsnog aangepakt wordt.
Een meer specifieke vraag van de rapporteurs in dit kader betreft datgene wat de Rekenkamer de rechtmatigheid van het handelen van de medewerkers van Justid noemt. In een verder verleden zijn zaken handmatig aangepast. Dat is waarschijnlijk voor 2017 geweest. In 2017 is er binnen Justid een werkinstructie gedeeld. De instructie was om echt te stoppen met het koppelen of het ontkoppelen van antecedenten aan administratieve identiteiten. Dat is een beetje jargon, maar dat is de problematiek. Het is bekend dat er nog een enkel geval is geweest waarbij er concrete, ernstige gevolgen voor onschuldige burgers werden gevreesd; toen heeft er ook een aanpassing plaatsgevonden. Zoals de Rekenkamer ook constateert, is de gerelateerde onvolkomenheid, naast de ernstige onvolkomenheid, dat medewerkers in een verleden buiten de wettelijke kaders hebben gehandeld. Zij waren dus onbevoegd om een aanpassing te maken, omdat, achteraf bezien, die aanpassing wellicht door de rechter moest worden gemaakt.
Zeker wat betreft de situaties van voor 2017 is dat heel moeilijk terug te halen, want er zijn geen logboeken bijgehouden van al de gevallen waarbij er handmatig gecorrigeerd is. Nogmaals: dat is natuurlijk te goeder trouw gebeurd. Dat bedoel ik in de zin van: die medewerkers hebben te goeder trouw gehandeld, zij het terugkijkend wellicht niet binnen het kader van hun bevoegdheden destijds. Doordat we die logboeken niet hebben, kunnen we dus ook niet structureel terug gaan kijken wat er gebeurd is bij de gevallen die handmatig zijn aangepast, met name bij de gevallen van voor 2017. Het is wel onderdeel van de analyse die we doen. Maar goed, die betreft per definitie situaties buiten de 867 zaken. De 867 zaken zijn namelijk de zaken waarin de fout nog voortbestaat.
Voorzitter. Ik denk dat ik hiermee alles heb gezegd wat ik op dit moment kan zeggen over de tenaamstellingen. Ik zei u al toe dat ik in september kom met een eerste analyse van de 867 zaken. Dan zal er ook meer zicht zijn op het toetsings- en handelingskader dat nu ontwikkeld wordt, begin juli in concept beschikbaar komt en dan wordt besproken met de diverse ketenpartners.
De heer Sneller (D66):
Twee korte vragen op dit onderwerp, ten slotte. Eén. Ik snap het externe evaluatiepunt. Tegelijkertijd is het onbevredigend, want het loopt allemaal weer ver in de toekomst. De staatssecretaris heeft zelf ook gesprekken gevoerd. Wat is zijn indruk tot nu toe van de redenen waarom dit niet bij de politieke leiding gemeld is? Ten tweede de daders die de straf ontlopen. Het is gewoon een black box voor ons en ook voor de staatssecretaris hoeveel mensen het tot nu toe betreft van die 867 of daarbuiten.
Staatssecretaris Struycken:
Ik beantwoord eerst even de tweede vraag, omdat ik die nog scherp heb. Ik loop dan een beetje vooruit op de analyse die ik in september geef. Het wordt gevraagd, dus ik doe dat dan toch maar, maar met alle voorbehouden. Het is gruwelijk lastig om daar heel expliciet over te zijn, want het kan zomaar zijn dat je het net verkeerd hebt, maar desalniettemin. De indicatie is dat in de meeste gevallen de straf gewoon uitgezeten is door de persoon die het gedaan heeft en dat achteraf is gebleken dat het vonnis niet de juiste tenaamstelling heeft. Dat is toch vervelend, want dat kan ertoe leiden dat er ten onrechte een schoon strafblad lijkt te zijn. Er is slechts een heel beperkt aantal gevallen waarin de onjuiste tenaamstelling heeft geleid tot een aanhouding of opschorting van de tenuitvoerlegging. Dan wacht de zaak op een herstelsituatie.
De black box zit 'm in die identiteitsfraudeproblematiek, de katvangers. Die is moeilijk te peilen. In sommige gevallen zal dat pas later blijken, als er nieuwe delicten worden gepleegd en nieuwe gegevens ter beschikking komen. Het gaat per definitie over vonnissen die al onherroepelijk zijn geworden. Het zijn situaties uit het verleden waarover later, soms pas jaren later, nieuwe gegevens beschikbaar komen, al dan niet in verband met nieuwe delicten, waardoor er opeens twijfel komt te bestaan. Ook bij katvangersituaties kan het zo zijn dat er nieuwe delicten worden gepleegd en dat er opeens geconstateerd wordt dat de dan beschikbaar komende vingerafdrukken bekend zijn in het systeem, maar op een ander of juist niet. Ik denk dat ook die katvangersituaties er wel uit komen, maar dat is geen garantie dat het altijd zo is. De black box is dus een black box, maar ik hoop dat die nogal leeg is.
Dan het andere punt. U vroeg mij toch meer te zeggen over wie er wanneer van wist en hoe dat nou komt. Ja, dan loop ik een beetje vooruit op de situatie. Ik weet op dit moment niet of in al die jaren bewindspersonen niet geïnformeerd zijn geweest. Ik weerspreek dus de veronderstelling die op dit punt aan uw vraag ten grondslag lag. Dat weet ik niet; dat moet onderdeel zijn van de externe evaluatie. Daar wil ik dan ook niet op vooruitlopen. Ik kan alleen maar zeggen dat het mij duidelijk werd in januari door het gesprek met de Rekenkamer.
