65e vergadering, woensdag 19 maart 2025
Opening
Voorzitter: Van der Lee
Aanwezig zijn 140 leden der Kamer, te weten:
Aardema, Aartsen, Van Baarle, Bamenga, Becker, Beckerman, Bevers, Bikker, Blaauw, Bontenbal, Boomsma, Boon, Van den Born, Boswijk, Boutkan, Bromet, Bruyning, Buijsse, Van der Burg, Bushoff, Van Campen, Ceder, Chakor, Claassen, Dassen, Deen, Dekker, Tony van Dijck, Dijk, Diederik van Dijk, Emiel van Dijk, Inge van Dijk, Olger van Dijk, Dobbe, Dral, Eerdmans, Van Eijk, El Abassi, Ellian, Ergin, Erkens, Esser, Faddegon, Flach, Gabriëls, Grinwis, Peter de Groot, Haage, Van Haasen, Heite, Heutink, Van den Hil, Hirsch, Van der Hoeff, Holman, De Hoop, Idsinga, Daniëlle Jansen, Jetten, Joseph, Kahraman, Kamminga, Kathmann, Van Kent, Kisteman, Klaver, Koekkoek, Koops, Kops, De Kort, De Korte, Kostić, Kröger, Krul, Lahlah, Van der Lee, Markuszower, Martens-America, Van Meetelen, Van Meijeren, Meulenkamp, Michon-Derkzen, Mohandis, Mooiman, Edgar Mulder, Mutluer, Nijhof-Leeuw, Van Nispen, Nordkamp, Omtzigt, Oostenbrink, Paternotte, Patijn, Paulusma, Pierik, Pijpelink, Piri, Van der Plas, Podt, Pool, Postma, Ram, Rikkers-Oosterkamp, De Roon, Saris, Six Dijkstra, Slagt-Tichelman, Smitskam, Sneller, Soepboer, Stoffer, Stultiens, Teunissen, Thiadens, Thijssen, Tielen, Timmermans, Tseggai, Uppelschoten, Valize, Vedder, Veltman, Vermeer, Vijlbrief, Vlottes, Vondeling, De Vos, De Vree, Aukje de Vries, Van Vroonhoven, Van der Wal, Van Waveren, Welzijn, Van der Werf, Westerveld, White, Wijen-Nass, Wilders, Wingelaar en Van Zanten,
en mevrouw Agema, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, viceminister-president, de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming, de heer Szabó, staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering, mevrouw Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de heer Van Weel, minister van Justitie en Veiligheid,
alsmede de heer Knigge, regeringscommissaris.
De voorzitter:
Ik open de vergadering van woensdag 19 maart 2025.
Mededelingen
Mededelingen
Mededelingen
Termijn inbreng
De voorzitter:
We hebben een aantal tweeminutendebatten deze ochtend, met als eerste het tweeminutendebat Desinformatie en digitale inmenging. Ik heet van harte welkom de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris, die tevens belast is met Digitalisering. Ik heet welkom de leden en mensen die hier op de tribune of elders het debat volgen.
Er zijn drie leden die zich hebben ingeschreven om ook daadwerkelijk te spreken in de termijn van de Kamer. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Kathmann. Zij voert het woord namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Toen we dit debat hadden over digitale inmenging en beïnvloeding, was er nog een Kamerlid dat zei: Elon Musk is een privépersoon. Sindsdien is er, denk ik, een hele hoop gebeurd. Verder zal ik daar geen woorden aan vuilmaken.
We hebben een goed en stevig debat gehad, maar er horen toch nog wel twee moties bij. Eén motie vraagt om meer onafhankelijkheid van Amerikaanse communicatiediensten. Eén motie vraagt om onze Europese digitale rechten echt beter te gaan handhaven, want dat is de enige manier. We moeten onze tanden laten zien. Dat is de enige manier waarop we als Europa de eigen broek kunnen en moeten ophouden.
Hartelijk dank voor uw inbreng. Het woord is nu aan mevrouw Koekkoek. Zij voert het woord namens de fractie van Volt.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dank u, voorzitter. Ook van mijn hand twee moties.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Voorzitter. De tweede motie ziet toe op wat we in het debat ook bespraken, namelijk dat de democratie actief ondermijnd wordt, ook in het digitale speelveld.
Hartelijk dank.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Tot slot in deze termijn van de Kamer geef ik het woord aan de heer Van Waveren namens Nieuw Sociaal Contract. Gaat uw gang.
De heer Van Waveren (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Onze samenleving is gebaseerd op vertrouwen, vertrouwen in elkaar en in de gezamenlijke overheid. Hoe sterker dat vertrouwen is, hoe beter ons land werkt. Aanvallen op dat vertrouwen ondermijnen dan ook onze samenleving. Die aanvallen worden gedaan door andere landen die baat hebben bij chaos of bij een overheid zonder draagvlak. Door het verspreiden van desinformatie wordt er twijfel gezaaid. Voorbeelden als de presidentsverkiezingen in Roemenië zijn in de Commissie aan de orde gekomen. We moeten ons daar dus beter tegen wapenen. Ik ben blij met de toezegging van de minister om beter zichtbaar te gaan maken hoe dat soort campagnes werken wanneer ze worden aangetroffen. Het blootleggen van buitenlandse inmenging maakt ons weerbaarder.
Voorzitter. Tegelijkertijd — dat vul ik hier graag nog aan op het eerdere debat — moeten we ervoor zorgen dat de overheid geen scheidsrechter van de waarheid wordt, oneigenlijke bevoegdheden inzet of de eigen luiken sluit voor journalisten en andere geïnteresseerden. Want vertrouwen komt als je begrijpt hoe en waarom besluiten genomen worden en als de kennis gedeeld wordt op basis waarvan besluiten genomen worden. Transparantie en openheid zijn onze beste wapens tegen desinformatie. Daarmee zorgen we voor een samenleving die begrijpt wat onze overheid doet en waarom. Dat is de eerste stap op weg naar een weerbaardere samenleving.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. We gaan tien minuten schorsen. Dan krijgen we antwoord op de vragen, maar vooral een appreciatie van de vier moties die zijn ingediend. We zijn geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het tweeminutendebat over desinformatie en digitale inmenging. We zijn toe aan de reactie van de regering. Ik geef als eerste het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Termijn antwoord
Minister Uitermark:
Dank u wel, voorzitter. Voor mij is er één motie. Dat is de motie op stuk nr. 266, ingediend door mevrouw Koekkoek samen met mevrouw Kathmann, over het opstellen van een plan om het verspreiden van desinformatie en het plaatsen van politieke schaduwadvertenties binnen Nederland te voorkomen. Op 10 oktober van dit jaar treedt de Europese Verordening betreffende transparantie en gerichte politieke reclame in werking. Dat betekent maximale harmonisatie voor de lidstaten, dus daar kunnen wij nationaal weinig meer aan toevoegen of veranderen. Volgens die verordening mogen lidstaten in de nationale wetgeving dus geen bepalingen over de transparantie van politieke reclame opnemen die afwijken van de bepalingen in deze verordening. Wij hebben natuurlijk al sinds 2017 een rijksbrede strategie als het aankomt op de effectieve aanpak van desinformatie. Daar is uw Kamer vorig jaar ook over geïnformeerd. Maar ik sta wel sympathiek tegenover het verzoek om een plan op te stellen. Als ik 'm zo mag opvatten dat ik dat plan opstel in het licht van de regels die de verordening ons gaat geven, dan kan ik daarmee aan de slag en kan ik 'm oordeel Kamer geven.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik kan de minister goed volgen. Ik zou nog wel de vragen willen stellen binnen welke termijn zo'n plan er kan zijn en wat daarin haalbaar is, want het gaat natuurlijk over de implementatie van een Europese richtlijn. Dat zijn eigenlijk nog de enige vragen voor mij.
Minister Uitermark:
Ik streef ernaar om dat in de zomer te doen. Ik houd even een slag om de arm of dat net voor of net na het reces wordt, maar we zijn natuurlijk ook al bezig met de voorbereiding van de implementatie van die verordening, dus daar kan ik dit mooi in meenemen, rond de zomer.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dan kunnen we elkaar vinden.
De voorzitter:
Ja. Dan heeft de motie op stuk nr. 266 oordeel Kamer gekregen. Dank aan de minister. Dan geef ik nu het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Szabó:
Dank u wel, voorzitter. Ik heb drie moties waar ik op inga.
De allereerste, op stuk nr. 263, is van mevrouw Kathmann, over de onafhankelijkheid van Amerikaanse communicatiediensten. Tijdens het commissiedebat van 16 januari heb ik u reeds de toezegging gedaan om de Kamer dit voorjaar middels een actueel overzicht te informeren over het gebruik van verschillende onlineplatforms door de overheid. Als een van de doelen van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie, die dit jaar gepubliceerd wordt, neem ik ook het verder versterken van de digitale open strategische autonomie van de overheid mee. We moeten de risico's van strategische afhankelijkheden goed in kaart brengen en waar nodig mitigerende maatregelen treffen. Ik neem dus eerst de ruimte om de door mij reeds gedane toezegging en mijn plannen voor de Nederlandse digitalisering uit te werken. Daarom moet ik deze motie, zoals ik die nu lees, ontraden. Indien ik deze motie mag interpreteren als een verzoek van de Kamer om voor het zomerreces een overzicht te maken van alle maatregelen die ik dit jaar nog zal nemen om afhankelijkheden terug te dringen, wil ik de motie "ontijdig" geven.
De voorzitter:
Ja. Daar hoort eigenlijk ook het verzoek bij aan het Kamerlid om 'm eventueel aan te houden, maar dat is aan het Kamerlid.
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
Terecht noemt de staatssecretaris zijn fijne toezegging. Waarom ik toch voelde dat ik die motie wel moest indienen, was dat tweede stuk in het dictum, over het inzicht in de benodigde middelen. Dat is eigenlijk wat we ook nodig hebben als Kamer om hier beter op te kunnen sturen. De vraag is of dat erbij zit of niet.
Staatssecretaris Szabó:
Dan is mijn vraag: kunt u specificeren wat u op dit moment met die middelen bedoelt?
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
We hebben eigenlijk geen inzicht in hoeveel we eraan uitgeven, ook niet als het gaat over andere technologieën of digitale applicaties die we inzetten. Dat is het eigenlijk, plat gezegd. Wat geven we er nou aan uit? Wat is er nou nodig aan investeringen als we onafhankelijker willen zijn?
Staatssecretaris Szabó:
Dat onderdeel is vorige week ook in een debat naar voren gekomen: wat geven we nou eigenlijk uit? En daarop aansluitend: wat hebben we dan nodig? Dat moeten we nu bekijken. Ik denk niet dat ik voor de zomer tot na de komma aan u kan aangeven wat die specifieke middelen dan zijn. Zoals u weet, gaan we, nadat de Nederlandse Digitaliseringsstrategie over een aantal weken wordt gepresenteerd, de verdieping in bij dit soort onderwerpen. Het gaat toch een aantal maanden duren, en misschien ook wel iets langer, totdat ik die duidelijkheid heb. Dus wat die middelen betreft: dat kan ik voor de zomer niet toezeggen.
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
Dan houd ik 'm even aan en dan wacht ik de Digitaliseringsstrategie af.
Staatssecretaris Szabó:
Voorzitter. Dan de tweede motie, op stuk nr. 264, ook van mevrouw Kathmann, over de Europese digitale rechten handhaven. Ik ben het met mevrouw Kathmann eens dat Amerikaanse bedrijven die actief zijn binnen de EU zich ook moeten houden aan de EU-wetgeving, zoals de Digitaledienstenverordening, de DSA, en de Digitalemarktenverordening, de DMA. De regering zet zich binnen de EU actief in om ervoor te zorgen dat de Europese Commissie daadkrachtig optreedt tegen techbedrijven die zich niet aan de EU-wetgeving houden. Dat geldt niet alleen aan de westelijke kant van deze wereld, van Europa, maar ook aan de oostelijke kant. Het gaat dus over de hele wereld, buiten Europa en de Europese Unie. Zo heb ik in januari met tien andere lidstaten nog een brief gestuurd aan de Commissie waarin wordt gevraagd volledig gebruik te maken van de bevoegdheden die de DSA biedt. Verder kan ik u melden dat ik vanavond afreis naar Brussel en morgen met mevrouw Virkkunen spreek. Dan zal ik dit onderwerp ook verder met haar bespreken.
In het tweede gedeelte van de motie verzoekt u de regering om te verkennen wat EU-lidstaten kunnen doen om deze regelgeving zelf steviger te handhaven in het geval dat de Commissie niet of niet snel genoeg optreedt. Dan interpreteer ik deze motie zo dat ik ... Dit kan ik niet lezen! Maar ik zal de nationale handhavingsautoriteiten hierin beter ondersteunen. Feit blijft wel dat voor de DSA en de DMA maximumharmonisatie blijft gelden. Dat hebben we met elkaar afgesproken. Als ik deze motie zo kan interpreteren, kan ik deze oordeel Kamer geven. Anders moet ik deze motie ontraden.
De voorzitter:
Mevrouw Kathmann knikt instemmend. Daarmee krijgt de motie op stuk nr. 264 oordeel Kamer.
Staatssecretaris Szabó:
Dank u wel.
Als laatste motie heb ik hier de motie op stuk nr. 265 van mevrouw Koekkoek. Ik ben het met mevrouw Koekkoek eens dat toezichthouders over voldoende middelen moeten beschikken om hun taken goed uit te voeren. De minister van Economische Zaken is hierover in contact met de toezichthouders. Zowel de Europese Commissie als de Autoriteit Consument & Markt, de ACM, beschikken over voldoende middelen. Bovendien breidt de Europese Commissie haar capaciteit als toezichthouder momenteel aanzienlijk uit. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft inderdaad aangegeven extra middelen nodig te hebben, omdat een extra DSA-taak door de AP zal worden uitgevoerd. De AP waakt hiermee over de transparantie van het gebruik van algoritmes voor bijvoorbeeld reclames en producten. Het besluitvormingsproces hierover is nog gaande. Ik verwijs u graag door naar EZ voor verdere informatie.
De voorzitter:
En wat is het oordeel?
Staatssecretaris Szabó:
Ontijdig.
De voorzitter:
Ontijdig. Is dat nog reden voor mevrouw Koekkoek om 'm aan te houden?
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Eén vervolgvraag. Ik kan mij voorstellen dat "ontijdig" terugslaat op dezelfde argumentatie die net ook in relatie tot de motie van collega Kathmann gold. Klopt dat?
Staatssecretaris Szabó:
Het oordeel is hier "ontijdig" omdat het proces nog gaande is, zoals ik heb aangegeven in mijn laatste zin.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik probeer mee te denken met de staatssecretaris, want ik kan deze motie aanhouden als we vervolgens het gesprek kunnen vervolgen, bijvoorbeeld in gesprekken over de Nederlandse Digitaliseringsstrategie, zoals de staatssecretaris net aangaf richting collega Kathmann.
Staatssecretaris Szabó:
Ja, graag.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dan ga ik de motie ook aanhouden, voorzitter.
De voorzitter:
Dank aan de minister en de staatssecretaris.
De voorzitter:
We gaan stemmen over de ingediende moties, waarvan er nog twee in stemming komen, op dinsdag 25 maart aanstaande.
Wat mij betreft gaan we nu door naar een ander tweeminutendebat. Dat is alleen met de minister, dus nogmaals dank aan de staatssecretaris voor zijn komst.
Termijn inbreng
De voorzitter:
Het volgende tweeminutendebat gaat over informatie- en werkafspraken tussen Tweede Kamer en kabinet. Vijf leden hebben aangegeven te willen spreken in de termijn van de Kamer. Als eerste is het woord aan de heer Van Nispen. Hij spreekt namens de Socialistische Partij.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Meestal beginnen mensen hier met te zeggen dat we een goed debat hebben gehad, maar ik vond het eigenlijk helemaal geen goed debat. Het was een heel erg slecht debat, waarbij de Kamer bij alles nul op het rekest kreeg, terwijl het nogal ergens over gaat, namelijk over artikel 68: de informatiepositie van de Kamer. Mijn moties zullen gaan over het contact tussen Kamerleden en ambtenaren.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik het woord aan mevrouw Chakor van de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.
Mevrouw Chakor (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Het debat liet mij met ontzettend veel vragen achter, dus daarom dien ik drie moties in.
Mevrouw Chakor (GroenLinks-PvdA):
Dan de tweede motie.
Dank voor uw inbreng. De volgende keer bij drie moties graag wel kortere teksten, want dit gaat echt behoorlijk over de spreektijd heen. Mevrouw Inge van Dijk gaat nu spreken en dat doet zij namens de fractie van het CDA. Gaat uw gang.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Als je een debat in gaat, weet je meestal best een beetje hoe andere partijen en bewindspersonen gaan reageren op standpunten. Maar in dit debat heb ik me echt ontzettend vergist, niet zozeer in mijn collega's in de Kamer, als wel in hoe weinig serieus bewindspersonen omgaan met goed doordachte adviezen van de Kamer. De werkgroep Informatieafspraken heeft er dertien vergaderingen, tal van werkbijeenkomsten en gesprekken met onder anderen ambtenaren zelf aan besteed om te komen tot een breed gedragen rapport, Grip op informatie, over het verbeteren van afspraken voor het leveren van informatie aan de Kamer. De aanbeveling over contact met ambtenaren heeft de minister naast zich neergelegd. Ze scheept ons af met de parlementaire contactpersoon, waarover in hetzelfde rapport staat: deze rol voldoet niet aan de behoefte van de Kamer. Waarom zouden Kamerleden zo veel tijd steken in het verbeteren van de werkwijze als het resultaat "nee en nog eens nee" is? Waarom wordt er zo slecht geluisterd naar de Kamer? Ik snap het niet en ik wil het ook niet snappen.
Maar we blijven meedenken over hoe we dingen wel kunnen realiseren. Daarom organiseert de Kamer met een aantal jonge ambtenaren en met steun van BZK 25 maart een speeddate met jonge ambtenaren. Graag gaan zij met Kamerleden in gesprek met als doel elkaar beter te leren kennen en samenwerking te bevorderen. Ik hoop dat jullie je ook massaal aanmelden, collega's, zodat we kunnen laten zien dat het wél kan.
Ik heb geen motie, maar zoals jullie hebben gehoord, ben ik medeondertekenaar van een motie van de SP en van GroenLinks-PvdA.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we luisteren naar de heer Van Waveren. Hij voert het woord namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract. Gaat uw gang.
De heer Van Waveren (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording van de vragen in het commissiedebat. Bij Nieuw Sociaal Contract zijn nog twee thema's blijven hangen die ik hier aan de orde wil stellen. Ze zijn al aan de orde geweest: de invulling van artikel 68 en het direct contact tussen ambtenaren en Kamerleden.
Wat betreft artikel 68 het volgende. In de commissie was er een discussie over de vraag wie nou het voortouw moet nemen. Daarmee kwamen we niet verder. Volgens mij is het belangrijk dat we in ieder geval de eerste stap gaan nemen, zodat we het gesprek daarover kunnen voeren. Daarom is mijn vraag aan de minister of hij uiterlijk voor de start van het meireces het vigerende kader voor de omgang met verzoeken op grond van artikel 68 met de Kamer kan delen. Ik heb overwogen om dat in een motie te vragen, maar we zouden Nieuw Sociaal Contract niet zijn als we niet hadden nagedacht over de vraag of het niet gek zou zijn als je, wanneer je als individueel Kamerlid met artikel 68 een beroep op informatie doet, dat via een motie met een meerderheid af zou moeten dwingen. Ik vraag het dus gewoon als individueel Kamerlid Van Waveren. Dan heb ik er volgens mij ook recht op.
De voorzitter:
Een vraag van de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
"Vigerend" is een moeilijk woord voor "huidig". De discussie in het debat ging natuurlijk over de volgende stap en de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord daarover, maar daar gaat de vraag die de heer Van Waveren aan de minister stelt niet over.
De heer Van Waveren (NSC):
Dat klopt. Daar zit inderdaad wel een reden achter. In de commissie hadden we een discussie over de vraag of het nou bij de commissie Binnenlandse Zaken ligt om de eerste stap te nemen of bij het kabinet of bij de commissie van de heer Van Nispen, de grondrechtencommissie. Daar kwamen we met elkaar niet uit. Ik denk absoluut dat we er een volgende stap in moeten zetten, maar dat is moeilijk. Misschien had ik wel moties in willen dienen over wat er moet veranderen, maar dat is moeilijk als je niet weet wat er nu in de afspraken van het kabinet staat. Daar gaan we zeker mee aan de slag. Daar hebben we als NSC ook ideeën over. Dat zal u niet verbazen. Maar dan ga ik iets bijsturen waarvan ik niet weet wat er nu in staat. Dat vind ik onhandig, dus ik ga liever snel met de tekst aan de slag, met u, als u wilt.
De heer Sneller (D66):
Ik zal het kort houden, want we moeten het debat niet overdoen. We hebben de afgelopen jaren natuurlijk uitgebreid bediscussieerd wat het huidige kader is, met de brieven uit 2002, met alle ministers van Binnenlandse Zaken uit het verleden. De stap die nu gezet moet worden, is de verdieping, het versterkte recht. Dan zou ik hebben verwacht dat NSC zou vragen aan de minister: kom met een voorstel hoe Kamerleden een versterkt recht krijgen op informatie. In plaats daarvan wordt gevraagd om nog een keer de status quo te beschrijven. Die wilde NSC juist veranderen. Snapt de heer Van Waveren mijn verbazing over de vraag?
De heer Van Waveren (NSC):
Ik voel misschien wel een beetje mee met het ongeduld van meneer Sneller, want we willen daar verder op. We gaan daar niet voor niks mee aan de slag. Aan de andere kant constateer ik, in het debat dat we gehad hebben en in wat ik erover teruglees, dat het in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma eigenlijk onduidelijk is waar die bal neergelegd wordt, wie het voortouw daarin moet nemen. De minister zei dat hij graag het open gesprek met de Kamer aangaat. Dat vond ik te dun, want dan ga je met elkaar het gesprek herhalen dat we al gehad hebben. Ik sluit niet uit dat we het initiatief nadrukkelijker vanuit de Kamer moeten nemen, of dat nou vanuit de commissie Binnenlandse Zaken is of in welke vorm dan ook. Daarvoor moet je wel weten waar je nu staat en wat de lijn is die het kabinet hanteert. Ik zeg er namelijk bij dat het bijzondere van artikel 68 is dat het nu van kabinet tot kabinet kan wisselen hoe het daarmee omgaat. Dat moet beter gekwalificeerd worden. Misschien moet wel in normale wetgeving vastgelegd worden hoe artikel 68 werkt, zodat die wisselingen daarin niet plaats kunnen vinden en het recht van de Kamer versterkt wordt.
De heer Van Nispen (SP):
De heer Sneller heeft natuurlijk een punt. De heer Van Waveren had dit makkelijk op kunnen lossen door te zeggen: de heer Sneller heeft een punt en daarom vraag ik nu niet alleen om het vigerende kader, dat nu geldt, maar vraag ik die verdieping aan de minister. Laten we het dan anders doen. Dan ben ik ook een individueel Kamerlid met het recht op informatie. Dan vraag ik dat, namens anderen desnoods, aan de minister. Wij hebben ook recht op informatie. Hoe zien die uitwerking van het regeerakkoord en die verdieping van artikel 68 eruit? Dan is dat mijn informatieverzoek aan de minister.
De heer Van Waveren (NSC):
In de commissie hebben we het gesprek gehad over de vraag hoe we die stap moeten zetten. Ik ben ook benieuwd naar het antwoord van de minister. Laten we dat dan zo zeggen.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.
De heer Van Waveren (NSC):
Voorzitter. Dan nog een opmerking over het contact tussen ambtenaren en Kamerleden. Mijn complimenten voor de werkgroep Grip op informatie, die veel werk heeft verzet om dat op papier te zetten. Ik zie ook dat veel van de aanbevelingen, die we ook in de commissie voorbij hebben zien komen, nog niet uitgevoerd zijn. Ik constateer, na het lezen van een aantal moties die de heer Van Nispen heeft ingediend, dat we eigenlijk al een stap verder gaan. Maar ik denk: laten we eerst goed uitvoeren wat we met elkaar bedacht hebben. Daarom dien ik de volgende motie in.
Er is nog een vraag van mevrouw Inge van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik sla daar natuurlijk op aan omdat er specifiek naar het rapport wordt verwezen. Maar in het rapport staat niets over tussenstappen. Er staat in: ga het nou onderhand eens gewoon doen. Mijn vraag aan mijn collega is dus waarom er dan toch weer voor tussenstappen moet worden gekozen. Wij zijn immers helemaal niet zo blij — dat staat juist wel in het rapport — over hoe het loopt met de parlementaire contactpersoon.
De heer Van Waveren (NSC):
Ik snap wel dat als je informatie wilt hebben op een ministerie, daar werkprocessen voor zijn. In het debat zag ik daar de zorg van de minister. Je probeert ook de informatiehuishouding op het ministerie en de ministeriële verantwoordelijkheid goed te duiden. Wat mij betreft gaat het niet om allemaal toetsen vooraf en checkgesprekken of je wel met een Kamerlid mag praten. De motie is meer bedoeld in de zin: als je een Kamerlid gaat bellen, of je hebt een Kamerlid gesproken, meld dat dan even aan de parlementair contactpersoon, want het kan best zijn dat er over hetzelfde onderwerp op een andere manier ook contacten lopen of informatie-uitwisseling plaatsvindt. Dan vind ik het helemaal niet gek dat in die aanwijzing ook een aantal processtappen voor ambtenaren zitten, die aangeven: contact opnemen met een Kamerlid, hoe doe je dat? Zo mag de motie ook uitgelegd worden; ik hoop dat de minister de motie ook zo opvat.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Tot slot is het woord aan de heer Sneller. Hij spreekt namens de fractie van D66.
De heer Sneller (D66):
Voorzitter. Een groot deel van het debat stond in het teken van het zoeken naar een meer ontspannen werkhouding tussen Kamer en kabinet. Maar die ontspannenheid was tijdens het debat heel ver te zoeken. Ik zag vooral halsstarrigheid bij de minister en frustratie aan de kant van de Kamer. Die frustratie zit ook bij mij. We horen steeds mooie woorden van de minister over de rechtsstaat, transparantie en een optimaal samenspel tussen kabinet en parlement. Maar iedere keer als het concreet moet worden, blijft er van die woorden zo weinig over. Dat zagen we vorige week bij de agenda van ministers, bij het lobbyregister. Dat zagen we eerder bij de gemeentefinanciën. Dat lezen we in de brief over de hervorming van de rijksoverheid. En dat zagen we bij dit debat over de invulling van de omgang met artikel 68, inzake het niet tijdig beantwoorden van schriftelijke vragen, het verdiepen van de dialoog tussen Kamer en kabinet en het faciliteren van contacten tussen ambtenaren en Kamerleden. In die gevallen zijn daadwerkelijke stappen vooruit opeens niet proportioneel of te ingewikkeld, ook als de Kamer hier in grote meerderheid om vraagt.
Ik heb geprobeerd die halsstarrigheid in het begin steeds positief te duiden, zoals de minister het zelf ook graag doet: bedachtzaam en zorgvuldig. Maar ik heb daar steeds meer moeite mee. Na negen maanden is het uitblijven van tastbare resultaten daar gewoon niet meer mee te verklaren en komt bij mij steeds meer de vraag bovendrijven: onwil of onmacht? En de grote beslissingen over kiesstelsel, de wet op de politieke partijen en constitutionele toetsing zitten er nog aan te komen. Dat is niet bevorderlijk voor mijn ontspannen houding.
Vandaag geen motie van mijn kant, maar alleen de oproep aan de minister om de aanpak aan te passen. Dan komt het volgens mij met die ontspannenheid wel goed.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dat was de termijn van de Kamer. We gaan tien minuten schorsen. Daarna krijgen we een reactie op de vragen en vooral ook een appreciatie van de zes ingediende moties.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het tweeminutendebat over de informatie- en werkafspraken tussen Tweede Kamer en kabinet. We zijn toe aan de termijn van de zijde van het kabinet. Ik geef het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Termijn antwoord
Minister Uitermark:
Dank u wel, voorzitter. We hebben hierover inderdaad een scherp en stevig debat met de Kamer gehad. Daarin hebben we elkaar niet helemaal gevonden. De kern zit 'm erin dat ik zie dat er nog stappen te zetten zijn binnen wat er nu al kan. Daarin zie ik echt verbeterruimte. Om begrijpelijke redenen wil ook de Kamer dat het nu sneller gaat. We gaan vandaag het debat niet opnieuw doen, maar ik herken dus wel dat we daarin niet helemaal op één lijn zitten. Ik onderstreep dat ik het wel belangrijk vind om hierin stappen te zetten. Wat betreft het hogere doel zitten we volgens mij wel op één lijn.
Ik ga beginnen met de vragen en dan kom ik bij de moties. Mevrouw Van Dijk van het CDA had het over speeddaten met jonge ambtenaren, iets wat zij heeft opgezet. Ik denk dat het daar ook mee begint: elkaar beter leren kennen en elkaar daarna ook beter weten te vinden. Ik ondersteun dan ook van harte haar oproep aan leden van uw Kamer om deel te nemen aan die speeddatesessies tussen Kamerleden en jonge ambtenaren. BZK steunt dat ook. Het is aanstaande dinsdag, 25 maart, hier in Nieuwspoort. Ik hoop dat dit een bijdrage kan leveren aan de door ons allemaal gewenste cultuurverandering.
Meneer Van Waveren van NSC vroeg: is de minister bereid om de Kamer te informeren over het geldende kader voor verzoeken op grond van artikel 68 Grondwet? Als het behulpzaam is voor de werkzaamheden van de tijdelijke commissie Grondrechten en constitutionele toetsing, ben ik uiteraard graag bereid om in een brief uiteen te zetten welk kader gehanteerd wordt bij informatieverzoeken op basis van artikel 68 Grondwet. Er is net al opgemerkt dat daarover natuurlijk in het verleden ook al het nodige gewisseld is met uw Kamer. We kunnen dat samenbrengen, zodat het echt een compleet overzicht is en u dat goed op een rijtje heeft.
Dan heeft de heer Van Nispen een informatieverzoek gedaan. Ik weet niet of ik het kan kwalificeren als een informatieverzoek, want eigenlijk is het niet zozeer een informatieverzoek als veeleer een verzoek om nieuw beleid. Hierbij is zeker geen sprake van onwil van mijn kant, zeg ik erbij. Ik denk ook dat die verdiepingsslag van belang is. De vraag is even wie daarin de eerste stap zet. Ik denk dat het belangrijk is dat we beginnen met het nog eens heel goed op een rijtje zetten van het geldend kader. Dat ga ik doen in de brief die ik heb toegezegd voor het meireces. Ik kan daarin wel de vraag meenemen of de procedure versterkt kan worden en hoe dat er dan uit zou kunnen zien.
Dan de motie-Van Nispen c.s. op stuk nr. 75 over het op eigen initiatief van ambtenaren contact opnemen met Kamerleden. Laat ik eerst opmerken dat die cultuuromslag nodig is en dat die tijd kost en ook aandacht, maar dat ik nog volop mogelijkheden zie om binnen de grenzen van de ministeriële verantwoordelijkheid tot een cultuuromslag te komen. Het kabinet wil zich daar ook voor inzetten. Deze motie roept op tot het schrappen van aanwijzing 6. Daarom moet ik deze motie toch ontraden. Ik wil juist eerst volop inzetten op de verduidelijking van aanwijzing 6 door de toelichting te wijzigen en in de toelichting op te nemen welke mogelijkheden er zijn voor contact tussen ambtenaren en Kamerleden, ook op hun initiatief, met inachtneming dus van de kaders van de ministeriële verantwoordelijkheid.
In dat verband haal ik ook aan dat er na het commissiedebat een brief is gekomen van mijn zijde, met daarin een nadere toelichting. Ook zijn in die brief vele praktijkvoorbeelden genoemd. Ik denk echt dat we de mogelijkheid hebben om de bestaande ruimte van beide kanten nog veel beter te benutten en in te vullen. Als ik kijk naar mijn eigen ministerie en het aantal vragen om contact, denk ik dat dat echt beter benut kan worden. Het kan via formele kanalen, zoals technische briefings en ambtelijke bijstand bij amendementen en initiatiefvoorstellen. Het kan ook juist meer informeel, dus via kennissessies, bijpraatsessies en ook via laagdrempelig contact. De verzoeken daartoe worden ook, conform de aanwijzingen, altijd zakelijk en welwillend behandeld door de parlementair contactpersonen van de ministeries. Dan kan het vaak ook zonder tussenkomst van de bewindspersoon. Ik zal er zo meteen ook nog iets meer over zeggen, als ik toekom aan de motie-Van Waveren.
Tot slot wil ik ook nog benadrukken dat de aanwijzingen niet gelden voor rijksambtenaren die werken bij een zelfstandig bestuursorgaan, een zbo, omdat die ambtenaren niet onder de verantwoordelijkheid van de minister werken. Denk bijvoorbeeld aan het UWV en alle andere zbo's die er zijn: de Sociale Verzekeringsbank, het CBR, het Huis voor Klokkenluiders. Rijksambtenaren die daar werkzaam zijn, kunnen zonder toestemming van de bewindspersoon contact opnemen met Kamerleden. Dat komt de kwaliteit van de uitvoering ten goede, denk ik.
Dan de motie van de leden Van Nispen en Chakor op stuk nr. 76 over het niet strikt beperken tot feitelijke informatie bij het contact tussen ambtenaren en Kamerleden. Ik herken in de motie de wens van leden van uw Kamer om breed gebruik te kunnen maken van kennis, expertise en ervaring van rijksambtenaren. Dat wil het kabinet ook echt ruim faciliteren. Daarom wil ik benadrukken dat "feitelijke informatie" een ruim begrip is, misschien ruimer dan sommigen van u denken. Het betekent dat dit begrip de ambtenaar alle ruimte biedt om vanuit zijn professionaliteit informatie te verstrekken. Daar vallen bijvoorbeeld ook beleidsalternatieven onder, of de gevolgen van die alternatieven, of prognoses van bepaalde wetgevings- of beleidstrajecten. Dat gezegd hebbende moet ik deze motie ontraden, omdat het aan de bewindspersoon zelf is en niet aan ambtenaren om vervolgens verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid en de daarin gemaakte keuzes. De persoonlijke beleidsopvattingen van rijksambtenaren die ze met leden van uw Kamer delen, vallen ook onder de ministeriële verantwoordelijkheid.
Dan de motie op stuk nr. 77 van mevrouw Chakor over de tijdige informatievoorziening en beantwoording van vragen. Die geef ik oordeel Kamer. Ik vind ook niet dat het goed gaat op dit moment. Het kan beter. Het kabinet onderschrijft volledig het belang van tijdige verzending van stukken aan uw Kamer. De overweging van de motie benoemt dat het kabinet niet concreet aan de slag zou zijn om dat zo goed mogelijk te doen. Dat wil ik wel graag weerspreken. Op de departementen werken we hier elke dag hard aan. Jaarlijks worden er zo'n 3.000 schriftelijke vragen ingediend. Ik zie het ook op mijn departement: vragen die vaak wel vijftien vragen bevatten, gericht aan vier, vijf, zes, soms wel acht bewindspersonen. Dan is de termijn van drie weken met de beste wil van de wereld echt te kort. Toch vind ik wel dat het beter moet. Dat deel ik met uw Kamer en daarom geef ik de motie ook oordeel Kamer. Ik zal me er blijvend voor inzetten om echt aan te jagen dat het substantieel beter gaat.
Dan de motie op stuk nr. 78 van mevrouw Chakor over een pilot voor direct contact. Die motie moet ik ontraden. Het komt er kort gezegd op neer dat er binnen de bestaande mogelijkheden eigenlijk al kan worden voorzien in waar de motie om vraagt. Die mogelijkheden worden al gebruikt, maar zoals ik nu al meerdere keren zeg: de ruimte die er is, kan echt beter benut worden. Daar moeten we samen in de praktijk aan werken. Als u mij vraagt om een pilot te richten … Mijn stelling is: de ruimte is er, maar we constateren ook dat van die ruimte weinig gebruik wordt gemaakt. Als u mij dan vraagt "richt een pilot in zodat we die stap beter kunnen zetten en we elkaar beter weten te vinden", dan ben ik daar wel toe bereid. Maar het kan dus eigenlijk al.
Mevrouw Chakor (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij hebben we ook de intentie om te zorgen dat we elkaar vinden en informatie kunnen delen met elkaar. Ik begrijp dus dat de minister aangeeft dat als ze deze motie zo kan interpreteren dat er inderdaad een pilot komt waarin je daar met elkaar aan werkt. Dan zou deze motie zo geïnterpreteerd kunnen worden. Wijzigt dat dan het oordeel van de minister?
Minister Uitermark:
Ja, dan wijzigt mijn oordeel. Ik zit even te denken. Ik kan 'm dan oordeel Kamer geven, maar ik heb die bereidheid, dus ik kan ook zeggen: het is ontijdig om dat met een motie af te dwingen, want de bereidheid is er bij mij en de behoefte is er bij uw Kamer, dus we kunnen gewoon die pilot inrichten.
De voorzitter:
Als die bereidheid er is, dan is de motie overbodig, lijkt mij. Maar goed, ik ga me er niet inhoudelijk mee bemoeien.
Mevrouw Chakor (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij helpt het om ... Ik weet namelijk, ook uit het verleden, dat op het moment dat je iets in een pilot doet, je inderdaad een soort beweging krijgt. Ik wil 'm nu inderdaad aanpassen, juist met de intentie om die stappen te zetten met elkaar. Ik hoop dat we oordeel Kamer krijgen als we de motie in die zin aanpassen, want ik zou wel graag een pilot willen. Ik wens de Kamer en de ambtenaren ook toe dat we gezamenlijk op zoek gaan naar een manier waarop je informatie kan vinden — lokale overheden doen dat eigenlijk al; daar is het ook een norm — en dat we toch die pilot gaan starten. Dat zou mijn inzet zijn.
Minister Uitermark:
Dat is ook mijn inzet, dus als u nog even kunt kijken of er een aanpassing nodig is die ertoe leidt dat we de pilot kunnen verstaan als "binnen de ruimte die er nu al is" — het gaat dan dus niet over de persoonlijke beleidsopvattingen, maar wel over de feitelijke informatie in hele brede zin — dan denk ik daar ruimte voor gevonden kan worden. Dan ben ik er ook echt voor, dus dan geef ik 'm oordeel Kamer.
De voorzitter:
Dan concludeer ik dat de motie in deze vorm is ontraden, maar in een nieuwe vorm oordeel Kamer krijgt als duidelijk is dat het binnen het huidige kader plaatsvindt. Dan moet er nog wel een nieuwe versie komen van mevrouw Chakor, maar dat komt na dit debat, in ieder geval voor de stemmingen.
De minister vervolgt haar betoog. We zijn bij de motie op stuk nr. 79.
Minister Uitermark:
U concludeert af op een manier waarvan ik niet helemaal weet of dat nou per se nodig is. Er staat namelijk: verzoekt de regering te experimenteren met pilots waarin Kamerleden direct technische en feitelijke vragen kunnen stellen. Dat kan, want mijn toelichting is dat ik 'm dus zo overweeg dat de beleidsopvattingen daar niet onder vallen. En als het puur gaat om technische en feitelijke vragen met een ruime uitleg daarvan, dan kan het gewoon. Dan hoeft de motie, zeg ik dan nu even voor de duidelijkheid, niet aangepast te worden. Met deze toelichting kan ik 'm oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
Prima. Dan krijgt de motie op stuk nr. 78 oordeel Kamer.
Minister Uitermark:
Dan de motie op stuk nr. 79 van mevrouw Chakor, over de herbevestiging van artikel 68 van de Grondwet. Die kan ik oordeel Kamer geven.
Dan de motie op stuk nr. 80 van de heer Van Waveren. De motie verzoekt aanwijzing 6 zodanig te wijzigen dat contact opnemen met Kamerleden over de uitvoering van moties of de beantwoording van schriftelijke vragen gestimuleerd wordt en de aanwijzing zo nodig met processtappen, zoals het informeren van de parlementair contactpersoon, te clausuleren. Als ik de motie zo mag interpreteren dat de heer Van Waveren bedoelt dat de bestaande aanwijzing 6 gewijzigd dient te worden zodat verduidelijkt wordt dat ambtenaren ook op eigen initiatief via de parlementair contactpersoon, bijvoorbeeld in het geval van moties of de beantwoording van schriftelijke vragen, contact kunnen opnemen met Kamerleden, dan kan ik deze motie oordeel Kamer geven.
De heer Van Waveren (NSC):
Dan probeer ik even scherp te krijgen waar het verschil van interpretatie zit tussen de tekst en de manier waarop de minister het leest. Wat voor mij vooral belangrijk is, is dat het huidige artikel van de aanwijzing zegt: het is niet toegestaan om contact op te nemen, tenzij er een actieve aanwijzing van de minister komt. De praktijk is gelukkig al niet zo rigoureus, maar die toon straalt helemaal uit: eigenlijk is het niet de bedoeling. Wat mij betreft willen we het omgekeerde uitstralen in de organisatie. Als je een opdracht van de Kamer hebt of een vraag, dan moet je je vrij voelen en dat juist doen als het helpt om contact op te nemen. En zoek daar dan de goede processtappen bij binnen het ministerie, maar dat is aan de minister om te organiseren. Maar regel het op een zo laagdrempelig mogelijke manier wat mij betreft. Dat is hoe ik 'm bedoel. Als we elkaar daarin begrijpen, dan zijn we er. Anders moet de minister iets preciezer zijn in waar ze moeite heeft met de formulering.
Minister Uitermark:
Nee, ik heb alleen benadrukt ... Ik begrijp het zo: het kan al, ambtenaren kunnen nu al contact opnemen met technische vragen, verduidelijkingsvragen, met vragen over amendementen en over moties of bij de beantwoording van schriftelijke vragen. Maar de aanwijzing moet wel worden aangepast; dat ben ik met u eens. Daarom zeg ik "oordeel Kamer", met deze interpretatie.
De heer Van Waveren (NSC):
Volgens mij bedoelen we dan hetzelfde. Dank u wel.
De voorzitter:
Prima. Dank aan de minister.
De voorzitter:
We gaan over de ingediende moties stemmen op 25 maart, aanstaande dinsdag. Nu schorsen we voor een ogenblik, ook voor een sanitaire stop. Daarna hebben we een volgend tweeminutendebat, over discriminatie, racisme en mensenrechten. We zijn even geschorst.