Ik heb zelf ideeën over hoe dat nu komt. Maar ik wil eigenlijk niet vooruitlopen op het onderzoek, waarvan ik hoop dat dat in de loop van het najaar al afgerond kan worden. Ik wil daar bij voorbaat geen invloed op uitoefenen.
De heer Sneller (D66):
Ik heb geen interrupties meer, dus ik zal niets meer vragen. Een feitelijke correctie: het is niet míjn veronderstelling. De Rekenkamer schrijft dat geen van de betrokken partijen de bewindspersonen informeerde over de problematiek.
Staatssecretaris Struycken:
Helder, maar het kan zijn dat die passage ziet op déze bewindspersonen. Ik weet niet of die passage ook ziet op eerdere bewindspersonen, maar dat wordt onderzocht.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Er is ook een interruptie van de heer Van Nispen.
De voorzitter:
We vinden het, denk ik, allemaal heel zorgelijk dat de staatssecretaris of het hele ministerie wakker is geschud door het onderzoek van de Rekenkamer en dat die geluiden niet eerder naar boven zijn gekomen, overigens ook niet door heftige zaken uit het verleden. Ik noemde zelf een zaak uit 2008, maar zo zullen er meer zijn geweest. Dat vind ik zorgelijk. Maar als de staatssecretaris in januari is geïnformeerd, wanneer is hij dan begonnen met het handelingskader? Daar wordt nu met spoed aan gewerkt, maar ik hoop toch dat hij er in januari opdracht toe heeft gegeven om daaraan te gaan werken.
Ik heb ook nog een subvervolgvraag op die van de heer Sneller over dat er geen indicaties zijn dat er bewindspersonen op de hoogte waren en we daarvoor het onderzoek afwachten. Zijn er wel indicaties dat bijvoorbeeld de sg op de hoogte was in die jaren?
Staatssecretaris Struycken:
Ik kan daar niks over zeggen en ik wil daar ook niks over zeggen. Ik wil echt dat dat juist onderdeel uitmaakt van het externe onderzoek. Ik wil daar niet op vooruitlopen. Dat is het antwoord op uw tweede vraag.
Uw eerste vraag ben ik vergeten, sorry.
De voorzitter:
U was in januari op de hoogte. Wanneer bent u begonnen met het handelingskader?
Staatssecretaris Struycken:
Nee, zeker. In januari zijn we direct met een zwaar team begonnen. Dat begon in een dialoog met de Rekenkamer om informatie te verschaffen aan de Rekenkamer en tezamen het probleem en de omvang ervan te identificeren. Aanvankelijk lag er een veel kleiner getal op tafel binnen het ministerie, maar in die dialoog is dat getal meer reliëf gegeven. Daarmee is er onvermijdelijk een oorzaakanalyse opgestart en ook een analyse: hoe komt het nou dat er in het verleden geen stappen zijn gezet? We zijn dus ook al oplossingsrichtingen aan het zoeken. Dat proces is bijna automatisch al in januari ingezet. Vandaar ook dat ik durf te zeggen dat we begin juli een eerste concept hebben van dat toetsings- en handelingskader. Wij hebben het rapport niet afgewacht voordat we zelf in actie zijn gekomen.
Voorzitter. Dan ga ik door met het tweede onderdeel. Het is iets minder omvangrijk, maar tenminste evenzeer en misschien nog wel veel breder van belang, want het gaat over slachtofferrechten. Helaas zijn er in die 85.000 strafzaken misschien wel evenzoveel slachtoffers op jaarbasis. Er zijn op het gebied van slachtofferbeleid stappen gezet. Per 1 juli 2024, dus sinds een jaar, bestaat de verschijningsplicht voor verdachten bij inhoudelijke zittingen. Daardoor kunnen slachtoffers onder meer hun spreekrecht uitoefenen in aanwezigheid van de verdachte. Er zijn ook voorbereidingen getroffen in 2024 om per 1 januari 2025, dus na afloop van het jaar waarop het rapport van de Rekenkamer ziet, slachtoffers en nabestaanden beperkt spreekrecht toe te kennen op tbs- en PIJ-verlengingszittingen, zodat zij kunnen toelichten op zitting welke vorm van bescherming zij wensen in een situatie van een tbs- of PIJ-maatregel.
Binnenkort, eind juni, stuur ik uw Kamer een nieuwe meerjarenagenda slachtofferbeleid, waarin in de breedst mogelijke zin de ambities op het gebied van slachtofferbeleid voor de komende jaren uiteen worden gezet. Onderdeel daarvan is uiteraard dat de wettelijke informatieplichten voor slachtoffers op de juiste wijze worden nagekomen. Het Openbaar Ministerie onderschrijft dit. Naar aanleiding van een nulmeting heeft het OM in 2022 een verbetertraject ingezet. Daarin is onder andere ingezet op automatisering en uniformering, zodat slachtoffers overal in het land op een gelijke behandeling kunnen rekenen. Een van de pijnpunten is dat niet overal in het land slachtoffers op dezelfde wijze door het OM werden geïnformeerd.
Dit is een verbetertraject. Dat loopt nog tot in 2025, dit jaar, want ook dit jaar worden verdere stappen gezet om dit structureel te borgen en te implementeren. De aanbevelingen van de Rekenkamer in het rapport, dus over de geconstateerde onvolkomenheid, zijn voor het Openbaar Ministerie een hele duidelijke aanleiding — dat kan ik u verzekeren — om nog goed te kijken naar het verbetertraject, daar meer urgentie aan te geven en waar nodig ook aanvullende acties te ondernemen. In 2026, dus over een jaar, bij de eerste jaarlijkse brief over de meerjarenagenda slachtofferbeleid, die over een paar weken komt, zal ik u nader informeren over de voortgang zoals die over een jaar valt te constateren.
De voorzitter:
Mag ik u onderbreken voor een korte interruptie van mevrouw Mutluer?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ook hier graag niet downplayen. We weten dat er sinds 2007 niet aan bepaalde wettelijke plichten wordt voldaan. Informeren bij tenlasteleggingen gebeurt nul keer. Ik vind dat best heftig. Ook hier is weer de vraag hoe ik als volksvertegenwoordiger kan meten en controleren dat wél aan die verplichtingen wordt voldaan en dat de slachtoffers wel op een eenduidige wijze worden geïnformeerd. Dat geldt temeer nu én het OM daarvoor verantwoordelijk is — denk aan strafbeschikkingen — én het CJIB, bij de executie van een vonnis, én per 1 juli de minister. Met uw permissie, voorzitter, wil ik graag een wat beter antwoord van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dat is niet afhankelijk van mijn permissie, maar ik begrijp uw vraag. Ik geef het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter, ik ga de vraag van mevrouw Mutluer proberen te beantwoorden. Mevrouw Mutluer sprak over bagatelliseren of kleiner maken, maar dat is bepaald niet mijn bedoeling. Ik gaf al aan dat duidelijk is dat dit heel veel mensen raakt. In de tien maanden die ik hier ben, is door uw Kamer bij herhaling aandacht gevraagd voor slachtofferrechten. Nederland maakt wat dat betreft een belangrijke ontwikkeling door, waarbij de positie van slachtoffers steeds steviger wordt verankerd. Dat is een project dat niet afgerond is. In het kader van het nieuwe Wetboek van Strafvordering hebben we met uw Kamer ook gesproken over het meer handen en voeten geven daaraan en over de afdwingbaarheid van slachtofferrechten. Het is dus een thema dat voortdurend op de agenda staat en onderdeel uitmaakt van de meerjarenagenda die ik binnenkort aan uw Kamer zal toesturen.
Ik probeer het dus bepaald niet kleiner te maken. Met mijn inleidende opmerking heb ik willen aangeven dat het Openbaar Ministerie hier nu ook van doordrongen is. Ik geef direct toe dat dat onbegrijpelijk laat is, gezien het feit dat de wet al een geruim aantal jaren duidelijk is. In de uitvoering van de wet heeft het geschort. Dat is een veel te lang traject geweest. Dit speelt zich allemaal af in de boezem van het Openbaar Ministerie. Ik kan alleen maar constateren dat het OM nu wel met de grootste urgentie, met concrete maatregelen en met harde data gevolg geeft aan de invoering daarvan. Ik heb wel goede hoop dat het nu goed komt, hoezeer dat ook te laat is. Ik wil niets afdoen aan de ernst van de situatie. Ik erken dus ook onder meer dat het begrijpelijk is dat de Rekenkamer hier de kwalificatie "onvolkomen" aan heeft willen koppelen. Maar dit is een punt in het lijstje van tien zaken waar we niet trots op zijn, waarvoor ik goede hoop heb dat die in de loop van dit jaar van de lijst af zal kunnen, doordat de verbetermaatregelen van het OM echt heel concreet en specifiek zijn en gekoppeld zijn aan duidelijke data.
Om die maatregelen iets concreter te maken: die betreffen automatiseringsslagen — daar zat een deel van het probleem — en uniformering van de protocollen. Een onderdeel daarvan is ook een wijziging in de ICT waardoor de tenlastelegging automatisch wordt meegestuurd naar het slachtoffer. Een dezer dagen gaat er een landelijk uniform werkproces gelden binnen het OM voor het automatisch uitsturen van de dagvaarding. Sinds maart van dit jaar, dus na de beoordelingsperiode van de Rekenkamer, is een ICT-aanpassing geactiveerd waardoor automatisch aan het slachtoffer een afschrift van de OM-strafbeschikking wordt meegestuurd met de brief over de uitkomst.
U vroeg ook naar de taakoverdracht van het OM naar de minister, de bewindspersoon, voor het informeren en raadplegen van de slachtoffers. Dit ziet op de fase van de tenuitvoerlegging. Het onderzoek van de Rekenkamer zag op de vervolgfase. Deze taken blijven bij het OM. De taakoverdracht voor de tenuitvoerlegging vindt gefaseerd plaats en zal per 1 juli via de verzamelwet JenV in werking treden. Dat is dus binnenkort.
Er is nog een vraag van mevrouw Van Eijk over de indicatoren. Er is een Slachtoffermonitor en een Veiligheidsmonitor om meer zicht te krijgen op de mate waarin slachtoffers tevreden zijn met de gang van zaken. Daarnaast heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid in de afgelopen periode een meerjarig onderzoeksprogramma ingericht om de effectiviteit van de maatregelen die voor slachtoffers zijn getroffen, te meten. Dat betreft dus ook de naleving van de slachtofferrechten.