Termijn inbreng
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het tweeminutendebat Discriminatie, racisme en mensenrechten. Dat is wederom een debat met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Negen leden hebben zich ingeschreven, waarvan zeven hun termijn ook willen gebruiken.
Als eerste is het woord aan de heer Ceder. Hij voert het woord namens de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor de uitwisseling tijdens het commissiedebat. In de tussentijd heeft de staatscommissie tegen discriminatie en racisme opnieuw een rapport uitgebracht. De noodzaak om ook bij publieke dienstverleners de discriminatietoetsen beter in te bedden is daarmee groot en urgent. Daarom heb ik een aantal moties meegetekend en ik heb zelf ook twee moties daarover.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Deze is ten aanzien van specifieke visumaanvragen, want wij krijgen al heel lang geluiden te horen dat er ook in het verlenen van een visum, wie wel en wie niet, flinke stappen gezet dienen te worden als het gaat om gelijkheid. Daarom heb ik de volgende motie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Als het gaat om het hernieuwde kader heb ik samen met de heer Bamenga en andere indieners ook een motie. Die zal hij toelichten met betrekking tot het breder inpassen van de implementatie van het kader bij alle departementen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Van Nispen, die het woord voert namens de Socialistische Partij. Gaat uw gang.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Discriminatie is een groot probleem. Dat is het al tientallen jaren, op de arbeidsmarkt, op de woningmarkt, bij selectie in wijken of door extra controleren waar al heel veel problemen zijn. Ik heb in het debat betoogd dat discriminatie in belangrijke mate een klassenvraagstuk is. Er wordt al onderzoek gedaan naar het toevoegen van sociaal-economische status als discriminatiegrond. Dat lijkt me heel goed. Daarover zal ik dus geen motie meer indienen, want dat wordt al onderzocht.
Er is ook al een motie aangenomen over het eenzijdige overheidshandelen onder de werking van de Algemene wet gelijke behandeling brengen. Ook daarop is dus geen motie nodig.
Ik heb wel nog één andere motie. Die heeft enige gelijkenis met die van de heer Ceder, maar is net anders. Daarom dien ik 'm toch in.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Dan had ik nog een motie voorbereid over het toetsingskader risicoprofilering dat ontwikkeld was door het College voor de Rechten van de Mens, maar de heer Bamenga had het beter geformuleerd. Daarom heb ik die van hem medeondertekend en zal ik die van mij niet indienen.
Ik ga mij verder wel verontschuldigen, omdat ik nu al te lang aan het spijbelen ben bij een rondetafelgesprek waar ik weggelopen ben. Excuus daarvoor, maar dank u wel.
De voorzitter:
Ja, dat begrijp ik. Dank voor uw inbreng. We gaan nu ook luisteren naar de heer Bamenga. Hij voert het woord namens de fractie van D66. Gaat uw gang.
De heer Bamenga (D66):
Dank u wel, voorzitter. Deze week is de Week Tegen Racisme. Overal in het land is er aandacht voor de ontwrichtende effecten van racisme en discriminatie. Dat zijn geen abstracte problemen, maar problemen waar mensen dagelijks mee te maken hebben, die hen belemmeren in het benutten van hun talenten en in het volwaardig meedoen in de samenleving. Het probleem van racisme en discriminatie is dat ze ook diep verankerd zitten in onze structuren en systemen, waaronder de overheid. Mensen moeten kunnen verwachten dat de overheid zich aan de eigen wetten en regelgeving houdt. Als de overheid dat niet doet, waarom zouden burgers, bedrijven en instellingen zich dan wel aan die wetten en regels houden? De overheid heeft de verantwoordelijkheid om het voorbeeld te geven en om institutioneel racisme actief en krachtig te bestrijden. Dat doet de overheid nog niet genoeg. Daarom dien ik een motie in om institutioneel racisme verder aan te pakken.
De heer Bamenga (D66):
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we luisteren naar de heer Van Baarle. Hij voert het woord namens de fractie DENK. Gaat uw gang.
De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter.
De heer Van Baarle (DENK):
Voorzitter. Ik heb vernomen dat het meldpunt waar we al heel erg lang over gesproken hebben, namelijk de klachtencommissie voor mensen die discriminatie hebben ervaren bij de rijksoverheid, nog niet in het leven is geroepen, terwijl dat toch afgesproken was. Mijn vraag aan de minister is of dat klopt en of zij hier een verklaring voor kan geven.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Mevrouw Tseggai gaat nu spreken namens de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Twee moties.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
De volgende motie.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik wil even afsluiten met zeggen dat ik het jammer vind dat wij in deze Kamer eigenlijk maar twee keer per jaar vier minuten spreken over dit ontzettend belangrijke onderwerp. Ik zou collega's willen oproepen om de verzoeken die regelmatig worden gedaan tijdens de regeling te steunen. Tijdens het debat zijn we er volgens mij allemaal achter gekomen dat we het hier best wel wat vaker over mogen hebben.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Koops. Hij voert het woord namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract.
De heer Koops (NSC):
Meneer de voorzitter, dank u wel. Ik had twee moties in voorbereiding. Een daarvan zag op de tenuitvoerlegging van de motie van het lid Palmen van 16 april vorig jaar over risicoprofielen, het gebruik daarvan en het nut daarvan boven aselecte steekproeven. De vraag aan de minister is dus hoe het daarmee staat. Ik ga er geen motie van maken.
Dan heb ik de volgende motie.
U krijgt nog een vraag van de heer Van Baarle.
De heer Van Baarle (DENK):
Ik waardeer de inspanningen van de heer Koops om op dit onderwerp een motie in te dienen. Bijna exact dezelfde motie, met daarin het verzoek om te onderzoeken of de minister meer bevoegdheden zou kunnen krijgen in de coördinatie van het antidiscriminatiebeleid, is een tijdje geleden ingediend door mevrouw Chakor. De minister heeft daar onderzoek naar gedaan. Een belangrijk instituut dat we hebben om coördinatie in het beleid te brengen, is de nationaal coördinator discriminatie- en racismebestrijding. Volgens mij wacht dit instituut nog steeds op een besluit van deze minister en van dit kabinet over wat daar in de toekomst mee gaat gebeuren. Ik zou graag aan de heer Koops willen vragen of hij bereid is om mij bij te vallen in de volgende oproep aan de minister. Ik vraag de minister ook om daarop te reageren. Het is belangrijk dat deze minister, het liefst vandaag nog, gewoon aangeeft dat die nationaal coördinator discriminatie- en racismebestrijding gecontinueerd wordt. Dat is namelijk het instituut dat op dit moment voor coördinatie van het beleid zorgt. Als we die kwijtraken, zouden dat vijf stappen achteruit zijn. Deelt de heer Koops dat en is hij bereid om mijn pleidooi in de richting van de minister te ondersteunen?
De heer Koops (NSC):
Dank voor deze interruptie. Het gehele betoog van het geachte lid Van Baarle van zojuist is een ondersteuning van de motie die ik zojuist heb ingediend. Waar ik zonder meer toe bereid ben, is om hem te ondersteunen in één heel simpel ding, namelijk de minister verzoeken om antwoord te geven op de vraag die er is. Ik kleed het gewoon net iets anders in. Mij gaat het gewoon om die coördinatie. Mij gaat het er niet om waar die centraal behoort te liggen. Mij gaat het er gewoon om om te kijken hoe dit nu wordt uitgevoerd en of het niet over veel te veel verschillende instanties is verspreid.
De voorzitter:
De minister heeft trouwens al toegezegd om hierover dit voorjaar een brief te sturen. Dat staat op de lijst van toezeggingen bij dit tweeminutendebat. De heer Van Baarle?
De heer Van Baarle (DENK):
Tot slot en kort, voorzitter.
Die verkenning, zeg ik met het grootst mogelijke respect voor collega Koops, is al uitgevoerd in de evaluatie van de nationaal coördinator discriminatie- en racismebestrijding. Er is dus al een verkenning uitgevoerd, namelijk naar de vraag hoe je die rol borgt. Daaruit is gebleken dat die rol van de nationaal coördinator eigenlijk goed is en dat die behouden moet worden, maar dat er wel wat verbeteringen in aangebracht kunnen worden. Heel veel verkenningen hoeven we dus niet te doen. We moeten deze minister vooral manen tot actie om zo snel mogelijk dat instituut te continueren, met eventueel enkele verbeterpunten. Als de heer Koops dus daarbij zou kunnen aansluiten, hoeven we geen verkenning meer te doen. Dan kunnen we gewoon aan de slag. Dat is misschien beter.
De heer Koops (NSC):
Helaas, zou ik bijna zeggen, kan ik dat niet doen. Dat is omdat de reikwijdte van mijn motie net wat groter is dan alleen die coördinator. Er zijn gewoon een heel aantal verschillende plekken waar op dit moment antidiscriminatiemaatregelen moeten worden getroffen en dat kan je niet bij die ene coördinator neerleggen, is mijn voorlopige mening. Daarvoor zijn er op dit moment al te veel instanties aan de slag. Dat is ook exact het onderwerp waar mijn motie op zag, hoe welwillend en instemmend ik ook luister naar het lid Van Baarle.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng en antwoorden op deze interrupties. Dan gaan we tot slot in de termijn van de Kamer luisteren naar de heer Van Meijeren, die het woord voert namens de fractie van Forum voor Democratie. Gaat uw gang.
De heer Van Meijeren (FVD):
Dank u wel, voorzitter. Artikel 1 van onze Grondwet bepaalt dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Discriminatie wegens ras, geslacht of andere groepskenmerken is niet toegestaan. Maar toch voert deze regering bij de selectie van personeel een zogenaamd diversiteitsbeleid, waarin sollicitanten niet worden beoordeeld op hun kwaliteiten en competenties, maar op hun ras of geslacht. Bij de politie geldt een rassenquotum. De rijksoverheid hanteert een vrouwenquotum. Ook Defensie zoekt niet de beste militairen, maar wil vooral een inclusieve strijdmacht zijn. Het wordt positieve discriminatie genoemd, maar voor sollicitanten die vanwege hun ras of geslacht worden afgewezen, is het allesbehalve positief. Bevoordeling van de één leidt automatisch tot benadeling van de ander.
Forum voor Democratie ziet graag dat de overheid mensen beoordeelt op basis van hun talenten, inzet en competenties, en niet op basis van huidskleur of geslacht. Daarom de volgende motie.
Dank voor uw inbreng. Dit was de termijn van de Kamer. We gaan vijftien minuten schorsen. Dan krijgen we een reactie van de minister op de gestelde vragen en een appreciatie op de dertien ingediende moties.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het vervolg van het tweeminutendebat over discriminatie, racisme en mensenrechten. We zijn toe aan de termijn van de zijde van het kabinet. Ik geef het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. We krijgen een appreciatie van dertien moties, maar twee daarvan zijn echt wel spreekt-uitmoties. Dat zijn de moties op de stukken nrs. 442 en 444. Daar hoeft de minister dus geen oordeel over te geven. Het woord is aan de minister.
Termijn antwoord
Minister Uitermark:
Dank u wel, voorzitter. Ik zal beginnen met de vragen. Er waren drie vragen. Er was een vraag van de heer Van Baarle over het loket. Het klachtencommissieloket is inderdaad iets vertraagd. Daar heb ik uw Kamer op 12 maart ook een brief over gestuurd. Daarin staat dat echt alles op alles wordt gezet om het op 1 mei operationeel te krijgen. Dan zal volgens planning tegelijkertijd ook de rijksbrede integriteitscommissie in werking zijn. De reden was de complexiteit van de processen rondom gegevensbescherming.
Dan een andere vraag van de heer Van Baarle, over de verlenging van het mandaat van de NCDR. U, voorzitter, heeft het net ook genoemd: ik heb in de planningsbrief aangegeven dat het april of mei wordt.
Dan de vraag van de heer Koops: hoe staat het met het onderzoek naar aselecte risicoprofielen? De staatscommissie tegen discriminatie en racisme is al gestart met een onderzoek naar de mogelijkheden om onderscheid op grond van ras en nationaliteit en risicoprofielen alleen toe te passen om mensen te beschermen en te ondersteunen. Dat is ook onderdeel van de opdracht van de staatscommissie. In het onderzoek wordt ook de motie van de leden Van Oostenbruggen en Chakor van juni 2024 meegenomen, met het verzoek om een diepgaande analyse te maken van de effecten van discriminatie in relatie tot het gebruik van zowel aselecte steekproeven als risicoselecties. De staatscommissie verwacht al eerder, dus eind 2025, eind dit jaar, met een eerste analyse te komen. Het eindrapport zal in mei 2026 komen. Maar de eerste analyse komt dus al eerder, eind dit jaar.
Dan kom ik toe aan de moties.
De voorzitter:
Kort graag, meneer Van Baarle. We gaan niet het commissiedebat overdoen.
De heer Van Baarle (DENK):
Heel kort, voorzitter. Een standje: de verlenging van de instelling van de klachtencommissie duurt nu al zo lang. Dat is echt ongehoord en beschamend.
Dan de vraag over de NCDR. Waarom duurt het zo lang? Waarom moeten we tot april of mei wachten voordat we weten of we nog een NCDR hebben? Welke overwegingen zijn er? Welke dingen worden nu afgewogen? Kan de minister verklaren waarom het zo lang duurt?
Minister Uitermark:
Nou, hier kan ik op zeggen dat het besluit zo snel als kan genomen wordt. Ik vind het ook van groot belang dat de NCDR en zijn bureau weten waar ze aan toe zijn, maar het moet ook zorgvuldig gebeuren. Ik kan ook zeggen dat mijn departement goede contact onderhoudt met de NCDR. Dus het komt er echt aan, in april/mei.
De voorzitter:
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Uitermark:
Dan ga ik door de moties.
De motie op stuk nr. 437 van het lid Ceder, over het betrekken van de discriminatietoets bij de uitvoeringstoets, kan ik oordeel Kamer geven.
Mijn appreciatie over de motie op stuk nr. 438, ook van de heer Ceder, over het toetsingskader voor risicoprofielen van het College voor de Rechten van de Mens, is ontijdig. Deze motie dient namelijk te worden ingediend bij de minister van Buitenlandse Zaken.
Dan de motie op stuk nr. 439.
De voorzitter:
Een klein ogenblik. Bij ontijdig moet eigenlijk eerst het verzoek worden gedaan of het Kamerlid de motie wil aanhouden. Ik wil de heer Ceder wel even de kans geven om te besluiten of hij de motie wil aanhouden. De heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik wil daartoe besluiten wanneer de motie van de heer Bamenga is geapprecieerd, want volgens mij ligt dat in het verlengde daarvan. Volgens mij is de strekking van de heer Bamenga breder en zou die ook het ministerie van Buitenlandse Zaken omvatten. Dus ik wacht eerst het oordeel daarop af, voordat ik hierop terugkom.
De voorzitter:
Oké. U komt er nog op terug. "Ontijdig" is nu voorlopig het oordeel op de motie op stuk nr. 438.
Minister Uitermark:
Ja.
Dan de motie op stuk nr. 439. Die motie kan ik oordeel Kamer geven. Ik zal voor de zomer met een reactie komen op de toets en u dan informeren over hoe ik er verder een vervolg aan kan geven.
Dan de motie op stuk nr. 440: verzoekt de regering het toetsingskader voor risicoprofilering van het College integraal te implementeren bij alle overheidsinstanties die risicoprofilering toepassen. Als ik de motie zo mag lezen dat het gaat om een inspanningsverplichting, dan kan ik 'm oordeel Kamer geven.
De heer Bamenga (D66):
Wat mij betreft akkoord, maar ik zou dan wel graag ook een toezegging willen hebben van de minister als het gaat om de monitoring daarvan, zodat wij als Kamer goed in de gaten kunnen houden welke overheidsdiensten wel of niet het toetsingskader daadwerkelijk hebben geïmplementeerd. Dus graag periodiek een monitoring daarvan naar de Kamer toe.
Minister Uitermark:
Ehm … "Periodieke monitoring" klinkt alsof ik dat meermalen ga doen, maar ik zal me ervoor inspannen. Het is natuurlijk reëel om als Kamer te kunnen volgen hoe die inspanningsverplichting uitwerkt, dus als ik 'm zo mag zien, dan zal ik daar de Kamer in ieder geval over informeren.
De voorzitter:
Ja, dan krijgt deze motie oordeel Kamer. De heer Ceder komt nog even terug op zijn motie?
De heer Ceder (ChristenUnie):
In het verlengde daarvan. Ik kan de interpretatie prima volgen. Dan is mijn vraag of het ministerie van Buitenlandse Zaken ook valt onder "alle overheidsinstanties die risicoprofilering toepassen". Als het antwoord daarop ja is, is de motie op stuk nr. 438 volgens mij in het verlengde daarvan, en dan specifiek ten aanzien van de visumaanvraag. Dus ik volg het oordeel over de motie op stuk nr. 440, dat ik volledig kan ondersteunen, maar dan zou het ministerie van Buitenlandse Zaken daar ook onder moeten vallen. Dat is mijn indruk.
Minister Uitermark:
Ja, dit gaat over een ander ministerie, hè, dus dat is niet een overheidsinstantie. Er is wel echt een verschil met een ministerie en de ministeriële verantwoordelijkheid die daarbij hoort. Daarom gaven wij ook de appreciatie "ontijdig", zodat u dit eerst met de desbetreffende minister kunt bespreken.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Begrijp ik hieruit dat de motie op stuk nr. 440 zich volgens de interpretatie van de minister alleen richt op overheidsinstanties die onder BZK vallen? Want dat vind ik een vrij smalle interpretatie, die volgens mij ook geen recht doet aan wat de heer Bamenga en ik als medeondertekenaar beogen. Dat is dan wel de conclusie die ik trek uit wat de minister aangeeft. Of "alle overheidsinstanties" betekent: alle overheidsinstanties. En dan is het de vraag of het ministerie van BuZa een overheidsinstantie is. Dat is even de vraag. Dat maakt wel uit voor hoe we de motie op stuk nr. 440 moeten lezen.
Minister Uitermark:
Ik heb niet een bevoegdheid ten aanzien van andere departementen. Die heb ik natuurlijk wel als het gaat om overheidsorganisaties die … Nou, dan heb ik nog steeds geen bevoegdheid, maar daarom heb ik het benoemd als een inspanningsverplichting. Ik denk dat u ervan uit kunt gaan … Nou, niet "ik denk". U kunt ervan uitgaan dat ik bij de minister van Buitenlandse Zaken dezelfde inspanning zal verrichten. Als u het zo begrijpt, kunt u de motie misschien als vervuld zien, door wat ik net heb toegezegd.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik ga er even over nadenken, want dat is inderdaad een inspanningsverplichting en wij verzoeken ...
De voorzitter:
Oké, dan is de motie nog niet aangehouden. Het oordeel over de motie op stuk nr. 438 blijft dus "ontijdig" en de motie op stuk nr. 440 krijgt oordeel Kamer.
Dan gaan we door naar de motie op stuk nr. 441.
Minister Uitermark:
In de motie op stuk nr. 441, van de heer Van Baarle, wordt de regering verzocht om een Catshuissessie te beleggen met moslimjongeren om in gesprek te gaan over het afnemende vertrouwen in de politiek en de zorgen die onder hen leven. Dat vind ik een goed idee. Die motie geef ik graag oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 442 is een spreekt-uitmotie, dus daarvoor is geen appreciatie van het kabinet nodig.
De motie op stuk nr. 443, ook van de heer Van Baarle, apprecieer ik als "ontijdig". Er komt nog een brief. Er is een rapport over een onderzoek naar moslimdiscriminatie in Nederland. Dat ligt inmiddels bij mij op het departement en dat zal snel, een dezer dagen, naar uw Kamer komen. Het is mijn inzet om, samen met de staatssecretaris van SZW, in het tweede kwartaal met een inhoudelijke beleidsreactie te komen. Daar kunnen en moeten we dit dan bij betrekken. Op dit moment is de motie dus ontijdig.
De motie op stuk nummer 444 is ook een spreekt-uitmotie, dus die krijgt geen appreciatie.
De motie op stuk nummer 445 van de heer Van Baarle moet ik ontraden. In de conceptkerndoelen voor burgerschap is er in algemene zin aandacht voor discriminatie en racisme en het respectvol met elkaar omgaan.
De motie op stuk nummer 446, van mevrouw Tseggai, mede ingediend door het lid Kostić, moet ik ontraden. Ik heb al eerder, in het commissiedebat van eind januari, aangegeven dat de opvolging van aanbevelingen valt onder de verantwoordelijkheid van het departement dat verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waarop de specifieke aanbeveling betrekking heeft. De opvolging van aanbevelingen wordt op internationaal niveau gemonitord door de comités die toezicht houden op de naleving van de mensenrechtenverdragen. Het gaat dan om Europese verdragen en VN-verdragen. Het zijn heel veel verdragen bij elkaar. Nederland rapporteert elke vier jaar aan elk van deze comités over de naleving van het verdrag waarop het comité toezicht houdt. Die rapportage gaat dan ook over de opvolging die is gegeven aan eerdere aanbevelingen. Vervolgens beoordeelt het comité de inspanningen van Nederland en geeft daarover weer aanbevelingen.
Ik kan u zeggen wat wij allemaal al wel doen. Er is een jaarlijkse informatiebrief aan de Kamer. Er is ook een interdepartementaal netwerk van verdragscoördinatoren gestart, onder leiding van Binnenlandse Zaken. We maken ook een handreiking voor hoe we kunnen omgaan met de verdragsrapportages en het rapportageproces in brede zin. Daarin delen we best practices, ook onder leiding van BZK. In het najaar zal ik u hierover een stand-van-zakenbrief sturen.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp niet helemaal waarom de minister dan niet al die activiteiten zou kunnen bundelen in een jaarlijkse monitoringbrief. Het is voor ons als Kamer toch gewoon belangrijk om te weten hoe het ervoor staat?
Minister Uitermark:
Er zijn zeer veel departementen bij betrokken, die allemaal internationaal rapporteren over hun eigen opvolging. Als ik die taak zou overnemen, is dat heel veel werk. Het is ook niet in lijn met de kabinetsbrief die ik eerder heb geschreven, in augustus, waarin ik duidelijk heb aangegeven dat wij geen collectieve monitoring van alle aanbevelingen voor ogen hebben, maar dat ik wel een beeld wil geven van de voortgang rond de in het oog springende aanbevelingen.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik snap dat het veel werk is, maar dat lijkt mij precies de taak van deze minister, want zij is coördinerend bewindspersoon op het gebied van discriminatie en racisme. Ik zou de minister dus toch willen vragen om nog eens goed naar deze motie te kijken.
Minister Uitermark:
Dat heb ik gedaan. We hebben een afweging gemaakt. Wij zullen in ieder geval de in het oog springende aanbevelingen opvolgen, maar het zou erg veel werk met zich brengen om dat voor alle aanbevelingen te doen en daar coördinerend in te zijn. Wij hebben ook de belangrijke taak om de taken van ambtenaren terug te brengen, gelet op de taakstelling.
De heer Van Baarle (DENK):
Mijn motie werd ontraden onder referentie aan het onderzoek naar moslimdiscriminatie dat naar de Kamer komt naar aanleiding van een aangenomen amendement van ondergetekende. Kan de minister iets specifieker zijn over wanneer dat onderzoek naar de Tweede Kamer komt? Is dat deze week nog? Wanneer komt het?
Minister Uitermark:
De precieze dag kan ik niet noemen, maar ik verwacht dat het binnen een week komt.
De voorzitter:
We gaan door naar de motie op stuk nr. 447.
Minister Uitermark:
De appreciatie van de motie op stuk nr. 447 is: ontijdig. Ik begrijp wel heel goed de oproep. Ik kom voor de zomer met een brief. Ik zal daar dus vaart in zetten, want we onderzoeken op dit moment al wat de uitbreiding van de definitie van nationale minderheden die vallen onder het Kaderverdrag concreet betekent en hoe daarmee de positie van Roma, Sinti en woonwagenbewoners in Nederland wordt versterkt. Ik zal daar vaart achter zetten en zorgen dat de Kamer voor de zomer een brief heeft. Op basis van die brief kan de Kamer het debat voeren, want uiteindelijk is het, als we tot die uitbreiding over zouden gaan, een politieke keuze waar een goed informerende brief onder moet liggen, zodat er zowel hier als in de Eerste Kamer over gestemd kan worden.
De voorzitter:
Die toezegging dat die brief zou komen is al eerder gedaan. Mevrouw Tseggai, wilt u de motie aanhouden?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik wil haar op zich best aanhouden, maar dan heb ik één klein verzoek. Tussen nu en de zomer zit nog een maand of vier. Zou de minister iets concreter kunnen zijn? Welke maand kan ik deze brief verwachten? Dan wil ik de motie tot die tijd best aanhouden.
De voorzitter:
In de toezegging stond nog "voorjaar", dus ik snap de vraag.
Minister Uitermark:
Ambtelijk wordt mij nu aangegeven: voor de zomer. Ik heb er net bij gezegd dat ik er vaart achter zal zetten. Ik kan nu geen maand noemen. Laten we streven naar juni.
De voorzitter:
Ja?
De voorzitter:
Dan gaan we door naar de motie op stuk nr. 448.
Minister Uitermark:
Die kan ik oordeel Kamer geven, omdat ik de motie zie als aanmoediging om te onderzoeken waar we de versnippering van het discriminatiebeleid kunnen tegengaan. Dat is echt van belang voor het daadkrachtig kunnen bestrijden van discriminatie, zoals ook is afgesproken in het hoofdlijnenakkoord en in het regeerprogramma.
Dan de motie op stuk nr. 449 van de heer Van Meijeren. Die is overbodig, want het diversiteits- en inclusiebeleid binnen de rijksoverheid is gericht op het bevorderen van gelijke kansen en het voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie. Bij de werving en selectie gelden geen diversiteitsquota op basis van ras, geslacht of andere groepskenmerken. Afgelopen jaar zijn rijksbreed maatregelen afgesproken om juist breed te werven en objectief te selecteren.
De heer Van Meijeren (FVD):
Ik begrijp deze reactie niet helemaal. Het is toch bekend dat de politie beleid voert om ten minste 35% van de agenten een niet-westerse migratieachtergrond te laten hebben en dat de rijksoverheid beleid voert om ten minste 50% van de ambtelijke topfuncties te laten bekleden door een vrouw. Dat zijn toch diversiteitsquota? Welke definitie van "diversiteitsquota" hanteert deze minister dan?
Minister Uitermark:
Ik blijf bij het antwoord dat ik net heb gegeven. Het antwoord is dat bij de werving en selectie geen diversiteitsquota gelden op basis van ras en geslacht.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Van Meijeren.
De heer Van Meijeren (FVD):
Dat is dus in strijd met het evidente beleid, zoals dat gewoon op de website van de rijksoverheid zelf te vinden is.
Tot slot zou ik nog een opmerking willen maken. Van de vragen die ik in het commissiedebat heb gesteld zijn er nul beantwoord, niet tijdens het debat en niet in de brief met de beantwoording van openstaande vragen. Ik zou het waarderen als de minister daar in een brief toch nog even op terugkomt en dan ook gelijk zou willen reageren op die quota die ik zojuist noemde, bij de politie, Defensie en de rijksoverheid. De minister is namelijk ofwel verkeerd geïnformeerd of ze is hier bewust de Kamer aan het voorliegen. Van dat laatste zou ik natuurlijk niet uit willen gaan. Ik zou het wel waarderen als ze hier in een brief dan nog even op terugkomt.
Minister Uitermark:
Dat zal ik doen.
De heer Van Baarle (DENK):
De woorden "bewust voorliegen" worden gebruikt. Volgens mij gaat het om streefcijfers. Volgens mij is het staande beleid dat men meer diversiteit bereikt, omdat men de procedures om te werven objectiever en transparanter maakt. Dat is geen selectie op kenmerken, maar het hanteren van een betere procedure, waardoor er sprake is van gelijke kansen. Formeel zijn het dus geen quota, maar streefcijfers op grond van een procedure die men evenwichtiger probeert te maken. Volgens mij is dat aan de hand en worden hier een aantal dingen verhaspeld. Het lijkt me goed om dat duidelijk te hebben voordat men weer conclusies trekt.
Minister Uitermark:
Inderdaad, ik heb net de woorden gebruikt die ik heb gebruikt. De toezegging naar aanleiding van de vraag van de heer Van Meijeren ging over meerdere dingen. De heer Van Baarle had het over vragen die in het debat niet zijn beantwoord. Dat is mij niet bekend. We lopen het even na en als dat zo is, krijgt u daar een brief over. Dan zal ik de verduidelijking, zoals die net ook al gegeven is door de heer Van Baarle, ook vanuit mijn kant nog explicieter aangeven.
De voorzitter:
Helder. Nee, meneer Van Meijeren, wij gaan hier niet meer …
De heer Van Meijeren (FVD):
Even een punt van orde. Als het een woordenspelletje is en het eigenlijk gaat om een quotum of om een streefcijfer, dan kunnen we natuurlijk die term aanpassen.
De voorzitter:
Nee, dat is geen punt van orde.
De heer Van Meijeren (FVD):
Als de minister daar ook even op in zou willen gaan, kan ik altijd de motie nog wijzigen. Als zij zegt dat het geen quotum maar een streefcijfer is, wordt het een semantische discussie, maar het gaat natuurlijk om de kern.
Minister Uitermark:
Dat is niet semantisch. Het zijn echt verschillende woorden. Ik heb mijn woorden gekozen zoals ik ze gezegd heb.
De voorzitter:
Helder.
We zijn daarmee gekomen aan het einde van dit tweeminutendebat.
De voorzitter:
Op 25 maart, aanstaande dinsdag, gaan we stemmen over de ingediende moties.
We schorsen een kort ogenblik. Daarna gaan we door met drie tweeminutendebatten op het terrein van VWS.
Termijn inbreng
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het tweeminutendebat Verzekerdenmonitor 2024. Een hartelijk welkom aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de leden, de mensen op de publieke tribune en iedereen die dit debat op afstand volgt. Er zijn zes sprekers die zich hebben ingeschreven en ook hun termijn willen gebruiken. Als eerste is het woord aan mevrouw Dobbe. Zij voert het woord namens de Socialistische Partij.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb het net nog even nagezocht: wij vragen al twintig jaar lang om een oplossing voor mensen die onverzekerd zijn en die nog steeds worden geweigerd als zij zorg nodig hebben. De zorg voor iedereen, en zeker die voor de allerkwetsbaarsten zoals daklozen, moet goed geregeld zijn. Dat moeten wij toch als land goed kunnen regelen. Nu gebeurt het nog te vaak dat mensen worden weggestuurd, bijvoorbeeld in een ziekenhuis, terwijl zij wel zorg nodig hebben. Ik raad iedereen aan om het boek van Michelle van Tongerloo te lezen. Voor zover u dat nog niet gedaan heeft, adviseer ik u om dat zeker te doen, want daaruit wordt wel duidelijk dat hier echt een probleem ligt dat opgelost moet worden. Daarom dienen wij de volgende twee moties in.
Dan gaan we luisteren naar de heer Bushoff, die spreekt namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Als eerste heb ik een korte huishoudelijke mededeling. Ik heb ook nog een commissiedebat Herstel Groningen. Ik zal daar zo meteen ook heen gaan. We volgen uiteraard wel op afstand het verloop van het debat en de appreciatie, maar ik kan dus niet het hele debat bijwonen.
Voorzitter. Ik heb wel twee moties.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. De tweede motie gaat over het feit dat veel mensen moeite hebben om de zorgpremie te betalen. Je ziet dan dat mensen soms in een wanbetalersregeling terechtkomen. Dat betekent dat ze 10% extra moeten betalen ten opzichte van iemand die wel zijn zorgpremie kan betalen. Ze krijgen dus als het ware een boete. Of er zijn mensen die zeggen: dan sluit ik helemaal geen zorgverzekering meer af. Dat mag niet, dus die worden dan ook nog eens driedubbel en dwars beboet en komen zo verder in de problemen. Dat willen we met z'n allen niet. Daarom heb ik de volgende motie.
De heer Bushoff (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Nu gaan we luisteren naar mevrouw Tielen en zij spreekt namens de VVD-fractie. Gaat uw gang.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De drie tweeminutendebatten die we nu hebben, zijn allemaal op basis van schriftelijke van overleggen. Dat is toch een beetje een gemankeerde vorm van het debat voeren. Fijn dat we er wel een tweeminutendebat over hebben, maar daarom wil ik toch mondeling nog wat doorvragen op iets wat me opviel als het gaat over de verzekeringen. Het zal meer mensen zijn opgevallen, namelijk het hoge aantal restitutiepolissen. Uit het schriftelijk overleg daarover begreep ik dat de reden dat verzekeraars daarmee stoppen het feit is dat er relatief hoge kosten gedeclareerd worden bij een aantal vormen van zorg, zoals de wijkverpleging en de ggz. Die zijn soms niet gecontracteerd en moeten wel betaald worden. Verzekeraars geven aan dat dat een reden is dat ze die polissen anders aanbieden. Ik wil aan de minister vragen of dat klopt en wat zij daar dan van vindt, ook omdat zij juist contractering niet wil bevorderen. Tenminste, daarover hebben wij zo meteen een tweeminutendebatje. Ik hoor dus graag van de minister de verklaring hierachter, of ze het daarmee eens is en of het dan misschien niet toch een goed idee is om contractering te bevorderen.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Jansen. Zij voert het woord namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract.
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Voorzitter. De Kamer heeft zich al herhaaldelijk gebogen over de zorgverzekering voor kwetsbare groepen, waaronder dak- en thuislozen. Ondanks de inspanningen blijft het voor veel dakloze mensen moeilijk om een zorgverzekering te behouden. Voor deze mensen is het behouden van een zorgpolis niet slechts een administratieve kwestie, maar een essentieel onderdeel van hun toegang tot noodzakelijke zorg en het behoud van hun gezondheid. De vereiste van een woon- en briefadres in de Zorgverzekeringswet vormt hierbij een aanzienlijke belemmering. Om deze reden dient Nieuw Sociaal Contract samen met de VVD de volgende motie in.
Hartelijk dank. Dan gaan we luisteren naar de heer Claassen. Hij voert het woord namens de fractie van de PVV.
De heer Claassen (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De PVV-fractie heeft twee moties in de aanbieding.
De heer Claassen (PVV):
De tweede motie.
Dank u wel.
Tot slot, in de eerste termijn van de Kamer, mevrouw Rikkers-Oosterkamp. Zij spreekt namens de BBB.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel, voorzitter.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. We gaan even tien minuten schorsen en daarna krijgen we een antwoord op een enkele vraag en een appreciatie van de acht ingediende moties. We zijn geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het tweeminutendebat Verzekerdenmonitor 2024. We zijn toe aan de termijn van de zijde van het kabinet. Ik geef het woord aan de minister van VWS.
Termijn antwoord
Minister Agema:
Dank u wel, voorzitter. Wat betreft de motie op stuk nr. 1278 over een actieplan: ik ben bezig met een nieuwe regeling en als ik in plaats van het woord "actieplan" ook "regeling" kan lezen, dan neem ik de motie over.
De voorzitter:
Is dat akkoord? Vinden de leden het goed dat de motie wordt overgenomen? Ik moet dat altijd even checken. Nee, mevrouw Dobbe?
Minister Agema:
Als de motie niet wordt gewijzigd, moet ik "overbodig" zeggen.
De voorzitter:
Dan is het oordeel "overbodig". We zullen nog zien of mevrouw Dobbe een wijziging indient. Het oordeel "overnemen" kan dan niet meer. Dan wordt het mogelijk "oordeel Kamer", maar dat zien we dan wel.
De minister vervolgt haar betoog.
Minister Agema:
De motie op stuk nr. 1279 verzoekt de regering om de bezuinigingsopgave in ieder geval niet in te vullen door de toegankelijkheid of de kwaliteit van de zorg voor onverzekerde mensen te verminderen. Die is overbodig, want dat is uiteraard mijn uitgangspunt. Het doel is om mensen verzekerd te krijgen. Ik kan er nu nog niet op vooruitlopen, maar ik werk aan een nieuwe regeling.
Dan de motie op stuk nr. 1280, van de leden Bushoff en Westerveld. Die wil ik ontraden. Het is juist het doel om de hogere vergoeding aan artsen en zorgaanbieders die het op dit moment al onwijs goed doen in het kader van extra sociale hulp, uitgangspunt van het nieuwe beleid te maken.
De motie op stuk nr. 1281 is ontijdig. Ik heb de 110%-regeling al doorgevoerd. Die is in juni één jaar van kracht. Dan gaan we het effect monitoren en de impact ervan onderzoeken. Het is belangrijk om dán te bezien wat we gaan doen. Voor waar de motie om vraagt is wel een wetswijziging nodig, vandaar "ontijdig".
De voorzitter:
Normaliter zou ik de heer Bushoff gevraagd hebben of hij 'm wil aanhouden, maar hij moest het debat verlaten. Het oordeel over deze motie blijft dus "ontijdig".
Minister Agema:
Dan de motie op stuk nr. 1282. Het moge duidelijk zijn dat ik werk aan een betere zorgregeling voor onder andere deze groep, met als doel: zo spoedig mogelijk in de verzekering brengen. Met de collega van BZK kijk ik ook naar de rol van het briefadres. Het is niet mijn terrein. Het is duidelijk het terrein van BZK, maar het draagt natuurlijk wel bij aan minder onverzekerden. Als ik de motie zo mag lezen dat ik hier aandacht voor blijf vragen bij BZK, kan ik de motie overnemen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar mevrouw Jansen. Is zij daarmee akkoord, met die interpretatie? Als u daarop wilt reageren, moet u even naar de microfoon gaan, mevrouw Jansen.
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Ik vind aandacht vragen veel minder dan uitwerken. In principe blijf ik dus bij uitwerken.
Minister Agema:
Ja, maar het is niet mijn beleidsterrein. BZK gaat hierover. Ik wil het dus onder de aandacht brengen bij mijn collega van BZK. Ik vind het ook heel erg belangrijk. Het is onderdeel van de nieuwe regeling die wij gaan vormgeven. Maar het blijft het beleidsterrein van BZK. Daarom kan ik niet anders dan het onder de aandacht brengen. Als ik het op die manier mag lezen, kan ik de motie overnemen.
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Ik laat 'm toch zo staan.
De voorzitter:
Oké. U laat de tekst zo staan. Dan kijk ik weer naar de minister. Wat betekent dat voor het oordeel?
Minister Agema:
Dat is lastig, want het is niet mijn beleidsterrein. Ik ga er dus niet over en dan moet ik de motie ontraden. Dat zou ik heel zonde vinden.
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Kan de minister van BZK een appreciatie geven?
De voorzitter:
Nee, dat gaan we niet doen. Dan moet u die echt bij de minister zelf indienen. Want anders gaan we via allerlei andere debatten bewindslieden moties voorleggen.
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Nou, dan dien ik 'm gewoon zo in.
Minister Agema:
Ik vind dat wel heel erg jammer, want ik doe dit toch. Ik maak een nieuwe regeling. Ik doe dit. Ik doe ook nog een handreiking om het daar waar het specifiek gaat over mijn collega van BZK, onder de aandacht te brengen om het te integreren in onze nieuwe regeling. Ik zou zeggen: inpakken en wegwezen. Dat is toch heel jammer, want als zij dit echt van mij vraagt, moet ik 'm ontraden. Dat is toch heel erg jammer?
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Ik dien 'm gewoon in.
De voorzitter:
Ja, hij is ingediend. Dan wordt het oordeel "ontraden". Dan gaan we door.
Minister Agema:
Dan ben ik bij de motie over de regeling voor de Oekraïners die in Nederland werken en loon naar Nederlandse maatstaven ontvangen. De motie vraagt om hen de basispremie te laten betalen, zoals iedereen. Onder voortouw van de ministers van AenM en JenV gebeurt er op dit moment heel erg veel op dit terrein. Mocht er een vredesbestand komen, dan veranderen al die regelingen. Het is op dit moment voor mij ontijdig om hier iets over te zeggen. Dat moet in die grotere context vanuit het voortouw van de minister van AenM worden vormgegeven. Voor mij is het dus ontijdig. Misschien, ja …
De voorzitter:
Wil de heer Claassen de motie aanhouden?
De heer Claassen (PVV):
Ik wil 'm nu nog even niet aanhouden. Ik ga nog even in overleg met mede-indiener Vondeling. Er komt volgens mij ook nog een debat waarin zij daar ook nog iets over gaat zeggen. Misschien kan het dan daar of doen we toch gewoon hier, maar daar kom ik nog op terug. Voor nu houd ik 'm gewoon even zo.
De voorzitter:
Ja, dan blijft het oordeel "ontijdig" staan.
Minister Agema:
De motie op stuk nr. 1284 verzoekt de regering in gesprek te gaan met de zorgverzekeraars, met als doel dat de zorgverzekeraars vanaf 1 januari 2026 wederom restitutiepolissen aanbieden. Dat was ook de vraag van mevrouw Tielen. Ik vind het enorm jammer dat er geen restitutiepolissen meer worden aangeboden. Dat vind ik echt een gemis. Ik ga niet over het aanbod van verzekeraars, maar ik ben wel actie aan het ondernemen als het gaat over de onafhankelijke indicatiestelling wijkverpleging. Ik zoek het ook in bredere context, dus ook wat we daar nog meer bij kunnen betrekken. En ik ben hard op weg om hier een hele goede afspraak over te maken in het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord, wat natuurlijk ook nog niet rond is. Als ik het dus zo kan lezen dat ik het oppak en verder breng, kan ik het overnemen, in die zin dat ik dus niet het aanbod van de verzekeraar kan bepalen. Maar ik wil dit dus wel en ik ben hiermee hard aan de slag.
De heer Claassen (PVV):
Precies dat. De minister gaat daarover in gesprek met actoren die daarover gaan. Het besluit ligt inderdaad niet bij de minister, dus ik interpreteer 'm eigenlijk hetzelfde. Dan zou het oordeel dus overnemen zijn, volgens mij.
Minister Agema:
Ja, dan is het "overnemen".
De voorzitter:
Ja, maar dan moet ik eerst weer even checken bij de rest van de leden of zij kunnen leven met het overnemen van deze motie door de minister. Ja, dat is het geval.
Minister Agema:
Dan de laatste motie, op stuk nr. 1285, van het lid Rikkers-Oosterkamp. Even kijken. Die kan ik ook overnemen. Ik wil haar ook geruststellen dat we ook subsidie geven aan de SKGZ in dit belang.
De voorzitter:
Zijn de leden ermee akkoord dat de motie wordt overgenomen? Ja, dat is het geval. Dan hoeven we er niet over te stemmen. Zij wordt wel vermeld op de stemmingslijst, zijnde overgenomen.