Binnenkort, aan het einde van dit kwartaal, start een onderzoek waarin de beschikbare gegevens over de mate waarin slachtoffers gebruikmaken van onder andere slachtofferrechten worden verzameld. Dit onderzoek wordt in 2026 opgeleverd. Er staat ook een onderzoek op de planning waarin wordt bezien wat de impact van de uitoefening van slachtofferrechten is en wat de ervaringen van slachtoffers zijn. Een overzicht van de onderzoeken die gaan lopen, zal ik uw Kamer toesturen als bijlage bij de nieuwe meerjarenagenda 2025-2028, die over een aantal weken naar uw Kamer gaat.
Het Openbaar Ministerie ontwikkelt op dit moment indicatoren die zullen worden opgenomen in een dashboard om meer structureel te sturen op de realisatie van slachtofferrechten. Hierbij sluit het OM uiteraard aan bij de uitkomsten van de Rekenkamer. Daar geldt dus ook dat het rapport van de Rekenkamer behulpzaam is bij de verdere implementatie en uitwerking van de maatregelen.
Voorzitter. Als u mij toestaat, kom ik nu tot het laatste blokje.
De voorzitter:
De heer Koops heeft nog een korte vraag.
De heer Koops (NSC):
Nu de staatssecretaris naar het volgende blokje gaat, toch nog een vraag over slachtofferrechten. Wordt in dit geheel nu op één concreet punt alvast vooruitgelopen, namelijk het op de hoogte stellen van het slachtoffer dat er een zitting is? Dat punt licht ik er expres even uit, omdat ik denk dat dat de meeste frustraties oplevert bij een slachtoffer. Als die persoon weet dat er een zitting is, dan komt die vroeger of later wel aan zijn stukken, maar als die niet eens weet dat er een zitting is, dan staat die in zijn hemd. Een meerjarenplan of niet, volgens mij moet dit echt een soort oekaze worden zodat dat in geen geval meer gebeurt. Daarop heb ik de staatssecretaris nog niet concreet horen ingaan; vandaar dat ik dat punt er even uitlicht. Dat betreft alleen het op de hoogte stellen van wanneer de zitting is.
Staatssecretaris Struycken:
Slachtoffers worden geïnformeerd over de zittingsdatum als zij hebben aangegeven dat te wensen. U zult in de meerjarenagenda zien terugkomen dat een van de fundamentele beginselen de autonomie van het slachtoffer moet zijn. We moeten het slachtoffer niks opdringen wat het slachtoffer niet wil. Waar het slachtoffer heeft aangegeven het te willen, is thans al de praktijk dat het slachtoffer wordt geïnformeerd. Of het slachtoffer het wenst, is ook onderdeel van de bevindingen van de Rekenkamer.
Het is niet altijd even duidelijk of het slachtoffer geïnformeerd is geweest, of wensen kenbaar heeft kunnen maken, zonder gebruikmaking van het wensenformulier waarmee het wordt vastgelegd. In de gevallen waarin er geen wensenformulier beschikbaar is, kan het zijn dat het slachtoffer toch wensen heeft geuit, maar langs een andere weg. Dat is niet ideaal. We moeten er natuurlijk naartoe dat in alle gevallen dat wensenformulier gebruikt wordt, want dan is het vastgelegd. Maar het is niet gezegd dat het slachtoffer zonder wensenformulier niet de wens heeft kunnen uiten. Als de wens is geuit, wordt het slachtoffer thans geïnformeerd door het OM. Dat is althans het beleid. Dan kan het zijn dat het in de uitvoering toch nog misgaat. Onderdeel van het traject dat het OM nu doorloopt, is natuurlijk identificeren of er situaties zijn waarin het ondanks de wens van het slachtoffer toch niet goed gaat met de informatie over de zittingsdatum.
De voorzitter:
Ik sta nog een enkele korte interruptie toe, maar ik wijs er ook op dat er nog een tweede termijn komt. De heer Aardema, toch nog kort?
De heer Aardema (PVV):
Is er niet een automatisme denkbaar waarbij het slachtoffer altijd wordt geïnformeerd over de zittingsdatum? Dan kan het slachtoffer zelf de keuze maken of hij wel of niet gaat komen.
Staatssecretaris Struycken:
De heer Aardema raakt hier aan het principiële punt dat ik al even kort maakte. Het is voor mij heel duidelijk dat er ook slachtoffers zijn die er helemaal niet meer mee geconfronteerd willen worden. Dat zijn slachtoffers die je niets moet opdringen, zelfs niet ongewild een zittingsdatum. Er zijn situaties waarin dat het lot kan verergeren. Dat geldt voor slachtoffers en dat geldt voor nabestaanden. Ik denk dus dat we daar niet naartoe moeten. We moeten er volgens mij naar streven dat de protocollen die we hebben ontworpen, waaronder dat wensenformulier, zo goed mogelijk worden gebruikt.
De voorzitter:
De staatssecretaris mag vervolgen met nog enkele antwoorden. Ik kondig alvast aan dat we daarna direct overgaan tot de tweede termijn, waarin we de volgorde hanteren zoals we hier aan tafel zitten. We zullen even een paar minuten schorsen voor de tweede termijn van de regering omdat er mogelijk moties worden ingediend. Dat is de procedure.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Nog een paar opmerkingen over de uitvoeringstoetsen. Ik moet u zeggen dat dat onderdeel van het rapport van de Rekenkamer pijnlijk is voor JenV en voor mij als portefeuillehouder voor de wetgevingskwaliteit in het bijzonder. Het Beleidskompas, waar die uitvoeringstoetsen onderdeel van zijn, is nu juist een van de speerpunten van JenV. Het is een instrument dat we trachten te ontwikkelen en bekend te krijgen onder de hele rijksoverheid. Dat doen we overigens mede met hulp vanuit uw Kamer door de rapporteur wetgevingskwaliteit, die onder ons is. De heer Sneller heeft daarvoor ook aandacht gevraagd. Juist die uitvoeringstoetsen zijn cruciaal. Wij erkennen dat volmondig. Wij vinden het zelf echt problematisch dat dit in het verleden kennelijk lang niet altijd goed is gegaan. Laat ik dus maar meteen toezeggen: wij gaan voortaan bij JenV bij elk wetsvoorstel met een uitvoeringstoets komen. Het Beleidskompas is nog steeds in ontwikkeling. Dat geldt ook voor de uitvoeringstoets. Het rapport van de Rekenkamer is ook hier behulpzaam, want hoofdstuk 4.4 maakt duidelijk dat er meer werk aan de winkel is. Het gaat niet alleen om het al dan niet uitvoeren van de uitvoeringstoets, maar ook om consistentie van terminologie. De Rekenkamer signaleert dat het soms een toets, soms een advies is. En is het een toets als het een advies is? Wordt het op dezelfde manier behandeld?
De Rekenkamer signaleert nog een ander probleem, dat we allemaal kennen, namelijk de problematiek van actualisering. Bij langlopende wetgevingstrajecten doet zich de vraag voor of die toets niet geactualiseerd moet worden. De Rekenkamer is overigens wel positief op één punt waar dat wél is gebeurd en waar dat ook opportuun was, dus dat is een heel klein lichtpuntje. Maar het is een structureel probleem.
De Rekenkamer wijst er ook op dat die uitvoeringstoetsen eigenlijk niet alleen altijd de kosten zouden moeten omvatten, maar ook de capaciteit. Zijn de mensen om dit te doen wel beschikbaar? Dit is een thema dat ons allen structureel bezig moet houden, gezien de demografische ontwikkelingen. Hebben we over een aantal jaren nog wel de mensen in de arbeidsmarkt beschikbaar om de taken uit te voeren die de overheid nu heeft? Dat is een heel serieus punt van zorg.
De Rekenkamer noemt ten derde nog dat de uitvoeringstoets ook oog moet hebben voor onderlinge afhankelijkheden als het gaat om de uitvoerbaarheid van het proces.
Dit zijn allemaal belangrijke punten die we meenemen in de verdere uitwerking en aanscherping van het Beleidskompas. Daar gaan we ons dus niet alleen zelf aan houden, maar we gaan dat ook breed binnen de rijksoverheid, en ook daarbuiten trouwens, blijven uitzetten.
Ik signaleer ten slotte als voetnoot nog maar even een problematiek die ook in uw Kamer bekend is, namelijk de problematiek van amendementen. Als er een amendement is ingediend, kan dat grote impact hebben, ook op de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Met uw Kamer moeten we komen tot een zinvol proces, want ook dan zijn uitvoeringstoetsen van het grootste belang. Dat kost allemaal tijd en dat vergt geduld. Maar de Rekenkamer nodigt ons uit om daar aandacht voor te hebben.
Mevrouw Mutluer bracht nog het "comply or explain"-beginsel op. Dat is onderdeel van het Beleidskompas, van de staande praktijk. De memorie van toelichting dient te reflecteren op alle beschikbare uitvoeringstoetsen en de consultatiereacties. Daarmee is dat het "comply or explain"-principe. Uiteraard is het aan ons, maar ook aan u als controlerende entiteit, om erop toe te zien dat de behandeling in de memorie van toelichting adequaat is op dit punt.
Voorzitter, daarmee sluit ik mijn opmerkingen in eerste termijn af.
De voorzitter:
Daarvoor dank ik u hartelijk. Dan gaan we nu over naar de tweede termijn van de Kamer. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank aan beide bewindspersonen — jullie zijn nog met z'n tweeën — voor de antwoorden. Ik weet dat jullie de portefeuilles nog gaan verdelen, maar ik zeg hierbij maar even dat ik het uiterst fijn zou vinden als de minister van JenV gewoon JenV blijft doen en niet iets anders erbij gaat doen of helemaal weggaat. Dat zou ik zonde vinden, want volgens mij is er genoeg te doen op JenV. We zijn ons als rapporteurs rot geschrokken — dat is een understatement — naar aanleiding van de onvolkomenheden.
Ik ben blij dat de minister aangeeft dat hij nog meer regie gaat voeren en de aanwijzingen als een stok achter de deur houdt, en dat de staatssecretaris aan de slag gaat met de foute tenaamstellingen. Wij zien de uitkomsten daarvan snel terug.
Wij hebben als rapporteurs een opzet gemaakt voor één motie. Wij gaan niet zomaar decharge verlenen. Dat doen wij wel onder een aantal voorwaarden. Deze motie is medeondertekend door alle woordvoerders die hier vandaag hun zegje hebben gedaan. De motie luidt als volgt:
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dat was het.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan kijk ik naar de heer Koops voor zijn tweede termijn.
De heer Koops (NSC):
Voorzitter. Wat een schitterende motie werd er zojuist voorgelezen. Je moet 'm op je in laten werken, kan ik tegen iedereen hier zeggen. Maar als dat eenmaal is gebeurd, merk je dat daar precies staat wat er moet gebeuren.