De voorzitter:
Dank aan de minister. Over de andere moties gaan we stemmen op 25 maart. Dat is aanstaande dinsdag. We gaan ook gelijk door met een volgend tweeminutendebat met dezelfde bewindspersoon, maar we houden eerst een korte sanitaire stop. We schorsen een ogenblik.
Termijn inbreng
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het tweeminutendebat Toelichting op het intrekken van Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met het bevorderen van zorgcontractering. Zes leden hebben zich ingeschreven, maar er zijn er slechts twee die gebruik willen maken van hun spreektijd. Van hen is mevrouw Tielen namens de VVD-fractie de eerste.
Mevrouw Tielen (VVD):
Voorzitter. In het vorige debat vroeg ik al naar de verschillen tussen gecontracteerde en ongecontracteerde zorg als het gaat over bijvoorbeeld de gedeclareerde zorgkosten. Daar had de minister nog geen antwoord op, maar gelukkig heb ik een motie.
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik heb er nog eentje.
Mevrouw Tielen (VVD):
Daarmee hoop ik dat we echt meer grip krijgen op die afspraken en voorkomen dat zorggeld weglekt naar de zakken van criminelen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan is het woord aan mevrouw Jansen. Zij voert het woord namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract en is tevens de laatste spreker in de termijn van de Kamer in dit tweeminutendebat. Gaat uw gang.
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Ik heb twee moties.
Hartelijk dank. We gaan vijf minuten schorsen en dan krijgen we een appreciatie op de vier moties. We zijn geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is het vervolg van het tweeminutendebat Toelichting op het intrekken van Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met het bevorderen van de zorgcontractering. We zijn toe aan de termijn van de zijde van de regering. Ik geef het woord aan de minister van VWS.
Termijn antwoord
Minister Agema:
Dank u wel, voorzitter. Over de eerste motie, de motie op stuk nr. 9 van mevrouw Tielen, wil ik hier aangeven dat ik de signalen herken dat er niet-gecontracteerde zorgaanbieders zijn die zich in onevenredige mate richten op patiënten met een relatief lichte zorgvraag, onvoldoende meedoen aan regionale samenwerkingsafspraken, zich onttrekken aan de anw-diensten en relatief veel niet passende of ondoelmatige zorg leveren. Meer inzicht in de kwaliteit en de doelmatigheid van niet-gecontracteerde zorg is belangrijk en ook nodig ten behoeve van de uitwerking van de onafhankelijke indictiestelling in de wijkverpleging die ik ter hand genomen heb, en voor het verder brengen van de afspraken uit het aanvullend zorg- en welzijnsakkoord. Deze afspraken zijn al vergevorderd. Als ik dus in de richting van mevrouw Tielen kan zeggen dat ik haar motie meeneem, kan ik die overnemen.
De voorzitter:
Ja, zij knikt instemmend. Daarmee is de motie op stuk nr. 9 overgenomen, als de leden daarmee akkoord zijn. Ja, zie ik.
Minister Agema:
En dan lijkt het een beetje gek dat de derde motie … O, ik moet eerst de tweede motie nog doen, op stuk nr. 10.
De voorzitter:
Ja, die is ook van mevrouw Tielen.
Minister Agema:
Ik ben ver gevorderd met een nieuwe brief over de fraude, en met het komen tot afspraken in het aanvullende zorg- en welzijnsakkoord. Die afspraken zijn nog niet zo ver gereed, maar als ik de motie als een extra aansporing mag zien, laat ik het oordeel aan de Kamer.
De voorzitter:
Ja.
Minister Agema:
De motie op stuk nr. 11 zegt zulke specifieke dingen over wachttijden dat ik mevrouw Jansen vraag om deze motie aan te houden. Ik ben daarmee op zich ver gevorderd, maar het is een lastig dossier. De motie is namelijk op dit moment te specifiek op het gebied van de afspraken die gemaakt worden in het aanvullende zorg- en welzijnsakkoord om de motie daarin te kunnen integreren.
De voorzitter:
Mevrouw Jansen, wilt u de motie aanhouden?
Minister Agema:
Dan kan ze als de afspraken er liggen, kijken of ze daar tevreden mee is of toch verdergaande dingen wil.
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
En wanneer zouden die er zijn? Hoelang moet ik daarop wachten?
Minister Agema:
Nou, we hebben afgelopen maandag met 45 man van 9.00 uur 's ochtends tot 0.00 uur 's avonds met z'n allen bij elkaar gezeten en we zijn een heel eind gevorderd richting een onderhandelaarsakkoord. Het gaat niet zo heel lang meer duren. Het zal nog wel een aantal weken zijn, maar ik hoop niet heel erg lang meer. Dan is er een onderhandelaarsakkoord. Dat moet dan nog naar de achterban, maar dit is een lastige afspraak, waarin we heel veel voor elkaar proberen te krijgen met partijen. Als het op deze manier moet, helpt dat niet. Ik denk echter dat er wel een afspraak kan komen die tegemoetkomt aan de wensen van mevrouw Jansen. Daarom zeg ik dat de motie ontijdig is, want ik kan het me niet veroorloven om dit te difficulteren. Het is namelijk heel belangrijk dat deze afspraak tot stand komt.
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Moet ik dan denken aan voor de zomer? Is dat mogelijk?
Minister Agema:
Dat hoop ik zeker!
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Dan hou ik de motie wel aan.
Minister Agema:
De motie op stuk nr. 12 van mevrouw Jansen is een lastige. Wat betreft het eerste punt zeg ik: dat is wat we al doen. Het staat in het regeerprogramma. Het is heel jammer om een motie in te dienen over datgene wat we al doen en wat in het regeerprogramma staat. En het tweede punt is echt overbodig. We hebben de Zorgzoeker al en die wil ik natuurlijk best extra onder de aandacht brengen, maar het is er dus al. Het tweede punt is dus overbodig. Hetzelfde geldt voor het derde punt, want de NZa publiceert al twee keer per jaar over de voortgang. Dit is dus een hele lastige motie. Ik kan hier niet veel mee, zeg ik in de richting van mevrouw Jansen. Het is gek om een motie in te dienen over iets wat wij in het regeerprogramma hebben staan. Dat geldt voor het eerste en het tweede punt. En het derde punt is overbodig. Misschien kan mevrouw Jansen de motie dus aanhouden en het een en ander wat aanscherpen. Misschien kan ik haar ook ambtelijke bijstand bieden op dit punt, maar zoals de motie nu is, kan ik er niet veel mee.
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Ik hoor geluiden dat deze bronnen en overzichten wel ontbreken. Ik wil er wel iets mee doen. Ik wil wel even kijken of ik met de ambtenaren een motie kan formuleren waar we wel mee uit de voeten kunnen.
De voorzitter:
Wilt u deze motie dan even aanhouden?
Minister Agema:
Mag ik hier even op reageren, voorzitter? "Ik hoor geluiden"; er is een zorgzoeker en de NZa komt twee keer per jaar met deze informatie. Dus de geluiden die mevrouw Jansen hoort, kloppen niet. Dus ik kan haar ambtelijke bijstand geven om iets wat zij wil anders vorm te geven, natuurlijk. Dat kan altijd. Maar de geluiden die mevrouw Jansen hoort, kloppen niet, want dit is het.
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Ja, dat is wat ik hoor. Dus of het nou klopt of niet: er gaat toch iets mis waardoor ik uit het veld een signaal krijg dat het niet voorhanden is. Dus nogmaals, ik maak graag gebruik van het aanbod van de minister.
De voorzitter:
Houdt u dan de motie aan? Ja.
Minister Agema:
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
U ook bedankt.
De voorzitter:
Dat was het tweede tweeminutendebat.
Termijn inbreng
De voorzitter:
Het laatste op het terrein van de minister van VWS betreft het tweeminutendebat Continuering van de sluis voor zes geneesmiddelen en sluiskandidaten eerste helft 2025. Zes leden hebben zich ingeschreven, waarvan drie hun termijn willen gebruiken. Als eerste geef ik het woord aan de heer Claassen. Hij voert het woord namens de fractie van de PVV. Gaat uw gang.
De heer Claassen (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin meteen met de twee moties.
De heer Claassen (PVV):
De tweede motie moet de minister uit het hart gegrepen zijn, dus ik ga mijn best doen.
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Jansen. Zij voert het woord namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract. Gaat uw gang.
Mevrouw Daniëlle Jansen (NSC):
Voorzitter.
Hartelijk dank. Tot slot is het woord aan mevrouw Tielen in de termijn van de Kamer. Zij voert het woord namens de "Volkspartij voor Vrijheid en Democratie", zoals zij dat graag hoort.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ook dit was een vervolg op een schriftelijk overleg, waarbij we dus zeg maar met teksten een debat voeren. Dat is altijd een beetje raar eigenlijk, want dan debatteren we ook niet met elkaar. Maar ik wil ook wel even duiden op de technische briefing over die sluis, die we gisteren hebben gehad van het ministerie. Die sluis is voor dure geneesmiddelen bedoeld, om te kijken of die daadwerkelijk effect hebben. Wat voor mij nog een beetje tekortschiet in dat effect is de kwaliteit van leven, dus daar heb ik een motie over.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dat was de termijn van de Kamer. We gaan nu schorsen voor een minuut of tien en dan krijgen we een appreciatie van de vijf ingediende moties.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van het tweeminutendebat Continuering van de sluis voor zes geneesmiddelen en sluiskandidaten eerste helft 2025. We zijn toe aan de termijn van de zijde van de regering. Ik geef het woord aan de minister van VWS.
Termijn antwoord
Minister Agema:
De eerste motie, op stuk nr. 927, verzoekt de regering te bewerkstelligen dat er meer flexibiliteit en maatwerk in het onderhandelingsproces voor nieuwe geneesmiddelen kan worden geïntroduceerd. Daarbij moet ik opmerken dat het Zorginstituut uitzonderlijke zaken kan meewegen. Deze motie om dat méér te doen, dus om meer flexibiliteit en meer maatwerk te introduceren, moet ik echter ontraden, in het kader van een consistent proces en consistente besluitvorming.
De heer Claassen (PVV):
Maar juist dat consistente proces is het probleem dat het dictum wil aanpakken. Ik heb dat gisteren ook begrepen bij die technische briefing, maar dat consistente proces kan soms ook hinderlijk zijn. De vraag is om te kijken waar die hinderlijkheid in dat consistente proces kan worden weggehaald. Soms klopt het namelijk gewoon niet en daar zijn patiënten de dupe van.
Minister Agema:
Dat klopt. Die zorg wil ik bij de heer Claassen wegnemen. In uitzonderlijke gevallen kan het Zorginstituut dat ook meewegen. Dus in wezen is dat stukje flexibiliteit waar de heer Claassen om vraagt geregeld. In dat geval is het overbodig. Maar om echt nog meer flexibiliteit en maatwerk in te bouwen ontraad ik, omdat daarmee de consistentie van het proces in het geding komt.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 927 is ontraden.
Minister Agema:
Dan de motie op stuk nr. 928: verzoekt de regering te onderzoeken of het mogelijk is om tijdens de sluisperiode te komen tot een tijdelijke overeenkomst en dat dan na het bereiken van de overeenkomst de kosten kunnen worden verrekend. Op zich snap ik deze redenering. Het zijn de contouren van het Duitse model. Daar hangt echter wel een prijskaartje aan van 650 miljoen. Die heb ik niet gekregen en die kan ik ook niet even toveren. Het is wel zo — dat is misschien ook een geruststelling — dat de fabrikant in de tussentijd het middel wel gratis kan aanbieden. Dat gebeurt ook regelmatig.
De voorzitter:
En uw oordeel?
Minister Agema:
Ontraden.
De voorzitter:
Dank.
Minister Agema:
Dan de motie-Jansen op stuk nr. 929: verzoekt de regering om, in het licht van de huidige zorgkosten en de noodzaak van doelmatiger medicijngebruik, opnieuw te onderzoeken hoe besparingen uit doelmatigheidsonderzoek opnieuw geïnvesteerd kunnen worden in verder onderzoek naar efficiënter medicijngebruik. Gezien de constateringen en de overwegingen begrijp ik waar de zorgen van mevrouw Jansen liggen, maar deze motie moet ik ontraden, omdat het dictum en het verzoek aan de regering indruisen tegen de begrotingsregels. Geld dat niet wordt uitgegeven, vervalt. Dat mag je niet opnieuw inzetten. Dus ik moet 'm helaas ontraden, terwijl ik wel de zorgen van mevrouw Jansen onderschrijf.
Mevrouw Tielen (VVD):
Het is bijna uitlokking. Ik hoor wat de minister zegt. Ik hoop dan ook dat zij alle begrotingsregels die wij met elkaar hebben afgesproken, blijft volgen. Maar zij heeft gisteren een brief gestuurd die daar niet aan voldoet, zeg ik alleen maar voor de Handelingen.
Minister Agema:
Natuurlijk ben ik in de bijzondere gelegenheid dat ik een meevallerregeling heb, dus het ministerie van VWS kan meevallers tegen tegenvallers wegstrepen. Maar de kale regel over geld dat niet wordt uitgegeven, is dat dit in beginsel vervalt in de algemene middelen. Ik ben de minister van Financiën dan ook zeer dankbaar dat de structurele onderuitputting van de wijkverpleging niet vervalt, maar dat ik die heb mogen herbestemmen voor de zorg.
Mevrouw Tielen (VVD):
Die debatten zullen we de komende tijd nog wel meer voeren, maar dan even specifiek over deze motie. Ik hoor de minister zeggen dat ze heel goed snapt waar mevrouw Jansen en ook ik naartoe willen. Wat kan de minister dan aanraden om meer doelmatigheid af te dwingen of te stimuleren, of hoe je dat zou willen noemen, bij de inzet van medicijnen?
Minister Agema:
Het punt en de constateringen onderschrijf ik natuurlijk. Zal ik u een brief toezeggen in de richting van het eerstvolgende geneesmiddelendebat, waarin we dit nog een keer oppakken en kijken wat we voor u kunnen betekenen? De motie wordt in ieder geval ontraden.
De voorzitter:
Ja, die is ontraden.
De motie op stuk nr. 930.
Minister Agema:
De motie op stuk nr. 930 is overbodig. De motie suggereert een probleem dat er niet is. De motie gaat ervan uit dat er altijd een periodieke herbeoordeling is van geneesmiddelen die in het pakket zitten. Dat is niet het geval. Dit gebeurt alleen als daarvoor een aanleiding is, bijvoorbeeld als er nieuwe onderzoeksresultaten bekend zijn die zulke duidelijke, andere data laten zien dat een herbeoordeling wenselijk is. In dat geval kan ik het Zorginstituut vragen om een herbeoordeling. In de praktijk komt dit niet vaak voor. Ook bij een herbeoordeling gebruikt het Zorginstituut dezelfde vaste vier pakketcriteria als bij gewone pakketadviezen: effectiviteit, kosteneffectiviteit, uitvoerbaarheid en noodzakelijkheid. Voor elk criterium heeft het Zorginstituut een kader uitgewerkt voor hoe het de herbeoordelingen doet. Deze kaders zijn openbaar en voor iedereen in te zien. Er wordt ook altijd een vast beoordelingsproces gevolgd door het Zorginstituut, inclusief de mogelijkheid tot inspraak voor belanghebbenden, zoals artsen en patiënten, en voor de fabrikant om vragen te stellen.
De voorzitter:
Het oordeel over deze motie is: overbodig.
Minister Agema:
Dan heb ik ten slotte de motie op stuk nr. 931. Ik wil natuurlijk dat er ook meer naar kwaliteit van leven wordt gekeken, ook na marktautorisatie. Voor een verplichting moet ik een wettelijke grondslag hebben in Europese wetgeving. Daar werk ik nu aan, aangespoord door de eerdere motie van de leden Tielen en Hertzberger. Ik onderhandel nu over de herziening van de Europese wetgeving voor de marktautorisatie van geneesmiddelen. Alleen via deze route kunnen we meer onderzoek naar kwaliteit van leven opleggen aan fabrikanten. Ik zet daar stevig op in. Het huidige voorzitterschap hoopt de onderhandelingen voor de zomer af te ronden. Daarna kan ik u vertellen over de uitkomsten van de onderhandelingen. Dat maakt de motie op dit moment ontijdig. Misschien kan mevrouw Tielen 'm aanhouden.
De voorzitter:
Mevrouw Tielen klinkt instemmend.
De voorzitter:
Dank aan de minister. Dank aan de leden. We zijn klaar met dit tweeminutendebat.
De voorzitter:
We gaan over de ingediende moties stemmen op dinsdag 25 maart aanstaande.
We gaan nu ook even schorsen. Dat doen we wat langer, ook voor de lunchpauze. Dat doen we tot 14.10 uur. Dan gaan we verder met de stemmingen. Daarna hebben we een lang debat over de herziening van het Wetboek van Strafvordering. We zijn geschorst tot 14.10 uur.
Stemmingen moties Europese top van 20 en 21 maart 2025
Stemmingen moties Europese top van 20 en 21 maart 2025
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over de Europese top van 20 en 21 maart 2025,
te weten:
- de motie-Dassen/Omtzigt over de benodigde Europese kritieke militaire capaciteiten in kaart brengen (21501-20, nr. 2217);
- de motie-Dassen/Bontenbal over een Europese coalition of the willing om de strategische inlichtingencapaciteiten fors te vergroten (21501-20, nr. 2218);
- de motie-Dassen over een actieplan voor het versneld aantrekken van talent uit de Verenigde Staten (21501-20, nr. 2219);
- de motie-Timmermans/Bontenbal over het principe van gezamenlijke schulduitgifte niet ter discussie stellen (21501-20, nr. 2220);
- de motie-Timmermans c.s. over het financieringstekort van Radio Free Europe Europees dichten (21501-20, nr. 2221);
- de motie-Van Baarle/Dijk over in de Europese Raad oproepen tot een duidelijke veroordeling van Israël (21501-20, nr. 2222);
- de motie-Van Baarle/Dijk over het bepleiten van sancties niet uitsluiten indien Israël de humanitaire blokkade van Gaza niet opheft (21501-20, nr. 2223);
- de motie-Van Baarle/Dijk over voorbereidingen voor airdrops in Gaza (21501-20, nr. 2224);
- de motie-Van Baarle over geen verhoogde EU-afdracht door extra Europese investeringen in defensie (21501-20, nr. 2225);
- de motie-Dijk over financiële steun aan Oekraïne niet ten koste laten gaan van zorg, sociale zekerheid, onderwijs, woningbouw en betaalbare boodschappen (21501-20, nr. 2226);
- de motie-Dijk over bij hogere steun aan Oekraïne het principe "de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten" hanteren (21501-20, nr. 2227);
- de motie-Dijk over uitspreken dat drie keer meer geld uitgeven aan defensie dan Rusland meer dan genoeg is (21501-20, nr. 2228);
- de motie-Yeşilgöz-Zegerius/Omtzigt over stappen zetten om straffeloosheid tegen te gaan (21501-20, nr. 2229);
- de motie-Eerdmans over actief verzet tegen eurobonds (21501-20, nr. 2230);
- de motie-Eerdmans over inzetten op een MFK en EMB zonder gezamenlijke schulduitgifte (21501-20, nr. 2231);
- de motie-Ouwehand over een sanctiepakket tegen Israël vergelijkbaar met de sancties tegen Rusland (21501-20, nr. 2232);
- de motie-Ouwehand over bij het zoeken naar nieuwe Defensie-oefenlocaties andere plekken kiezen dan de natuur (21501-20, nr. 2233);
- de motie-Vermeer over kosten voor randvoorwaardelijke projecten onder de NAVO-norm laten vallen (21501-20, nr. 2234);
- de motie-Vermeer over een voortrekkersrol op het gebied van militaire ruimtevaart- en satellietcapaciteiten (21501-20, nr. 2235);
- de motie-Dekker over afstemming met de VS alvorens eigenstandige Europese defensieplannen door te voeren (21501-20, nr. 2236);
- de motie-Dekker over uitspreken dat een Europees leger niet aan de orde kan zijn (21501-20, nr. 2237);
- de motie-Dekker over het Nederlandse aandeel van ReArm Europe investeren in Nederlandse bedrijven (21501-20, nr. 2238);
- de motie-Diederik van Dijk/Yeşilgöz-Zegerius over het Europese terugkeerbeleid verder aanscherpen (21501-20, nr. 2239);
- de motie-Diederik van Dijk c.s. over een parlementair behandelvoorbehoud bij "SAFE. Security Action for Europe" (21501-20, nr. 2240);
- de motie-Omtzigt over passende acties zodat aan ISIS gelieerde mensen in de kampen Al-Hol en Roj geen gevaar vormen (21501-20, nr. 2241);
- de motie-Omtzigt c.s. over bescherming van minderheden in Syrië (21501-20, nr. 2242).
Aan de orde zijn de stemmingen over moties ingediend bij het debat over de Europese top van 20 en 21 maart. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Piri.
Mevrouw Piri (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de motie-Timmermans/Bontenbal op stuk nr. 2220 graag aanhouden.
De voorzitter:
We hebben ook een aantal stemverklaringen. Als eerste staat hier mevrouw Ouwehand. Ik zie haar niet, maar ik denk dat mevrouw Teunissen het overneemt. Dat is het geval. Mevrouw Teunissen spreekt namens de fractie van de Partij voor de Dieren. Gaat uw gang.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. De Partij voor de Dieren heeft alles overwogen en we zien geen andere optie dan investeren in onze vrede en veiligheid en dus ook defensie. Wij staan er absoluut niet bij te juichen, maar de pacificatiestrategie tegen Rusland heeft niet gewerkt. Er gaat nu een concrete dreiging uit vanuit Rusland en de noodzaak is om niet langer van de Verenigde Staten afhankelijk te zijn. Wat de Partij voor de Dieren betreft dragen de sterkste schouders daarbij de zwaarste lasten. Wij staan ook niet te juichen bij afdrachten en we kunnen ons ook voorstellen dat er een parlementair behandelvoorbehoud nodig is, maar wij willen niet op voorhand allerlei onmogelijkheden opwerpen. Vanuit dat perspectief stemmen wij tegen de moties op de stukken nrs. 2225, 2230 en 2240. Voor de helderheid: dat is dezelfde lijn als bij de stemmingen twee weken geleden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Nispen. Hij geeft een stemverklaring namens de fractie van de Socialistische Partij.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Mijn stemverklaring gaat over de laatste motie op de lijst, de motie op stuk nr. 2242 van de heer Omtzigt. De SP veroordeelt het geweld tegen minderheden in Syrië, natuurlijk. Dit geweld vraagt ook om een duidelijke reactie vanuit Nederland en de EU. Omdat deze reactie er moet komen, zal de SP voor de motie van de heer Omtzigt stemmen. Wel is de SP altijd tegen sectorale sancties geweest die de gewone bevolking van Syrië of hulpverleners raken. Onze voorstem mag dus niet worden gezien als steun aan generieke sancties. Sancties moeten gericht en effectief zijn.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er nog een stemverklaring van de heer Van Baarle. Hij spreekt namens de fractie van DENK.
De heer Van Baarle (DENK):
Dank, voorzitter. Ook mijn stemverklaring gaat over de motie-Omtzigt c.s. op stuk nr. 2242. Wij hebben twee belangrijke bezwaren tegen die motie. Het eerste bezwaar is dat in de motie de mening wordt weergegeven dat het islamitisch recht een belangrijke bron van wetgeving is en dat dat per definitie betekent dat de positie van minderheden wordt gemarginaliseerd. Dat vinden wij echt in strijd met een gelijkwaardige behandeling van alle geloven. Dat het islamitisch recht per definitie een belangrijke inspiratie is voor het bedreigen van minderheden, werpen wij echt verre van ons. Het tweede bezwaar is: per definitie nu al uitgaan van de mogelijkheid dat … Het weer instellen van sancties gaat wat ons betreft veel te ver, omdat we zien dat de humanitaire situatie in Syrië enorm slecht is. Met die twee kanttekeningen stemmen wij uiteindelijk wel voor de motie, omdat wij willen uitstralen dat de positie van minderheden van belang is. Maar wij hebben wel deze twee zeer belangrijke kanttekeningen bij deze motie.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu over tot de stemmingen.
In stemming komt de motie-Dassen/Omtzigt (21501-20, nr. 2217).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, het CDA, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Dassen/Bontenbal (21501-20, nr. 2218).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Dassen (21501-20, nr. 2219).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, DENK, Volt, D66 en de SGP voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Timmermans c.s. (21501-20, nr. 2221).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, BBB en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Van Baarle/Dijk (21501-20, nr. 2222).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, het CDA en JA21 voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Van Baarle/Dijk (21501-20, nr. 2223).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Van Baarle/Dijk (21501-20, nr. 2224).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Van Baarle (21501-20, nr. 2225).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, NSC, de SGP, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Dijk (21501-20, nr. 2226).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Dijk (21501-20, nr. 2227).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, de ChristenUnie, BBB en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Dijk (21501-20, nr. 2228).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
De heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter. Ik heb een vergissing gemaakt bij de stemming over de motie op stuk nr. 2222. Daar heb ik voorgestemd. Ik had daartegen willen stemmen.
De voorzitter:
Dat wordt in de Handelingen opgenomen.
In stemming komt de motie-Yeşilgöz-Zegerius/Omtzigt (21501-20, nr. 2229).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21 en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de fractie van FVD ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Eerdmans (21501-20, nr. 2230).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van NSC, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Ouwehand (21501-20, nr. 2232).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, de PvdD, DENK en Volt voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Vermeer (21501-20, nr. 2234).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, BBB en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Vermeer (21501-20, nr. 2235).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Dekker (21501-20, nr. 2236).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fractie van FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Dekker (21501-20, nr. 2237).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, NSC, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de gewijzigde motie-Dekker (21501-20, nr. ??, was nr. 2238).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, de SGP, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Diederik van Dijk/Yeşilgöz-Zegerius (21501-20, nr. 2239).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21, FVD en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Diederik van Dijk c.s. (21501-20, nr. 2240).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, DENK, de SGP, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Omtzigt (21501-20, nr. 2241).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, Volt, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, de VVD, BBB, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
In stemming komt de motie-Omtzigt c.s. (21501-20, nr. 2242).
De voorzitter:
Ik constateer dat de leden van de fracties van de SP, GroenLinks-PvdA, de PvdD, DENK, D66, NSC, de ChristenUnie, de SGP, het CDA, de VVD, BBB, JA21 en FVD voor deze motie hebben gestemd en de leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is aangenomen.
Dat waren de stemmingen. We schorsen een ogenblik.
Mededelingen
Mededelingen
Mededelingen
Regeling van werkzaamheden
Regeling van werkzaamheden
Regeling van werkzaamheden
De voorzitter:
Ik stel voor dinsdag 25 maart aanstaande ook te stemmen over de ingediende moties bij het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Inge van Dijk over bescherming van de rechten van belastingbetalers en toeslagontvangers.
De voorzitter:
Op verzoek van de fractie van Forum voor Democratie benoem ik in de vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening het lid De Vos tot lid in de bestaande vacature.
Termijn inbreng
De voorzitter:
We zijn nu toe aan een debat over de vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering en de Tweede vaststellingswet Wetboek van Strafvordering. Daar zijn al vijf wetgevingsoverleggen over geweest. Dit is het afrondende plenaire debat. Naast de bewindspersonen heet ik ook de heer Knigge, regeringscommissaris nieuw Wetboek van Strafvordering, van harte welkom. De heer Knigge heeft de beide bewindspersonen, de minister van Justitie en Veiligheid en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tevens ook van Rechtsbescherming, bijgestaan tijdens de vijf wetgevingsoverleggen over het nieuwe wetboek en zal dat vandaag ook doen door het beantwoorden van technische vragen van de leden. Ik laat het aan de beide bewindspersonen wanneer zij de heer Knigge het woord willen geven voor de beantwoording van een vraag. Dan maken zij even plaats achter het rostrum, zodat de heer Knigge daar kan staan en antwoord kan geven. We hebben gewoon twee termijnen. Een aantal leden hebben zich ingeschreven, welteverstaan acht, die ook allemaal een flink aantal minuten spreektijd willen hebben in eerste termijn.
De voorzitter:
De eerste spreker is de heer Sneller. Hij voert het woord namens de fractie van D66.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Dit wetboek staat aan de basis van onze rechtsstaat en is het fundament van onze opsporing, vervolging en berechting. Dat vraagt om een zorgvuldige behandeling. Ik wil de staatssecretaris, de minister, de regeringscommissaris en de collega-Kamerleden bedanken voor de mooie debatten die wij hierover de afgelopen tijd hebben gevoerd. Deze waren wat mij betreft inhoudelijk van aard, goed voorbereid, mede dankzij de rapporteurs, met name de heer Ellian, die er nog steeds is, en mevrouw Helder. Ik laat het ook aan hem om daar wat uitgebreider bij stil te staan. Ook het ontspannen goed georganiseerde contact met de ambtelijke ondersteuning en de ketenpartners liet een mooie samenwerking zien, waarvoor veel dank. Ik denk, zeg ik ook richting de heer Koops, dat we in deze periode niet dichter in de buurt zijn gekomen van een artikelsgewijze behandeling.
Maar vandaag bleek ook weer dat geen enkel proces bestand is tegen de moedwillige wetgevingssabotage van de PVV. Na een proces van dertien jaar komen ze in een ochtendje even met een paar fundamentele wijzigingen die niet eerder besproken zijn. Een behoorlijke middelvinger naar de rest van de commissie en, veel belangrijker nog, een middelvinger naar Nederlanders, die mogen rekenen op zorgvuldige wetgeving.
Voorzitter. Tijdens de wetgevingsoverleggen heb ik zelf geprobeerd om binnen dit nieuwe wetboek een aantal verbeteringen tot stand te brengen. Drie thema's stonden daarbij centraal vanuit mijn perspectief. Eén: slimmer omgaan met detentie. Twee: begrijpelijke rechtspraak voor de samenleving en professionals. Drie: de uitvoerbaarheid, de uitvoering, de praktische werkbaarheid van het wetboek. Ik wilde die even aflopen.
Voorzitter. De afgelopen tijd is heel duidelijk geworden dat we op een andere manier moeten kijken naar detentie en de beschikbare capaciteit binnen ons gevangeniswezen. Het is code zwart in onze gevangenissen. DJI zit op 99,5% van zijn capaciteit en de staatssecretaris, niet deze, maar de andere op JenV, ziet zichzelf genoodzaakt gevangenen tot veertien dagen eerder vrij te laten. Ik zeg het al langer: we moeten op een andere manier gaan kijken naar detentie, met name naar die korte detenties, waarbij wel sprake is van detentieschade bij veroordeelden, maar de duur van de gevangenisstraf geen mogelijkheid biedt voor resocialisatie en serieus werken aan re-integratie. In dat licht heb ik een aantal voorstellen gedaan om slimmer om te gaan met detentie.
Laat ik beginnen met de voorlopige hechtenis. Voorlopige hechtenis wordt in Nederland te vaak en te gemakkelijk opgelegd. Onze gevangenissen zijn op dit moment dan ook voor ongeveer 40% gevuld met gevangenen die zich in voorlopige hechtenis bevinden en dus nog niet daadwerkelijk veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf. Niet alleen is dat natuurlijk moeilijk te verteren gezien het huidige cellentekort, het is ook een percentage dat ver boven het Europees gemiddelde ligt. Daarbij komt ook nog dat het achteraf vaak ten onrechte blijkt te zijn opgelegd. Ex-gedetineerden kunnen hier compensatie voor krijgen. Bovenop de €438 per dag die voorlopige hechtenis sowieso al kost, betaalde de overheid vorig jaar ook nog 8,9 miljoen euro aan schadevergoeding aan ongeveer 4.200 mensen.
Echter, de detentieschade en alle gevolgen van dien zijn daarmee nog niet weggenomen. Ik heb daarom vier amendementen ingediend — ik zal ze kort aflopen — met als doelstelling de toepassing van voorlopige hechtenis terug te dringen, zoals ook de wens was van de regering. Mijn uitgangspunt daarbij is dat voorlopige hechtenis alleen moet worden opgelegd als het strikt noodzakelijk is. Er is geen minder vergaand alternatief voorhanden dat hetzelfde doel kan bereiken. Het amendement op stuk nr. 40 verankert precies die gedachte in de wet. We brengen het wetboek daarmee ook in lijn met de aanbeveling van de Europese Commissie.
In het amendement op stuk nr. 41 vraag ik rechters om beter te motiveren waarom in het specifieke geval het opleggen van voorlopige hechtenis noodzakelijk is, zodat de specifieke omstandigheden van het geval explicieter kunnen worden afgewogen en we geen vinklijstjes of afvinklijstjes meer hebben.
Het amendement op stuk nr. 42 geeft daar in feite het complement van. In dit amendement wordt gezegd dat de officier van justitie na het vorderen van voorlopige hechtenis ook direct moet bekijken of schorsing onder voorwaarden mogelijk is. Het doel is wederom om invulling te geven aan het ultimum remediumkarakter — het laatste redmiddel — van voorlopige hechtenis.
Ik dank de bewindspersonen voor hun positieve oordeel over deze amendementen, die ook gewijzigd zijn naar aanleiding van eerder commentaar daarop tijdens de wetgevingsoverleggen.
Het laatste amendement — ik ben de tel kwijt; het was het amendement op stuk nr. 50, maar ik meen dat het nu het amendement op stuk nr. 56 is geworden — probeert de gronden voor voorlopige hechtenis te verduidelijken. Ook dit amendement is gewijzigd na de inhoudelijke appreciatie van de minister en na het overleg dat we daaropvolgend gevoerd hebben. Dat wil zeggen dat niet alleen kan worden gezegd dat voorlopige hechtenis strikt noodzakelijk is, maar dat er ook direct gevaar moet zijn voor vlucht of het frustreren van het onderzoek of de maatschappij.
Al deze aanpassingen beogen bij te dragen aan een zorgvuldigere, doelmatigere toepassing van voorlopige hechtenis, waarbij er hopelijk ook op de langere termijn meer ruimte ontstaat in ons gevangeniswezen. Wij vragen in dit debat aan de bewindspersoon of in de aanloop naar de invoering van het nieuwe wetboek ook al gekeken kan worden naar hoe de toepassing van voorlopige hechtenis kan worden verminderd. Wat kunnen we nu al doen voor april 2029, wanneer dit wetboek moet ingaan, om voorlopige hechtenis terug te dringen, bijvoorbeeld in de processen of de advisering van de reclassering?
De voorzitter:
Dat leidt tot een vraag van de heer Ellian. Ga uw gang.
De heer Ellian (VVD):
Uiteraard heb ik de gewijzigde amendementen van collega Sneller goed bestudeerd. Ze zijn wat gewijzigd ten opzichte van de eerste versie, met inachtneming van een aantal suggesties vanuit de regering. Wel zit ik nog met een vraag over het amendement op stuk nr. 42. Als voorlopige hechtenis gevorderd wordt, moet de officier ook meteen kijken naar alternatieven. Zo begrijp ik het amendement tenminste. Ik vraag me dan het volgende af. De argumentatie die ten grondslag ligt aan de vordering van de officier moet in de regel natuurlijk gericht zijn op deze specifieke verdachte, die in dit specifieke geval voorlopig gehecht moet worden, gelet op deze omstandigheden. Hoe verhoudt zich dat dan tot het ook meteen beargumenteren van de alternatieven? Als iemand vluchtgevaarlijk is, dan zal die voorlopig gehecht moeten worden in een huis van bewaring. Het liefst hebben we dan voldoende plekken, benadruk ik ook maar even. Maar dat verhoudt zich dan moeilijk tot het vragen om een enkelband. Zou collega Sneller dat nog kunnen toelichten?
De heer Sneller (D66):
De systematiek in het wetboek is dat de rechter wordt verplicht om dat steeds af te wegen op de momenten dat er aanleiding kan zijn om de voorlopige hechtenis te schorsen. Dat is immers de systematiek: het wordt opgelegd en dan wordt het geschorst. In het wetboek is er dus niet voor gekozen om de systematiek helemaal om te gooien en het meteen een oplegging van voorwaarden te laten zijn. Daar ben ik ook bij aangesloten in de amendering. Dat is eigenlijk wat de officier van justitie zich steeds moet afvragen — dat is ook wat het amendement zegt — hetzij onmiddellijk, hetzij na een bepaald tijdsverloop. Het is dus een inspanningsverplichting die doorloopt in dat proces. Dat kan het geval zijn bij een wijziging in de omstandigheden, of in de proportionaliteit van het blijven opleggen van die voorlopige hechtenis.
De heer Ellian (VVD):
Fijn, want ik wil het even goed begrijpen in het licht van het stemadvies dat ik mijn fractie moet geven. Het is zo dat de officier in eerste instantie beargumenteert, specifiek en goed gemotiveerd: deze verdachte moet voorlopig gehecht worden. De strekking en ook de intentie van het amendement is: kijk daarna — dat hoeft niet direct op dat moment maar kan op een later moment — of voorlopige hechtenis in een huis van bewaring nodig is of dat het op een andere manier kan. Waar ik mee zit, is dat ik het gek vind als het meteen aan het begin allebei moet. Ik hoop dat mijn vraag zo duidelijk is.
De heer Sneller (D66):
Het is duidelijk. Nog één nuancering. Aan het begin is het ook aan de officier van justitie om erover na te denken of er een andere manier is om hetzelfde doel te bereiken. Kijk, als de officier van justitie tot de slotsom komt dat voorlopige hechtenis uiteindelijk het minst vergaande middel is dat het doel nog kan bereiken, dan is dat de uitkomst. Maar het is ook bij de allereerste afweging — "hetzij onmiddellijk" — aan de officier van justitie om na te gaan of er andere manieren zijn om hetzelfde doel te bereiken.
De voorzitter:
De heer Sneller vervolgt zijn betoog.
De heer Sneller (D66):
Ik vroeg het kabinet: zijn er mogelijkheden om vooruitlopend op de nieuwe wetboek tot minder voorlopige hechtenis te komen, even huiselijk gezegd? Richting rechters denk ik dat binnen de huidige wettelijke kaders ook nu al de mogelijkheid bestaat om hierin terughoudender te zijn. Ik hoop dat daar ook over na wordt gedacht aan die kant van de trias.
Voorzitter. Naast het terugdringen van voorlopige hechtenis heb ik samen met de collega's Six Dijkstra, Boswijk, Ellian en Mutluer een amendement ingediend om een vervangende taakstraf bij een onbetaalde geldboete mogelijk te maken. Dat is het amendement op stuk nr. 12. Ik zie dit amendement als een mooie poging om een van de vele hardheden uit onze wetgeving weg te werken, een doelstelling die door veel partijen in deze Kamer wordt onderschreven. In plaats van mensen met financiële problemen nog verder de afgrond in te helpen en hen in de gevangenis te plaatsen, met alle gevolgen die ik zojuist schetste onder het kopje detentieschade — zoals het verlies van een uitkering, van de woonplaats, van werk en sociale contacten — geven we hen de mogelijkheid zich middels een taakstraf in te zetten. Een mooie vernieuwing die ook kan zorgen voor wat extra ruimte in onze gevangenissen.
Voorzitter. Dan mijn tweede aandachtspunt.
De voorzitter:
Ogenblik. Op dit punt heeft de heer Van Nispen een vraag aan u.
De heer Van Nispen (SP):
Volgens mij gaf dit amendement toen aanleiding tot een discussie, van: wat is het nou toch jammer dat we moeten wachten tot 2029 voordat de invoering van deze maatregel lukt; een maatregel die we al veel eerder hadden moeten invoeren. Ik heb in dat wetgevingsoverleg nog een compliment gegeven voor dit amendement. Mede dit amendement, want het betrof meerdere amendementen. Het antwoord van de regering op onze gezamenlijke vraag of het echt met geen mogelijkheid eerder kan — dat heeft de heer Sneller ongetwijfeld gezien — komt neer op "nee, dat kan niet". Deels vanwege de uitvoering, deels vanwege wetten. Ik was benieuwd hoe de heer Sneller naar dit antwoord heeft gekeken en of hij misschien nog een manier heeft kunnen bedenken waarop het zorgvuldig en rechtsstatelijk toch eerder zou kunnen.
De heer Sneller (D66):
Ik zou willen dat ik dat bedacht had, maar helaas. Ik denk dat we hier niet moeten onderschatten wat het vraagt van de uitvoering om dit allemaal in te regelen en daar op een goede manier mee om te gaan. Ik denk dat dit nog steeds de snelste en de zorgvuldigste route is die daarvoor voor handen is. We hebben gezamenlijk het verzoek gedaan om vooruitlopend op een wet iets te bedenken om hier toch gevolg aan te kunnen geven. Maar ook wat dat betreft heb ik geen mogelijkheid gezien om tegen rechters te zeggen "doe het maar vast, ook al is er nog geen wet". Helaas, zeg ik erbij.
De voorzitter:
De heer Sneller vervolgt zijn betoog.
De heer Sneller (D66):
Voorzitter. Dan het tweede aandachtspunt bij dit nieuwe wetboek: begrijpelijke rechtspraak voor burgers en professionals. Een goede rechtsstaat vereist een begrijpelijk wetboek en begrijpelijke rechtspraak. Het wetboek moet praktisch uitvoerbaar zijn voor politie, justitie en de rechterlijke macht. Maar we moeten er ook voor zorgen dat vonnissen begrijpelijk zijn voor burgers, procespartijen en de maatschappij, zodat personen in de rechtbank voldoende mogelijkheden hebben om zich te verdedigen. Dat begint met begrijpelijke taal, iets om in eerste instantie aan de rechtspraak te laten. Ik heb de regeringscommissaris goed gehoord. In het wetgevingsoverleg gaf de staatssecretaris ook aan dat de rechtspraak zich de komende jaren verder zal inzetten voor het bieden van begrijpelijkere, proactieve en consistente informatie. De inzet is er ook op gericht dat uitspraken in klare taal de norm worden. Ik reken erop dat zij daarbij ook op de steun van de staatssecretaris kunnen rekenen als dat nodig is.