Ik heb geen specifieke motie over een onderwerp waar ik de staatssecretaris jammer genoeg toch op aankijk, namelijk het oproepen van het slachtoffer voor een zitting. Ik licht dat punt er nadrukkelijk uit — ik doe het nu nog een keer — omdat de staatssecretaris zojuist zei: sommige slachtoffers willen helemaal niet worden herinnerd aan een zaak. Maar het is een concreet probleem dat hier ook in de Tweede Kamer door de stichting Slachtofferhulp zelf aan de orde is gesteld. Hét ding, dé grootste bron van frustratie, is gewoon niet weten dat iets plaatsvindt. Daarom is mijn vraag aan de staatssecretaris: kan hij toezeggen dat hij, vooruitlopend op het verder invulling geven aan dat meerjarenplan, op de kortst mogelijke termijn iets doet wat betreft het oproepen van slachtoffers die dit waar dan ook hebben aangegeven?
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Aardema.
De heer Aardema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik hoor dat ook. Ik wil ook even onderstrepen wat mijn collega naast me net zei. Wij zijn natuurlijk ook geschrokken van de conclusies van de Algemene Rekenkamer. Die vonden wij schokkend. De cruciale vraag is: wordt dat lijstje van tien nu gereduceerd tot nul?
Voorzitter. U weet dat ik een optimistisch mens ben. Maar ik ben hier en daar toch wel wat sceptisch. Ik vrees dat dit allemaal niet heel snel zal gaan. Toch hebben we openhartige antwoorden gehoord, zowel van de minister als van de staatssecretaris. Wij hebben deze motie nu ingediend; hopelijk gaat die leiden tot goede resultaten.
Dank voor uw antwoorden.
De voorzitter:
Dan de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Dank aan de beide bewindspersonen voor de beantwoording. Nogmaals dank aan de rapporteurs, ook voor het voorbereiden van de motie. Een van de succesfactoren bij het oplossen van de onvolkomenheden en het verbeteren van de bedrijfsvoering, is de toon aan de top. Volgens mij hebben allebei de bewindspersonen dat hier wel laten zien, maar dat zal zo meteen ook nog moeten blijken. Er zijn natuurlijk ook een aantal dingen vooruitgeschoven. Dat is deels begrijpelijk en deels onbevredigend. Denk aan de vragen of de black box leeg is, wat nou precies wanneer en waar bekend was en waarom zaken dan onder de pet zijn gehouden.
Ten slotte nog twee dingen. Eén. De strategische evaluatieagenda. Volgend jaar staat er een periodieke rapportage over strafrechtelijke sancties gepland. Ik denk dat het belangrijk is dat we die ook uitgebreider bespreken. Ik geloof dat het hoort bij de cyclus van de motie-Van Vroonhoven/Vermeer dat we dat ook tijdig benoemen; dat wil ik dus in ieder geval doen. Vandaar mijn frons, zeg ik tegen de minister, want we beginnen niet bij nul als het gaat om de uitvoeringsconsequenties. En ja, p maal q zit, als het goed is, in alle wetsvoorstellen. We hebben net de toezegging gekregen dat die uitvoeringstoetsen er ook zijn. Maar de vraag die daar terecht over wordt gesteld, is of daar de mensen wel voor beschikbaar zijn. Er is geen een-op-een relatie met strafverzwaring, maar die is ook niet nul. Er is dus wel een verband. Daarom moeten we daar, zeker gezien de staat van het fundament van het gevangeniswezen, wel realistisch over zijn.
Dan iets over de eventuele bijbaan van de minister. Hij zei: daar worden op andere, astrale niveaus eieren over gelegd; daar zijn wij niet bij betrokken. Mocht hij daar wel bij betrokken zijn, dan zou ik hem willen aanraden: zeg nee, want ik denk dat dit veel aandacht zal vragen en een recept is voor teleurstelling.
De voorzitter:
Dan mevrouw Van Eijk.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de bewindspersonen voor het beantwoorden van de vragen en het uitgebreid reflecteren op alle opmerkingen die vanuit de commissie zijn gemaakt. Ik denk dat er bij de staatssecretaris een vraag is blijven liggen. Die ging over de beleids- en wetgevingsinitiatieven, over het creëren van overzicht en het al dan niet prioriteren, over hoe dat dan samen met de ketenpartners gaat en over hoe de Kamer daar vervolgens bij betrokken wordt. Wellicht kunt u daar in tweede termijn nog even op terugkomen.
Voorzitter. Daar laat ik het bij.
De voorzitter:
Dan geef ik graag de heer Van Nispen het woord.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Heel soepel. Allereerst over de strafrechtketen: ik vond dat ook een mooie motie. Ik heb die ook medeondertekend. Ik heb in de eerste termijn natuurlijk wel mijn bezorgdheid geuit over het punt van die onafhankelijkheid. Ik heb de minister dat punt gelukkig ook horen benadrukken. Die zei ook: het is geen koekjesfabriek; het gaat hier niet zomaar om producten. Dat vond ik dus heel erg goed. Maar de minister zei wel: als dit niet beter gaat, dan moeten we meer doen. Tot zover ben ik het eens. Maar hij zegt ook: dan ga ik een aanwijzing geven. Maar een antwoord op de vragen hoe zo'n aanwijzing eruit zou zien, waar die wel en niet over zou kunnen gaan en waar de grens ligt, had de minister nog niet. Maar voordat men hier echt toe over gaat, zou ik die zaken wel willen weten. Ik snap wel dat dat niet vandaag kan, maar dan misschien toch wel over een halfjaar, in de eerste voortgangsrapportage.