Met het amendement op stuk nr. 18 heb ik geprobeerd om de eisen die aan de motivering van rechtelijke beslissingen gesteld worden, nog wat verder aan te scherpen. Daarbij heb ik ook in de wetgevingsoverleggen gerefereerd aan de eventuele uitbreiding van het sanctie-instrumentarium dat rechters ter beschikking komt te staan. In het kader van dat slimmer straffen is het extra belangrijk hoe er tot een bepaalde straf is gekomen. Juist als er in plaats van een gevangenisstraf voor een andere straf wordt gekozen dan die we nu al kennen, zoals elektronische detentie, maar ook voorwaardelijke straffen met bijvoorbeeld een educatieve maatregel die we nu al wel kennen, is het cruciaal dat de rechter de motivering voor juist díe straf duidelijk maakt. Het gaat dan om motivering van zowel de strafmaat als de -vorm. Dit met het doel dat het voor zowel de verdachte en andere procespartijen als voor de samenleving inzichtelijk wordt waarom voor die straf gekozen is. Tijdens de wetgevingsoverleggen gaf de regeringscommissaris aan dat er ook nog andere artikelen in het wetboek zijn die zien op de motivering van beslissingen. Hij verwees specifiek naar 4.3.25. Ik heb daarnaar gekeken. Mijn conclusie is toch dat artikel 4.3.22 een alomvattend artikel is, dat ziet op de gehele motivering vanwege de verwijzingen naar 4.3.21, waarin weer verwezen wordt naar 4.3.1 en verder, en waarin ook de andere vragen staan die in het vonnis behandeld en beantwoord moeten worden. Ik ga er dan ook van uit dat het zo toch voldoende is. Ik kijk dus met een schuin oog ook naar de regeringscommissaris voor een bevestiging of een ontkenning. De nuances laten we achter ons: een bevestiging of een ontkenning.
Voorzitter. Een deugdelijke invoering en een daadwerkelijk succes maken van dit nieuwe wetboek vereist ook randvoorwaarden. Wetten kunnen mooie kathedralen zijn, maar het gaat uiteindelijk om wat de mensen die ermee werken, ermee kunnen en ermee doen. Zij moeten voldoende ruimte en middelen krijgen om hun werk goed uit te voeren. Daarom heb ik in amendementen op de stukken nrs. 15 en 16 geprobeerd om ook sancties te verbinden en termijnen te verlengen als termijnen worden overschreden, bijvoorbeeld voor het indienen van onderzoeksverzoeken. In de appreciatie lees ik het volgende. "Het spoedig verstrekken van processtukken wordt soms bemoeilijkt door capaciteitsproblemen en achterstanden. In plaats van door wettelijke sancties", zoals ik voorstelde, "die de verdachte niet helpen en alleen tot uitstel leiden, zijn deze problemen eerder te verhelpen door een beter georganiseerd werkproces." Ik ben het geheel eens met het kabinet dat capaciteitsproblemen en achterstanden ervoor kunnen zorgen dat de verdachte niet op tijd inzage krijgt in de stukken. Ik zou willen dat dat risico ook zonder sanctie kan worden opgelost.
Tegelijkertijd zie ik nou niet welke extra maatregelen worden genomen vanuit het kabinet om aan die capaciteitsproblemen en achterstanden ook echt iets te doen. Ik ben, gelet op de opmerkingen en de inhoudelijke appreciatie, bereid om deze amendementen in te trekken, want ik zie ook de negatieve bijwerkingen en de negatieve prikkels die ervan uit kunnen gaan. Maar ten eerste hoor ik dan wel graag welke maatregelen het kabinet van plan is te nemen om die achterstanden weg te werken en te verminderen, en ook welke middelen daarvoor beschikbaar worden gemaakt als dat nodig is. Twee. Welke niet-wettelijke mogelijkheden ziet het kabinet om ervoor te zorgen dat verdachten binnen de afgesproken termijn toegang krijgen tot die processtukken? Drie. Ik hoor graag ook in dit plenaire debat de bevestiging dat het de expliciete bedoeling is dat de positie van de verdediging niet verslechtert maar juist verbetert met dit nieuwe wetboek, als het daarom gaat. Daarbij zou ik het mooi vinden — ik zeg daar zo meteen ook nog wat over — als we dit kunnen monitoren en ook expliciet in de evaluatie zouden kunnen laten terugkomen wat dit nou heeft gedaan met het overschrijden van termijnen en het moment dat er wordt verzocht om bijvoorbeeld getuigenverzoeken in te dienen.
Voorzitter. Die zorg over de waarborgen of het nu gaat doen zoals het bedoeld is, zien we ook vanuit de rechtspraak bij de beweging vooruit. Zij vinden, zo schrijven ze aan de Kamer, dat de staatssecretaris in reactie op vragen van collega Ellian de regierol van de rechter-commissaris niet afdoende heeft geduid en hem niet heeft neergezet als bewaker van het proces met de daarbij wellicht benodigde instrumenten en sanctiemogelijkheden. Dat vinden zij zorgelijk, omdat er een zekere vrijblijvendheid van uitgaat ten aanzien van de beweging naar voren, terwijl dat commitment van partijen om de beweging naar voren tot een succes te maken nu juist zo belangrijk is, mede gelet op het ontbreken van een afdwingbaar instrumentarium. Ik kijk uiteraard uit naar de appreciatie van het amendement van collega Ellian op dit punt, dat ik gelezen heb als een antwoord op die zorg. Maar ik hoor op dit punt ook graag een bredere reflectie van de staatssecretaris over hoe hij die kloof tussen praktijk en papier ziet, want volgens mij was het ook zijn bedoeling om die beweging naar voren ook inhoudelijk gestalte te geven.
Voorzitter. Die vraagtekens gelden ook voor de sociale advocatuur. Ik heb tijdens het wetgevingsoverleg samen met onder anderen de heer Van Nispen een motie ingediend om voldoende structurele middelen beschikbaar te maken voor de sociale advocatuur en de reclassering, zodat zij de werkzaamheden die uit dit wetboek voortkomen, ook op een degelijke manier kunnen uitvoeren. Inmiddels hebben we natuurlijk de commissie-Van der Meer II gezien, die zegt dat er 40 miljoen extra nodig is om sociaal advocaten een adequate vergoeding te bieden. Maar de commissievoorzitter zegt daar zelf in de krant bij: "Of het allemaal genoeg is? Ik verwacht het niet." Uit elk onderzoek blijkt dat het verder achteruitkachelt en dat we ons echt zorgen moeten maken. Het maakt uit wat je verdient en wat je postcode is voor hoe goed je rechtsbijstand is. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Ik hoor graag van de staatssecretaris wat zijn inspanning en resultaatsverplichting is. Ik sluit me bij voorbaat aan bij alle ongetwijfeld verstandige dingen die collega Van Nispen hier zo meteen nog over gaat zeggen.
Voorzitter. Dan het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens van afgelopen week. Ik wil daar, ook gezien de late fase in het proces van de huidige twee wetten die hier voorliggen, graag een reactie op vragen en ik wil ook vragen hoe dat nou wordt meegenomen — want volgens mij is het een advies over een wetsvoorstel dat nog naar de Kamer moet komen — en verder wordt vormgegeven.
Voorzitter, tot slot. Dit wetboek is een noodzakelijke en grote stap vooruit, maar het werk is zeker nog niet af. De komende jaren zal de implementatie ons allemaal nog bezighouden. Dat geldt ook voor de wetgeving die daarmee samenhangt, de invoeringswet, de procesafspraken en de aanvullingen. Wat betreft de evaluatie zou ik graag bij een van deze volgende wetsvoorstellen een plan krijgen. Welke gegevens moeten er verzameld worden zodat we zo meteen naar hetzelfde kijken als we die evaluatie krijgen? Wat zijn de criteria waarnaar gekeken wordt? Et cetera. Dat hoeft dus niet in deze beantwoording, maar wel graag bij een van de volgende wetsvoorstellen.
Ik vertrouw erop dat we samen met de professionals in de strafrechtketen deze modernisering succesvol kunnen laten landen. Tegelijkertijd ben ik me er ook van bewust dat we bij het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering pas ergens at the end of the beginning staan van een lang wetgevingsproces, dat nog veel tijd en inspanning zal kosten. Het zal dus ook nog een aantal jaren duren voordat dit zijn vruchten kan afwerpen. Ik kijk uit naar de rest van de behandeling. Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng.
Dan gaan we nu luisteren naar de heer Van Nispen. Hij spreekt zijn inbreng uit namens de fractie van de Socialistische Partij.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Het 100 jaar oude Wetboek van Strafvordering, waarin is geregeld hoe strafbare feiten worden opgespoord, vervolgd en berecht, wordt fundamenteel herzien en gemoderniseerd. En het is historisch en uiterst belangrijk voor iedereen die ermee te maken krijgt, de praktijk voorop. Ik heb het ook in een van de wetgevingsoverleggen gezegd, maar ik zeg het hier nog een keer: ik maak een compliment over hoe dit wetboek tot stand is gekomen, over hoe de praktijk hierbij is betrokken en hoe dit is opgebouwd en vormgegeven.
Ook de parlementaire behandeling was voorbeeldig, na een uitstekende voorbereiding van staf, externe expertise en de rapporteurs. Nogmaals: dank allen. We hebben hier heel veel uren, 22,5 uur, over gedebatteerd. Ook dank aan de bewindspersonen en de regeringscommissaris. Er waren vijf wetgevingsoverleggen op vier maandagen en dat waren goede debatten. Die gaan we hier hopelijk vandaag niet overdoen, al was het maar omdat we daar de tijd niet voor hebben. Maar het waren goede debatten.
Ik ga wel kort herhalen dat, hoe goed dit wetboek ook is, veel problemen hiermee nog niet zijn opgelost. Denk aan de tekorten in de rechtsbescherming bij de sociale structuur. Dat wordt niet opgelost met dit wetboek. Of de grote capaciteitsproblemen en de werkdruk bij de politie, het OM en de rechtspraak. Of de grote tekorten in het gevangeniswezen. Die basis moet wel op orde zijn en ik stel toch nog één keer de vraag: de invoering van deze nieuwe regels is één ding, voldoende capaciteit voor de uitvoering bij alle betrokken partijen is zeker zo belangrijk. Delen de bewindspersonen deze opvatting? Hoe dragen zij eraan bij dat de politie, het OM, de rechtspraak, de reclassering, de advocatuur en het gevangeniswezen allemaal in staat worden gesteld hun werk goed te doen, tijdig een zaak op te pakken, te adviseren, recht te spreken of rechtsbescherming te bieden, en dat ook snel en zorgvuldig te doen? Anders hebben we op papier een goed nieuw strafproces, maar doet dat nog steeds geen recht aan maatschappij, slachtoffers en verdachten. Graag een uitgebreide reactie hierop.
De heer Koops (NSC):
Naar aanleiding van deze vraag van de heer Van Nispen, die ik volkomen onderschrijf, is wel mijn vraag aan de heer Van Nispen of hij verwacht dat er een enorme toename in werklast gaat ontstaan als gevolg van de invoering van het nieuwe wetboek. Of is de heer Van Nispen vooralsnog van mening, van oordeel dat dit de werklast helemaal niet vergroot, en zijn het dus meer algemene opmerkingen die hij maakt?
De heer Van Nispen (SP):
Volgens mij heeft dit wetboek grote gevolgen voor de praktijk. De beweging naar voren verschuift. Het probeert de administratieve lasten te reduceren, maar er zitten ook maatregelen in die voor de ene procespartij prettig zijn en voor de ander de druk juist laten toenemen. Het heeft dus allerlei gevolgen en verschuivingen. Dat is zo goed mogelijk in kaart gebracht. Hier wordt al jaren achtereen aan gewerkt, hè? Nogmaals, complimenten voor de zorgvuldigheid. Er is ook een spaarpotje voor opgebouwd. Er zijn financiële consequenties. Die zijn ook gedekt. Tegelijkertijd zitten mijn zorgen nog op twee punten. Ten eerste moet de praktijk hierin helemaal opgeleid en geschoold worden. Zij hebben ons gevraagd om nu te zorgen voor een beleidsluwe periode. Nou, daar zijn wij hier in de Tweede Kamer niet zo goed in. Dat is dus nogal een uitdaging. Ik snap die vraag wel, want de hele opleiding moet opnieuw. Dat legt beslag op de capaciteit. En inderdaad — volgens mij noemt de heer Koops dat het "algemene punt" — ik beschrijf de huidige staat van de politie die niet meer in de wijk is, van de reclassering die tekorten heeft, van de rechtspraak met te lange doorlooptijden, van de code pikzwart in het gevangeniswezen. Ik ga niet alle actualiteiten bespreken in dit debat, maar als ik kijk naar hoe de strafrechtketen er nu voor staat, dan is mijn algemene opmerking: we kunnen de wetten herschrijven, verbeteren, herzien en moderniseren, maar we moeten er ook voor zorgen dat de basis op orde is.
De heer Koops (NSC):
Maar het gaat hier dus ook specifiek om de beoogde datum van inwerkingtreding van het nieuwe wetboek. Die is in 2029. Vraagt de heer Van Nispen hier nu ook om daarop vooruitlopend budgetten vrij te maken om bijvoorbeeld aan scholing te gaan doen bij alle betrokken procespartijen?
De heer Van Nispen (SP):
Zoals ik het begrepen heb, is in die budgetten voor scholing et cetera voorzien. Dat hoef ik hier dus niet meer te vragen, anders had ik dat wel gedaan. Maar volgens mij is dat allemaal geregeld. Ik ga hier ook niet vragen: fiks vandaag even het gevangeniswezen. Ik ga wel iets vragen over de sociale advocatuur trouwens; daar kunt u op rekenen. Maar wij hebben natuurlijk dagelijks debatten over al die tekorten. Daarin doe ik die voorstellen en stel ik die vragen. Ik ben zeer benieuwd waar de heer Koops mee gaat komen, want volgens mij onderschrijven wij beiden het punt dat de capaciteit en de basis op orde moeten zijn om hier überhaupt een succes van te maken. Dat neemt niks weg van het grote belang van deze hele moderniseringsoperatie.
De voorzitter:
De heer Van Nispen vervolgt zijn betoog.
De heer Van Nispen (SP):
Ik gaf net een compliment aan dit kabinet en aan het vorige. Het kan dus wel: zorgvuldig wetten maken, de uitvoering betrekken, de Kamer serieus nemen, zorgen voor voldoende budget voor de invoering en daar allemaal over nadenken. Maar dit kabinet is natuurlijk hartstikke schizofreen, want deze zelfde bewindspersonen hebben in de ministerraad ingestemd met de wetten van de minister van Asiel en Migratie. Die doet het tegenovergestelde: slordig haastwerk tot en met, de uitvoering niet betrekken, niet raadplegen, niet luisteren, de Tweede Kamer proberen te omzeilen of negeren en de uitvoering kapotbezuinigen, zodat je zeker weet dat het een ramp wordt. Hoe kan deze zelfde regering nou zo twee gezichten hebben? De staatssecretaris die trots verantwoordelijk is voor wetgevingskwaliteit en de minister die zou moeten staan voor de rechtsstatelijkheid hebben het allemaal laten gebeuren.
Voorzitter. Het erge is dat het niet een ander beleidsterrein is of ver van uw bed. Nee, dit raakt bijvoorbeeld ook de rechtspraak keihard. Waar we dus hier ons best doen om na te denken over die beweging naar voren, de belasting van de rechtspraak en de rol van de rechter, ondermijnt ditzelfde kabinet de rechtspraak met de asielwetten. De rechtspraak is nu al overbelast en heeft nu al te maken met personeelstekorten. Die extra belasting van rechters en griffiers straks in vreemdelingenzaken zal onherroepelijk ten koste gaan van hun inzet in andere zaken, ook buiten het vreemdelingenrecht. Een citaat vanuit de rechtspraak, die ons als Kamer heeft aangeschreven: "Het gaat daarbij ook om rechtszaken op andere terreinen waaraan de regering prioriteit wil geven en waarin het voor mensen van groot belang is snel duidelijkheid te krijgen." Dat kunnen we dus lezen in de stukken vanuit de rechtspraak. Dat is een flinke waarschuwing. Dit heeft dus ook gevolgen voor het strafrecht. Dit kunnen de minister en de staatssecretaris volgens mij niet negeren, dus graag een uitgebreide reactie over wat dit überhaupt met wetgevingskwaliteit te maken heeft, hoe het kan dat de eenheid van kabinetsbeleid zo ver te zoeken is, wat de gevolgen zijn voor de rechtspraak en hoe dit opgevangen wordt.
Voorzitter. Een van de belangrijke pijlers van dit nieuwe Wetboek van Strafvordering is de beweging naar voren: meer nadruk op het opsporingsonderzoek, zodat het beter is voorbereid voor de zittingsrechter. Dat is een heel mooi streven. Onderzoekswensen moeten dus vroeg worden ingebracht, maar als dat niet gebeurt, is er geen gevolg of sanctie. De rechter-commissaris kan dan vrij weinig, terwijl de rechter-commissaris toch de bewaker van het proces zou moeten zijn. Ik wil mij eigenlijk aansluiten bij de heer Sneller, die hierover vroeg waarom er niet voor is gekozen om de rechter-commissaris wel die rol te geven of die regie te laten voeren. Is de regering nog van plan om in de eerste aanvullingswet duidelijk te maken hoe de rechter-commissaris zijn rol als bewaker van de voortgang van het strafproces kan waarmaken? Omdat de vraag al is gesteld, kan ik me daar dus bij aansluiten. Ik hoop echt dat dat nog opnieuw gewogen en bekeken kan worden. Ik weet niet zeker of dat vandaag al moet met het amendement-Ellian, maar ik ga zo luisteren naar wat hij daar in zijn toelichting over te zeggen heeft.
Het belang van goede rechtsbijstand is heel erg groot. Goede rechtsbijstand is altijd cruciaal; u hoort mij daar vaak over. Zeker als je een succes wil maken van die beweging naar voren in een strafproces, vraagt dat ook nogal wat van de verdachte en van zijn advocaat. We maken ons al langere tijd grote zorgen over de sociale advocatuur. Zijn er straks nog voldoende advocaten om mensen bij te staan? Het antwoord is nee. In sommige regio's is er geen advocaat meer te vinden. Dat speelt in alle rechtsgebieden, dus ook in het strafrecht. De beroepsgroep vergrijst en er is te weinig jonge aanwas. In sommige regio's is er geen sociaal advocaat meer te vinden en al jaren is er te weinig waardering van het kabinet voor de sociaal advocaat. We hadden commissie-Van der Meer I. Die bleef jaren op de plank liggen. Inmiddels hebben we de commissie-Van der Meer II, maar ook die heeft de staatssecretaris nog eventjes op de plank gelegd. Waarom hebben we nog geen reactie? Waarom wordt er niet alles op alles gezet om dit geld — het is niet eens heel veel geld waar de commissie uiteindelijk op uitkomt — vrij te maken voor de Voorjaarsnota? Zijn we daarmee straks niet te laat? Het is immers zo evident en de nood is zo hoog. Ik mis de urgentie bij de staatssecretaris en dat doet pijn. Waarom is het noodplan van de Vereniging Sociale Advocatuur, waarin wordt voorgesteld om per direct een financiële injectie te doen die zorgt voor 200 nieuwe sociaal advocaten, niet omarmd? Ik zal hier vandaag, als het nodig is, moties indienen die het bredere belang van de sociale advocatuur voor onze rechtsstaat in Nederland onderstrepen en het kabinet oproepen tot actie.
Daarnaast zijn er al enkele moties ingediend — de heer Sneller verwees er al naar — die wel specifiek zijn gericht op strafvordering en die de regering verzoeken goed te onderzoeken wat er straks nodig is, hoeveel meer tijd de sociaal advocaat bezig is om de zaak goed voor te bereiden, zodat de advocaat voldoende uren vergoed krijgt per zaak. Het aannemen van deze moties — ik heb het specifiek over de moties op stukken nrs. 31 en 32 — is voor mijn fractie erg belangrijk. De motie op stuk nr. 31 is van Sneller en Van Nispen en die op stuk nr. 32 is van mij en is meeondertekend door de heer Sneller en mevrouw Mutluer.
Daarnaast is voor mijn fractie herstelrecht van groot belang. Wij zeiden dat het kabinet heeft nagelaten om de kans aan te grijpen om dit echt een prominentere rol te geven. Daarom heb ik samen met mevrouw Mutluer een amendement gemaakt, of eigenlijk twee, namelijk ook nog één specifiek amendement voor jeugdigen. Nogmaals, straf is belangrijk. Dat hoort erbij. Maar ook belangrijk is dat mensen elkaar eens in de ogen kunnen kijken. Soms moeten mensen daarna ook weer door met elkaar. Het herstelrecht is op vrijwillige basis, waarna er rekening kan worden gehouden met het gesprek of zelfs de gemaakte afspraken. De verdachte, die de kans krijgt in sommige situaties zijn oprechte excuses aan te bieden. Het slachtoffer, dat kan zien dat het monster eigenlijk ook maar een mens is met een verhaal. Misschien is het een heel slecht verhaal, maar het kan wel zijn dat de slapeloze nachten voorbij zijn als je een keer gehoord hebt dat je grote pech hebt gehad en dat de beroving niet specifiek op jou gemunt was, maar dat jij toevallig op de verkeerde plaats was. Dan kun je nog steeds boos blijven, maar de angst is daarna misschien wel weg. Het kan echt van grote betekenis zijn in de levens van mensen. Volgens mij hebben we de technische knelpunten opgelost. We hopen van harte dat dit amendement, dat oordeel Kamer heeft gekregen, een meerderheid gaat halen.
Ik zal vandaag de verleiding proberen te weerstaan om de discussie over de OM-strafbeschikking te gaan voeren. Dat doen wij volgens mij op een ander moment. Maar er is natuurlijk wel actualiteit: de recente aankondiging vanuit het OM om voortaan vrijwel alle zaken, te beginnen met vermogenszaken tot zes jaar, met een OM-strafbeschikking af te doen en niet meer voor te leggen aan de rechter. Dat is nogal fundamenteel. Maar waar ik op 10 februari, toen ik deze actualiteit nog niet eens kende, al aandacht voor vroeg, was dat de wetgever er wel voor heeft gekozen om heel precies uit te schrijven welke procedure er geldt voor de rechter en de weg daarnaartoe, maar de procedure die leidt tot een OM-strafbeschikking, kent veel minder regels en voorschriften. Dat terwijl ook dat nogal van belang kan zijn voor verdachte, slachtoffer en samenleving.
Ik heb daar de motie op stuk nr. 38 over ingediend, met de leden Mutluer en Sneller, die de regering verzoekt om de voorgeschreven procedures rondom de OM-strafbeschikkingen nader uit te werken in het wetboek via de aanvullingswet dan wel via een algemene maatregel van bestuur. De minister noemde deze motie ontijdig, maar dat is eigenlijk vreemd. Ik zou juist zeggen dat het een supertijdige motie is; zie de actualiteit van deze discussie. Grijp nu, of straks, dus in die aanvullingswet de kans om dit goed en zorgvuldig te regelen, zou ik zeggen. Misschien heb ik hier nu een appreciatie toegevoegd aan het spectrum van appreciaties, maar het is echt een supertijdige motie. Ik hoop dus op een herzien oordeel.
Een belangrijk vraagstuk waar we in de wetgevingsoverleggen nog niet helemaal uit zijn gekomen, is hoe je nou de rechtsbescherming in hoger beroep waarborgt. Het hof gaat zich namelijk in beginsel in hoger beroep beperken tot de bezwaren die tegen het vonnis zijn ingebracht. De rechter wordt dus minder actief. Daarnaast worden enkelvoudige zaken ook in hoger beroep in beginsel enkelvoudig afgedaan, dus door maar één rechter. Hier is kritiek op, ook vanuit de advocatuur en de rechtspraak. Kamerleden voegden daar nog aan toe dat je dan ook nog de gevallen hebt waarin er zonder advocaat wordt geprocedeerd. Dat is al helemaal riskant, en dan moet je ook nog binnen veertien dagen hoger beroep instellen. Volgens mij is die samenloop niet goed. Dit kent risico's. Ik wil de minister vragen wat hij hier inmiddels op heeft bedacht.
Dan de tenuitvoerlegging. Straffen moeten ten uitvoer worden gelegd. Dat willen we allemaal. Maar de praktijk is weerbarstiger, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende detentiecapaciteit is, tot mijn grote onvrede. Daar gaan we het dus morgen weer over hebben. Maar het komt bijvoorbeeld ook doordat er geen redelijk doel meer is voor het tot de laatste cent ten uitvoer leggen van een boete. Over de tenuitvoerlegging herhaal ik dat er een belangrijk onderscheid bestaat waar de SP al jaren op hamert, namelijk dat we verschil moeten blijven maken tussen wie niet wil betalen en wie niet kan betalen. Bij betalingsonwil geldt: aanpakken. Daar hebben we dwangmiddelen voor. Bij betalingsonmacht heeft dat weinig zin, weinig nut. Dan kies je de verstandigere aanpak. Ik noem het voorstel van D66 om de vervangende taakstraf te kunnen toepassen bij het niet betalen van een geldboete. Dat is veel zinniger dan vervangende hechtenis. Ik sta daar ook achter. De SP heeft zelf amendementen ingediend die gaan over de rol van het CJIB en de mogelijkheid om maatwerk te kunnen toepassen bij de wat kleinere straffen. Die amendementen zijn ontleend aan de stand van de uitvoering en het gesprek dat wij met het CJIB hadden. Ze komen eigenlijk neer op: geef het Centraal Justitieel Incassobureau nou iets meer ruimte in de uitvoering om een geldboete te kunnen beëindigen, om de verhogingen van boetes niet te innen en om ook de kleine boetes in het kader van de OM-strafbeschikking te kunnen beëindigen. Volgens mij doen we echt iets goeds als we deze amendementen, waarvan er twee van de drie oordeel Kamer hebben gekregen, straks ook gaan aannemen.
Mijn laatste punt, voorzitter. Wat nog niet in dit wetboek zat, omdat ze later worden uitgewerkt, zijn de procesafspraken. Daar heb ik grote zorgen over; dat heb ik al eerder gezegd. Procesafspraken zijn afspraken tussen het OM en de verdediging om de procedure te bespoedigen. Het onderzoek ter terechtzitting dreigt dan, oneerbiedig gezegd, een soort rituele dans te worden. Dat staat volgens mij haaks op de uitgangspunten die we in het nieuwe wetboek vastleggen. We komen hier echt nog over te spreken, maar een van de zaken die mij al wel dwarszit, is dat straks wellicht de mogelijkheid bestaat dat een crimineel zijn misdaadgeld mag houden en dit dus niet wordt afgepakt, als gevolg van bepaalde procesafspraken. Dat stuit mij tegen de borst. Ik wil dus wel alvast de volgende richting meegeven. Het uitgangspunt moet zijn dat misdaadgeld in beginsel altijd moet worden afgepakt, en dat je dus niet in procesafspraken kunt afspreken dat wederrechtelijk verkregen voordeel niet ontnomen zal worden. Graag een reactie daarop.
De heer Koops (NSC):
Ik ben zeer zeker ook benieuwd naar de reactie van het kabinet, maar ik heb een vraag ter verduidelijking. Je hebt in het huidige wetboek artikel 511c. Dat artikel maakt het mogelijk om te onderhandelen en te komen tot een soort van regeling waar geen rechter aan te pas komt, over de hoogte van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat is dus een schikking, zal ik maar zeggen. Dat ding bestaat, en op het moment dat dat ding wordt gesloten, kan je ook niet meer naar de rechter. De heer Van Nispen sprak prachtige woorden over het niet mogen houden van misdaadgeld, waar ik me volledig achter schaar. Maar hoe verhoudt zich nu het voorstel van de heer Van Nispen over een procesafspraak daarover tot die schikkingsbevoegdheid, die allang bestaat en ook blijft bestaan?
De heer Van Nispen (SP):
Ik moet bekennen dat ik het betreffende wetsartikel hier niet voor me heb liggen. Ik ga dat zo opzoeken. Ik denk ook dat de heer Koops met zijn praktijkervaring meer verstand heeft van hoe dat in de praktijk werkt. Ik ben wel iemand die een opvatting heeft over hoe het zou moeten werken. Als het zo is dat mensen op dit moment al kunnen onderhandelen over de hoeveelheid misdaadgeld die zou worden ontnomen, en dat mensen dus, omgekeerd gezegd, ook een bepaald deel van het met criminaliteit verdiend geld zouden mogen houden, om wat voor reden dan ook, omdat dat komt uit de onderhandelingen of omdat ze zo netjes hebben meegewerkt, dan veroordeel ik dat nu al. "Veroordeel" is niet het goede woord; dan vind ik dat nu al verkeerd. Wat mij betreft zou dat ook een vraag aan de regering zijn: vindt die praktijk dan nu al plaats? Ik denk niet dat de heer Koops het raar vindt dat ik dit koppel aan de mogelijkheid dat er straks met procesafspraken nog veel ruimere afspraken mogelijk worden over van alles en nog wat. Hoe dat er precies uit komt te zien, gaan wij nog vernemen van het kabinet. Die praktijk wordt op dit moment al ontwikkeld. Maar ik vind dit wel het moment om te zeggen: het uitgangspunt is misdaadgeld altijd ontnemen, en niet onderhandelen over welk deel van het met criminaliteit verdiend geld je mag houden.
De heer Koops (NSC):
Mag ik het dan zo vragen aan de heer Van Nispen? Ik schaar mij volledig achter alles wat u zojuist zegt. Waar ik dan wel over nadenk, is dit. De schikkingsbevoegdheid die al bestaat, vloeit voort uit het feit dat heel veel voordeel, misdaadgeld, wordt geschat. Er wordt geen precieze boekhouding van bijgehouden. Er wordt bijvoorbeeld gegokt dat er drie of vier hennepoogsten in één jaar hebben plaatsgevonden. Dat soort schattingen worden gemaakt. Daarvoor is het tegenwicht dat artikel 511c. Een dergelijke marge voor het doen van die schatting en het beïnvloeden van argumenten over en weer, zou wat mij betreft gewoon keihard moeten blijven bestaan. Daarmee schaar ik me nog steeds voor honderd procent achter datgene wat u voor het overige zei.
De heer Van Nispen (SP):
Ik denk dat dergelijke schattingen onvermijdelijk blijven, omdat doorgaans de crimineel niet een precieze administratie zal bijhouden van van alles en nog wat. Ik zeg ook niet dat dat niet meer zou kunnen of zou mogen. Iets wat onvermijdelijk is, moet je niet in de praktijk onmogelijk maken. Maar het uitgangspunt moet wel als volgt zijn. Daar hebben we in het verleden ook weleens voorbeelden van gezien. Volgens mij speelde dat in de zaak van bepaalde kroongetuigen. Toen werd er gezegd: we gaan het niet ontnemen, want we maken het u niet moeilijker dan het al is. Op dat soort afspraken heb ik het voorzien. Daar gaat mijn vraag over en daar gaat mijn kritiek over.
De voorzitter:
De heer Van Nispen vervolgt zijn betoog.
De heer Van Nispen (SP):
Ik was al klaar, voorzitter, tot uw grote verrassing.
De voorzitter:
Ja, ik dacht: er komt nog een mooi slotwoord. Maar het was een mooi betoog.
De heer Van Nispen (SP):
O! Nou, dat laat ik aan de volgende spreker over. Dat is de heer Ellian. Die gaat volgens mij heel mooie dingen zeggen.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan gaan we inderdaad luisteren naar de heer Ellian. Hij voert het woord namens de fractie van de VVD. Ik zeg er even bij: hij was ook rapporteur op de wet, namens de hele commissie, net als mevrouw Helder, die geen lid meer is.
De heer Ellian (VVD):
Ik ga mijn best doen om de verwachtingen waar te maken.
Voorzitter. Een bijzonder moment is aangebroken: de plenaire behandeling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, specifiek de Vaststellingswet en de Tweede vaststellingswet. Ik heb vaker vanaf deze plek gezegd dat het zijn van Tweede Kamerlid voor mij een voorrecht is. Mijn ouders kwamen met niets naar Nederland, gevlucht voor tirannie en dictatuur. Regels voor de opsporing bestonden niet in het islamitische Iran toen mijn vader moest vluchten. De regel was: je doet wat de islamisten zeggen. Een eerlijk proces hebben velen nooit gehad, niet eens een glimp daarvan. De revolutionaire rechtbanken veroordeelden willekeurige mensen ter dood, zonder eerlijk proces, zonder vorm van een proces.
Om te begrijpen waarom Nederland een vreedzaam land is, waarom het merendeel van de mensen zich aan de regels houdt, waarom de rechtsstaat bestaat en de democratie functioneert, gingen mijn ouders studeren, mijn vader rechten en filosofie. Ik herinner me nog hoe mijn ouders in de studieboeken zaten, in de handboeken materieel strafrecht, toentertijd nog van Kelk, en formeel strafrecht, waarvan ik eigenlijk niet meer weet welk handboek het was. Maar uiteraard stond in de kast een heel lange tijd het befaamde boek van Geert Corstens.
Voorzitter. Jaren later ging ik zelf rechten studeren. Nu mag ik hier een bijdrage leveren als Kamerlid aan het nieuwe Wetboek van Strafvordering en moet ik dus denken aan het verhaal van mijn ouders. Ik voel me dankbaar en bescheiden dat ik in het land dat mijn ouders en mij een nieuw thuis gaf, aan een heel belangrijk wetboek een kleine bijdrage heb mogen leveren.
Voorzitter. Waarom is dat Wetboek van Strafvordering zo'n belangrijk wetboek? Dat is omdat het de bevoegdheden van de overheid regelt, bevoegdheden van de opsporing, de meest vergaande die je kunt bedenken. Bevoegdheden moeten duidelijk omschreven zijn, zodat burgers beschermd worden. Maar het is ook een heel belangrijk wetboek omdat het de regels geeft voor diezelfde opsporing, om burgers te beschermen tegen de kwaadwillenden. Om de georganiseerde criminaliteit tegen te gaan, moeten die kwaadwillenden worden opgespoord en moeten die criminelen voor de rechter worden gebracht.
Voorzitter. Criminelen werken niet met een Wetboek van Strafvordering, of met aanwijzingen of met algemene maatregelen van bestuur. Zij vragen geen advies aan de Hoge Raad of aan de wetenschap. Georganiseerde criminelen plegen aanslagen, laten moorden uitvoeren, terroriseren onschuldige wijken en inwoners, en bedreigen dienaren van de rechtsstaat. En dit alles aan het einde van de dag voor financieel gewin en persoonlijk gewin, ten koste van de hardwerkende Nederlander, die eerlijk geld verdient en door het leven probeert te komen. Dit wetboek beschermt ook hen, door de opsporing in staat te stellen achter de georganiseerde criminaliteit aan te gaan, die op te sporen en voortvarend voor de rechter te brengen. Dat is wat ons betreft waar het vandaag over gaat.
Voorzitter. Voordat ik wat inhoudelijke opmerkingen zal maken over het wetboek, wil ik uiteraard eerst in mijn rol als rapporteur nog een aantal personen bedanken. In de eerste plaats wil ik de universiteiten bedanken die hebben geholpen — de "samenwerkende universiteiten" moeten we zeggen — bij de voorbereiding van deze wetsbehandeling. Zij hebben dat gedaan door ons te helpen bij de schriftelijke inbrengen en door een eerste analyse voor ons te maken. En ik wil graag even de betrokken wetenschappers noemen. Dat zijn: prof. mr. Pieter Verrest, prof. mr. Marianne Hirsch Ballin, mr. dr. Joep Lindeman, prof. mr. Masha Fedorova, mevrouw mr. dr. Sanne Buisman, tevens onze projectsecretaris, mr. Ben Polman en mr. Marlies Loenen. Veel dank voor de hulp die jullie ons geboden hebben. Uiteraard wil ik ook onze eigen griffie bedanken: Manon Julicher, Bas Paauwe, Anne Brood. Ook de kenniscoördinatoren: Tijkla Rijnten en Friederycke Haijer. Maar uiteraard ook de ketenpartners, de politie, het Openbaar Ministerie, de rechtspraak, de Nederlandse orde van advocaten, en slachtofferorganisaties. We hebben een heel prettig contact gehad in de aanloop naar deze wetsbehandeling. Uiteraard mevrouw Lilian Helder; zij werd al genoemd. Zij maakt helaas deze plenaire afronding niet meer mee omdat zij afscheid heeft genomen, maar als rapporteur heeft zij een belangrijke bijdrage in het voortraject geleverd. En dan uiteraard een dankzegging aan de regeringscommissaris, de heer Knigge, maar vooral ook aan alle anderen die twaalf, zelfs dertien jaar lang aan dit wetboek gewerkt hebben. Ook voor jullie moet het vandaag een bijzonder moment zijn. Ik dank jullie namens alle collega's voor alle inspanningen die jullie al die jaren, maar ook nu op het laatste moment, verricht hebben.
Voorzitter. Het nieuwe wetboek moet voor de VVD-fractie bij de tijd zijn en moet een verbetering zijn. Dat wil zeggen: duidelijker en overzichtelijker en gemoderniseerd. Maar ook moet de positie van slachtoffers en nabestaanden duidelijk verankerd zijn. En zoals ik net zei: het moet de opsporing in staat stellen om voortvarend te werk te gaan.
Ik begin met de positie van het slachtoffer. Al eerder heb ik namens de VVD-fractie gezegd dat wij vinden dat de positie van het slachtoffer nog steeds onvoldoende geregeld is. De rechten die slachtoffers nu al hebben, zijn op zich helemaal niet verkeerd. Sommige rechten worden nu in het nieuwe wetboek geconcretiseerd of gespecificeerd, maar de belangrijkste omissie is dat deze rechten niet afdwingbaar zijn. En van een niet-afdwingbaar recht kun je je afvragen "wat heb je daaraan?", want de kracht ervan is immers dat het recht uiteindelijk afdwingbaar is. Ik heb dan ook een motie die de regering zal vragen om de afdeling die ziet op de slachtofferrechten anders vorm te geven, en dan met name om een belangrijke bouwsteen toe te voegen, namelijk de afdwingbaarheid van de slachtofferrechten. Daarbij zullen we ook aandacht vragen voor de positie van het slachtoffer bij buitengerechtelijke afdoeningen door het Openbaar Ministerie. Zeker gelet op de recente ontwikkelingen ten aanzien van de strafbeschikking is dit wel echt hoogst relevant.
De heer Koops (NSC):
Als we het hier hebben over de afdwingbaarheid van slachtofferrechten, op exact welke rechten heeft de heer Ellian dan zijn blik? Hebben we het hier dan bijvoorbeeld over het simpele recht op aanwezigheid bij een zitting, het tijdig opgeroepen worden en dat soort dingen, of hebben we het over rechten op informatie en hoe het loket daar op dit moment invulling aan geeft?
De heer Ellian (VVD):
Ik zou zeggen: in het geheel gaat het om de rechten die het nieuwe wetboek aan slachtoffers toekent. Overigens, de meeste rechten kent het huidige wetboek ook. Het wordt alleen overzichtelijker bij elkaar gebracht en enkele worden geconcretiseerd. Maar ik zou zeggen dat die op zich allemaal afdwingbaar moeten zijn. Het nieuwe wetboek kent natuurlijk voor het kennisnemen van stukken specifieke regelingen. Daar heb ik zelf ook op geamendeerd. Dus ik denk dat in die regelingen op zichzelf al een bepaalde sanctionering zit. Daar zit een toets in. Voor de gevallen waarin de officier bijvoorbeeld uiteindelijk niet overgaat tot vervolging, wordt er nu een regeling voorgesteld waarin beschreven staat hoe en wanneer je kennis kunt nemen van stukken. Maar ik denk inderdaad — hoe gek dat misschien ook klinkt, of nee, het klinkt helemaal niet gek in het grote geheel der dingen — dat het voor slachtoffers enorm frustrerend is als je niet correct wordt opgeroepen of als inderdaad toch, om welke reden dan ook, het spreekrecht niet uitgeoefend kan worden. Ik denk dat er over het geheel goed naar gekeken moet worden.
De rechtens relevante vraag waar nu niemand een antwoord op heeft, is namelijk wat je doet als het slachtoffer zegt: de wet geeft mij bepaalde rechten, maar ik heb ze niet kunnen uitoefenen. Dus ik zou zeggen: over het geheel. Ik kan me wel voorstellen dat het ene onderdeel, bijvoorbeeld het kennisnemen van stukken, wat duidelijker is geregeld dan de andere rechten. Daarom doe ik het ook in een motie, want dit vraagt precisiewerk. Dan denk ik: laat de regering even goed kijken. Het uitgangspunt moet zijn dat het slachtoffer iets moet kunnen als het recht niet geëffectueerd kan worden.
De heer Koops (NSC):
Ik begrijp helemaal waar dat vandaan komt, maar ik ben bang dat ik toch even moet aandringen: welke vorm van afdwingbaarheid heeft het lid Ellian dan voor ogen? Dat is iets waar ik me ook suf over gepiekerd heb. Als het antwoord in die motie staat, zou ik het graag horen. Ik zou ook graag zien dat het kabinet dat voorstel dan betrekt bij de beantwoording van de vraag die nu voorligt.
De heer Ellian (VVD):
Ah, ik snap de vraag nu beter. Misschien snapte ik de vraag in eerste instantie niet helemaal goed. Er zijn natuurlijk diverse vormen van afdwingbaarheid in het recht. In het strafrecht werkt dat anders dan bijvoorbeeld in het civiele procesrecht, en helemaal anders dan in het bestuursprocesrecht. Dat is absoluut een relevante vraag. Daarom is er ook sprake van een onderscheid. Als je bijvoorbeeld kennis wil nemen van stukken, moet je een verzoek doen. De wet moet een criterium geven aan de hand waarvan dan beoordeeld kan worden of je recht hebt op die stukken of niet. Dat is inderdaad iets anders dan dat je gewoon niet opgeroepen wordt voor de zitting. Dan is de vraag hoe je dat recht afdwingt. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door je schriftelijk te wenden, of dat de advocaat van het slachtoffer zich wendt, tot de betreffende combinatie van de rechtbank.
Heel eerlijk, er zijn hier best wel wat smaken. Ik heb op dit moment geen uitgesproken mening over de mate van afdwingbaarheid. Ik kan me voorstellen dat een slachtoffer het prettig vindt dat het misschien niet bij het OM wordt belegd, maar bij de rechtbank. Ik denk dat dat ook prettiger voelt, in de zin van: ik word serieus genomen en ik weet dat nu iemand echt goed naar mijn verzoek gaat kijken. Er zijn verschillende smaken voor, maar het gaat er vooral om, denk ik, dat het slachtoffer dat de stelling inneemt ''maar ik kan nu niet een recht uitoefenen dat de wet mij wel toekent" zich kan wenden tot de rechtbank en kan zeggen: maar hier moet nu wel beslist worden. Let op, misschien ook voor de Handelingen: ik ben dus geen voorstander van het uitbreiden van het slachtofferrecht in die zin dat het slachtoffer een volledige procespartij wordt. Dat bedoel ik zeker niet. Ik denk dat de vraag van de heer Koops ook een beetje daarop ziet. Dus ergens daartussenin hoop ik dat de regering de komende twee jaar er iets moois van kan maken. Dan kunnen we daar later samen naar kijken.
De voorzitter:
De heer Ellian vervolgt zijn betoog.
De heer Ellian (VVD):
Dat ga ik doen. Dan kom ik bij de kwestie van de vlucht naar voren. Collega Sneller vroeg er net aandacht voor, en ik denk collega Van Nispen ook. Deze kwestie blijft de VVD-fractie wat verwonderen. Oorspronkelijk was de gedachte toch echt dat de strafzaak zo klaar als mogelijk zou zijn bij de opening van het onderzoek ter terechtzitting. Dat blijkt ook gewoon uit de wetsgeschiedenis. Dat zou namelijk een besparing opleveren in zittingstijd en dat zou een bijdrage leveren aan de vastgelopen strafrechtelijke keten.
Voorzitter. Tijdens de wetgevingsoverleggen bleek echter dat besparing of snelheid niet per se een doel is van het nieuwe wetboek. Oké, dat kan dan zo zijn, maar we moeten wel duidelijk hebben met elkaar wat dan de toegevoegde waarde is van die vlucht naar voren. Ik heb die term en dat idee niet bedacht; dat is toch echt wat ons is voorgelegd. Hoe wordt die toegevoegde waarde dan daadwerkelijk geëffectueerd?
Voorzitter. Het blijft ons dan ook verbazen dat de rechter-commissaris een veel zwaardere rol krijgt en conform de voorgestelde wetstekst wel degelijk de regie moet bewaken, maar dat hem dan geen handvatten worden gegeven om die regie te bewaken en te bewaren. Het argument dat vanuit de regering wordt gegeven, is dat het onderzoeksdossier gewoon nog niet altijd klaar is in de fase bij de rechter-commissaris. In voorkomende gevallen kunnen onderzoekswensen nog niet worden ingediend. Oké, maar de essentie is wel dat je die onderzoekswensen ook moet indienen wanneer je dat, laten we zeggen, "objectiveerbaar" hád kunnen doen, omdat anders die voorfase niet heel anders wordt dan de huidige pro-formakwestie. Dan kijkt iedereen elkaar aan, wordt de procesinleiding betekend, heb je het onderzoek ter terechtzitting en gaat de hele toestand — volgens mij mag ik het zo noemen; sommige strafzaken zijn hele toestanden — alsnog beginnen. De gedachte is juist dat je een deel van het inhoudelijke onderzoekswerk naar voren haalt. Daarom heb ik een amendement ingediend. Dat was een beetje op het laatste moment, maar ik heb er natuurlijk wel uitvoerig aandacht voor gevraagd bij het wetgevingsoverleg. Ik ben natuurlijk benieuwd naar de appreciatie vanuit het kabinet. Ik zie dat diverse collega's daar ook in geïnteresseerd zijn.
Voorzitter. Zolang het opsporingsonderzoek nog loopt en er nog geen vervolgingsbeslissing is genomen, heeft ook niet iedereen er belang bij om onderzoekswensen spoedig in te dienen of definitieve standpunten in te nemen. De verdediging kan daartoe ook niet worden verplicht. De verdachte is namelijk vrij om zijn procespositie te bepalen. Misschien wil hij wel afwachten welk bewijs het OM precies tegen hem verzamelt.
Voorzitter. Hoe zorg je er dan dus voor dat de kaarten niet onnodig lang tegen de borst worden gehouden? Dat is nu juist wat het nieuwe wetboek beoogde te voorkomen. Het criterium dat uiteindelijk van toepassing is bij het onderzoek ter terechtzitting is het noodzaakcriterium. Dan moet wel ergens helder blijken dat het tot een strengere beoordeling leidt als onderzoekswensen eerder ingediend hadden kúnnen worden. Anders heeft het nog steeds geen zin om als uitgangspunt te nemen dat onderzoekswensen zo veel mogelijk in een eerdere fase moeten worden ingediend. Als we dit niet op een andere manier regelen, is er wat ons betreft eerlijk gezegd ook geen reden om enthousiast te zijn dat een vlucht naar voren gaat plaatsvinden. Dat is eerlijk gezegd ook niet echt onderbouwd.
Voorzitter. Dan loop ik even mijn ingediende amendementen langs. Ik dank uiteraard het kabinet en degenen die het kabinet daarbij ondersteunen voor het prettige contact dat er over en weer is geweest om de amendementen tot een beter inhoudelijk geheel te brengen.
Het slachtoffer ontvangt een goede en volledige motivering. We zijn blij dat dat amendement oordeel Kamer heeft gekregen.
Ook krijgt het slachtoffer bij niet-vervolging de mogelijkheid om kennis te nemen van processtukken. Daar wil ik een belangrijke opmerking bij maken. In de voorgestelde wetstekst, in artikel 1.5.5, staat nog wel dat bescherming van de persoonlijke levenssfeer een grond kan zijn om geen processtukken te verschaffen. Ik wil benadrukken dat die grond wat de VVD-fractie betreft terughoudend moeten worden toegepast. Immers, je kan ook anonimiseren, waarmee je recht doet aan dit belang, indien dat belang aan de orde is. Maar bescherming van de persoonlijke levenssfeer is natuurlijk een makkelijke grond om in te roepen om zo hele dossiers niet te hoeven verschaffen. Dit hoor je op bijeenkomsten met slachtoffers en nabestaanden ook regelmatig. Het is hun ook een doorn in het oog. Zeker bij cold cases willen nabestaanden het dossier inzien. Het is ongelofelijk frustrerend als bescherming van de persoonlijke levenssfeer van iemand die in het dossier zit telkens de doorslag geeft.
Voorzitter. Wij zijn blij met het amendement over het gebruik van de videoconferentie. De hoofdregel wordt eindelijk voor een hele grote groep gevaarlijke criminelen: u bent aanwezig ter terechtzitting via de videoverbinding. We zijn erg tevreden dat het toch gelukt is om de Afdelingen Intensief Toezicht mee te nemen. Het gaat een enorme besparing opleveren voor de politie en alle andere diensten die betrokken zijn bij het transport of de beveiliging van de zitting. Als het gaat om besparingen realiseren voor de samenleving, dan zien we hier echt een verbetering.
Voorzitter. We zijn er ook tevreden over dat we de oude regeling van artikel 496a Sv hebben kunnen gieten in een amendement, dat nu positief beoordeeld wordt door het kabinet. Dat amendement bevat het uitgangspunt dat ouders in beginsel aanwezig zijn bij de behandeling van de strafzaak tegen de minderjarige verdachte. Dat amendement heeft oordeel Kamer gekregen.
Dat geldt ook voor de positieve beoordeling van het doen van conservatoir beslag, waarbij die bevoegdheid wat ruimer kan worden toegepast.
Voorzitter. Maar dan wordt het even wat pittiger: de amendementen waar we nog niet over uit zijn. Over het beklag zijn we nog niet uit. De regering stelt dat er geen alternatieven zijn voor een betrokkene om te klagen over na de inbeslagneming overgenomen gegevens. Het amendement van de VVD ziet erop dat je niet meer zou moeten kunnen klagen over overgenomen gegevens. Mogelijkheden om daarover te klagen zijn er uiteindelijk wel, maar staan in een andere wet, namelijk de Wet politiegegevens. Het ontgaat ons waarom in het Wetboek van Strafvordering dan nog steeds de mogelijkheid zou moeten bestaan om te klagen over overgenomen gegevens. Het gaat erom of de inbeslagname rechtmatig was. Mochten gegevens doorzocht worden? Dit is nog actueler, en ingewikkelder, geworden sinds het Landeck-arrest. Ik maak van de gelegenheid gebruik om de minister er nogmaals op te wijzen dat hij aan de bak moet. Daar roep ik hem ook uitdrukkelijk toe op. Gisteren is volgens mij een arrest gewezen door de Hoge Raad. De Hoge Raad schrijft zelf: de Hoge Raad stelt naar aanleiding daarvan zijn eigen rechtspraak, in afwachting van een wettelijke regeling, enigszins bij. Er is dus een duidelijke wettelijke regeling nodig, met wat ons betreft zo veel mogelijk ruimte om in het licht van een rechtmatig opsporingsbelang telefoons te kunnen doorzoeken. Dit is actueel en prangend en hiermee kan niet gewacht worden.
Voorzitter. Dan het amendement waar we ook nog niet over uit zijn, namelijk het amendement over de algemene opsporingsbevoegdheid. Vooropgesteld: die bestaat al heel, heel, heel lang. Dat is artikel 181 Sv. Laten we dus alsjeblieft niet doen alsof de afgelopen decennia in strijd met het legaliteitsbeginsel is gehandeld indien de rechter-commissaris een machtiging op dit wetsartikel heeft gebaseerd. Het gaat ons om de snelheid waarmee criminelen zich ontwikkelen en de middelen die zij gebruiken, die er allemaal op gericht zijn om uit handen van de politie te blijven. Die ontwikkelingen gaan bij hen razendsnel. Terwijl wij hier vergaderen, worden er al nieuwe communicatiemiddelen gebruikt door de criminelen. We kunnen de opsporing niet telkens op jaren achterstand zetten. Natuurlijk moet het legaliteitsbeginsel worden gerespecteerd en dat doen we ook met ons amendement. Het gaat erom dat de inbreuk op het grondrecht centraal staat. Wordt er een vergelijkbare inbreuk gemaakt op het grondrecht en is de onderzoekshandeling ook vergelijkbaar, dan moet er een algemene grondslag, een algemene bevoegdheid, zijn om uiteindelijk toch de machtiging aan de officier van justitie te verlenen, ook al past de betreffende onderzoeksbevoegdheid niet precies bij de omschrijving uit het wetboek. Uiteraard, als de inbreuk anders is en als de handeling volstrekt anders is, is het logisch dat een dergelijke onderzoekshandeling niet kan plaatsvinden.
Voorzitter. In het amendement is nu ook gecodificeerd dat uiterlijk drie jaar nadat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het bevel op de algemene onderzoeksbevoegdheid gebaseerd kan worden, een specifieke wettelijke grondslag gemaakt moet worden. Gebeurt dat niet, dan vervalt de mogelijkheid tot het geven van een bevel. Wij vinden echt dat we hiermee — wij danken het kabinet uiteraard voor het meedenken — een inhoudelijk goed voorstel hebben gedaan. We snappen daarom ook niet helemaal waarom de appreciatie nog steeds "ontraden" is. Aan de ene kant doen we recht aan het opsporingsbelang en de grote wens van de opsporing om het bestaande artikel 181 Sv een plek te geven in het nieuwe wetboek; aan de andere kant doen we recht aan het legaliteitsbeginsel. Ontwikkelingen in de opsporing kunnen snel gaan, technologisch en forensisch. Laten we die ontwikkelingen alsjeblieft niet belemmeren en de criminelen niet een te grote voorsprong geven.
Voorzitter, tot slot op dit punt. Ik zal er niet een heel groot punt van maken. Ik vind het niet zo prettig dat een advies van de Hoge Raad is meegestuurd met een Kamerbrief, terwijl er ook andere adviezen zijn. Het wekt een beetje de indruk dat er alles aan wordt gedaan om ervoor te zorgen dat dit amendement niet positief beoordeeld wordt door mijn collega's. Ik hoef er geen groot punt van te maken, maar het viel mij wel op dat er bij één amendement en advies van de Hoge Raad wordt meegestuurd. Bij geen enkel ander amendement werd een advies meegestuurd. Dat viel mij een beetje op, maar daar hoeven we niet een groot punt van te maken.
Voorzitter. Dan de motie over de procesafspraken. Collega Van Nispen benoemde die net al. De essentie daarvan is dat crimineel geld moet worden ontnomen. Bij procesafspraken moet dat ook het uitgangspunt zijn. Over die procesafspraken heb ik wel echt zorgen. Het is uiteindelijk aan de wetgever om die kaders te stellen. Er rust dus ook een verantwoordelijkheid op ons. Dat moeten we gaan doen. De motie van collega Van Nispen en mijzelf geeft vast een eerste richting.
Voorzitter. Ik heb vanaf deze plek en in de commissiezalen herhaaldelijk zorgen uitgesproken over de procesafspraken met de kopstukken uit het criminele samenwerkingsverband van Ridouan Taghi. Meerdere keren heb ik gevraagd, zowel mondeling als schriftelijk, of dit nou verstandige afspraken zijn. Waarom doet het Openbaar Ministerie dit? Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat we de criminele machtsstructuren ontmantelen? Waarom maak je procesafspraken met iemand van wie je niet weet waar die vastzit en of hij echt de straf ondergaat of als een koning in de bajes leeft. Ik heb het dan natuurlijk over Edin G., die de laatste dagen in het nieuws was. Met hem zijn namelijk procesafspraken gemaakt, maar wat blijkt? Hij zat niet eens vast. Ik weet dat de minister niet op individuele gevallen reageert, maar ik vind dat hij er nu — ik heb er herhaaldelijk naar gevraagd — wel iets over kan zeggen, in ieder geval over hoe hij nu de positie van Nederland in dit geheel ziet.
De heer Koops (NSC):
Ik heb al benadrukt dat ik met belangstelling en vreugde kennisgenomen heb van het amendement dat is voorgesteld over de procesafspraken, maar zeker gelet op de toelichting van het lid Ellian hier zeg ik het volgende. Procesafspraken en de regelingen die erover moeten worden getroffen, kunnen niet alleen worden afgestemd op de Ridouan Taghi's en zijn hulpjes in deze wereld. Ze moeten ook worden afgestemd op de veel simpelere, eenvoudigere en overzichtelijkere zaken waarbij ze — laat ik het eenvoudigweg zeggen — wel mogelijk zijn. Laat ik het gieten in een vraag aan de heer Ellian. Is hij het met mij eens dat de regeling dus niet alleen moet worden afgestemd op de positie van de zwaarste criminelen, maar gewoon op iedereen die onder het regime van de nieuwe strafvordering komt te vallen?
De heer Ellian (VVD):
Wat de VVD betreft is er dus veel werk aan de winkel om de nieuwe regeling, die dan gemaakt moet worden, hele duidelijke kaders te laten bieden. Eén grens is wat mij betreft dus de volgende. Voor criminelen die tientallen miljoenen hebben verdiend met internationale drugshandel zou er een grens — laat ik het zo noemen — kunnen zijn: met dit type criminelen maak je geen procesafspraken. Dat laat dus uiteraard onverlet dat je dat met allerlei andere criminelen wel kan. Het probleem dat ik nu constateer en signaleer, en dat zich dus ook materialiseert, is dat het kader niet duidelijk is. We zijn daar zelf bij. Procesafspraken kunnen zeker een mooi instrument zijn. Ik vind het zelf ook echt een hele fundamentele kwestie dat iemand geen schuld bekent. We hebben hier geen plea bargaining. We hebben een heel ander systeem dan in Amerika. Ik vind alleen echt dat wij hier in de plenaire zaal aan de hand van een duidelijk wetsvoorstel echt de kaders moeten geven en de grenzen moeten stellen: in welk geval wel en in welk geval niet. Er zijn allerlei zaken waarin procesafspraken geschikt kunnen zijn. Uiteraard wil je misschien wel nog een toets van de rechter. Maar ik maak principieel bezwaar tegen het volgende. Ik zie dat vanwege capaciteitsproblemen met hele grote criminelen afspraken worden gemaakt. Ik vind dat je daaraan wel een aantal voorwaarden moet stellen. Die hoeven uiteraard niet noodzakelijk te gelden voor een winkeldiefstal. Ik denk dat dat juist het mooie is. Op dat punt rust er een verantwoordelijkheid bij ons. Wij moeten deze onduidelijkheid uiteindelijk gaan wegnemen en een helder kader neerzetten.
De heer Koops (NSC):
We hebben het systeem van het doen van een schikking over te ontnemen voordeel; die bestaat gewoon echt al heel erg lang. Ik wil het hier echt heel helder hebben. Ik veronderstel dat de heer Ellian niet bedoelt om die praktijk af te schaffen, dus de praktijk van een 511c-schikking. Daarover heeft een enorme discussie plaatsgevonden. Het ziet met name ook op het gegeven dat je bijvoorbeeld niet je straf moet kunnen afkopen. Het is gewoon zo simpel als dat. Daar kan ik de heer Ellian echt volledig in volgen. Ik blijf alert op het per ongeluk hier dingen bespreken, en met stemmingen aannemen, die van directe invloed kunnen zijn op bijvoorbeeld de huidige praktijk van het komen tot een transactie, een schikking, in de zin van 511c. De vraag aan de heer Ellian is dan natuurlijk of hij verwacht dat de minister ook op dat punt ingaat.
De heer Ellian (VVD):
Ik verwacht echt … Deze minister kan dat prima; daar twijfel ik niet aan. Ik vind dat we vandaag echt, even gelet op de ontwikkelingen van de afgelopen dagen, waarmee ons land wel voor schut staat wat betreft deze grote crimineel … Ik vind dat die zaak — de minister hoeft niet gedetailleerd op die zaak in te gaan — laat zien dat je er wel heel goed naar moet kijken, want die zaak geeft natuurlijk heel sterk het gevoel, zeg ik tegen collega Koops, dat meneer procesafspraken maakt waaraan de handel van 2.500 kilo cocaïne ten grondslag ligt. Maak de rekensom: dat zijn tientallen miljoenen. Meneer betaalt een miljoen. Het OM gaat akkoord met zeven jaar, terwijl het twaalf jaar had kunnen vorderen. Ik begrijp dat de gewone mensen op straat denken: huh, hij heeft hier al zo veel geld mee verdiend en nu kan hij een deel van de straf afkopen. Zeker, het uitgangspunt is dat je niet een lagere straf moet kunnen kopen wat betreft 511c van het Wetboek van Strafvordering. Dat gaat over de transactiepraktijk ten aanzien van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het is de ontnemingspraktijk. Het probleem bij de procesafspraken is dat alles nu op een hoop gegooid wordt. Bij internationale drugshandelaren speelt natuurlijk het strafbare feit op zichzelf. Hij heeft drugs Nederland in- en uitgevoerd. Daarnaast spelen de kwesties hoeveel hij daaraan heeft verdiend, van wat voor organisatie hij lid was en welke andere strafbare feiten hij mogelijk heeft gepleegd. Mijn bezwaar is dat dat hele geheel op een hoop wordt gegooid. Zie dit geval. De persoon in kwestie zit niet eens vast. Hij betaalt een miljoen. Daar maak ik bezwaar tegen. Maar de praktijk van 511c, waar je specifiek op het voordeel een schikking wilt treffen, is niet zo oud als Rome, maar wel heel oud. Het gaat mij om de procesafspraken waarin alles op een hoop wordt gegooid.
De heer Sneller (D66):
Dit moeten we eigenlijk bij een ander wetsvoorstel aan de orde stellen, maar ik snap dat de heer Ellian een kader mee wil geven. Ik probeer te begrijpen hoe strikt dit uitgangspunt voor de heer Ellian nou is. Als hij praat over de motie, hoor ik woorden als "beginsel" en "uitgangspunt". Dat is de ene vraag: mag het nou coûte que coûte nooit of wordt er wel ruimte gelaten? Mijn andere vraag heeft betrekking op de kroongetuigeregeling. Daarin mag soms ook wederrechtelijk verkregen voordeel behouden worden als onderdeel van de deal. Wordt dat nou ook onmogelijk gemaakt wat de heer Ellian betreft?
De heer Ellian (VVD):
Het heerlijkste antwoord dat ik gaf voordat ik dit mooie vak van politicus ging beoefenen, was altijd: dat hangt af van de omstandigheden van het geval. Als civilist zei je dan ook nog: het hangt af van wat de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt. Het is niet zwart-wit. In beginsel is het uitgangspunt dat je geld dat je verdiend hebt met misdaad, waarbij je de wet bewust overtreedt en de samenleving schade berokkent, niet zou moeten mogen behouden. Maar ja, op elk uitgangspunt kun je natuurlijk uitzonderingen bedenken. De kroongetuigeregeling is daar een voorbeeld van. Die heeft natuurlijk weer een heel andere aard, want de betreffende kroongetuige verschaft informatie waarmee de samenleving gediend kan zijn en waarmee bijvoorbeeld liquidaties worden opgelost. Er loopt nu bijvoorbeeld weer een nieuwe strafzaak die heel weinig aandacht krijgt en een voorbeeld is van een strafzaak met een kroongetuige die heel behoorlijk loopt, de Eftermidzaak. Het uitgangspunt is dus "in beginsel". Ik herhaal dat mijn bezwaar erin zit dat er bij een groot crimineel samenwerkingsverband met de meest gevreesde crimineel van Nederland en drie kopstukken afspraken worden gemaakt. Die zijn allemaal veroordeeld. De procesafspraken zijn uiteindelijk bekrachtigd door de rechtbank. Ze krijgen allemaal een lagere straf en doen een betaling. Dat heeft me aan het denken gezet. De eerste keer vroeg ik me vooral af waarom er geen afspraken gemaakt worden over detentie. Dat kan niet in het huidige kader. Dat is een grote omissie, want we zien nu dat iemand zegt: toedeledokie, ik zit ergens anders en jullie, OM, denken maar dat ik vastzit. Maar bij de derde keer dacht ik: dit is wel gek. Er is geen vaststelling van schuld. Mensen krijgen een lagere straf. Je weet helemaal niet hoeveel ze verdiend hebben. Dat komt wel heel mager over en roept gevoelens van onrechtvaardigheid op. Maar het is een "uitgangspunt in beginsel". Ik denk dat we met de specifieke regeling straks juist mooi met elkaar kunnen kijken in welke gevallen het wel en niet kan. Ik weet dat de rechtsspraak gaat zeggen: laat dat aan ons. Daarvan zeg ik: nee, ik vind echt dat dit aan ons is. Het is aan de wetgever om de kaders te schetsen. Ik denk dat je zult moeten werken met bepaalde categorieën en absoluut duidelijk met elkaar moet hebben in welk heel uitzonderlijk geval je bijvoorbeeld iets van een voordeel zou mogen houden. Maar ik zeg er heel duidelijk bij: behoudens de kroongetuigeregeling, waar ik eerlijk gezegd nogal moeite mee heb. Maar ik wil daar nu niet op vooruitlopen. Uitgangspunt is: misdaadgeld wordt afgenomen.
De voorzitter:
De heer Ellian vervolgt zijn betoog.
De heer Ellian (VVD):
Zeker, voorzitter. Waar was ik? O ja, bij de meneer die in de Emiraten zit. We gaan even kijken of ik de minister nu eindelijk een keertje voldoende heb kunnen prikkelen — ik zie hem lachen. De mensen thuis zullen denken waarom er nu wordt gelachen, maar dit geeft aan hoe prettig dit wetstraject verloopt en hoe prettig de gedachtewisseling is die we met elkaar hebben. Ik hoop dat de mensen die later terugkijken naar deze wetsbehandeling zullen denken: de Kamer nam, op een enkel incidentje na, deze wetsbehandeling uitermate serieus.
Voorzitter. Ik ben aan het einde van mijn betoog. Ik kijk terug op een heel mooi en intensief traject. De Tweede Kamer heeft zich zorgvuldig kunnen buigen over de eerste en de tweede vaststellingswet. Maar we zijn er nog niet. De eerste aanvullingswet komt nog. Daarin zitten onderwerpen waarover de meningen uiteen kunnen lopen. Maar we zetten wel een belangrijke stap.
En dan heb ik helemaal tot slot nog één opmerking. Ik wil zelf nog een kader geven bij een amendement van een ander — dat klinkt gek, maar dat zal ik toelichten. Ik zie echter dat collega Sneller een vraag wil stellen.
De voorzitter:
De heer Sneller wacht even tot u klaar bent.
De heer Ellian (VVD):
Oké. Ik heb allerlei amendementen gezien van collega's. Ik wil iets zeggen over het amendement op stuk nr. 51, inzake mediation en herstelrecht. Dan hoef ik dat niet in een interruptie te doen. Ik vind ook dat de collega's die duidelijkheid verdienen. Ik wil er vijf opmerkingen over maken.
Een: voor ons is de instemming van het slechtoffer essentieel.
Twee: straf moet het uitgangspunt zijn.
Drie: wat vindt het Openbaar Ministerie in dit geheel? Dat is een procesopmerking; het Openbaar Ministerie heeft er positief over geadviseerd.
Vier: voor ons is essentieel dat de mediators wel gereguleerd worden, in het licht van de eerdere motie-Ellian/Knops. Die regulering is er niet, maar aan de mediation in het strafrecht wordt een steeds belangrijkere rol gegeven. Ik kijk nu even een oud-advocaat in ons midden aan. Advocaten zijn superstreng gereguleerd, maar voor mediators geldt dat niet. Ik weet dat de meeste mediators zorgvuldig hun werk doen, maar het blijft een ongereguleerd beroep. Ik blijf dat ingewikkeld vinden.
En dan zijn er zaken waarvan de VVD-fractie het ongewenst vindt dat ze voor herstelrechtelijke voorzieningen in aanmerking komen. Ik vind dat de grote georganiseerde criminaliteit niet in aanmerking moet komen voor herstelrecht. Ook heel ernstige grote zedenzaken komen daarvoor niet in aanmerking. Dat mis ik nog wel in het amendement. Ik hoop dat mevrouw Mutluer hier iets over kan zeggen.
Ik sta niet onwelwillend tegenover de gewijzigde versie van het amendement op stuk nr. 51, maar ik wilde deze opmerkingen wel graag meegeven.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. U krijgt nog een vraag van de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Wij hebben nog drie amendementen gekregen waarin de voorwaarden voor de strafbeschikking behoorlijk worden aangepast. Ik wil aan de heer Ellian vragen wat hij van die amendementen vindt, maar ik vraag hem ook hoe wij procedureel het beste met die amendementen kunnen omgaan.
De heer Ellian (VVD):
Een vraag over de inhoud — wat vind ik ervan? — en een vraag over het proces. Ik had het prettig gevonden — dat had ook gepast bij de wijze waarop wij deze grote wetgevingsoperatie samen vorm hebben gegeven — als die amendementen eerder waren ingediend, of als tijdens een wetgevingsoverleg deze wens van een politieke fractie geuit was. In dat geval hadden we er al eerder een gedachtewisseling over kunnen hebben.
Dan een opmerking over de aard van de amendementen. Dit is niet klein. In gewonemensentaal: dit is mega. Je verandert de huidige strafbeschikkingspraktijk enorm, even los van een wens van het Openbaar Ministerie en even los van het nieuwe beleid om meer af te doen via de strafbeschikking. Je verandert gewoon een lang bestaande bestendige praktijk. Ik begrijp vanuit de PVV-fractie best dat je kunt vinden dat je ten opzichte van criminele asielzoekers of overlastgevende asielzoekers streng en stevig moet handelen. Daar zijn we het over eens. Ik ben vrijdagmiddag bij de rechtbank Amsterdam geweest. Daar stonden alleen maar vreemdelingen voor de rechter die strafbare feiten hadden gepleegd, waar de hardwerkende Nederlander echt last van heeft. Dat kost de samenleving ook een hoop geld. Ik begrijp de intentie best, maar dit? In alle eerlijkheid, ik kan dit amendement gewoon niet eens goed beoordelen. Wat ik ook gek vind, is dat er binnen nu en vijf weken een plenair debat komt over de strafbeschikkingspraktijk — ik denk eveneens met deze twee bewindspersonen. Ook qua volgorde der dingen zeg ik dus tegen collega Van Dijk vanaf hier: had nou eerst dat debat gevoerd met de betreffende bewindspersonen. Hoor even hoe zij aankijken tegen de huidige praktijk en als je dan ontevreden bent, zijn er nog genoeg momenten ... We stellen nu immers niet alles definitief vast. We krijgen eigenlijk het hele pakket nog een keer te zien. Dan had je die amendementen ook dan nog kunnen indienen.
De heer Sneller (D66):
Eens met alle recensies over het proces. Maar nu liggen ze er en we gaan de indiener natuurlijk zo meteen vragen om ze in te trekken, maar we weten allebei wat er dan gaat gebeuren. Het is een beetje een tweesplitsing wat mij betreft. Of de heer Ellian en zo meteen ook anderen zeggen: we zijn er toch tegen. Dan worden ze dinsdag weggestemd en kunnen we het allemaal vergeten. Of er zijn fracties die serieus overwegen om ze te steunen. Welk voorstel doet de heer Ellian dan qua proces? Hij benoemt nu een amendement waarvan hij snapt wat erachter steekt. Maar er liggen er drie en ik wil inderdaad voorkomen dat we dinsdag, aan het einde van zo'n lang traject, dat we zo zorgvuldig hebben voorbereid en doorlopen, opeens een stemming hebben waarin een wet uit 2008 heel vergaand wordt aangepast zonder die goede beraadslaging.
De heer Ellian (VVD):
Een paar opmerkingen. Ik begrijp de vragen goed. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik vanochtend gewoon nog heel druk bezig was met het voorbereiden van dit debat en met het bekijken van de amendementen van collega's, zodat ik collega Mutluer van een aantal opmerkingen kon voorzien. Ik pak de amendementen van Van Dijk er nu bij, maar heb er in alle eerlijkheid gewoon nog niet goed naar kunnen kijken. Ik ga luisteren naar collega Van Dijk. Zo doe ik dat altijd met collega's. Hij gaat in zijn bijdrage zo meteen uitleggen hoe en wat en wat de achtergrond is van zijn amendementen.
Laat ik één opmerking maken over de strafbeschikkingspraktijk. Er staat nu ook in de amendementen "indiener is van mening dat de regering de officier van justitie te veel ruimte heeft gegeven bij het opleggen van strafbeschikkingen". Ik zie dat niet zo. In de ideale wereld, als er oneindige capaciteit zou zijn bij de rechtsspraak, zou uiteraard elke verdachte voor de rechter gebracht moeten worden. Alleen, onze voorgangers 20 jaar geleden en onze voorgangers 40 jaar geleden werden geconfronteerd met dezelfde vraagstukken. Die strafbeschikkingspraktijk is dus echt wel heel behoorlijk ingericht, waarbij ik altijd heb gezegd: opletten op de positie van het slachtoffer; opletten op contra-indicaties.
Ik begrijp wel dat je bij overlastgevende en criminele asielzoekers goed moet kijken of de strafbeschikking de geëigende weg is. Dat vinden wij zelf ook. Als je de strafbeschikkingspraktijk steeds intensiever gaat toepassen — ik zeg "intensiever", want het is niet zo dat het OM buiten de wet treedt — moet je wel goed opletten dat de slachtoffers mee worden genomen, maar ook dat de verdachten adequate rechtsbijstand hebben. Dat zijn wat algemene overwegingen op de zorg van collega Sneller. Ik was niet van plan om nu op een woensdagmiddag opeens het hele wetboek overhoop te gooien. Dat zou niet verstandig zijn.
De heer Koops (NSC):
Nieuw Sociaal Contract heeft over de huidige strafbeschikkingspraktijk schriftelijke vragen gesteld, heeft een rondetafelgesprek laten organiseren en er komt een debat aan naar aanleiding van de aldus vergaarde informatie. Dan is mijn vraag aan het lid Ellian of hij van plan is om deel te nemen aan dat rondetafelgesprek en dat debat. Bovendien vraag ik hem of hij enig verband ziet tussen het moment waarop er met de inhoud van deze amendementen zou moeten worden omgegaan en het debat zoals dat dus nu al is aangevraagd en ook nagenoeg gepland.
De heer Ellian (VVD):
Zeker, maar ik vind ook wel ... Laat ik eerst even luisteren naar collega Van Dijk en naar wat hij zo gaat zeggen. Dat is één. Twee: ik begrijp de zorgen. Mensen hebben gewoon echt tabak van die overlastgevende asielzoekers. Ik begrijp dat. Het is absoluut beter om eerst die rondetafel te doen en dan het plenaire debat, dat denk ik binnen een paar weken hier gevoerd kan worden. Dan kun je hierover uitgebreid wisselen met de minister van Justitie. Ik zou gelet op het vraagstuk van de overlastgevende vreemdeling of asielzoeker zeggen: nodig ook de minister van Asiel en Migratie uit bij dat debat. Ofwel ik ga meedoen of iemand van mijn fractie. Uiteraard zal de VVD vertegenwoordigd zijn. Ik gaf net al een klein doorkijkje. Wij zitten er echt wat minder kritisch in dan de NSC-fractie, ook om een andere reden, namelijk als mensen nu jarenlang moeten wachten op een straf die al dan niet én wordt opgelegd én nog uitgevoerd moet worden. Ik denk dat de woorden van de voorzitter van het College van het OM wat verkeerd begrepen worden. Ik denk dat hij juist bedoelde: "in het licht van het regeerprogramma" — strenger straffen zeg ik even voor de buitenwereld — "ga ik proberen zo snel mogelijk mensen ook daadwerkelijk straf te geven, binnen de grenzen die de wet OM-afdoening mij toestaat." Ik denk dus dat zijn woorden ook wat verkeerd begrepen zijn, maar dat debat komt nog. Ik denk dat de amendementen van collega Van Dijk wat voortijdig of ontijdig zijn, maar het is ook zijn recht. Dat wil ik ook zeggen: het is zijn recht. Als rapporteur vind ik het wel jammer, gelet op het wetgevingsproces. Het is wat het is, voorzitter.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng en de antwoorden op de interrupties. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Koops. Hij voert het woord namens de fractie van Nieuw Sociaal Contract. Gaat uw gang.
De heer Koops (NSC):
Voorzitter. Het handboek Het Nederlands strafprocesrecht is hier al eerder genoemd in deze zaal. Iedereen die rechten heeft gestudeerd, in ieder geval van een zekere leeftijd, heeft dat boek tot zich moeten nemen, met de grote lettertjes met de algemene lijnen en de kleine lettertjes met alle details erop. Helemaal voorin dat handboek staat een motto. Dat motto luidt als volgt: There but for the grace of God, goes John Bradford. Een lekker kritische uitspraak in het Engels — dat moet je eigenlijk niet uitspreken in het Nederlandse parlement — maar wat er eigenlijk staat is: het is bijna toeval dat je daar zelf niet loopt. Wie was die meneer John Bradford? Dat was een meneer die vastzat in de Tower of London. Hij zag elke ochtend opnieuw de mensen naar het galgenveld lopen om te worden opgehangen. Elke ochtend opnieuw dacht hij: het is maar net toeval dat ik daar niet loop. Ik vond dat prachtig. Het is een prachtige illustratie van hoe je moet omgaan met strafvordering.
Strafvordering moet je op zo'n manier vormgeven en op zo'n manier toepassen dat je het kan verantwoorden aan jezelf, of je nu een dader bent, een slachtoffer, een verdachte of een toeschouwer. Al die groepen moeten zich kunnen vinden in de manier waarop het strafrecht, via strafvordering, wordt toegepast. Dat is nogal een opgave, als je bedenkt dat er honderdduizenden strafzaken per jaar worden berecht, en nog veel meer op een andere manier worden afgedaan, en als je bedenkt dat nagenoeg heel Nederland vroeger of later in zijn leven — het is jammer, jongens — toch echt een keer te maken krijgt met dat strafrecht, al dan niet ten onrechte, als verdachte of simpelweg omdat je een fout hebt gemaakt. Dat is waar je rekening mee moet houden. Tegelijkertijd moet je rekening houden met de zwaarst mogelijke vormen van criminaliteit, die volgens precies dezelfde strafvordering ook moeten worden berecht. Daarom is het zo heerlijk, ronduit, om te zien met hoeveel zorgvuldigheid dit hele wetgevingstraject nu tot stand is gekomen, waarbij, als ik het goed zie, alleen de heer Knigge in deze zaal het héle traject, vanaf het begin tot aan het einde, heeft bijgewoond. Het is voor mijzelf een voorrecht om deel te mogen nemen aan de beraadslagingen over dat wetboek.
Wat hier past, is een woord van dank aan de ondersteuning, aan de bewindspersonen, aan de regeringscommissaris en aan rapporteurs. En ja, dit is nu de derde keer geloof ik, of het wordt de vierde keer vandaag, dat u hoort dat de debatten uitermate prettig waren. Ze waren als het ware boven politieke standpunten verheven omdat iedereen die deelnam aan de debatten, het nut en de noodzaak ervan zag dat dit ding in één keer voor de komende honderd jaar dan ook echt op een goede manier vorm wordt gegeven.
Dat is ook de reden dat het wetgevingstraject zo lang heeft geduurd. Ik moet daarbij denken aan de vergelijking met een olietanker. Op het moment dat de Tweede Kamer aan een dergelijk wetgevingsproject zelf gaat meesleutelen in een heel aantal wetgevingsoverleggen … Ik hoorde 22 uur zoveel, nou ja daar was ik dan dus bij, en dan hebben we vandaag. Maar zo'n olietanker doet er gewoon heel lang over voordat hij een paar graden van koers wijzigt. Soms kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat we het hier vandaag in de zaal ook weer over die paar graden hebben. Er wordt een reeks aan onderwerpen die elk van ons aan het einde bezighoudt, naar voren gebracht, maar laten we hier even vaststellen dat meer dan 1.000 artikelen uit het nieuwe Wetboek van Strafvordering niet eens genoemd worden, door wie dan ook in deze zaal. Het compliment dat zich uitstrekt over dat hele wetgevingstraject gaat dus ook over die 1.000 artikelen die geen nadere bespreking behoeven.
Ik begin met een aantal concrete opmerkingen. De eerste betreft een zeer recent advies van de Autoriteit Persoonsgegevens. Op het moment dat je met z'n allen dat hele wetboek bent doorgeakkerd, is het bijna mosterd na de maaltijd als je daarna van zo'n gezaghebbend instituut als de Autoriteit Persoonsgegevens nadere informatie krijgt. Ik ga om die reden dus ook niet in op wat in dat rapport staat. Laat ik zeggen: schoenmaker, blijf bij je leest. We hebben een heel aantal standpunten uitgediscussieerd. Het is de bedoeling dat we daar nu beslissingen over gaan nemen. Ik ga wel vragen aan het kabinet om zo spoedig mogelijk terug te komen met een reactie op de inhoud van dat rapport, waarbij zich natuurlijk de vraag opdringt of de commentaren en kritieken die nu in dat rapport zijn verwoord, te verwerken vallen in de tweede innovatiewet, de aanvullingswet; vergeef me als ik de verkeerde term gebruik.
De voorzitter:
Kan ik op dit punt mevrouw Mutluer het woord geven? Want die heeft een vraag aan u.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Wij hadden hier tijdens de behandeling van het wetboek al een motie over ingediend, omdat we eigenlijk al voordat de AP met een dergelijke omvangrijke wetgevingstoets kwam, voorzagen dat het spaak kan lopen wanneer in het Wetboek van Strafvordering wel de mogelijkheden voor politie en justitie worden uitgebreid om grote hoeveelheden persoonsgegevens te verzamelen, maar nagelaten wordt om de rechten en vrijheden voldoende te beschermen. We kunnen niet vier jaar lang wachten. NSC is voor mij een partij die juist ook privacy heel erg belangrijk vindt. Het gaat om grondrechten. Ik hoor collega Koops ook duidelijk zeggen: ik ga nu niet in op de conclusies van de AP. Dat vind ik jammer, want ze zijn best helder en concreet. Het raakt de grondrechten. Zegt hij daarmee dan ook: laten we dan vier jaar wachten voordat de aanbevelingen waar de commissie uiteindelijk mee naar buiten komt, geïmplementeerd kunnen worden? Vindt hij dat verantwoord?
De heer Koops (NSC):
Allereerst neem ik, namens mijn fractie, graag het compliment in ontvangst en zeg daarvoor dank, voor zover het gaat over dat we ons druk maken over privacy. Want dat is inderdaad een feit en we doen ons uiterste best om daar op een zorgvuldige en goede manier mee om te gaan.
Verder is het volledig juist dat wij al onderweg onderkend hebben dat privacy een probleem kan zijn op het moment dat er grote hoeveelheden informatie over burgers worden verzameld. Het is wat dat betreft ook niet heel verrassend dat de Autoriteit Persoonsgegevens nou met specifiek dit rapport, met deze inhoud, aan komt zetten.
Niettemin, ook voor de mensen die pas net zijn begonnen te kijken naar de beraadslaging over dit wetboek: de tweede aanvullingswet — ik hoop dat ik het goed zeg, dus niet de innovatiewet — is specifiek bedoeld om alle dingen onderweg, terwijl dit wetboek als olietanker zijn koers vervolgt, op te pikken en tijdig te kunnen verwerken. Op het moment dat het hele wetboek van kracht wordt, zijn dan alle kritieken en commentaren en nieuwe ontwikkelingen daarin meegenomen. Ik zet dus helemaal mijn pijlen erop dat het kabinet ervoor zorgt dat het ook daadwerkelijk gebeurt en dat de kritiek op zo'n manier wordt verwerkt, dat we inderdaad wel degelijk een evenwichtig wetboek hebben aan het eind. Want dat is hier waar we met z'n allen op mikken, zeer zeker ook mevrouw Mutluer, dat heb ik zelf gezien.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dit is voor mij fijn om te horen. Dus eigenlijk zegt de heer Kops: we wachten de ...
De voorzitter:
De heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Er is een meneer Kops. Dat is nadrukkelijk een ander persoon.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ja, dat klopt. Dat was niet de bedoeling. De heer Koops. Ik krijg ook weleens opmerkingen over mijn achternaam. Een foutje is snel gemaakt.
De heer Koops geeft nadrukkelijk aan: wellicht moet dat in de aanvullingswet meegenomen worden. Ik ben dat helemaal met hem eens. De AP kwam vrij laat met haar conclusie en met die omvangrijke wetgevingstoets. Dat had veel eerder moeten en mogen gebeuren. Maar toen wij dat debat hadden, gaven de bewindspersonen aan: daar gaan we niks mee gaan doen tot na 2029, omdat wij de politie, het OM en de rechtspraak niet te veel willen belasten. Enerzijds snap ik dat, maar wat mij betreft weegt dat nooit en te nimmer op tegen de grondrechten die eventueel geschonden zouden kunnen worden op het moment dat die gegevens zo omvangrijk kunnen worden verzameld. Er ligt een motie. Ik ga ervan uit dat de heer Koops daar welwillend naar zal kijken. Ik verwacht — meneer Koops wellicht niet; ik weet het niet, dus die vraag stel ik dan — dat de bewindspersonen gaan zeggen: "Nee, we gaan het niet doen. Het moet allemaal beleidsarm zijn, zodat we de justitiële keten niet te veel belasten." Ik ben even benieuwd naar hoe hij daarnaar kijkt.