Waar liggen de grenzen van zo'n aanwijzing? Hoe kan het zich verhouden tot die onafhankelijkheid, maar ook echt wel wat bijdragen. Die toezegging zou ik graag nog van de minister willen krijgen, zodat we niet over een jaar ineens overvallen worden door een aanwijzing en dan moeten zeggen: maar hé, dit is niet hoe we dit bedoeld hadden, of hoe we het hadden afgesproken. Dat hoor ik dus graag van de minister.
Dan het afpakken. Volgens mij zijn we het met elkaar eens, hier in de Kamer, maar ook met de minister. We vinden dat allemaal belangrijk, omdat misdaad niet mag lonen en we zijn het er ook allemaal over eens dat het nog niet goed genoeg gaat. En ja, er loopt een hoop — die brief heb ik ook gezien — maar ik heb zelf aandacht gevraagd voor meer kennis en expertise. Volgens mij schort het hier en daar ook aan capaciteit, maar die kan de minister ook niet op tafel toveren; dat snap ik. Ik zou nog wel iets meer inspanningen willen op bijvoorbeeld het aanpakken van verhullende constructies en structuren, bijvoorbeeld op de Zuidas of bij bedrijfsverzamelgebouwen. Juist ter aanmoediging heb ik een motie hierover.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Bijna ten slotte nog iets over de Dienst Justitiële Inrichtingen, namelijk over het gevangeniswezen. Daarvan zei de minister: er is geen geld gekomen; de claim blijft staan. Hij herhaalde eigenlijk de woorden van de staatssecretaris. Ik blijf erbij dat dat nu de verantwoordelijkheid van deze minister is. Het kan niet zo zijn dat we ons daar allemaal bij gaan neerleggen, omdat de fractievoorzitters van de destijds nog vier onderhandelende partijen te beroerd waren om hier geld voor uit te trekken. Daarom de volgende motie.
De heer Van Nispen (SP):
Dan is het maar aan de Kamer om hier een nieuw besluit over te nemen, namelijk dat dit wel degelijk moet gebeuren. Nu wordt het dus ook de verantwoordelijk van de partijen, deels hier aanwezig, om dit kabinet de opdracht te geven om dat geld wel beschikbaar te stellen.
De voorzitter:
Dank. Zal ik het voorzitterschap weer terug overdragen? Ik zal eerst even de bewindspersonen aankijken. Hoeveel minuten hebben jullie nodig? Ze kunnen gelijk antwoorden.
Dan geef ik het voorzitterschap weer terug aan de heer Van Nispen.
De voorzitter:
Dank. Ik snap dat ze meteen kunnen antwoorden, maar ik ga toch voorstellen om een paar minuten te schorsen, zowel vanwege het printen van de moties als vanwege een eventuele sanitaire stop.
De voorzitter:
Ik heropen dit wetgevingsoverleg. We gaan luisteren naar de beantwoording van de minister en de staatssecretaris in tweede termijn, waaronder de appreciatie van de drie ingediende moties. Het woord is aan de minister.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Dank ook voor de inbreng in tweede termijn. Een aantal vragen nog.
De heer Sneller refereerde aan de periodieke evaluatie van de strafrechtelijke sanctie. Die komt inderdaad volgend jaar. Natuurlijk zullen we het daar uitgebreid over hebben. Ik was het zelf al met hem eens: het zit tussen de nul en de één. Daar zullen we met elkaar over moeten spreken.
Mevrouw Van Eijk vroeg de staatssecretaris naar een overzicht van beleids- en wetgevingsinitiatieven. Dat valt dan weer onder de strafrechtketen en die zit primair bij mij. Het ministerie werkt aan een systeem van portfoliomanagement, waarbij het overzicht van de beleids- en wetgevingsinitiatieven wordt meegenomen. Dat komt er dus aan, zeg ik tegen haar.
Dan vroeg de heer Van Nispen of ik nader kan duiden hoe zo'n aanwijzing eruitziet. Hij vroeg of ik dat bij de eerste cyclus kan doen. Ik vind dat net te vroeg en ook wat ontmoedigend, omdat we dit traject nu gaan inzetten met de keten om te voorkomen dat er een aanwijzing nodig is. Ik heb gezegd dat ik twee cycli wil afwachten om te kijken of dit inderdaad zoden aan de dijk zet. Zo niet, dan wil ik dus overwegen om die aanwijzing in te zetten. Dan kan ik dus ook pas bepalen waar zo'n aanwijzing op toegespitst moet zijn, op basis van waar de tekortkomingen zitten, waar we het niet van de grond krijgen. Ik laat het dus als instrument boven de markt hangen. Ik heb uw zorgen zeer goed gehoord en ik heb geprobeerd om die weg te nemen in de eerste termijn. Ik doe dat met alle plezier nog een keer in deze termijn. Dit is dus absoluut niet bedoeld om in te grijpen in de onafhankelijkheid van deze organisaties of van de strafrechtketen in z'n geheel. Het zal zich dus al snel richten op iets bedrijfsmatigs, iets in de bedrijfsvoeringssfeer. Alleen, ik wil het nog even openhouden.
Dan kom ik bij de drie moties. De motie op stuk nr. 153 is een spreekt-uitmotie, dus daar zal ik mij niet aan wagen.