De heer Koops (NSC):
Wat mevrouw Mutluer doet, is als het ware een witte biljartbal wegstoten tegen een heel veel andere balletjes aan. Ik voel mij in dit geheel min of meer de band van de snookertafel die de witte bal doorketst naar de bewindslieden die hier vandaag aanwezig zijn. Daar laat ik mijn commentaar eventjes bij, als u dat goedvindt. Ik heb simpelweg onvoldoende verstand van privacy en kritiek in een dergelijk algemene vorm om daar onmiddellijk en concreet iets mee te kunnen doen. Dit komt gewoon op het bordje van de bewindspersonen te liggen. Daar gaan we samen lekker voor zorgen, lijkt me zo.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dat snap ik. Dit is mijn laatste interruptie. Ik ga ervan uit dat NSC hier ook iets van vindt. Ik zal in de tweede termijn na de beantwoording van de bewindspersonen in de eerste termijn de vraag mogelijk wederom stellen.
De voorzitter:
Dan de heer El Abassi. Een interruptie op hetzelfde punt? Nee. Dan verzoek ik de heer Koops om zijn betoog te vervolgen.
De heer Koops (NSC):
In der Beschränkung zeigt sich der Meister. Dat moet ik dus niet doen …
De voorzitter:
Van mij mag het, hoor. In de beperking toont zich de meester, had ook gekund. Maar het is oorspronkelijk een Duits citaat.
De heer Koops (NSC):
Ja, en het slaat zeer zeker niet op mij. Ik heb gewoon geprobeerd me te beperken. Dat is het hele punt. Maar aan het woord "rechtsbijstand", zoals eerder door de heer Van Nispen in de mond is genomen, kan ik niet voorbij. Strikt genomen heb je de Wet op de rechtsbijstand en is het een kwestie van budgetten en begrotingen en de manier waarop de Wet op de rechtsbijstand nader vorm heeft gegeven en overal in voorziet. Feit is wel dat ik mij levendig herinner hoe de strafbeschikking werd ingevoerd als fenomeen. Enig recht op bijstand van een advocaat in het proces dat leidde tot de strafbeschikking of in het proces dat erop volgde middels verzet, was eigenlijk helemaal niet zo goed voorzien in termen van budget voor de Raad voor Rechtsbijstand. Als we daarnaast letten op het aangekondigde rondetafelgesprek over het rapport van de commissie-Van der Meer II, dan ga ik vandaag wel de bewindspersonen vragen om heel expliciet te reflecteren op hoe zij de budgetten voor de invoering van dit nieuwe systeem van strafvordering voor ogen zien. Dat woord is namelijk wel degelijk van toepassing op dit nieuwe wetboek.
Dan kom ik te spreken over …
De voorzitter:
Een ogenblik, want dit leidt tot een interruptie van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Volgens mij was dit het wat de rechtsbijstand betreft.
De heer Koops (NSC):
Ja.
De heer Van Nispen (SP):
Ik hoor wat de heer Koops zegt. Ik herinner me ook dat gedoe rondom die rechtsbijstand met die OM-strafbeschikking. Daar hebben we toen vanuit de Kamer vaak naar moeten vragen en uiteindelijk is dat enigszins gerepareerd. Ik denk dat de heer Koops die praktijk herkent. Nu staan we aan de vooravond van strafvordering. We hebben diverse moties ingediend. Die liggen er al en ik denk dat we daar volgende week over gaan stemmen. Er is ook de toezegging gedaan dat er goed gekeken gaat worden naar wat het betekent voor de rechtsbijstand. Als advocaten dus meer uren moeten werken als gevolg van de wijziging in het wetboek, dan horen ze die vergoed te krijgen. Maar dit gaat over 2029. De heer Koops weet als geen ander dat dat gaat over de problemen van vandaag de dag. Hij verwees zelf ook naar het rapport van de commissie-Van der Meer II en naar de mogelijke technische briefing die we volgende week hebben en het debat de week erna. De heer Koops kent ook als geen ander het grote probleem dat sociaal advocaten in sommige regio's in geen velden of wegen meer te bekennen zijn, waardoor rechtszoekenden in de kou blijven staan. Ik denk dat ik dat allemaal niet hoef te vertellen. Waar ik naartoe wil is: wat doen wij nu? Dus niet: hoeveel punten krijgt de advocaat straks vergoed als die als gevolg van de beweging naar voren of welke andere ontwikkeling dan ook met het nieuwe Wetboek van Strafvordering te maken krijgt? Maar: hoe zorgen wij dat er volgende week, over een halfjaar et cetera überhaupt nog sociaal advocaten zijn die dit werk gaan doen? Wat kan ik dan op de korte termijn van de heer Koops verwachten?
De heer Koops (NSC):
Als de heer Van Nispen het heeft over de vooravond van het nieuwe wetboek, dan heeft hij het wel over een zeer noordelijke schemering. Het is namelijk inderdaad nog vier jaar voordat dat ding van toepassing wordt. Specifiek gelet op de vragen en opmerkingen van de heer Van Nispen zelf, heb ik mij vandaag dus echt heel erg duidelijk beperkt tot de extra hulp die voor rechtsbijstand en dergelijke wordt geregeld in de vier jaren die ons nog voor de boeg liggen. Daarnaast hoop ik met de heer Van Nispen dat de sociale advocatuur het inderdaad nog minstens een week volhoudt, want in de week erna komen wij uitgebreid te spreken over alles wat mogelijk is en alles wat we willen. Ik ben ervan overtuigd dat we daar een zeer constructief overleg over zullen hebben.
De heer Van Nispen (SP):
Ik wil daar alvast een klein beetje mee beginnen vandaag; ik hoop dat u mij dat vergeeft. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering duurt nog lang. Ook dan hebben we nog sociaal advocaten nodig. Het is dus van groot belang dat we de beroepsgroep de komende vier jaar en lang daarna nog in leven weten te houden, want de nood is hoog. We zouden dat debat vorige week hebben. Dat is niet gelukt, want er ligt nog geen beleidsreactie. We gaan dat debat over twee weken hebben. Dat lijkt kort, maar dat is nog vrij lang. Ik weet niet precies hoe het zit. Ook al heb ik de vraag gesteld, daar heb ik nog geen antwoord op gekregen. Wanneer sluiten de onderhandelingen over de Voorjaarsnota? Wanneer kan deze staatssecretaris nog extra geld bedingen? Ik weet het niet. Volgens mij is het wel degelijk acuut, tenzij de heer Koops of de staatssecretaris mij straks ervan weet te overtuigen: "Nee, het is geen enkel probleem. Wanneer we dat debat hebben op ik meen 2 april, of 1 april, is er nog tijd genoeg en is het geen enkel probleem, want dan gaan we het alsnog bij de Voorjaarsnota regelen." Dan kan ik mij vandaag wellicht een beetje gedeisd houden — ook al kost me dat moeite. Maar dat is de reden dat wij vandaag deze discussie moeten voeren.
De heer Koops (NSC):
Ik beschouw dat als een uitnodiging aan ondergetekende om de vraag door te passen naar de bewindspersonen. Daarbij heb ik echt de heel concrete vraag of de beraadslagingen, de overleggen die nu gepland zijn over het rapport van de commissie-Van der Meer II, met het rondetafelgesprek dat eraan voorafgaat, nog tijdig zijn om een daadwerkelijke invloed te kunnen hebben op de Voorjaarsnota en op het gebruik van de informatie en conclusies uit het rapport van Van der Meer II.
Met uw welnemen zou ik dan graag mijn betoog hervatten, voorzitter, maar ik zie de heer Van Nispen nog staan.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ben nooit weg te krijgen hier, hè. Nee hoor, dit is mijn laatste poging op dit thema. Zou de heer Koops alstublieft al een kleine inzage willen geven in hoe hij ernaar kijkt, zodat we, in aanloop naar … Ik ga straks toch moties indienen, want ik denk niet dat ik straks helemaal gerustgesteld word door het antwoord van de staatssecretaris. Tenzij ik verrast word; dan doe ik het niet. Maar ik denk dat we die discussie ook vandaag moeten voeren. Ik heb net toegelicht waarom. Zou de heer Koops kort in willen gaan op hoe hij heeft gekeken naar het rapport van de commissie-Van der Meer II, het noodplan van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland, en een klein licht willen schijnen op zijn inbreng in het debat over twee weken? Het is toch wel belangrijk dat we allemaal een beetje weten waar we aan toe zijn, voor de sociale advocatuur niet in de laatste plaats.
De heer Koops (NSC):
Ik zal daar echt heel kort op ingaan. Om te beginnen héb ik ernaar gekeken, en echt heel uitgebreid. Ik heb nog een heel aantal heel concrete vragen naar aanleiding van zowel de conclusies in het rapport en de voorstellen die daarin worden gedaan als de alternatieven voor die voorstellen zoals die door de Vereniging Sociale Advocatuur naar voren zijn gebracht. Geen van die voorstellen is op zichzelf onredelijk. Ik heb ook gekeken naar de hoeveelheid geld die er telkens mee is gemoeid en ik ben er simpelweg nog niet uit. Ik kan er op dit moment nog niks zinnigs over zeggen, behalve dan dat ik met groot gejuich kennis heb genomen van het bespreken van een aantal hele praktische onrechtvaardigheden in de uitvoering van de Wet op de rechtsbijstand, en van het voorstel om op een heel praktisch niveau een aantal puntentoekenningen enigszins aan te passen en te veranderen. Maar dat is eigenlijk het enige wat ik er vandaag over zou willen zeggen. Tegelijkertijd zeg ik de heer Van Nispen bij dezen toe, hoewel toezeggingen aan de bewindspersoon zijn, dat ik hier zeer zeker nog met hem over ga zitten voorafgaand aan het debat en het rondetafelgesprek van volgende week.
De heer El Abassi (DENK):
Ik merk dat de heer Koops wel heel veel doorgeleidt vandaag. De Raad voor Rechtsbijstand zegt namelijk zelf ook: nu is de rechtsbijstand voor een verdachte niet of niet gemakkelijk bereikbaar; dit moet echt beter. De NOvA vindt er ook wat van. We hebben genoeg terug kunnen lezen. Ik hoorde zonet ook een doorgeleiding toen het ging om privacy. Ik ben wel benieuwd naar de mening van de heer Koops zelf als dit soort instanties aan de bel trekt.
De heer Koops (NSC):
Ik heb het grootste gedeelte van mijn leven besteed aan het optreden op basis van toevoeging. Voor alle noodkreten die worden geslaakt, heb ik een intrinsiek begrip en ook echt een hele grote empathie. Van het begin tot het eind houd ik mij ook daadwerkelijk bezig, echt van binnenuit, met de vraag: waar moet nou echt per se onmiddellijk geld naartoe? Hoe je de sociale advocatuur redt, wat daarvoor nodig is en op welke wijze dat vorm gaat krijgen, vind ik daadwerkelijk niet een voetnootje bij een debat over strafvordering, maar iets wat een zelfstandig debat rechtvaardigt. Ik kan ook tegen dit Kamerlid zeggen dat ik nogal makkelijk bereikbaar ben over dit onderwerp en dat ik heel graag in overleg ga om standpunten uit te wisselen om het debat in een dusdanig goede vorm te leiden dat het daadwerkelijk iets oplevert. Dat er dingen moeten worden verbeterd is zo klaar als een klontje. Het is ook zo klaar als een klontje dat de heer Van der Meer zelf heeft gezegd: dit is niet het soort rapport waarbij je er 157 miljoen bij moet gaan doen in plaats van de 42 miljoen waar ik het zelf over had. En de manier waarop die 42 miljoen uit elkaar valt en een gedeelte daarvan voor de kantoororganisatie is bedoeld en een ander gedeelte voor de reparatie van onrechtvaardigheden, is gewoon heel erg duidelijk. Ik kan er hier op dit moment niet meer over zeggen dan dat dit ook hoog op de agenda van Nieuw Sociaal Contract staat.
De heer El Abassi (DENK):
Ik hoop in ieder geval dat we richting kunnen geven. Ik ben nog steeds op zoek naar welke richting NSC op wil, behalve dat NSC dit nog wil bespreken. Volgens mij heb je hier al gedachten over. Maar ik wil een andere vraag stellen, over privacy. Mijn collega gaf aan dat NSC privacy hoog in het vaandel heeft staan. Ik weet niet of dat helemaal zo is. Dat zeg ik omdat ik de heer Koops zelf heb horen zeggen dat hij er weinig van afwist terwijl het wel veel ter sprake is geweest in dit huis. Dat ging bijvoorbeeld over cloudbeleid bij de overheid, de financiële gegevens bij de AFM, de Centrale Database Taxivervoer, de algoritmes van overheidsdiensten en nu het wetboek. En dan noem ik nog niet eens de CTER-lijsten. Het kabinet wordt constant op de vingers getikt en ik vind dat NSC als rechtsstatelijke partij hier vrij rustig over is.
De heer Koops (NSC):
Ik kan antwoorden dat de ogenschijnlijke rust over dergelijke onderwerpen kan afleiden van wat er achter de gesloten fractiedeuren allemaal wordt besproken. Maar dat is een heel algemene opmerking. Door te zeggen dat ik niet zo heel veel verstand heb van privacy, wilde ik zeggen dat ik onvoldoende deskundig ben om echt forse kritiek te geven op of instemmend te luisteren naar datgene wat de Autoriteit Persoonsgegevens ons op dit moment heeft voorgeschoteld over het Wetboek van Strafvordering. Waar ik wél iets van afweet, is hoe moeilijk het is om aan stukken te komen in een zaak die niet je eigen cliënt betreft, bijvoorbeeld gewoon in de rechtspraktijk. Maar het kan ook zomaar zijn dat ik te vastgeroest ben in hoe dingen in de afgelopen 25 jaar hebben gelopen in de strafvordering, en ik dus als het ware opnieuw moet gaan beginnen met nadenken over de vraag of de privacy wel voldoende gewaarborgd is geweest en of dat in de toekomst nog zo is. In die hoedanigheid heeft het onderwerp juist zozeer de volle aandacht dat ik niet vind dat we deze middag moeten besteden aan de punten die daar zijn opgesomd door de Autoriteit Persoonsgegevens.
De voorzitter:
De heer El Abassi, tot slot.
De heer El Abassi (DENK):
Zoals ik al zei: het is vaker gebeurd. Er is vaker aan de bel getrokken. We hebben hier vaker debatten gehad. We hebben als het gaat om CTER-registratie gevallen gehad waarbij mensen drie maanden in de gevangenis hebben moeten zitten terwijl ze onschuldig waren. We hebben artikelen zien langskomen waarin tienduizenden mensen onschuldig op lijsten stonden. En het kabinet gaat gewoon door. Nu krijgen we een kritisch, zeer kritisch rapport van de AP. NSC, als redelijk grote partij op dit moment, geleidt het door naar de minister. Is dat niet veel te slap, wil ik toch aan NSC vragen.
De heer Koops (NSC):
Ik moet hier niet verkeerd geciteerd worden. Van het probleem blijven we als Kamer eigenaar, en dus ook als NSC-fractie. Maar de vraag naar hoe om te gaan met die kritieken, wanneer daarmee om te gaan en of de tweede aanvullingswet zich daar het beste voor leent, is wel degelijk een vraag die thuishoort bij de bewindspersonen, want die moeten daar op dit moment mee omgaan. Gelijktijdig zeg ik: het is net als het onderwerp discriminatie, dat op allerlei verschillende plekken in de maatschappij opdoemt, niet onder één bewindspersoon of één departement, maar op heel veel plekken. Dan heb je een vorm van coördinatie nodig om te zorgen dat het effectief wordt bestreden. Een effectieve omgang met privacy vereist precies eenzelfde aanpak. Hier is de Autoriteit Persoonsgegevens de eerste aangewezen persoon. Ik vind het met name betreurenswaardig dat ik de inhoud van het rapport niet heb kunnen betrekken bij de 22,5 uur waarin we wel overlegd hebben over deze strafvordering, en ik u overigens ook niet gezien heb.
De voorzitter:
Dit wordt een herhaling van zetten. U hebt drie keer geïnterrumpeerd op dit punt, meneer El Abassi. De laatste keer dan. Daarna gaat de heer Koops verder met zijn betoog.
De heer El Abassi (DENK):
Ik wil vooral op het laatste als eerste ingaan. Volgens mij hebben we verschillende artikelen zien langskomen over de aanwezigheid van Kamerleden bij debatten hier. Dan kan NSC nog de vingers aflikken bij en leren van de aanwezigheid van DENK. Alleen, wij kunnen niet bij twee, drie debatten tegelijk aanwezig zijn. Dat betekent dat we keuzes moeten maken en vaak debatten van een afstand meekijken. We zijn aanwezig bij debatten waarbij we juist zien dat partijen hun mond houden, bijvoorbeeld als het gaat om privacygevoelige informatie. Daar zijn we namelijk wel aanwezig geweest. Daar horen we NSC keer op keer niet en dat vind ik jammer.
De heer Koops (NSC):
Het enige wat ik daarop terug kan zeggen, is dat ik me er zeer bewust van ben hoe DENK invulling geeft aan het werk van de Kamerfractie, en daar ook respect voor heb, zonder meer. Niettemin is het zo dat dit debat gaat over strafvordering, waarbij privacy slechts een van de onderwerpen is. Zo komt het dat we hier staan.
De voorzitter:
De heer Koops vervolgt zijn betoog.
De heer Koops (NSC):
Bijna als vanzelf is dit een soort vloeiende overgang, gelet op de vorige drie, vier interrupties, en ga ik een vraag stellen over de tweede aanvullingswet. Hoe heeft het kabinet op dit moment voor ogen dat dat ding wordt geüpdatet en wordt gemaakt? Ik hecht eraan daarbij op te merken dat ook vandaag het onderwerp procesafspraken nadrukkelijk aan de orde is geweest en opnieuw zal komen, en terecht. Het is namelijk een buitengewoon belangrijk onderwerp. We hebben het vandaag al gehad over de afdwingbaarheid van slachtofferrechten. We hebben het gehad over de veranderingen zoals geconstateerd in het beleid rond de toepassing van strafbeschikkingen. Dat zijn allemaal nogal grote onderwerpen. De tweede aanvullingswet is er volgens mij voor bedoeld om die daarin te verwerken. Maar als je let op de actualiteit van elk van die onderwerpen, zoals ook vandaag hier wordt benadrukt, dan dringt zich op dat we het niet moeten uitstellen tot 2028 voordat we hiermee doorgaan. Dus staat de tweede aanvullingswet op de agenda? Wat zijn daar dan de termijnen voor? Wanneer wordt een aanvang gemaakt daarmee? En hoe wordt bij de onderwerpen in die aanvullingswet ook rekening gehouden met het vooruitlopen op de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek? Met "vooruitlopen" bedoel ik: als er nu iets veranderd moet worden in de praktijk van de procesafspraken of in de praktijk van de toepassing van strafbeschikkingen, moeten we dan per se wachten tot 2029? Of kunnen we door de discussie over de aanvullingswet de huidige strafvordering al aanpassen?
Daarmee kom ik aan een volgend onderwerpje, iets waarin ik bijna wil echoën wat de heer Van Nispen heeft gezegd. Het gaat over wat problematisch blijft. Een enkelvoudige eerste aanleg, een politierechter waar je naartoe gaat omdat je iets verkeerds hebt gedaan. En je moet er gewoon heen, maar je hebt het geld niet voor een advocaat of het organisatietalent niet, of je kunt zelf de zaak niet doen. Je gaat in je eentje. Vervolgens gebeurt er iets wat je niet goed begrijpt, en je gaat in hoger beroep. Dan ga je dus weer in je eentje en weer zonder advocaat. Je komt dan nu in dit voorgestelde Wetboek van Strafvordering terecht bij een alleensprekende rechter die met name kijkt wat je bezwaren zijn en als uitgangspunt neemt de bezwaren tegen wat die eerste rechter heeft gedaan. Dat klinkt als een verschraling van de rechtsbijstand over de gehele keten. En gelijktijdig is het ook duidelijk dat er een verzwaring van de taak van een advocaat optreedt bij de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek. Die verschraling bestaat eruit dat hij uitermate goed de grieven moet formuleren die hij heeft tegen het vonnis in eerste aanleg. De hele beweging daarvoor houdt ook een proactievere houding van een advocaat in, en drukt — laat ik het zo zeggen — als het ware een zwaarder stempel op de procedure als geheel. Dus de vraag aan de bewindspersonen is om hierop te reflecteren, voor zover er sprake is van een verschraling, en op hoe erin wordt voorzien dat die verschraling niet wordt afgewenteld op de dader, de onschuldige, de verdachte.
De voorzitter:
Een ogenblik. De heer Van Nispen heeft een vraag op dit punt.
De heer Van Nispen (SP):
Ik had op dit punt vergelijkbare vragen gesteld aan het kabinet. We hebben dat in het wetgevingsoverleg ook gedaan. Toen kwamen we er niet helemaal uit. Volgens mij heeft de heer Koops op dit punt dat amendement ingediend voor een langere tijd om in hoger beroep te gaan, als ik het me goed herinner. Maar voor het overige zijn er noch door mij, noch door de heer Koops en volgens mij noch door anderen concrete voorstellen of amendementen ingediend om te zeggen dat het dan toch meervoudige rechtspraak moet worden in hoger beroep, of dat het een volle toetsing moet zijn en niet alleen maar tegen de zaken die zijn ingebracht. Kortom, de vraag is: hoe gaan wij hier nou verder mee om? Want als het kabinet straks iets zegt — en volgens mij is het amendement ook nog ontraden — dan is dit het, en dan moeten we elkaar toch nog eens aankijken of we daar wel genoegen mee nemen, en of we zeggen dat dit wat ons betreft goed genoeg is. Ik ben gewoon benieuwd. Nogmaals, van mij zijn die voorstellen er ook nog niet, maar ik ben echt benieuwd hoe de heer Koops naar dat scenario kijkt.
De heer Koops (NSC):
Ik heb er dus eentje uit geplukt, bij wijze van amendement, waarvan ik echt denk dat dat het grootste verschil zou kunnen maken. Dat was ook na goed overleg met alles en iedereen die ik hierover heb kunnen bellen en spreken om me te laten voorlichten en om niet alleen maar op mijn eigen intuïtie af te gaan. En dat is dus voorlopig mijn antwoord. Dat laat echter onverlet hetgeen het lid Van Nispen zojuist ook aan de orde stelde: er is sprake van een verschraling door die combinatie van die alleensprekende eerste en alleensprekende tweede, en de verandering van die toetsing. En zonder nou het hele nieuwe wetsvoorstel overhoop te gooien door terug te gaan naar de huidige situatie, is dit wel de voorlopige constatering van, inderdaad, meer dan één Kamerlid. Daarom de vraag. Voor zover er een verschraling optreedt in de berechting van — laat ik zeggen — simpele strafzaken, is het de vraag hoe daarvoor wordt gecompenseerd; die vraag blijft zonder meer staan. Ik ben ook heel benieuwd naar het antwoord en ik zal ook goed letten op hoe we daarmee in de tweede termijn moeten omgaan en in het vervolg daarop.
De heer Van Nispen (SP):
Dank. En slechts een open vraag: het procederen zonder advocaat. Als ik me goed herinner, was dat ook het vraagstuk dat hiermee verband hield, en was dat ook mogelijk. Is dat ook nog een oplossingsrichting waar de heer Koops naar kijkt? Moet dat dan wel of niet mogelijk blijven?
De heer Koops (NSC):
Ja, daar heb ik zeker naar gekeken. En daarbij: er zijn gewoon ook echt heel veel gevallen waarin een advocaat niet de noodzakelijke meerwaarde heeft, dus niet een noodzakelijk element is. Die gevallen bestaan gewoon. Ik zou er dus veel eerder aan denken dat de in hoger beroep oordelende rechter zichzelf rekenschap geeft van of iets nu een zaak is waarbij de verdediging eigenlijk door een professional zou moeten worden gevoerd in plaats van door de verdachte zelf. Dat zou een van de dingen zijn. Dus dat je zegt: "De rechter in hoger beroep moet hier wel eventjes opletten: moet die meneer dit wel in zijn eentje gaan doen allemaal?" En dat is dan alleen al een mogelijkheid waar de wet op zichzelf in voorziet in voorkomende gevallen. Het zou dus de toepassing kunnen zijn van een voorziening die al bestaat, waarmee wordt voorzien in een leemte, zoals we die nu samen constateren. Tegen het in het algemeen toevoegen van een advocaat in alle gevallen, dus een verplichte procesvertegenwoordiging, zo u wilt, in hoger beroep, zijn ook argumenten in te brengen, die ik zwaar vind wegen.
De voorzitter:
De heer Koops gaat zijn betoog vervolgen.
De heer Koops (NSC):
Meneer de voorzitter. Dit is wederom een vloeiende overgang en wel naar de amendementen die zijn voorgesteld namens Nieuw Sociaal Contract. Ik licht er als eerste eentje uit: het verlengen van de termijn van hoger beroep naar drie maanden. Dat is het amendement op stuk nr. 48. Ik weet dat dit amendement ontraden is. Soms is het zo dat je dan niet opeens de handdoek maar in de ring moet gooien, ook niet als je geen medestand voelt zo hier en daar in de Kamer, maar dat je gewoon keihard moet staan voor wat je echt vindt. Dit is zo'n moment voor mij.
De situatie in de dagelijkse praktijk van de strafrechtspleging is dat de dader teleurgesteld is door het vonnis waarin hij wordt veroordeeld. Ik gebruik expres het woord "dader". We gaan er gewoon eventjes van uit dat hij verweer heeft gevoerd en dat het verweer in zijn geheel is verworpen. Hij verlaat als het ware de zaal met gevoelens van opstandigheid. Gevoelens van opstandigheid die heel gemakkelijk kunnen worden gedeeld door die persoon die hem bijstond, zijn advocaat dus. Dit komt doordat de advocaat zich verongelijkt kan voelen, omdat zijns inziens niet goed naar hem is geluisterd bij het voeren van een verweer namens de verdachte. Die gevoelens, de ernst ervan, de intensiteit ervan, variëren natuurlijk van zaak tot zaak, maar er zijn veel te veel gevallen waarin dat nog niet helemaal geluwd is na een maand of twee. Pardon, ik zeg het verkeerd: na een week of twee. Ik vind dat wij met z'n allen moeten werken aan een systeem waarin er zo min mogelijk nutteloos hoger beroep wordt ingesteld omdat emoties een te grote rol spelen, omdat de psychologie in het hoofd van de dader, dan wel diens rechtsbijstandverlener, in die twee weken nog niet afgelopen is. Iedereen brengt naar de Kamer mee wat hij hiervoor heeft gedaan. In mijn geval is dat dus dat ik strafzaken heb gedraaid.
Dan dringt zich dus de eerste vraag op: is dit nou omdat ik zelf een opgewonden standje ben, die veel te graag gelijk krijgt? Kortom: is it me die zich daaraan ergert? Daarom heb ik grootschalig om mij heen gevraagd, bij werkelijk alles en iedereen, bij alle advocaten die ik maar kon vinden. Dat is niet een empirisch onderzoek. Het is ook helemaal niet iets wat empirisch onmiddellijk onderzocht moet worden. Het is gewoon iets waar iedereen het roerend over eens is: twee weken is te kort om koeltjes te kijken of zo'n zaak per se een hoger beroep verdient. Als het stof is neergedaald, als de consequenties van een eenmaal geveld vonnis duidelijk zijn voor de dader — dat kost gewoon tijd — dan is dat het moment waarop je op een rationele manier kunt beslissen om al dan niet in hoger beroep te gaan.
Welke argumenten zijn er dan in te brengen tegen het verlengen van de termijn naar drie maanden? De vraag is of die bestaan. In het civiele recht is het drie maanden. Het klinkt ook helemaal niet zo gek wat ik zeg, om iemand gewoon even de tijd te gunnen voordat die al dan niet doorgaat en ons rechtssysteem daarmee blijft belasten. Wat is een argument tegen? Nou, dat de hele procedure in zijn totaliteit langer duurt, maar dat is eenvoudigweg niet waar. Dat is gewoon niet zo. Er bestaat een termijn waarbinnen de rechter in eerste aanleg zijn hele dossier in hoger beroep bij de hogerberoepsrechter moet hebben ingeleverd. Dat is een termijn van acht maanden. Als je díé termijn verlengt, krijg je een vertraging van de gehele procedure. Als je de termijn oprekt van twee weken tot drie maanden, krijg je die vertraging eenvoudigweg echt helemaal niet.
Tijdens de wetgevingsoverleggen heb ik er alles al over naar voren gebracht wat ik toen maar te melden had. Wat dat betreft spreek ik tegen Kamerleden die het allemaal al een keertje hebben gehoord, maar ik kan niet anders dan dit nog één keer plenair herhalen. Ik zou zeggen: Tweede Kamer, alstublieft, steunt u mij hierin. Dit alles krijgt ook de vorm van een vraag om reconsideratie aan de kant van de bewindspersonen.
De voorzitter:
De heer Sneller wil het geloof ik nog een keer horen. De heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Ik krijg er geen genoeg van, voorzitter. Als het om passie zou gaan, dan zou hij die steun hebben. Het argument dat door de staatssecretaris wordt ingebracht, is inderdaad de grote negatieve consequenties voor de doorlooptijden. De heer Koops zegt: dat is absoluut niet waar. Maar het gaat hier natuurlijk niet zozeer om het geval waarin het hoger beroep wel wordt doorgezet, maar ook om het feit dat het langer duurt voordat er een uitvoerbaar vonnis ligt en het duidelijk is dat het naar de executiefase gebracht kan worden. Dat is bezwaarlijk voor de maatschappij, voor de verdachte en voor het slachtoffer, schrijft de staatssecretaris. Ik hoor graag nog iets meer van de inhoudelijke weerlegging van met name het eerste argument. Er worden vijf argumenten gegeven tegen het amendement, maar ik zou met name graag horen wat de heer Koops antwoordt op het eerste argument.
De heer Koops (NSC):
Laten we het puur praktisch bekijken. Het uur U is aangebroken. Het vonnis wordt geveld. Het wordt voorgelezen of het wordt mondeling medegedeeld. Dat is het moment waarop de teleurstelling bij de gemiddelde dader inslaat, en soms ook bij slachtoffers. Dat is dat moment. Dan zegt de wet dat je binnen acht maanden na dat moment de stukken, het dossier als geheel, moet hebben ingeleverd bij de hogerberoepsrechter. De vraag is wat er in die acht maanden nou moet gebeuren. Er moet, in voorkomende gevallen, een aanvulling op het vonnis worden gemaakt. Er moeten dus bewijsmiddelen worden verzameld en vrij letterlijk gewoon dossierstukken worden samengepakt en vervolgens digitaal worden verstrekt. Het wil er bij mij niet in dat een rechter er acht maanden voor nodig heeft om een aanvulling te maken op zijn vonnis. Dat kan ik me niet voorstellen. Kortom, de werkzaamheden die worden verwacht van de rechterlijke macht bij het voorbereiden van het opsturen naar het hoger beroep kunnen uitstekend worden gedaan in de periode die daarvoor staat: na drie maanden, maar voor acht maanden. Ik hoop dat ik me helder uitdruk. Anders zie ik meneer Sneller er absoluut toe in staat daar nog iets over te vragen.
De heer Sneller (D66):
De heer Koops heeft het de hele tijd over acht maanden. Hier gaat het over: van twee weken naar drie maanden. Volgens mij gaat het over andere casuïstiek, maar misschien dat we nog even de reactie en de mondelinge toelichting van het kabinet op dit argument moeten afwachten. Dan komen we er in de tweede termijn even op terug.
De heer Koops (NSC):
Ja, in die zin wil ik dat dan ook graag hier aan de bewindslieden en aan de regeringscommissaris voorleggen. Daarbij denk ik: de termijn waarin een strafdossier in eerste aanleg voor hoger beroep moet worden ingezonden, bepaalt hoeveel vertraging er optreedt tussen de eerste en de tweede aanleg. Dat is waarom die termijn bestaat. De termijn voor het uitwerken van een vonnis bepaalt dat dus niet.
De voorzitter:
De heer Koops vervolgt zijn betoog.
De heer Koops (NSC):
Ik kom terecht bij het verlengen van de verzetstermijn bij een strafbeschikking. Daarbij is het voorstel om die van twee naar zes weken op te schuiven. Daar kom ik zo meteen nog even op terug.
Ik kom bij mijn derde amendement, dat ik hier alleen maar wil aanstippen. Dat betreft de controleerbaarheid van de rechter. We hebben het tijdens de wetgevingsoverleggen gehad over het ingaan op uitdrukkelijk voorgedragen standpunten van de verdediging. Ik herinner me levendig hoe de regeringscommissaris mij van de repliek diende, of misschien was het dupliek, dat het simpelweg te veel werk is als je moet ingaan op de bewijsconstructie en op verweren die daarop zien. Ik blijf erbij dat ik dat antwoord — als enige antwoord ongeveer, meneer Knigge — niet overtuigend vond. Het is heel gek om dat te zeggen tegen een persoon die dat andersom regelmatig over mijn eigen cassatiemiddelen heeft gezegd. Dat voelt gewoon gek. Maar het is wel echt waar. Voor mij staat voorop, en daarmee ook voor Nieuw Sociaal Contract, dat een vonnis dat af is begrijpelijk moet zijn voor eenieder die het leest: voor het slachtoffer, voor de veroordeelde persoon, voor de vrijgesproken persoon en voor het publiek. Dat kan alleen maar op het moment dat je in dat vonnis ingaat op uitdrukkelijk voorgedragen standpunten. Je moet geen aparte categorie aanbrengen waardoor dat allemaal niet hoeft als er minder dan een jaar wordt opgelegd. Dat geldt namelijk voor het overgrote gedeelte van de zaken: in het overgrote gedeelte van de zaken wordt helemaal geen jaar opgelegd maar veel minder. In alle gevallen waarin een straf wordt opgelegd, kan dat diep ingrijpend zijn, ook als die straf minder dan een jaar is. Dan heb je het niet over de grote criminelen, maar wel over mensen die het dagelijks leven verliezen. Vandaar dat amendement.
Dan heb ik nog het amendement op stuk nr. 29. Ik moet daarover formeel opmerken dat ik dat intrek. Dat ging over ...
De voorzitter:
Dat gaan we even noteren, want dat is belangrijk.
De heer Koops (NSC):
Dat schiet tenminste op, hè?
De voorzitter:
Ja, ja.
De heer Koops (NSC):
Dan overweegt Nieuw Sociaal Contract nog een aantal moties in tweede termijn in te dienen, heel bewust omdat sommige dingen te ingewikkeld zijn om te regelen met een amendement.
De eerste motie betreft de informatievoorziening bij het uitvaardigen van een strafbeschikking. Wij achten die op dit moment onvoldoende toereikend. We hebben hier de woorden "klare taal" en "begrijpelijke taal" al eerder zien langskomen. Wij zijn van oordeel dat degene aan wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd moet weten wat hij moet doen, wat zijn rechten zijn en dat hij in verzet kan komen. Hij moet ook weten hoe hij dat kan doen, dat hij recht heeft op een advocaat, dat hij recht heeft op de stukken en dat hij andere dergelijke rechten heeft.
Een tweede motie die wij overwegen betreft wel degelijk het verband tussen de strafbeschikking en het taakstrafverbod. Dat is inderdaad een directe consequentie van de ontwikkelingen die op dit moment gaande zijn. Die blijken onder andere uit de reactie van het Openbaar Ministerie, die vanochtend is gepubliceerd, op het bekend worden van een interne richtlijn waarmee een externe richtlijn buiten werking treedt. Wat het ook zei van die hele problematiek; hier komt het aan het licht. We hebben niet voor niks taakstrafverboden aanvaard. Daar is hier in de Kamer ook een felle discussie over geweest. Maar voor die specifieke categorieën in artikel 22b bestaan ze. Ze bestaan gewoon. Het lijkt er nu op dat een dergelijk taakstrafverbod omzeild kan worden door het uitvaardigen van een strafbeschikking. We overwegen daarom een motie die ziet op dat onderwerp: het omzeilen van een taakstrafverbod middels een strafbeschikking. Dat zou toch niet mogelijk moeten zijn?
Dan hebben we over dezelfde strafbeschikking ook bij wijze van motie …
De voorzitter:
Een ogenblik. Op dit punt heeft de heer Van Nispen een vraag.
De heer Van Nispen (SP):
Ik weet niet of ik dit punt nou helemaal goed begrijp. Als er in ander verband wordt gesproken over het omzeilen van een taakstrafverbod, dan bedoelen mensen daar soms ook mee dat er geen gevangenisstraf wordt opgelegd voor een bepaald delict terwijl bepaalde Kamerleden dat wel zouden willen. Er wordt bijvoorbeeld genoegen genomen met de voorlopige hechtenis of er zijn andere modaliteiten. Een van die modaliteiten kan een OM-strafbeschikking zijn. Is "omzeilen" hier eigenlijk wel het goede woord? Of gaat het om het gebruikmaken van de mogelijkheden die de wet nu biedt? Nog even los van wat ik daarvan vind: is "omzeilen" wel het goede woord of begrijp ik de vraag niet goed?
De heer Koops (NSC):
Ik gebruik dat woord deze keer echt expres, en ook op een provocatieve wijze. Ik gebruik dit ook echt naar de bewindspersonen toe, want op het moment dat een strafbeschikking wordt uitgevaardigd om een taakstrafverbod te omzeilen, dan is dat de situatie die wenselijk is, die niet beoogd is door deze Tweede Kamer. Dat betreft dus niet alle gevallen waar het lid Van Nispen het zojuist over had, maar dat betreft het geval waarbij er om die reden een strafbeschikking wordt uitgevaardigd. Dat is waarom we die motie overwegen. Dat is ook waarom ik dat in de vorm van een vraag voorlegde aan de bewindspersonen.
De voorzitter:
De heer Koops vervolgt zijn betoog.
De heer Koops (NSC):
Ik wou nog wat opmerken over de verzetstermijn van zes weken voor een strafbeschikking. Er is dus een onderzoek naar die strafbeschikking. De vraag is of ik daar een motie voor moet indienen. Of zou het kabinet bereid zijn daar een toezegging op te doen? Dat betreft de vraag of de verzetstermijn van zes weken kan worden betrokken bij het onderzoek naar de strafbeschikking, dat al loopt en binnenkort wordt afgerond. Dat zou een motie wellicht overbodig maken.
Dan kom ik bij mijn laatste twee moties. Dan is het klaar, meneer de voorzitter. Eén daarvan betreft de doorverwijzingsbevoegdheid voor slachtoffers. Alleen al gelet op alle commentaren die hier zijn gedebiteerd en alle voorstellen die zijn gedaan: één daarvan is de afdwingbaarheid van slachtofferrechten. Zeker ook in het licht van de opmerkingen die hier gemaakt zijn, begin ik opnieuw over de doorverwijzingsbevoegdheid naar een civiele rechter. Heel concreet gaat het hierom: op het moment dat een slachtoffer zich meldt in een strafzaak maar niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, omdat die vordering te complex van aard is, dus een te zware belasting van het strafproces is, dan vertrekt hij met lege handen. Dat wil zeggen, zonder executoriale titel en met de verplichting een dagvaarding uit te brengen. Daarvoor moet hij een advocaat vinden, de civiele rechter adiëren en de stukken op een juiste wijze laten betekenen. Kortom, hij haalt zich een onnoemelijke hoeveelheid werk op de hals. Dat krijgt hij gewoon. Het komt mij voor dat dat een volmaakt onredelijk verschil is tussen de positie van het slachtoffer dat ontvankelijk wordt verklaard in de strafzaak en het slachtoffer dat niet ontvankelijk wordt verklaard omdat zijn vordering te complex is of te belastend voor het strafproces. Die posities behoren gewoon gelijkgetrokken te worden. Dat heeft bij dezen dus niet de vorm van een amendement gekregen maar die van een motie. Als de bewindspersonen op dit onderwerp zouden willen reflecteren, dan kan ik daar in de tweede termijn rekening mee houden.
Mijn laatste onderwerp betreft de zogenaamde zaaksgebonden strafrechter. Daar hebben we het ook over gehad. De hele rechterlijke macht, begrijp ik, heeft zich fanatiek gekeerd tegen het voorstel om binnen de rechterlijke macht voor elke strafzaak een probleemeigenaar aan te wijzen. Tegelijk loopt daarmee wel een pilot in de rechtbank Rotterdam. Als ik het goed begrepen heb, loopt die eigenlijk hartstikke goed. Ik stel dus bij wijze van motie voor om te onderzoeken of een zaaksgebonden strafrechter aangewezen kan worden, dus een probleemeigenaar. De vraag is dus: kunnen de bewindspersonen ook op dat onderwerp reflecteren?
Daarmee kom ik aan het einde van mijn inbreng. Ik veroorloof mij deze ene opmerking: ik heb het zelf in alle wetgevingsoverleggen ontzettend fantastisch gevonden dat een politieke kleur volmaakt ondergeschikt was aan het hogere belang dat kennelijk iedereen als zodanig onderkende, namelijk dat dit ding op een goeie manier tot stand komt. Dat vond ik een verademing en ik vond het een eer om daar deel van uit te mogen maken.
Dank u.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. We zijn halverwege de eerste termijn. Ik stel voor dat we even vijf minuten pauze houden, ook voor een sanitaire stop. We zijn vijf minuten geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. We gaan verder met de behandeling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. We zijn halverwege de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De heer Diederik van Dijk gaat nu het woord voeren en dat doet hij namens de fractie van de SGP. Gaat uw gang.
De heer Diederik van Dijk (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Bij het kennisnemen van het indrukwekkende wettelijke systematische bouwwerk waarover wij vandaag spreken, moest ik spontaan denken aan dichtregels van T.S. Elliot, uit The Rock. Ik dacht dat dit debat wel een heel klein beetje poëzie kan gebruiken; dat zeg ik met een knipoog. De dichtregels gaan als volgt.
They constantly try to escape
From the darkness outside and within
By dreaming of systems so perfect that no one will need to be good.
Ik vertaal het: "Ze" — politici, wetgevers, juristen — "proberen voortdurend te ontsnappen, aan duisternis buiten en aan duisternis binnen, door te dromen van systemen die zo perfect zijn dat niemand goed hoeft te zijn." Dit gedicht zegt dat er uiteindelijk geen systeem is, of het nu een democratische rechtsorde is of een imposant juridisch bouwwerk, dat kan garanderen wat mensen zullen doen. We verlaten ons op dergelijke systemen, maar uiteindelijk draait het om de keuze die een individueel mens maakt. Het is iedere keer weer de keuze tussen goed en kwaad.
Voorzitter. Nergens blijkt duidelijker dat mensen als vanzelf geneigd zijn om het kwade te kiezen dan op het terrein van het strafrecht. Het is de taak van de overheid om recht en gerechtigheid te bevorderen en het kwaad in de samenleving te bestrijden. Zij draagt de zwaardmacht. In dat licht beziet de SGP dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel bepaalt hoe recht wordt gedaan in ons land. Het raakt aan de kern van gerechtigheid, de bescherming van slachtoffers en de waarborging van de rechtsstaat.
De herziening van dit wetboek is een majeure en complexe operatie, die jaren in beslag heeft genomen. Ik wil daarom mijn respect uitspreken naar alle betrokken ministers, staatssecretarissen, ambtenaren, de heer Knigge, niet te vergeten, maar ook naar de uitvoeringsinstanties die hier doordacht aan hebben gewerkt. Ik maak ook een diepe buiging voor de collega's die hieraan veel tijd hebben besteed en tal van amendementen hebben ingediend om deze wet zo mogelijk nog beter te maken.
Voorzitter. De SGP hecht groot belang aan een rechtvaardig strafproces dat daadkrachtig optreedt tegen misdaad, maar ook de rechtszekerheid van de burger bewaakt. Rechtvaardigheid en effectiviteit moeten hand in hand gaan. Daarbij hoort een strafklimaat dat past bij de ernst van de gepleegde misdrijven. Een fundamenteel uitgangspunt van ons strafrecht is dat het ten principale een reactie of normering vanuit de samenleving is, gericht op de gedraging van de dader. Het strafrecht behelst naast het voorkomen van recidive ook vergelding en moet daarbij een afschrikwekkende werking hebben.
Voorzitter. Aan een rechtvaardig strafproces is onvermijdelijk de positie van slachtoffers verbonden. Slachtoffers verdienen een volwaardige plaats in ons strafproces. De SGP steunt maatregelen die hun positie versterkt, zoals een betere informatievoorziening en snellere procedures. Ook de uitvoering van het nieuwe wetboek moet hierin voorzien. Slachtoffers mogen niet verdwalen in een bureaucratisch doolhof, maar moeten serieus genomen worden en hun rechten kunnen uitoefenen.
Wat de SGP betreft is de uitvoering van dit voorstel cruciaal. De herziening van het Wetboek van Strafvordering moet niet slechts een papieren werkelijkheid zijn. In de praktijk moet het leiden tot een snellere, eerlijkere en goed uitvoerbare strafrechtspleging.
In de criminele wereld wordt volop geïnnoveerd, waarbij zeker in de digitale wereld ontwikkelingen elkaar in hoog tempo opvolgen. Dat vereist dat zowel de politie als het OM de ruimte moet hebben om met zaken te experimenteren om de ontwikkelingen bij te benen. Daarom mijn concrete vraag: in hoeverre voorziet het voorgestelde wetboek in die behoefte? Wat de SGP betreft moet er expliciet ruimte zijn voor het experimenteren met nieuwe technologieën en opsporingsmogelijkheden, waarbij we de randen opzoeken van de bestaande praktijk door in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Graag hoor ik van de minister hoe hij dit ziet.
De SGP vraagt ook aandacht voor gegevensdeling tussen diensten in de uitvoering. Het is onwenselijk dat onderzoeken opnieuw moeten worden uitgevoerd of dat belangrijke bewijsstukken niet geldig zijn, omdat er een vinkje in de AVG ontbreekt. Kan de minister verzekeren dat we dit goed hebben geregeld in dit voorstel?
De SGP legt de vinger bij de capaciteit en de middelen van politie, OM en rechtspraak. Goede wetgeving blijft immers zonder kracht als de uitvoering tekortschiet. Ik doe daarom een klemmend beroep op dit kabinet om echt de benodigde middelen vrij te maken om de opsporing, vervolging en rechtspraak robuust toe te rusten voor de taak die dit voorstel aan hen toebedeelt. De SGP waarschuwt voor het gevaar om door te schieten in een te bureaucratische benadering. De uitvoerende instanties moeten met werkbare en begrijpelijke regels kunnen werken, zonder onnodige complexiteit. Meer ruimte voor de agent in de wijk en minder blauw achter het bureau!
Daarnaast hoopt de SGP dat we met dit voorstel een belangrijke stap kunnen zetten in het laten slinken van de stapels zedenzaken, die al te lang wachten op behandeling. Het OM voldoet al te lang niet aan haar eigen norm om 80% van alle zedenaangiften binnen zes maanden in behandeling te nemen. We zullen daarbij ook recht moeten doen aan slachtoffers. Voorkom secundaire victimisatie door een traag vervolgingsproces! Laten we werkelijk recht doen en zaken afronden, want een papieren rechtvaardigheid is geen echte rechtvaardigheid.
Tot zover. Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar de heer Emiel van Dijk. Hij voert het woord namens de fractie van de PVV.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel, voorzitter. In dit debat spreken we over het nieuwe Wetboek van Strafvordering. De PVV staat welwillend en positief tegenover veel van de vernieuwingen en de moderniseringsslag die de regering met dit nieuwe Wetboek realiseert. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering is het beginsel van strafbeschikkingen onverminderd overgenomen uit het oude wetboek. Hierdoor behoudt het OM de bevoegdheid om strafbeschikkingen uit te vaardigen tegen misdrijven waarop een maximumstraf van zes jaar staat. Misdrijven zoals mishandeling en aanranding, maar ook het verspreiden van kinderporno, kunnen hierdoor worden afgedaan met een taakstraf of een geldboete, omdat het OM geen vrijheidsbenemende straffen, zoals celstraffen, mag opleggen.
Voorzitter. Recent lazen we in het nieuws dat het OM veelvuldig gebruikmaakt van die bevoegdheid. Op 1 februari is de zogenaamde "tijdelijke instructie intensivering strafbeschikkingen bij veelvoorkomende vermogensdelicten" van het Openbaar Ministerie in werking getreden. Deze werkinstructie ziet toe op een ruimere inzet van de strafbeschikking bij verdenking van diefstal, verduistering, oplichting en heling. Maar dit blijkt, zoals de rechtspraak opmerkt, slechts een eerste stap. Uiteindelijk is het de bedoeling om de instructie gefaseerd uit te breiden, totdat — ik citeer daarbij het OM — "het doel van zo min mogelijk dagvaardingen voor feiten met een strafmaximum van zes jaar of minder is bereikt". Met andere woorden, het Openbaar Ministerie is voornemens de wettelijke ruimte maximaal te benutten en alle delicten waarop tot zes jaar gevangenisstraf staat, af te doen met een strafbeschikking. Deze trend zagen wij gisteren bevestigd in het nieuws: De Telegraaf kopte dat criminele asielzoekers door het nieuwe beleid van het Openbaar Ministerie minder vaak de cel in hoeven voor serieuze misdrijven zoals mishandeling of wapenbezit.
Voorzitter. Dit kunnen wij niet laten gebeuren. Het mag niet zo zijn dat criminelen die een gevangenisstraf verdienen, niet meer worden opgesloten onder het mom van het verlichten van de druk op de rechtspraak of het bestrijden van het celtekort. Het mag niet zo zijn dat criminele asielzoekers niet meer de gevolgen voor hun asielstatus ervaren. In beginsel heb je daar namelijk een veroordeling met een vrijheidsbenemende sanctie voor nodig.
Voorzitter. Wanneer het gaat om het ondermijnen van de rechtsstaat en het in de kou laten staan van slachtoffers, dan moet men vooral zo doorgaan met het niet meer voor de rechter brengen van criminelen. Niet alleen de PVV is hiertegen; ook de Raad voor de rechtspraak is keihard in zijn oordeel. Het OM, dat al verkeerde prioriteiten stelt doordat het publieke omroepen vervolgt om vacaturetekstjes, cabaretiers aanpakt om flauwe grappen en daarentegen voor de 40ste keer besluit om demonstranten van Extinction Rebellion niet te vervolgen, doet afbraak aan de geloofwaardigheid van onze rechtsstaat. Als het OM dan wél een keer vervolgt, eist het slechts elf dagen cel, bijvoorbeeld tegen een van de Jodenjagers in Amsterdam. Als iemand zich dan nog afvraagt waarom de rechtsstaat onder druk staat en burgers het vertrouwen verliezen, dan is het antwoord: echte criminelen komen er in Nederland veel te makkelijk mee weg. Met dit soort beleidsrichtingen van het Openbaar Ministerie wordt dat alleen maar erger.
De PVV komt daarom met een drietal amendementen. In het eerste amendement willen wij artikel 3.3.1 wijzigen en de termijn van zes jaar waarvoor het OM in de toekomst misdrijven met een strafbeschikking mag afdoen, halveren. Hierdoor vallen veel meer zware delicten buiten deze bevoegdheid en zullen deze criminelen in volle transparantie en openheid, met alle rechterlijke middelen, keihard kunnen worden aangepakt.
Met het tweede amendement willen wij de bevoegdheid schrappen om strafbeschikkingen uit te vaardigen bij misdrijven die vallen onder titel 14, misdrijven tegen de zeden, titel 18, mishandeling, en titel 20, misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat doen wij door een lid toe te voegen dat deze titels uit het Wetboek van Strafrecht uitzondert van het uitvaardigen van strafbeschikkingen door het Openbaar Ministerie. Juist criminaliteit zoals straatterreur, stalking, bedreiging, mishandeling en aanranding heeft de grootste gevolgen voor de veiligheid en het veiligheidsgevoel van slachtoffers en de samenleving. Met dit amendement kan voor deze misdrijven nooit meer een strafbeschikking worden uitgevaardigd. Deze delicten mogen wat de PVV betreft nooit worden afgedaan met zo'n strafbeschikking. De daders van dergelijke misdrijven moeten gewoon voor de rechter komen en lang in de cel verdwijnen.
Voorzitter. Dan het derde amendement. Wat de PVV betreft moeten asielzoekers die tijdens hun verblijf misdaden plegen, krachtig aangepakt worden.
De voorzitter:
Ogenblik, ogenblik. Ik ga u even onderbreken, want volgens mij heeft de heer Koops vragen over het vorige amendement.
De heer Koops (NSC):
Het gaat mij even over het amendement dat ziet op het halveren van het strafmaximum waarvoor een strafbeschikking uitgevaardigd mag worden. Van dat voorstel heb ik vandaag kennisgenomen. Dan schiet door mijn hoofd dat op een eenvoudige winkeldiefstaf maximaal vier jaar gevangenisstraf staat. Dan is de vraag in dit verband of het nou de bedoeling is dat je geen strafbeschikking meer mag opleggen voor een eenvoudige winkeldiefstal.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dat is niet de bedoeling van dit amendement. Ik heb zojuist toegelicht wat de bedoeling is van dit amendement. De bedoeling van dit amendement is om zwaardere misdrijven, misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid, zedenmisdrijven, verkrachting — ik heb het trouwens niet over verkrachting — aanranding, mishandeling, bedreiging en alles wat daarmee samenhangt, aan te pakken. Diefstal wordt nu al vaak niet voor de rechter gebracht. Dat doet het OM niet, want die hebben in hun selectiviteitskader een afspraak met de politie en het Openbaar Ministerie dat ze daar in de meeste gevallen niks mee doen. Die worden gewoon heengezonden en daar gebeurt verder niks mee. Dat heeft dus geen enkele verandering wat dat betreft.
De heer Koops (NSC):
Is het duidelijk dat er strafbeschikkingen worden uitgevaardigd voor winkeldiefstal of is de veronderstelling nu dat dat in het geheel niet gebeurt?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dat zal ongetwijfeld gebeuren.
De heer Koops (NSC):
Dringt zich dan niet het volgende risico op als je de boel halverwege ... Het gaat er dus om dat je de situatie krijgt dat iemand voor de rechter moet worden gebracht. Ik heb het puur eventjes over de verlaging van die termijn van zes jaar naar drie jaar. Verduistering valt er niet meer onder, net als andere vermogensdelicten die ook, laat ik zeggen, in een situatie kunnen voorkomen dat iemand er zeer zeker niet de gevangenis voor in gaat, gewoon omdat de ernst van het concrete geval dat niet rechtvaardigt. Die gevallen heb je nou eenmaal ook. Is het lid dan niet bang dat er überhaupt helemaal niks meer met zo'n zaak gebeurt? Is het niet zo dat het OM wordt gedwongen om helemaal niks meer te doen als het niet anders kan dan een zaak aanhangig te maken bij de rechtbank?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Nee, dat is niet het geval.
De heer Sneller (D66):
Ik probeer het even te begrijpen, want de heer Koops is duidelijk beter ingevoerd in het Wetboek van Strafrecht dan de heer Van Dijk, en dan ik trouwens. Artikel 310: ten hoogste vier jaar op diefstal. Het amendement zegt dat het maximum van zes naar drie moet. De consequentie is dus dat dit niet meer kan. De heer Van Dijk zegt: het is niet de bedoeling dat het niet meer kan. Maar dat is wel de consequentie. Wat gaat de heer Van Dijk dan doen?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Nee, ik heb gezegd dat het niet de intentie is. Als blijkt dat dat inderdaad van drie naar vier jaar zou moeten, dan is dat ook prima. Dat is geen enkel probleem. Dat is een kleinigheidje. Ik wil best een gewijzigd amendement daarvoor indienen als we daarmee het probleem oplossen dat diefstal voortaan eventueel met een strafbeschikking kan. Dan wil ik daarbij wel de kanttekening maken dat het OM dat dan ook echt moet doen. We hebben laatst bijvoorbeeld de zaak gehad van die ene mevrouw, ik geloof ergens in Brabant, wier kluis bij de Etos was leeggehaald. Er was €4.200 gestolen. Het OM heeft die vrouw gewoon in de kou laten staan. Daar is geen strafbeschikking aan te pas gekomen. Die man is daar zelfs niet voor vervolgd, want hij was al erg genoeg gestraft voor een ander voorgaand feit. Die mevrouw zit met de gebakken peren van €4.200, en dit terwijl het OM middels die strafbeschikkingen nu al de mogelijkheid heeft om het geld van die dader te vorderen ten faveure van het slachtoffer, in dit geval die mevrouw waarbij de kluis met de hele omzet van haar winkel was leeggehaald. Er zitten dus nog een aantal kanttekeningen bij. Daar moeten we goed over nadenken, maar ik sta niet negatief tegenover hier en daar schuiven met een termijn zodat daar wat flexibiliteit in zit. Het gaat ons erom dat het niet meer zo kan zijn dat je voor mishandeling, bedreiging, aanranding en dergelijke feiten naar huis kan worden gestuurd zonder dat je voor de rechter hoeft te verschijnen, en dat je met een geldboete kan wegkomen. Dat is ongehoord. Dat is de reden waarom wij dit amendement hebben ingediend.
De heer Sneller (D66):
De heer Van Dijk noemt het "een kleinigheidje". Ik denk dat het probleem als volgt is. We proberen deze wet zorgvuldig te behandelen. We proberen wetgeving überhaupt zorgvuldig te doen. De heer Van Dijk komt hier vandaag mee en lijkt de consequenties van wat hij eigenlijk voorstelt, niet te kunnen overzien. Ik vraag hem ook om een reflectie op wat daarvoor al is gezegd, ook door mij, namelijk dat dit eigenlijk een middelvinger is naar het hele proces dat we tot nu toe gehad hebben als het gaat om dit wetsvoorstel. Niet eens het begin van de consequenties daarvan zijn duidelijk voor de heer Van Dijk, laat staan voor de rest van de Kamer.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ik zie dat toch echt anders. De gevoelens van opstandigheid van de heer Sneller heb ik gezien op het internet, maar ik deel die niet. Ik denk dat dit, nu wij staan te debatteren over de wijziging van dit wetboek, juist hét moment is om die wijzigingen door te voeren. Wij gaan als partij zelf over het moment waarop we dat amendement indienen. We zijn gewoon perfect binnen de tijd. Het kan via het Reglement van Orde. Het is gewoon een normale procedure. Je dient een amendement in en daar hebben we een debat over, zoals ik nu met u in debat ben. Vervolgens wordt daarover gestemd. Laten we niet overdrijven: de implementatie van het hele gebeuren is pas in 2029, pas over vier jaar. Laten we nu niet doen alsof wij met iets zijn gekomen wat schromelijk te laat is en alsof daar niet over gepraat kan worden en dergelijke. We hebben tijd zat om alles goed door te voeren. Daarom liggen onze amendementen er ook.
De heer Sneller (D66):
Als de heer Van Dijk ze allemaal intrekt, hebben we tijd genoeg om het er nog een keer goed over te hebben. Nu gaan we in principe gewoon dinsdag stemmen. Het is aan de PVV om helemaal terug te komen op het stemgedrag van de Groep Wilders, die gewoon heeft ingestemd met het wetsvoorstel en een OM-afdoening en die tegen een horizonbepaling was. Die draai staat de PVV volledig vrij. Maar het staat de PVV niet vrij om te zeggen: we hebben geen idee van de uitvoeringsconsequenties en dinsdag moeten we gaan stemmen, met dit soort vergaande wijzigingen. Dan denk ik dat er ook een verantwoordelijkheid is richting de rest van de Kamer om daar iets serieuzer mee om te gaan. Mijn vraag is als volgt. DJI zit al met code zwart. Dit leidt, wat de heer Van Dijk betreft, tot een grotere bezetting van gevangenissen, doorlooptijden bij de rechterlijke macht et cetera, et cetera. Wat gaan we doen om ervoor te zorgen dat we dat soort consequenties nog wat beter in beeld krijgen? Wat is nou het voorstel van de heer Van Dijk? Of zegt hij gewoon: dit zijn de voorstellen, dinsdag stemmen, zoek maar uit?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dat is een beetje kort door de bocht, maar er staat gewoon in het hoofdlijnenakkoord dat er strenger gestraft gaat worden. Dit is een van de dingen waarmee we strenger gaan straffen. Wij zien dat het OM nu te vaak steken laat vallen. Terwijl wij hier het debat voeren — dat is het verwijt dat de heer Sneller mij maakt — heeft het OM in alle stilte ineens een beleidswijziging doorgevoerd, waarin ze zeggen: alles en iedereen die eigenlijk zes jaar de bak in zou moeten kunnen, gaan we nu gewoon met een taakstraf naar huis sturen of met een geldboete. Dat is compleet de omgekeerde wereld. Dat is niet goed. Als gevolg van die houding van het OM — ik doel op het zwalken van de ene naar de andere kant — gaan we asielzoekers die voor enorm veel overlast zorgen in de asielzoekerscentra en die in de criminaliteit zitten, waarmee zij de hele regio, buurten en woonwijken onveilig maken en waardoor mensen zich daar niet meer thuis voelen, met deze beleidswijziging van het OM niet meer voor de rechter krijgen. Wij vinden als partij dat wij daar paal en perk aan moeten stellen. U kunt het niet met mij mee eens zijn, maar dit is juist het moment om daar wat mee te doen. We bespreken vandaag de wijziging van het Wetboek van Strafvordering en in dat Wetboek van Strafvordering hebben wij als wetgever de mogelijkheid om de speelruimte die het Openbaar Ministerie nu veel te veel pakt, met negatieve consequenties, te beperken. Daarover ligt er dat amendement. En heel veel meer dan een "zes" in een "drie" veranderen is het niet.
De heer Koops (NSC):
Ik ben zelf helemaal niet zo van het verwijten maken, en al helemaal niet in dit huis. Dat is ook niet waarom ik bij deze microfoon sta. Ik haak wel aan bij iets anders. Net als de heer Van Dijk was ik tamelijk geschokt door het bestaan van een interne richtlijn van het Openbaar Ministerie die een externe richtlijn buiten werking stelde. Dat vond ik echt heel gek. Ik kan me heel goed voorstellen wat ik daarmee gedaan zou hebben als ik advocaat was geweest van iemand die in strijd met die richtlijn toch voor de rechter was gekomen. Dat is waarom ik dat zo gek vond. En dat dan in combinatie met het punt dat voorzien wordt dat dit wetboek in werking treedt in 2029. Hoe ziet de heer Van Dijk het voor zich om in de komende vier jaar iets te doen met deze interne richtlijn of met het voornemen om die strafbeschikkingen te gebruiken in bepaalde gevallen? Kortom, hoe zouden we er eerder iets aan moeten doen? Dat is mijn hoofdvraag. Ik koppel daaraan dat we niet voor niets een rondetafelgesprek hebben aangevraagd en een debat expliciet over dit onderwerp.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
We debatteren vandaag over alle WGO's die we over dit onderwerp hebben gehad. Dat het rondetafelgesprek pas over twee weken plaatsvindt, hoeft niets af te doen aan de reden dat wij hier vandaag een amendement indienen. Dat kan gewoon. Dus ik snap alle, misschien wel geveinsde, ophef niet zo. Het zijn drie heel simpele amendementen. Er wordt een artikel ingevoerd en er wordt één cijfer veranderd, namelijk van zes jaar naar drie jaar. We beperken daarmee de speelruimte van het OM, dat op dit moment veel te veel speelruimte heeft. We hebben al meerdere malen de minister zelf gevraagd om iets te doen aan het OM als het niet vervolgt, als het Extinction Rebellion niet vervolgt, als het de Jodenhaters in Amsterdam veel te zacht aanpakt. De minister zegt dat het OM zelf over de vervolgingsbeslissing gaat en dat hij zich daar niet mee bemoeit. Dan is het toch echt aan ons om daar paal en perk aan te stellen. Dat doen wij middels deze amendementen.
Ik vind het eigenlijk een beetje gerommel in de marge om hier te praten over de procedures en dergelijke. Het gaat om wat wij beogen hiermee beter te maken voor de samenleving. Wat we beter gaan maken, is dat we straks asielzoekers wél voor de rechter krijgen en dat we notoire overlastgevers dus wél het land uit kunnen zetten. Het lijkt mij toch echt de omgekeerde wereld als we hier gaan lopen emmeren over de procedure en dergelijke en zeggen "dat het eigenlijk wel een goed amendement is, maar omdat het allemaal zo laat is ingediend, gaan we er maar tegenstemmen" met als gevolg dat we straks asielzoekers niet meer het land uit krijgen; het lijkt me een verkeerde gang van zaken als dat de insteek zou zijn van de collega's — en dan heb ik het niet alleen tegen de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
We hebben het over een wetboek dat over vier jaar van kracht zou gaan worden. De vraag was hoe de heer Van Dijk aankijkt tegen de tussenliggende periode.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Het lijkt mij dat voor de tussenliggende periode een overgangsregeling moet worden gemaakt, zodat het misschien stapsgewijs kan worden ingevoerd. Ik neem aan dat je niet van de ene op de andere dag, in één klap, al die acht boeken ongeldig verklaart. Ik neem aan dat je dat rustig, gefaseerd en gestructureerd doet. Ik ben gerust bereid om daarover mee te denken, dat is geen enkel probleem.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij heeft de heer Van Dijk drie amendementen die niet doordacht zijn en die in mijn beleving niet goed zijn. De nadrukkelijke vraag die er ligt, is of de heer Van Dijk die amendementen even on hold wil zetten en in ieder geval wil afwachten wat de appreciaties zijn, dan wel bij de tweede aanvullingswet hier verder over wil doorpraten. Maar ik kan mij ook heel goed voorstellen dat je dit meeneemt in het plenaire debat dat er komt en bij het rondetafelgesprek. Ook ik vind het ontijdig en voorbarig en niet goed. Daarom nogmaals de vraag, ook van mijn kant: is de heer Van Dijk bereid om deze amendementen vandaag on hold te zetten, gelet ook op het feit dat de tweede aanvullingswet er komt evenals een plenair debat?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dat ben ik niet. Er liggen al een stuk of 40 amendementen van de collega's, dus ik zie niet in waarom mijn amendementen, die van de PVV, ontijdig zouden zijn. Wij beogen precies hetzelfde als andere collega's: wetgeving beter maken voor de Nederlanders. Dit zijn onze drie voorstellen. Het zijn maar drie voorstellen, drie hele simpele voorstellen: om aan artikel 3.3.1 een extra lid toe te voegen en de grens te verlagen van zes naar drie jaar. Het is vrij simpel.
De voorzitter:
De heer Van Dijk vervolgt zijn betoog.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Voorzitter. Ik was gebleven bij het derde amendement, dat gaat over asielzoekers. Wat de PVV betreft moeten asielzoekers die tijdens hun verblijf misdaden plegen krachtig aangepakt worden en direct het land uitgezet kunnen worden. De nieuwe beleidsrichtlijn van het Openbaar Ministerie zorgt er echter voor dat criminele asielzoekers minder vaak voor ernstige misdrijven, zoals mishandeling of wapenbezit, voor de rechter verschijnen. In plaats daarvan worden deze zaken straks afgedaan met een strafbeschikking. Aangezien het OM geen vrijheidsbenemende straffen mag opleggen terwijl dit volgens asielwetgeving wel nodig is om een asielaanvraag af te kunnen wijzen, gaat dit voor enorme problemen zorgen. De criminele asielzoeker ontloopt hiermee zijn straf en mogelijke gevolgen voor zijn asielstatus. Daarom willen we ook met dit amendement artikel 3.3.1 aanpassen door een nieuw lid toe te voegen. Met de introductie van dit lid wordt de bevoegdheid van de officier van justitie om strafbeschikkingen uit te vaardigen beperkt, wanneer de verdachte een vreemdeling is in de zin van artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit alles is uiteraard volledig in lijn met het hoofdlijnenakkoord, dat inzet op harder straffen, aanpak van straatterreur, een harde aanpak van criminele asielzoekers en het eerder al stopzetten van een asielprocedure. In het hoofdlijnenakkoord staat: aanhouden, berechten en straffen. Dat garanderen wij nu ook middels deze amendementen, waarvoor tot slot ook nog een kort woord van dank aan Bureau Wetgeving van de Tweede Kamer voor de juridische ondersteuning in de totstandkoming hiervan.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog een vraag van de heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Ik hoor de PVV aangeven dat dit in lijn is met het akkoord van het kabinet. Ik zou de PVV willen vragen of het ook in lijn is met Europees recht.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dat zal best. Het staat zo in het hoofdlijnenakkoord en daar zijn ze tot in den treure over in conclaaf geweest. Zes, zeven maanden hebben ze alles doordacht wat wel en wat niet mogelijk was. Als in het hoofdlijnenakkoord staat dat we het zo gaan doen, dan heb ik er honderd procent vertrouwen in dat dat volgens Europese wetgeving prima kan.
De heer El Abassi (DENK):
Ik weet niet of het hoofdlijnenakkoord zo doordacht is. Artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces, garandeert dat iedereen recht heeft op een eerlijk proces en gelijke behandeling voor de rechter. Als asielzoekers uitgesloten worden van de mogelijkheid van een strafbeschikking en gedwongen worden om voor de rechter te verschijnen terwijl anderen dit niet hoeven, zou dit als een schending van hun recht op een gelijke procesgang kunnen worden gezien. Zo leg ik 'm even uit.
Artikel 14 EVRM, het verbod op discriminatie, zou ik ook zo kunnen lezen. Het artikel verbiedt discriminatie in de uitoefening van de rechten en vrijheden die het EVRM garandeert. Een wet — zo leg ik 'm dan weer uit — die asielzoekers strenger behandelt dan andere verdachten met een strafbeschikking zou een vorm van discriminatie kunnen zijn.
Dan hebben we nog artikel 3 EVRM. Heeft de PVV daar wel naar gekeken? Of wil de PVV uit de EU stappen?
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ik reageer eerst even op alle mooie artikelen die de heer El Abassi heeft opgesomd. Het is momenteel staand beleid van het OM om asielzoekers uit te zonderen van strafbeschikkingen. Dat is momenteel staand beleid. Dat is pas stilletjes een week of drie, vier weken geleden door het OM aangepast. Dat is jarenlang staand beleid geweest, dus daar is niks onrechtsstatelijk aan, ongeacht hoe u uw eigen draai geeft aan alle EVRM-artikelen. Die vlieger gaat dus helaas niet op.
De heer El Abassi (DENK):
Ten slotte. Ik geef nergens een draai aan. Ik haal die artikelen erbij. De PVV wil een uitzondering op een eerlijk proces voor iedereen. Die wil afwijken van artikel 14 EVRM, een verbod op discriminatie, op het ongelijk behandelen van mensen. De PVV wil daar met dit amendement iets anders mee doen. Artikel 3 EVRM had ik ook benoemd. De PVV wijkt daar gewoon van af. Daar bevraag ik de PVV op. Ik vraag gewoon of ze kritisch naar die artikelen hebben gekeken, of dat überhaupt wel mogelijk is met hun amendementen.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Voorzitter …
De voorzitter:
Ik geef u het woord. Nu mag u.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Dank u wel. Dank u. Ongelijke behandeling in ongelijke gevallen is geen discriminatie. Dat is een. Het is inderdaad ongelijke behandeling op het moment dat asielzoekers de dans zouden ontspringen of de kans zou worden ontnomen om zich voor de rechter te moeten verantwoorden voor criminele daden en de kans zouden moeten ontspringen op een hele prachtige celstraf waarna een uitzetting zal volgen. Dat zou ik ze inderdaad niet willen ontnemen, als je het vanuit dat perspectief bekijkt.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan gaan we nu luisteren naar mevrouw Mutluer. Zij voert het woord namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Na jarenlange voorbereiding van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, de ruggengraat van het Nederlandse strafprocesrecht, en zelfs tientallen jaren rapportages van universiteiten, vele schriftelijke rondes, tig wetgevingsoverleggen, komen we nu tot een afronding in de Tweede Kamer. Ik moet bekennen dat ik het eigenlijk heel fijn vindt dat ik hier onderdeel van uit mag maken samen met mijn collega's.
Een van mijn collega's zei al: misschien heeft deze herziening van Wetboek van Strafvordering niet zo heel veel aandacht gehad in de media. Onterecht, zou ik stellen. Echter, dit is wel waar het Kamerwerk om gaat. Dit is waar wij eigenlijk ooit voor op de wereld zijn gezet: om deze wetten gewoon te controleren, voorstellen te doen, suggesties te doen. En dat is exact hetgeen wat wij vandaag hier doen. Ook echt complimenten aan de collega's, want ik vond de vele wetgevingsoverleggen vrij inhoudelijk en dat is hoe het ook in deze Kamer hoort te zijn. Mijn enorme dank ook aan de regeringscommissaris voor al de keren dat hij erbij zat en voor zijn nuttige input en aan iedereen die dit heeft voorbereid, ook intern bij ons binnen de fracties.
Deze herziening van het wetboek heeft grote gevolgen voor burgers, zowel voor verdachten als voor slachtoffers. De nieuwe regels moeten zorgen voor een moderner, efficiënter en eerlijker strafproces en als de voortekenen niet bedriegen, gaat de wet het met een grote meerderheid halen. Al heb ik zo dadelijk nog wel wat noten op mijn zang en zijn we benieuwd naar de antwoorden van de bewindspersonen in vak K, zou ik toch best kunnen spreken van mijlpaal, een belangrijke stap, in een betere, effectievere strafvordering. Uiteraard moet de Eerste Kamer zich over deze wet gaan buiten en ik weet dat er nog een aanvullingswet en een invoeringswet gaan volgen en dan rest er nog de grote klus om alle ketenpartners gereed te krijgen voor de inwerkingtreding over vier jaar. Maar toch wordt er vandaag een grote wetgevingshobbel weggenomen.
Dan over de noten die ik op mijn zang heb. Te beginnen met de bescherming van privacy. U zag net al het interruptiedebatje tussen mij en de heer Koops. Ik heb daarover bij een van wetgevingsoverleggen al een motie ingediend. Daarin vroeg ik om ervoor te zorgen dat de regels over gegevensverwerking door de politie en het OM ook gemoderniseerd zijn op het moment dat het wetboek in werking treedt in 2029. Wat mij betreft is het niet genoeg als de bestaande regels uit het huidige wetboek vrijwel een-op-een in het nieuwe terechtkomen, want de wereld van gegevensvergaring en daaraan gekoppeld gegevensverwerking staat niet stil. De opsporing moderniseert ook en dat is nodig. Dat gaat door digitalisering en technologische ontwikkelingen om steeds meer hoeveelheden gegevens en daarbij kunnen — dat moeten de bewindspersonen denk ik ook toegeven — gegevens zitten van totaal onschuldige, niet-verdachte burgers.
Voorzitter. Het nieuwe Wetboek van Strafvordering moet toekomstbestendig worden. Dat is het uitgangspunt van de regering en van de praktijk die ermee moet gaan werken. Die toekomstbestendigheid geldt voor mij ook voor de gegevensverwerking en dat daar knelpunten liggen die weggenomen moeten worden, erkent ook de minister van Justitie en Veiligheid. Die gaat zelfs een commissie in het leven roepen om zich te buigen over de aanpassing van de regels over die gegevensverwerking, zeg maar om dat toekomstbestendig maken. Dat is goed, maar ik vind dat je niet mag wachten tot 2029 voordat die regels aangepast gaan worden. Dat is het enige waar ik om vroeg: pas die regels uiterlijk in 2029 aan. In reactie op mijn motie heeft de minister aangegeven dat hij de commissie niet op die deadline wil vastleggen. Hij wil de ketenpartners die het nieuwe wetboek moeten implementeren niet eerder lastigvallen met nieuwe regels over gegevensverwerking. Dan dreigt de bescherming van de privacy toch achter te gaan lopen op de mogelijkheden van de politie en het OM om gegevens te vergaren en te verwerken. Ik ben niet de enige die zich daar de nodige zorgen om maakt. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft vorige week op de valreep, te laat wellicht, op dat punt een omvangrijke wetgevingstoets uitgebracht. Ook dat kwam even terug in ons interruptiedebatje, De AP komt tot dezelfde conclusie, namelijk dat het nieuwe Wetboek van Strafvordering wel de mogelijkheden voor politie en justitie biedt om grote hoeveelheden persoonsgegevens te verzamelen, maar nalaat om de belangrijke rechten en vrijheden voldoende te beschermen. In dat verband wijs ik ook op de recente voorlichting van de Raad van State over het feit dat de politie langer gegevens bewaart dan op grond van de Wet politiegegevens toegestaan is. Als je wilt dat dat soort gegevens voor de aanpak van onder andere cold cases — dat is een belangrijk onderwerp waar mijn hart echt wel naar uit gaat — bewaard moet worden, kun je niet anders dan die wet aanpassen. Het is ook niet zo dat dit onderwerp uit de lucht komt vallen. Dat de modernisering nodig is, was al vóór mijn motie en de wetgevingstoets van de AP duidelijk. Er was immers eerder al sprake van het moderniseren van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, en er is ook al jaren door de ketenpartners nagedacht over hoe het beter kan.
Voorzitter. Mijn vraag is gewoon simpel. Wil de desbetreffende bewindspersoon de appreciatie van mijn motie herzien in "oordeel Kamer" of de motie overnemen? En belangrijker nog: kan hij ervoor zorgen dat over vier jaar de regels gemoderniseerd zijn? In mijn beleving is dat niet teveel gevraagd.
De heer Ellian (VVD):
Dat is op zich een duidelijke vraag aan de minister. We gaan het antwoord afwachten. Bij het wetgevingsoverleg stelde collega Mutluer ook een vrij concrete vraag met de motie. Maar in het betoog van mevrouw Mutluer lopen wel wat dingen door elkaar en ik merk dat dat tijdens deze plenaire behandeling ook bij anderen wel gebeurt. En dat allemaal omdat de Autoriteit Persoonsgegevens een wetgevingstoets heeft uitgebracht waarin naar mijn mening wel een vrij brisante stelling wordt ingenomen, namelijk dat het wetsvoorstel in strijd zou zijn met het Europees recht en jurisprudentie van onder andere het EHRM. Dus mijn eerste vraag aan mevrouw Mutluer is de volgende. Zij vraagt naar de Wet politiegegevens en de Wet gegevensverwerking, de Wjsg. Dat is iets anders dan het Wetboek van Strafvordering dat nu voorligt. Dus ik probeer het even scherp te krijgen. Wil collega Mutluer voor die gegevensverwerking een toets en een commissie? Helder. Zijn we het er dan dus over eens dat op zich het wetboek dat voorligt voldoet aan de eisen en de waarborgen die je bij de bescherming van privacy mag verwachten?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Voor nu wel. Aan de andere kant biedt deze wet ook mogelijkheden om extra gegevens te vergaren en te verzamelen. Als je kijkt naar de digitalisering en naar technologie … Er gebeurt ontzettend veel in de samenleving. U heeft net in uw eigen bijdrage ook het Landeckarrest genoemd. In mijn beleving moet je dus toekomstbestendig zijn. Dan vind ik het onverantwoord om vier jaar te wachten. Ik vind het heel goed dat die commissie er komt en dat die gaat bekijken hoe dat uiteindelijk moet gaan landen. Maar de argumentatie van de bewindspersonen is: ja, die beleidsluwe periode willen we in acht houden, en we willen de politie en het OM niet teveel belasten. Dat weegt voor mij niet op tegen het belang van de bescherming van privacy. We weten namelijk allemaal dat die ontwikkelingen zo hard en snel gaan dat je het goed moet borgen, ook in deze wet, dan wel straks in de aanvullingswet, dan wel eerder dan de inwerkingtreding van dit Wetboek van Strafvordering in 2029. Ik wil niet wachten tot na 2029. Eigenlijk is dat de conclusie.
De heer Ellian (VVD):
Dan lopen er volgens mij toch zaken door elkaar. Het Wetboek van Strafvordering regelt opsporingsbevoegdheden. Er kan sprake zijn van een rechtmatig onderzoeksbelang. Er kan een toetsing zijn van de rechter-commissaris als er een bevel wordt gevorderd door de officier van justitie. Dan heb je uiteraard nog het onderzoek ter terechtzitting, waar de rechtmatigheid van verkregen bewijs beoordeeld wordt. Even heel globaal gezegd zijn dat de fundamenten van strafvordering. Het volgende verwondert me zo aan de bijdrage van GroenLinks-PvdA. Ik ken de partij van mevrouw Mutluer juist als een partij die er erg stond voor dat we het die criminelen moeilijk moeten maken. Denk bijvoorbeeld aan voormalig fractievoorzitter Attje Kuiken. Ook meer principieel verbaast het standpunt van GroenLinks-PvdA mij dus een beetje. Volgens mij is niemand ertegen dat je zorgvuldig moet omgaan met gegevens, zeker van onschuldige burgers, nietsvermoedende burgers die misschien in een web verweven raken. Dat is helder. Criminelen zijn slim en communiceren op allerlei manieren met elkaar. Die moeten we aanpakken en daarvoor is het belangrijk dat de opsporingsbevoegdheden ook met de tijd meegaan. Staat GroenLinks-PvdA daar nog wel achter? Ik mis dat onderdeel namelijk in het betoog van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Collega Ellian kent me goed. Als het gaat om de bestrijding van criminaliteit en georganiseerde criminaliteit, vindt hij mij naast zich. Je moet alles op alles zetten om ze te frustreren. Aan de andere kant ben ik niet blind voor een uitvoerige wetgevingstoets die door een autoriteit wordt verricht ten aanzien van dit Wetboek van Strafvordering. Ik had al gewaarschuwd in die motie. Er ligt nu een wetgevingstoets. Hoe gaan we hiermee om? In mijn beleving is dat een hele terechte vraag. Ik wil ook criminelen frustreren. Daarom vraag ik: kunnen we voorkomen dat onschuldigen als verdachten worden neergezet terwijl dat niet nodig is? Dat moet je zien te tackelen. Daarom zeg ik dat er niet gewacht moet worden tot na 2029. Geef de opdracht aan de commissie om voor 2029, voor de implementatie van dit wetsvoorstel, met een aantal suggesties te komen. Ik vind dat een hele redelijke vraag, zonder daarmee gezegd te hebben dat ik criminelen niet zou willen frustreren. Sterker nog, dat is volgens mij een van mijn grootste prioriteiten hier in deze Kamer als woordvoerder van GroenLinks-PvdA.
De heer Ellian (VVD):
Ik denk dat het wel belangrijk is om dat vast te stellen, omdat de inbreng van mevrouw Mutluer net wel degelijk gericht was op het beschermen van de privacy. Heel eerlijk gezegd is privacy het beste wat de criminelen is overkomen. Ik vind dat dit debat daar in essentie niet over gaat. Maar het is volgens mij van belang om te markeren dat nieuwe en moderne opsporingsbevoegdheden echt van groot belang zijn om de criminaliteit aan te pakken. Mevrouw Mutluer stelt zeker geen gekke vraag over de gegevensverwerking, hetgeen voornamelijk geregeld wordt in twee aparte wetten. We moeten de zaken niet door elkaar halen, want, nogmaals, de Autoriteit Persoonsgegevens neemt nogal een stelling in alsof het voorliggende wetsvoorstel in strijd zou zijn met het recht op privacy. Ik vind dat je daarmee een heleboel mensen die aan dit wetsvoorstel gewerkt hebben, in de kou zet. Volgens mij bedoelt mevrouw Mutluer dat ook niet. Dus nogmaals de volgende vraag. Zij wil die commissie hebben. Maar dat gaat dan over de Wet politiegegevens en de Wjsg. Daar gaat het haar om. Kunnen we van strafvordering op zichzelf, zoals die voorligt, vaststellen dat die behoorlijk in elkaar steekt, of hebben de rechtspraak, de advocatuur, het Openbaar Ministerie en slachtofferorganisaties het allemaal niet gezien?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Voordat dingen in mijn mond worden gelegd, ook voor de Handelingen: ik neem de conclusies van deze autoriteit serieus. Ik ben benieuwd naar de appreciatie van de staatssecretaris op de conclusies van de Autoriteit Persoonsgegevens, die zegt: het nieuwe Wetboek van Strafvordering biedt wel de mogelijkheden voor de politie en justitie om grote hoeveelheden persoonsgegevens te verzamelen, maar laat na om belangrijke rechten en vrijheden voldoende te beschermen. Dat vind ik een hele cruciale conclusie en ik wil daar een reactie op. Dit sluit ook aan op een motie die ik eerder heb ingediend. Dat we daarnaast de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens moeten moderniseren, is voor mij een vaststaand gegeven en is een andere stap, maar ik stel beide vragen. Ik denk dat ik de wens nu heel helder heb gemaakt. Het gaat met name om het werk van de commissie, die even naar voren moet worden gehaald. Meer niet, maar ook niet minder.
Dan het tweede onderwerp, voorzitter, met uw permissie.