De motie op stuk nr. 154, aangaande witwassen, wil ik graag oordeel Kamer geven, als u mij een kleine wijziging permitteert, namelijk dat ik de volgende halfjaarbrief ondermijning gebruik om hierover te rapporteren in plaats van dat ik dat voor de begrotingsbehandeling doe. Ik zie het echt als een aanmoediging. Ik hoop dat u de brief die ik gisteren heb gestuurd ook ziet als een teken dat ik dit serieus aan het oppakken ben, in combinatie met de brief over en de strategie voor witwassen zoals ik die onlangs gepresenteerd heb met de minister van Financiën. Die aanmoediging neem ik dus graag ter harte en neem ik graag mee. Maar met uw permissie kom ik hierop terug in het halfjaarbericht ondermijning.
De voorzitter:
Daar gaat de indiener van deze motie mee akkoord, dus dan zullen de woorden "voor de begrotingsbehandeling JenV" komen te vervallen. Dat leek mij een goed moment om de discussie verder te voeren, maar er zijn ook andere debatten, waarbij dit net zo goed kan. Dan zal ik dus als indiener die woorden schrappen. Dan krijgt de gewijzigde versie dus: oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Ja. Dank, voorzitter en indiener. Dan de motie op stuk nr. 155. Die moet ik ontraden om de technische reden dat er geen dekking is voorzien in deze motie. We gaan het nog uitgebreid hebben over de DJI, al was het maar naar aanleiding van de brief die ik heb gestuurd en het debat over de suppletoire begroting. Ik denk dat dit onderwerp ook in aanloop naar de begrotingsbehandeling nog veelvuldig ter sprake zal komen. Maar deze motie moet ik ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 155 is ontraden. Is de minister daarmee ook aan het einde van zijn beantwoording gekomen? Dat is het geval. Dank u wel.
Dan is het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Mij rest nog de beantwoording van een vraag van de heer Koops. Slachtofferhulp Nederland is een buitengewoon belangrijke organisatie, waar we erg trots op kunnen zijn. Haar primaire doel is het verlenen van hulp aan slachtoffers. Dat gebeurt met een heel netwerk aan vrijwilligers. Dit is buitengewoon belangrijk.
Een tweede functie van Slachtofferhulp Nederland is dat zij ons scherp houdt als het gaat om de positie van slachtoffers. Wij spreken heel geregeld — ik geloof dat we dat aanstaande vrijdag opnieuw doen — met Slachtofferhulp Nederland. Dan zullen we specifiek op dit punt opnieuw spreken over hun ervaringen. Dat kan leiden tot observaties die structureel of incidenteel van aard zijn. Die zijn een belangrijke graadmeter. Daarover gaan we in gesprek met het OM. Wat betreft de implementatie van de maatregelen zullen we ook eventuele frustraties delen. De maatregelen die al geïmplementeerd zijn in het recente verleden, zullen een positief effect hebben. Daar heb ik geen twijfel over.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er een einde gekomen aan de beantwoording in tweede termijn. Ik ga nog de toezeggingen met u doornemen.
- Na de zomer komen de minister en de staatssecretaris met een plan inzake de doorlooptijden rondom de strafrechtketen. Vervolgens informeert de minister de Kamer halfjaarlijks over de inrichting van het proces rondom de strafrechtketen.
- Bij de brief over de verlenging van de bewaartermijn van politiegegevens over cold cases, die de Kamer na de zomer ontvangt, zal de minister ook ingaan op de bredere problematiek rond gegevensdeling.
- De minister stuurt …
O, meneer Koops?
De heer Koops (NSC):
"Binnen de strafrechtketen".
De voorzitter:
Ja, ja. Het gaat om gegevensdeling binnen de strafrechtketen.
- De minister stuurt de Kamer, voorafgaand aan het wetgevingsoverleg van 1 juli over de wijziging van de begroting samenhangende met de Voorjaarsnota, een brief over de stand van zaken bij de DJI.
- De staatssecretaris informeert de Kamer over de vormgeving van de externe evaluatie wat betreft het niet oppakken van de signalen over de problemen met onjuiste tenaamstellingen.
Hadden we hiervoor ook al een termijn afgesproken?
Staatssecretaris Struycken:
Ik stel het volgende voor. Ik kondigde al aan dat ik in september met een tussentijdse rapportage kom met betrekking tot die 867 zaken; dat is een logisch moment om ook hierover meer informatie te geven.
De voorzitter:
Dan is dat een toevoeging aan deze toezegging. De volgende toezegging zou zijn geweest:
- In september komt de staatssecretaris met de eerste analyse van de 867 zaken van onterechte tenaamstellingen.
Akkoord? Ja? Oké.
- Eind juni stuurt de staatssecretaris de meerjarenagenda slachtofferbeleid naar de Kamer.
Dan ga ik de beraadslaging bijna sluiten. Er is een einde gekomen aan dit wetgevingsoverleg. Ik dank nogmaals hartelijk de minister, de staatssecretaris en alle ondersteuning. Maar ik dank ook onze ondersteuning hier hartelijk voor alles en voor het mogelijk maken van dit debat. Ik dank de mensen op de publieke tribune en de mensen die op andere wijze kijken voor hun belangstelling.
De stemmingen over de moties die zijn ingediend bij dit wetgevingsoverleg, die drie stuks, vinden aanstaande dinsdag plaats, op 17 juni. De stemming over de slotwet is voorzien op 3 juli.
Daarmee sluit ik dit wetgevingsoverleg. Fijne dag verder.