De voorzitter:
Jazeker, gaat u door.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dit is ook een aanvulling op wat ik al eerder in het WGO aan de orde heb gesteld over de positie van jeugdige delinquenten. Voor hen geldt het pedagogische uitgangspunt: niet het vergelden staat bij het straffen voorop, maar het opvoeden, het corrigeren en het op het rechte pad terugbrengen en houden. Dat dat uitgangspunt onder druk staat, bleek ook uit een eerder rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid van vorig jaar september. Daaruit blijkt namelijk dat er sprake is van een hoge recidive van jongens die al vroeg in aanraking komen met criminaliteit. Uit het Kinderrechtenverdrag volgt dat vrijheidsbeneming van jeugdigen alleen aan de orde mag zijn als er geen minder ingrijpende alternatieven mogelijk zijn; het uitgangspunt is dat zij een ultimum remedium is. Ook al is dit volgens de minister staande praktijk, mijn vraag is waarom dit niet expliciet in de Nederlandse wet is opgenomen. Mijn concrete vraag is of het niet een overweging zou kunnen zijn om dit op te nemen in de tweede aanvullingswet.
We hebben het amendement op stuk nr. 11 inmiddels al ingediend. Dat gaat over herstelrecht. Ook dat, herstel en mediation, is een belangrijk onderwerp voor ons, temeer omdat wij denken dat je daarmee de betrokkenheid van slachtoffers en verdachten in een proces kunt verbeteren. Dit kan bijdragen aan gerechtigheid en aan minder recidive. Tijdens de bijdrage van de heer Ellian heb ik een aantal vragen gekregen. Dank daarvoor, want dat gaf mij de kans om daar even goed over na te denken. Een van de vragen die hij stelde … Ik zal even op een aantal punten ingaan. Als het gaat om herstelrecht en mediation, kan dat alleen plaatsvinden na instemming van de partijen. Ik kan mij nog een interruptiedebatje met de heer Van Dijk herinneren, in een van die WGO's, waarin hij zei: je gaat iets opdringen. Nee, dit kan alleen als zowel slachtoffer als dader daarmee instemmen. We hebben het ambtshalve onderzoek van de officier van justitie en de rechter uit het amendement gehaald. Daarom heeft die uiteindelijk ook de appreciatie "oordeel Kamer" gekregen. Dat hebben we dus weggehaald.
Niet elke zaak is geschikt voor mediation en herstelrecht; dat weten we allemaal. Voor de hele zware zaken lijkt het mij heel onverstandig, tenzij een slachtoffer heel graag met een dader wil praten; dat moet je toelaten. Maar het is niet voor elke zaak geschikt. Indien mediation tot een overeenkomst leidt, houd je daar rekening mee, maar ook dat is staande praktijk op basis van wetgeving. Met dit amendement leggen wij niet op wat de rechter moet doen als het gaat om de afhandeling van de zaak. Dat doen we overigens wel in het amendement op stuk nr. 37, dat gaat om jeugdigen. Daar hebben we wél gekozen voor dat ambtshalve onderzoek en hebben we ervoor gekozen dat de officier van justitie op enig moment dwingender rekening moet gaan houden met de uitkomsten van mediation. Dat onderscheid wil ik dus gaan maken. Het amendement op stuk nr. 37 gaat veel verder dan dat op stuk nr. 51.
Tot slot vroeg de collega ook iets over mediation. Ik wil zo graag, net als de heer Ellian, mediation gaan reguleren. We hebben nu in de toelichting opgenomen dat bij toekomstige verzoeken de zaak wordt voorbereid door één of twee MfN-registermediators met de specialisatie strafrecht. Daarmee hebben we het nu geprobeerd te tackelen. We hebben het dus heel clean en zuiver gehouden. We zijn verder gegaan in ons amendement op stuk nr. 37, dat ging over herstelrecht bij jeugdige verdachten, waarbij wij het uitgangspunt hebben willen benadrukken dat vrijheidsbeneming van jeugdigen de uitzondering moet zijn, en het pedagogische uitgangspunt de regel.
Ik hoop op steun van de heer Ellian, maar getuige zijn bijdrage denk ik dat er voor het amendement op stuk nr. 37 iets minder steun is. Ik hoop dat hij ons amendement op stuk nr. 51 wel op een positieve wijze kan appreciëren.
De heer Ellian (VVD):
Ik waardeer de antwoorden van de collega. Die helpen bij de afweging die ik kan maken. Ik kan het dus erg waarderen dat mijn vragen op deze manier beantwoord worden. Ik wil meegeven dat ik echt niet onwelwillend tegenover het amendement op stuk nr. 51 sta.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Mijn dank ook aan de heer Ellian dat hij mij even de kans gaf om hier uitgebreid over na te denken zodat ik hem van een antwoord kon voorzien.
Voorzitter, met uw permissie ga ik verder over de slachtofferrechten. Onder andere wanneer het gaat over OM-strafbeschikkingen, worden de belangen van slachtoffers nog niet goed gediend. Ook het OM zelf doet soms spreekrechtwaardige zaken af zonder dat het slachtoffer het spreekrecht heeft kunnen uitoefenen. Van het Fonds Slachtofferhulp begreep ik dat er in het eerste halfjaar van 2023 bij 435 spreekrechtwaardige zaken toch een strafbeschikking is opgelegd, terwijl ernstige spreekrechtwaardige zaken volgens de OM-richtlijn naar de rechter doorverwezen moeten worden. Misschien zit de afwijking van die regels in het woord "ernstig", maar ik vind dat bij iedere spreekrechtwaardige zaak het slachtoffer heeft moeten kunnen spreken als het slachtoffer dat had gewild. Die zaken zijn niet voor niks spreekwaardig, ook al staat er een straf van maximaal zes jaar op. Kan hierover door de bewindspersonen duidelijkheid worden gegeven? Zeker nu het OM heeft aangekondigd meer strafbeschikkingen te gaan opleggen, moeten we meer aandacht voor de rechten van slachtoffers gaan hebben. Ik hoor heel graag van vak K hoe er bij OM-strafbeschikkingen beter rekening gehouden gaat worden met slachtoffers, en wat daarvoor nodig is.
Voorzitter. Ik vind verder — ook hierover kan ik me een debat herinneren tijdens de WGO's — dat slachtoffers die spreekrecht hebben een derde procespartij zouden moeten worden. Dat wil ik niet; dat gaat hartstikke ver. Ik wil wel dat zij de rechten die ze hebben ook kunnen uitoefenen. Ik heb het dan over het bestaande spreekrecht in de rechtszaal. Het komt vaak voor dat een slachtoffer niet aanwezig is bij een rechtszaak terwijl die dat wel had gewild en spreekrecht had. Dit gebeurt onder andere als slachtoffers niet goed op de hoogte zijn gesteld van de zittingsdatum of wanneer er geen rekening mee is gehouden dat zij op een bepaalde datum niet kunnen. Mijn vraag aan de bewindspersonen in vak K is hoe dat verbeterd kan worden. Je kunt denken aan een zelfstandig oproepingsrecht voor slachtoffers met dezelfde oproepingsvereisten als voor verdachten. Dan wordt de zaak niet behandeld, als het slachtoffer dat van het spreekrecht gebruik wil maken, niet bij de zitting is. Wat mij betreft zou dat allemaal niet nodig hoeven te zijn, als de praktijk van het uitnodigen van een slachtoffer verbeterd zou worden. Nogmaals, deze suggesties zijn best vergaand, maar ik denk dat u mijn intentie en doel snapt, dus graag een reactie hierop.
Voorzitter. Als deze wet door de Tweede Kamer en straks door de Eerste Kamer is gekomen, zijn we er nog niet. Dan staat het goed op papier, maar zoals u weet hebben we niks aan een papieren werkelijkheid. De wet moet in de praktijk gaan werken. Voordat het zover is, moeten alle ketenpartners zich daarvoor klaar gaan maken. We hebben het eerder gehad over de inhaalslag die nog moet worden gemaakt om ervoor te zorgen dat de ICT op orde komt. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt door de bewindspersonen zelf al genoemd dat een aantal organisaties een grote operatie heeft lopen om het verouderde ICT-landschap te vervangen, zodat beter kan worden aangesloten op de huidige eisen van privacy en informatiebeveiliging. Gegeven het feit dat er nu op plekken in de strafrechtketen nog met papieren dossiers wordt gewerkt of de uitwisseling van gegevens via DVD's of andere achterhaalde gegevensdragers plaatsvindt en het OM bijvoorbeeld grote ICT-problemen kent, snap ik dat er een grote operatie moet plaatsvinden. Dat lijkt me zelfs een understatement. Nog afgezien van de huidige stand van zaken denk ik ook aan de mislukte pogingen uit het verleden om het ICT-landschap bij de rechterlijke macht verbeteren. Ik ben gewoon helder: ik maak me enorme zorgen over dit onderdeel. Het gaat namelijk niet vanzelf goedkomen.
De bewindspersonen hebben het over de door het Bestuurlijk Ketenberaad vastgestelde Ketendoelarchitectuur met bijbehorende afspraken en standaarden. Dat klinkt best gewichtig, maar ik heb enkele vragen. Wie houdt de vinger aan de pols? Wie rapporteert daarover? Wie kan, als dat nodig is, tijdig bijsturen? Hoe wordt de Kamer over de voortgang van de ICT op de hoogte gesteld?
Voorzitter, ik ga richting afronding. Wat de gevolgen van het wetboek voor de uitvoering zijn, weten we nu nog niet. Dat krijgen we te horen in de invoeringswet. Ik neem aan dat dit voor alle ketenpartners afzonderlijk in beeld wordt gebracht. Wat betekent dit expliciet voor de politie, voor het OM, voor de rechters, voor de reclassering et cetera? Komt er ook meer zicht op de financiële consequenties? Komen er extra middelen voor de sociale advocatuur? Ik sluit me aan bij de heer Van Nispen die daar een gloedvol betoog over heeft gehouden; collega Sneller overigens ook.
Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de minister en de staatssecretaris. Nogmaals mijn enorme dank. Fijn dat ik als enige vrouwelijke woordvoerder — ik mis mevrouw Helder enorm — hier vandaag ook mijn bijdrage mocht leveren.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan gaan we luisteren naar de heer El Abassi. Hij is de laatste spreker in de eerste termijn van de Kamer en voert het woord namens de fractie DENK.
De heer El Abassi (DENK):
Dank, voorzitter. Het Wetboek van Strafvordering vormt de ruggengraat van de strafrechtspleging in ons land. Met de inleiding van het nieuwe Wetboek van Strafvordering komt er een einde aan een tijdperk. Het huidige Wetboek van Strafvordering werd in 1926 ingevoerd en is inmiddels bijna 100 jaar oud. Een groot aantal wijzigingen in het wetboek heeft dit wetboek voor rechters, advocaten en vooral voor burgers onbegrijpelijk gemaakt. Het is van wezenlijk belang dat vooral deze laatste groep mensen, de Nederlandse burger, in staat is om zijn rechten en plichten te kennen. Het verbeteren van dit wetboek door het begrijpelijker en toegankelijker te maken is daarom noodzakelijk.
Het schrijven van een nieuw wetboek brengt niet alleen veel kansen met zich mee, maar ook een aantal uitdagingen. We moeten ons ervan bewust zijn dat we niet leven in een papieren werkelijkheid. Wat er in dit boek komt te staan, zal immers grote gevolgen hebben voor onze samenleving. Het allerbelangrijkste doel dat we voor ogen moeten houden met dit nieuwe wetboek, is het versterken van de rechtspositie van de burger, met name van de allerzwaksten in de samenleving. Zij moeten beschermd worden tegen de oppermachtige overheid. Het wetboek moet als wapen dienen om onrechtvaardigheid en machtsmisbruik te bestrijden.
Dit nieuwe Wetboek van Strafvordering is gepresenteerd als een modernisering van ons strafproces, bedoeld om de rechtsgang sneller en efficiënter te maken. Maar modernisering mag nooit ten koste gaan van de fundamentele rechten van burgers. Helaas constateren wij in dit voorstel ernstige tekortkomingen die de rechtsbescherming, privacy en het recht op een eerlijk proces ondermijnen. Het nieuwe wetboek bevat verruimde opsporingsbevoegdheden, zonder voldoende waarborgen tegen machtsmisbruik. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft gewaarschuwd voor een forse toename van de massasurveillance en het gebrek aan waarborgen tegen willekeurige dataverzameling. Wij moeten voorkomen dat Nederland nog meer verandert in een politiestaat, waar de gegevens van onschuldige burgers onnodig worden opgeslagen en hergebruikt.
Voorzitter. Deze zorgen zijn niet hypothetisch. Wij hebben in het verleden al te vaak gezien hoe ongebreidelde dataverzameling leidt tot schrijnende onrechtvaardigheid. Neem de CETR-lijsten, waarop personen zonder bewijs als terrorismeverdachte werden geregistreerd. Dit leidde tot reisbeperkingen, geblokkeerde bankrekeningen en maatschappelijke uitsluiting. Mensen kwamen zonder proces of verweer op deze lijst, en zelfs nadat hun onschuld was bewezen, werden hun gegevens niet verwijderd. Dit illustreert hoe gevaarlijk en schadelijk willekeurige dataverzameling is.
Een ander voorbeeld is de zaak van een Nederlander die onterecht in een Spaanse cel belandde vanwege een verkeerde vermelding in een internationale-opsporingsdatabase. Hij werd onterecht opgepakt en maandenlang vastgezet, zonder dat hij wist waarvoor. Zijn leven werd volledig ontwricht, puur door nalatigheid en een gebrek aan controle op de verzameling en uitwisseling van persoonsgegevens.
Voorzitter. Ik maak me dan ook ernstige zorgen over de uitbreiding van digitale opsporingsmethoden in dit nieuwe wetboek. De politie krijgt namelijk verregaande bevoegdheden om gegevens van burgers te verzamelen, zonder dat er voldoende controlemechanismen zijn ingesteld. Dit raakt direct aan de fundamentele rechten van onze burgers. Zo maakt het nieuwe wetboek het mogelijk dat gegevens uit telefoongesprekken, e-mails en social media zonder duidelijke verdenking worden opgeslagen. Dit betekent dat burgers zonder ooit iets strafbaars te hebben gedaan, in politiedatabases terecht kunnen komen. Dit is een gevaarlijke ontwikkeling, die Nederland een stap dichter bij een surveillancestaat brengt.
Daarnaast ontbreekt een duidelijke vernietigingsplicht voor persoonsgegevens. Dit betekent dat mensen die volledig onterecht als verdachte zijn aangemerkt, jarenlang geconfronteerd kunnen worden met de gevolgen van deze registratie. Dit is volstrekt onaanvaardbaar. Er moet dan ook een expliciete wettelijke bepaling komen die voorkomt dat gegevens van onschuldige burgers langdurig worden opgeslagen en misbruikt kunnen worden. Ik heb dan ook een motie, waarin ik vraag dat niet-relevante persoonsgegevens onmiddellijk worden vernietigd, zodra deze niet meer van belang zijn voor het onderzoek. Ik hoop op steun daarvoor.
Voorzitter. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat jongeren met een migratieachtergrond vaker worden geregistreerd als verdachte, zonder dat hiervoor een objectieve rechtvaardiging is. Dit probleem wordt verergerd door predictive policing en preventief fouilleren; methoden die in de praktijk vaak leiden tot discriminatie. In steden als Amsterdam en Rotterdam zijn er talloze klachten van jongeren die zonder reden worden aangehouden en gefouilleerd. In sommige gevallen gebeurt dit structureel. Het nieuwe wetboek bevat geen waarborgen om deze vorm van etnisch profileren te voorkomen. Dit betekent dat discriminatie binnen het strafproces wordt geïnstitutionaliseerd. Ook dat is onacceptabel. Er moet dan ook een expliciete antidiscriminatiebepaling in het wetboek opgenomen worden, die garandeert dat opsporingsbevoegdheden uitsluitend worden ingezet op basis van objectieve criteria en niet op basis van etniciteit.
Voorzitter. Iedereen heeft recht op een eerlijk proces, maar zonder juridische bijstand is dat een lege belofte. Het nieuwe wetboek legt steeds meer verantwoordelijkheid bij de verdachte om actief deel te nemen aan het strafproces, maar biedt tegelijkertijd geen structurele financiering voor sociale advocatuur. Dit betekent dat burgers met een laag inkomen slechter worden verdedigd dan rijke burgers. Dat leidt tot rechtsongelijkheid. Het kan ook niet zo zijn dat straffen afhankelijk zijn van de dikte van iemands portemonnee in plaats van gedrag. Het aantal sociaal advocaten is de afgelopen jaren fors afgenomen. Advocaten geven aan dat de vergoeding die ze krijgen niet voldoende is om hun werk uit te voeren. Dit zou betekenen dat steeds meer verdachten zich zonder advocaat moeten verdedigen. Dat is een direct gevolg van jarenlang wanbeleid van onze overheid. De minister moet dan ook met structurele investeringen komen voor de sociale advocatuur. Graag hoor ik van de minister of hij hiertoe bereid is en hoeveel hij bereid is te investeren. Anders overweeg ik om ook met een motie te komen die de regering oproept om voldoende middelen vrij te maken voor de gesubsidieerde rechtsbijstand. Een collega had dat al aangegeven; die heeft volgens mij al twee moties klaarliggen.
Voorzitter. De politie krijgt met dit nieuwe wetboek meer bevoegdheden om burgers zonder concrete verdenking te fouilleren en digitaal te volgen. Dit is een inbreuk op de privacy van onschuldige mensen en kan leiden tot misbruik van macht. Uit onderzoek blijkt dat de effectiviteit van preventief fouilleren bijzonder laag is. In slechts 2% van de gevallen wordt daadwerkelijk een verboden of illegaal voorwerp gevonden. Desondanks worden duizenden onschuldige burgers hiermee jaarlijks geconfronteerd, onder het mom van veiligheid.
Voorzitter. Dit nieuwe Wetboek van Strafvordering is gepresenteerd als een noodzakelijke modernisering, maar het vergroot de ongelijkheid en geeft justitie en politie te veel macht, zonder voldoende controle. Dit is geen modernisering, maar eerder een carte blanche voor machtsmisbruik.
Voorzitter, dat was het. Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Dat is ook het einde van de eerste termijn van de Kamer. We gaan schorsen, zodat de bewindslieden en de commissaris zich kunnen voorbereiden. We gaan ook de dinerpauze doen, dus we schorsen een uur en gaan om 18.50 uur verder.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. We zijn toe aan de eerste termijn van de zijde van de regering. Ik geef het woord aan de staatssecretaris Rechtsbescherming, tevens staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Gaat uw gang.
Termijn antwoord
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Vandaag is de afsluitende plenaire behandeling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Het gaat om twee wetsvoorstellen: de eerste vaststellingswet met de Boeken 1 tot en met 6 en de tweede vaststellingswet met de Boeken 7 en 8 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Dat wordt een actueel Wetboek van Strafvordering, waarin de regels voor opsporing, vervolging en berechting zijn neergelegd. Een dergelijk actueel Wetboek van Strafvordering is een onmisbaar element in een democratische rechtsstaat. De heer Sneller heeft dat tot uitdrukking gebracht, net als de heer Ellian, die dat deed vanuit zijn persoonlijke perspectief.
Wij voldoen met dit wetboek weer aan de codificatieopdracht van artikel 107 van de Grondwet. Dit artikel draagt de wetgever op om onder andere het strafprocesrecht in een algemeen wetboek te regelen. De codificatieopdracht omvat harmonisatie en integratie van bestaande regelingen en het wettelijk vastleggen van de in de rechtsstaat ontwikkelde normen. Het belang van elke codificatie is dat het recht meer geordend wordt en daardoor beter toegankelijk is. Als het gaat om wettelijke vastlegging van in de rechtspraak ontwikkelde normen dient codificatie ook de rechtszekerheid. Dat zijn de in een democratische rechtsstaat belangrijke waarden. Met het nieuwe Wetboek van Strafvordering geven we dus opnieuw invulling aan de fundamentele codificatieopdracht.
De wetsvoorstellen zijn in intensieve samenwerking met de organisaties in de strafrechtketen voorbereid. Deze organisaties zijn de toekomstige gebruikers van het nieuwe wetboek. Die samenwerking heeft bijgedragen aan de uitvoerbaarheid van het nieuwe wetboek, en ook aan het draagvlak daarvoor. Ik wil dan ook als staatssecretaris namens het kabinet vandaag onze grote dank uitspreken voor alle inspanningen die de organisaties in de strafrechtketen hebben geleverd bij de voorbereiding van het nieuwe wetboek, en vooruitkijkend ook voor wat ze allemaal nog gaan doen bij de implementatie ervan. Graag wil ik ook de Tweede Kamer, en in het bijzonder de meest betrokken Kamerleden uit de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, danken. Meer in het bijzonder wil ik het lid Ellian, de rapporteur van de Kamercommissie, danken voor de zorgvuldige behandeling van deze wetsvoorstellen.
We hebben dit traject zorgvuldig voorbereid in samenwerking met vier universiteiten. Die werden ook terecht door het lid Ellian genoemd en bedankt voor hun grote betrokkenheid. Dat is hun bijdrage vanuit de strafrechtswetenschap aan de kwaliteit van onze rechtsstaat. Dat is belangrijk. In de maanden januari en februari hebben we vijf keer een wetgevingsoverleg gevoerd over de wetsvoorstellen en de ingediende amendementen en moties. Vervolgens hebben de betrokken Kamerleden ruim voor de behandeling van vandaag hun amendementen bijgesteld en nieuwe amendementen ingediend. Dat stelde de minister en mij in staat om tijdig, voor de behandeling van vandaag, een brief aan uw Kamer te sturen met onze appreciatie van de bijgestelde en nieuwe amendementen. Door deze aanpak kunnen we het debat van vandaag goed voorbereid voeren en onze gedachtewisseling toespitsen op de hoofdpunten en de nog openstaande punten.
Zoals eerder het geval was, verdedigen de minister en ik vandaag de twee wetsvoorstellen. Wij worden opnieuw ondersteund door de regeringscommissaris, professor Knigge, die van meet af aan van grote betekenis is geweest voor het optekenen van het nieuwe wetboek. Voordat ik overga tot de behandeling van de vragen, merk ik nog op dat we in de genoemde brief aan uw Kamer de amendementen en moties al van een appreciatie hebben voorzien. Die zullen we niet herhalen, behoudens de appreciaties die vandaag ter discussie zijn gesteld.
Ik heb een aantal onderwerpen in de volgende volgorde. Ik zal een aantal vragen over de beweging naar voren behandelen. Dan behandel ik de vragen over de motivering van het vonnis, het hoger beroep, de rechtsbijstand, het slachtoffer. Dan behandel ik een vraag over het jeugdstrafprocesrecht en ten slotte is er nog een resterende vraag over ICT.
De beweging naar voren. Ik zeg met nadruk "de beweging naar voren", omdat de woorden "vlucht naar voren" misschien een verkeerde indruk geven. De beweging naar voren is een kernelement van de nieuwe strafvordering. Althans, het is een gevleugelde uitdrukking die beter doet begrijpen wat de insteek van het nieuwe wetboek is en in zekere zin ook de kern vormtvan de verbeteringen die we trachten door te voeren.
De heer Sneller gaf aan de appreciaties van de amendementen op de stukken nrs. 15 en 16 te begrijpen, maar vroeg daarbij wel om drie verduidelijkingen. Dat zijn belangrijke verduidelijkingen, dus die zal ik uitvoerig behandelen. De heer Sneller vroeg ten eerste naar de wettelijke verbetering voor het verstrekken van processtukken. Het nieuwe wetboek bevat verschillende bepalingen die gericht zijn op de verbetering van de spoedige actieve verstrekking van processtukken.
In de tweede plaats vroeg de heer Sneller welke niet-wettelijke maatregelen het kabinet neemt om processtukken tijdig beschikbaar te krijgen. Het antwoord daarop is dat in het nieuwe wetboek het uitgangspunt is dat berichten langs elektronische weg worden uitgewisseld, per e-mail en met gebruikmaking van een daartoe aangewezen elektronische voorziening. Deze werkwijze zal bijdragen aan een meer efficiënte informatie-uitwisseling. Daarnaast wordt hard gewerkt aan een realisatie van een digitaal strafdossier, en daarmee aan het terugdringen van papierstromen. Ook kan het verbeteren van werkprocessen bijdragen aan het spoedig verstrekken van processtukken en het voorkomen van achterstanden.
Ten derde vroeg de heer Sneller naar de verbetering van de positie van de verdachte in het nieuwe wetboek met betrekking tot de beschikking over processtukken. Zoals tijdens het eerste wetgevingsoverleg uitvoerig aan bod is gekomen, wordt juist op dit punt de positie van de verdachte verbeterd. Naast de gebruikelijke WODC-evaluatie vijf jaar na de inwerkingtreding, wordt voorzien in een invoeringstoets na één jaar en na drie jaar na de inwerkingtreding. Een invoeringstoets is de meer lichte toets van een wetsevaluatie, die met name ziet op onbedoelde neveneffecten. Momenteel worden daartoe voorbereidingen getroffen, waaronder selectie van de te onderzoeken onderwerpen, en ook vindt een nulmeting met de huidige praktijk plaats. Bij die voorbereiding betrek ik uw vraag of het onderwerp van de positie van de verdachte kan worden betrokken bij het verkrijgen van processtukken. Wij verwachten uw Kamer over de invoeringstoets, dus over de wijze waarop die wordt vormgegeven, nader te kunnen informeren in de eerstvolgende voortgangsbrief.
Dat brengt mij dus vanuit de inhoud op het amendement op stuk nr. 57 — dat is een amendement van de heer Ellian — en de appreciatie daarvan, en op de regievoering door de rechter-commissaris.
De heer Sneller (D66):
Dan zeg ik, ook voor de Handelingen, dat ik de amendementen op de stukken nrs. 15 en 16 intrek.
De heer Sneller (D66):
Dan reken ik erop dat al deze toezeggingen gestand wordt gedaan, en dan zien we dat terug bij het plan van aanpak van de invoeringstoets.
De voorzitter:
Heel goed. De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Struycken:
De heer Ellian vroeg naar de regievoering door de rechter-commissaris. Dat is een belangrijk thema dat op verschillende momenten is teruggekomen. Het amendement van de heer Ellian beoogt te regelen dat termijnen die door een rechter-commissaris worden gesteld, goed worden nageleefd. De omstandigheid dat een verzoek wordt gedaan na het verstrijken van een door hem gestelde termijn zou de rechter-commissaris volgens dat amendement moeten betrekken bij de beslissing over dat verzoek. Uit de toelichting op het amendement blijkt dat dit dan een argument kan zijn om het verzoek tot nader onderzoek af te wijzen. Dit is in onze visie problematisch omdat de rechter-commissaris verzoeken niet definitief kan afwijzen. Het opsporingsonderzoek loopt nog op het moment dat de rechter-commissaris met verzoeken wordt benaderd. De verdediging beschikt op dat moment nog niet over alle processtukken en ook nog niet over de definitieve tenlastelegging. Een verzoek dat door de rechter-commissaris is afgewezen kan daarom na indiening van de procesinleiding bij de rechtbank opnieuw worden gedaan, en dan kan dit alsnog worden toegewezen.
Ik stel voor dat we de regeringscommissaris vragen om vanuit technisch perspectief iets te zeggen over de regierol van de rechter-commissaris.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Knigge, de regeringscommissaris.
De heer Knigge:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik heb een beetje de indruk dat achter het voorstel van de heer Ellian niet het beeld heerst van de rol van de rechter-commissaris zoals die in het wetsvoorstel is voorzien. De positie van de rechter-commissaris is heel uitdrukkelijk die van rechter in het opsporingsonderzoek. De leiding van het opsporingsonderzoek berust bij de officier van justitie, en ook het bewaken van de voortgang van het opsporingsonderzoek berust bij de officier van justitie. Het is een hele principiële keuze dat je de rechter-commissaris zuiver in zijn rol van rechter houdt, van bewaker van de rechtsstatelijkheid van het opsporingsonderzoek, en dat je hem niet duwt in de rol van degene die verantwoordelijk is voor de voortgang, de volledigheid en de snelheid van het opsporingsonderzoek.
Die rol van de rechter-commissaris als rechter, dus als waarborger van de rechtsbescherming en van de volledigheid van het onderzoek is het uitgangspunt zoals u dat vindt in artikel 1.2.25, lid 1. De rechter-commissaris treedt alleen op in bij de wet bepaalde gevallen. De rechter-commissaris kan worden ingeschakeld door de officier van justitie en door de verdachte, maar hij kan uitdrukkelijk niet worden ingeschakeld om alleen de regie te voeren. De bevoegdheid om regie te voeren is geregeld in titel 10.6 en wordt in artikel 2.10.1, waarin die inschakeling van de r-c is geregeld, niet genoemd. Waar is regievoering dan alleen voor bedoeld? Die bevoegdheid om regie te voeren is eigenlijk alleen maar bedoeld voor de gevallen waarin de rechter-commissaris al is ingeschakeld, hetzij door de officier van justitie, hetzij door de verdachte. Dan kan de rechter-commissaris de procespartijen als het ware bij zich roepen en zeggen: "Dit is van mij gevraagd. Is er nog meer wat jullie van mij verwachten? Zo ja, geef dat dan binnen een bepaalde termijn op." De sanctie die erop staat, is niet meer dan dat de rechter-commissaris zijn werkzaamheden beëindigt als er geen nieuwe verzoeken komen. Dat is de regeling zoals die nu is. Het zou wat vreemd zijn om daar verdergaande consequenties aan te verbinden dan alleen maar dat.
De staatssecretaris heeft eigenlijk al uiteengezet dat dergelijke consequenties toch wel haaks zouden staan op het uitgangspunt bij de hele beweging naar voren wat het horen van getuigen in het vooronderzoek betreft, namelijk dat je de verdachte daar niet toe kan dwingen en dat je die mogelijkheid alleen maar kan faciliteren, aantrekkelijk kan maken voor de verdediging. Wil je verdergaan dan dat, dan kom je onherroepelijk in strijd met de eisen van een eerlijk proces, zeker als het gaat om getuigen à charge, want de getuige heeft gewoon het recht om die te ondervragen. Zelfs als die in een laat stadium van het geding daarmee aankomt, is er heel weinig ruimte om een dergelijk verzoek te weerleggen.
Er is wel degelijk een duidelijke markering van wanneer verzoeken kunnen worden gedaan, opdat ze nog met de nodige welwillendheid worden bekeken. Dat is de termijn die de verdediging krijgt nadat de procesinleiding is uitgebracht. Dan krijgt de verdediging in het voorliggende voorstel een maand de tijd om getuigenverzoeken te doen en eventueel kan die termijn verlengd worden op verzoek van de verdediging. Maar voor alle verzoeken die binnen die termijn gedaan worden, geldt, ook al zouden ze niet door de voorzitter worden gehonoreerd, dat de rechtbank die moet beoordelen op basis van het verdedigingsbelang. Alleen verzoeken die duidelijk niet in het belang van de verdediging zijn, chicaneuze verzoeken, kun je afwijzen. Voor later gedane verzoeken geldt een strenger criterium.
Dus binnen dat geheel past, zou ik zeggen, het voorstel niet om uitdrukkelijk sancties te verbinden aan het niet indienen van een verzoek binnen de door de rechter-commissaris gestelde termijn. Iets anders is dat een raadsman misschien weleens wat heeft uit te leggen als hij zo'n verzoek niet gedaan heeft terwijl er wel om werd gevraagd. Maar er kunnen allerlei goede redenen zijn om dat in een later stadium te doen. Dat is toch ook best een verdedigingsstrategie die de verdachte kan voeren.
De voorzitter:
Dank u wel voor deze uitleg. Dan is het woord weer aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Ik vat het in mijn woorden aldus samen: de rol van de rechter-commissaris is er met name een die stimuleert dat wordt nagedacht over het onderzoek en de voortgang van het onderzoek, maar dat daar een sanctiebevoegdheid niet goed bij past. Ik zeg dat ook mede gezien de mogelijkheid die er onvermijdelijk is om dat verzoek later alsnog te doen, zeker binnen de wettelijke termijn na de procesinleiding. Dus op deze basis ontraad ik dit amendement.
De voorzitter:
Daarmee is het amendement op stuk nr. 57 ontraden. De heer Ellian.
De heer Ellian (VVD):
Ik kan volgen dat de systematiek van de voorgestelde bepalingen dusdanig is dat je erg moet uitkijken dat je onbedoeld — ik benadruk "onbedoeld" — de positie van de rechter-commissaris verandert. Dat begrijp ik. De rechter-commissaris is rechter en is niet degene die verantwoordelijk is voor het opsporingsonderzoek. Dus ik begrijp en waardeer ook dat de regeringscommissaris bereid is om zijn kennis en inzichten met ons te delen. Waar het mij politiek dan wel om gaat, is dat je dan niet anders kunt dan vaststellen dat de beweging naar voren, zoals het wordt genoemd, eigenlijk met weinig te effectueren middelen en ook met weinig argumenten onderbouwd is. De memorie gaat wel heel duidelijk uit van de gedachte dat zaken beter voorbereid bij de zittingsrechter terecht moeten komen. Dat is de hele gedachte, gegeven de praktijk van de vele pro-formazittingen, de vele onderzoekswensen en de lange duur van strafzaken.
Dat staat op meerdere plekken in de memorie van toelichting. Het is dan wel mijn rol om nu vast te stellen dat de beweging naar voren op geen enkele wijze te substantiëren is. Ik begrijp dat dat vanwege de positie van de rechter-commissaris moeilijk is om te doen in ons systeem. Je kunt er dus op geen enkele wijze van uitgaan dat de verdediging of het Openbaar Ministerie dat gaat doen in de eerste fase, waarvan nu wordt gedacht dat daarin het merendeel van het onderzoekswerk moet worden verricht. Dat hoeft geen ramp te zijn, maar ik vind het, gelet op de verwachtingen die het wetsvoorstel wekt, wel relevant om daar met elkaar bij stil te staan. Die verwachting moet dus worden getemperd. Afhankelijk van de relatie tussen de officier en de raadsman, zullen een heleboel dingen uiteindelijk nog steeds in grote mate worden bediscussieerd tijdens de hoorzitting. De tijdswinst is dus twijfelachtig. Ziet de staatssecretaris dat ook op die manier?
Staatssecretaris Struycken:
Volgens mij verwoordt de heer Ellian het uitstekend. De heer Sneller heeft die zorgen ook verwoord: "Wat betekent die beweging naar voren? Wat is daarvan de kern? Is dat een nieuw regime met afdwingbare sancties?" Nee, dat is het niet. Het is meer een faciliterend, stimulerend kader, waarbij we ook afstappen van een aantal hobbels die de huidige procedure van strafvordering kent. In het wetgevingsdebat hebben we al aangegeven dat de crux van de beweging naar voren is dat de maatregelen moeten bevorderen dat strafzaken beter voorbereid bij de zittingsrechter komen. Dat heeft te maken met de kwaliteit van berechting, en dus niet primair met het terugdringen van de doorlooptijden. Het staat niet helemaal los van elkaar, want als de zaak kwalitatief beter is doordat die eerder is voorbereid, kan dat er wel toe leiden dat zaken sneller worden afgedaan. In zoverre is er dus wel een verband met de doorlooptijden, maar het terugdringen van de doorlooptijden is niet het hoofddoel. Het hoofddoel is: een kwalitatief betere rechtspleging.
De heer Ellian noemde ook de pro-formazittingen. Een belangrijke maatregel van de beweging naar voren is dat de 90 dagenregel, die de pro-formazitting noodzakelijk maakt, wordt afgeschaft. De 90 dagenregel leidt namelijk tot stagnaties en staat een goede en voortvarende organisatie van de berechting in de weg. De beweging naar voren is dus ook een reflectie op het afschaffen van het obstakel dat nu bestaat.
Ik heb het al eerder gezegd: de beweging naar voren is meer gericht op faciliteren en stimuleren dan op afdwingbare regelgeving, in ieder geval in de fase van het opsporingsonderzoek. Het is inderdaad zo dat de positieve effecten van de beweging naar voren vooral worden bereikt als alle actoren — dat wil zeggen: de officier van justitie, de rechter-commissaris, de verdediging en de zittingsrechter — de mogelijkheden benutten. Het is aan de rechtspraak om in samenspraak met het Openbaar Ministerie en de advocatuur te komen tot goede werkprocessen rond de zittingsvoorbereiding. We bieden hiermee een kader voor nieuwe werkprocessen en nemen een aantal bestaande formele hordes weg. Het is onze overtuiging dat dit er samen met de best practices toe kan leiden dat de kwaliteit van de rechtspleging wordt verbeterd. Dat is de crux van de beweging naar voren.
De heer Ellian (VVD):
Daarom is het volgens mij ook zo goed en belangrijk dat we dit rustig met elkaar kunnen bespreken en daarover van gedachten kunnen wisselen. Ik denk even na over het amendement, want ik begrijp de technische … "Technische" klinkt ook weer een beetje oneerbiedig, toch? Ik begrijp de juridisch-inhoudelijke en wetstechnische bezwaren. Ik proef heel duidelijk dat de staatssecretaris de zorgen die een deel van de Kamer heeft geuit, ook begrijpt. Ik kijk er dus nog even naar. Wellicht trek ik het amendement in. Dat kan ik in de tweede termijn doen. Ik wil daar nog heel even over nadenken. Wellicht kan ik het herformuleren tot een wat eenvoudigere motie die de regering vraagt om de vlucht naar voren nog eens tegen het licht te houden. Vlucht? Ik bedoel natuurlijk "de beweging naar voren"! Ik zal het nooit meer zeggen. Ik mocht "nieuw" ook al niet meer zeggen; eigenlijk moeten we praten over "modernisering van strafvordering". Wellicht maak ik dan een motie om dit onderdeel tegen het licht te houden en vraag ik aan de regering of het dan een idee is om ook het noodzakelijkheidscriterium tegen het licht te houden voor zover daar ruimte voor is. De essentie is namelijk dat je een proceshouding wil sanctioneren. Dat houdt dan in: als verzoeken eerder gedaan hadden kunnen worden, dan had je dat ook moeten doen. Dat zit deels in het noodzakelijkheidscriterium of het noodzaakcriterium. Wellicht kan ik dat in een motie gieten. Dan kan de regering met alle deskundigen daarnaar kijken en kunnen we bij de volgende aanvullingswet daarover ... Ik kom er dus op terug in de tweede termijn.
Staatssecretaris Struycken:
Misschien helpt in dit kader ook het antwoord dat ik nog voornemens was te geven aan het Kamerlid Van Nispen specifiek met betrekking tot de regierol van de rechter-commissaris. Ik ben het met de heer Van Nispen eens dat het nuttig is om goed in de gaten te houden hoe de regeling rond de regievoering door de rechter-commissaris uitwerkt in de praktijk. Dat zullen we uiteraard uitvoerig bespreken met de rechtspraak. Maar we zijn ook voornemens om juist dit, dus de gang van zaken in het kabinet van een rechter-commissaris, goed te monitoren. We zijn voornemens dit te betrekken bij de invoeringstoets. Als de uitkomsten daartoe aanleiding geven, dan zullen we kijken of die regeling en daarmee dus de positionering van de rechter-commissaris in het bijzonder nog aanpassing verdienen, dus als onderdeel van een invoeringstoets.
Ik denk dat ik wel kan zeggen dat dat niet alleen specifiek voor de rol van de rechter-commissaris geldt, maar eigenlijk voor het hele kader van de beweging naar voren. We zullen moeten bezien of dat wat de crux is, namelijk de kwaliteit van de rechtspleging bevorderen door te faciliteren en te stimuleren dat het onderzoek zo goed mogelijk in een vroege fase wordt verricht, op deze manier werkt. Het kan zijn dat we dat nog meer nodig hebben, maar ik denk dat dat zal blijken uit de evaluatie na een aantal jaren. De praktijk moet hier natuurlijk naartoe groeien. Het is wel de gedachte dat de actoren op een andere manier omgaan met de procedure en met elkaar.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ga niet de hele discussie overdoen. Het enige wat ik hier nog op wil zeggen, is dat ik de toezegging of de toenaderingspoging van de staatssecretaris wel waardeer en ook begrijp. Ik vond het amendement namelijk ook wat spannend, moet ik eerlijk zeggen, alhoewel ik diezelfde vraag heb gesteld. De staatssecretaris zegt: bij de evaluatie of de invoeringstoets. Maar dan zijn we daar al mee bezig. Dan is er toch een risico. Stel, de conclusie is dat er van die gewenste beweging naar voren en het stimuleren van het vroegtijdig inbrengen van onderzoekswensen weinig is terechtgekomen. Dan zit ik toch iets meer op de lijn-Ellian, die zegt: probeer dat nog van tevoren te bekijken en bijvoorbeeld te spreken met de rechtspraak, met de advocatuur of met de belanghebbenden om te zien of dit inderdaad de juiste route is, of je nu voldoende doet om dat te stimuleren. Ik heb ook het woord "sancties" gebruikt. Misschien dat is dan net niet meteen de route. Dat wil ik nog begrijpen. Maar hoe stimuleer je dit nou zo? Kan dat wellicht van tevoren nog meelopen in een van de aanvullingswetten? Dat zou misschien toch wel aan te raden zijn.
Staatssecretaris Struycken:
Ik denk dat het gesprek met de diverse actoren niet vandaag ophoudt. Ik denk dat juist in de komende jaren ter voorbereiding op de implementatie van het wetboek — op de inwerkingtreding van het wetboek, moet ik zeggen — die werkafspraken, die best practices, de protocollen of hoe je ze ook noemt, een reflectie zullen krijgen in de opleiding van de verschillende actoren die er zijn. Het is mijn hoop, maar ook mijn verwachting dat dat ertoe zal leiden dat het nieuwe werken — laten we het zo noemen — voortvarend zal worden geïmplementeerd. Er zullen zeker hiccups zijn in de eerste periode, kleine belemmeringen. Daar kunnen we wat aan doen. Het past gewoon niet zo goed bij het voorstel zoals het er ligt om daar nu al vooraf sancties aan te verbinden. Dat kan op een later moment. Ik begrijp en aanvaard wat de heer Van Nispen zegt, namelijk dat we dan al een paar jaar onderweg zijn. Dat is dan jammer, want dan blijkt het niet goed te werken. Maar ik heb er vertrouwen in dat het wel gaat werken en dat het niet nodig is om op die manier toch betrekkelijk fundamenteel de bakens te verzetten.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Struycken:
Tot zover de beweging naar voren.
Wat hiermee misschien verband houdt, is een vraag van de heer Koops. Hij refereerde aan een pilot, een experiment, bij de Rechtbank Rotterdam. Daarin wordt gewerkt met een zaaksgebonden strafrechter. Dat is strikt genomen niet een beweging naar voren, maar het raakt wel aan het thema van de kwaliteit van de rechtspleging, waarbij al vroegtijdig kenbaar is wie de leiding heeft, kort gezegd.
Het uitgangspunt is dat de voorzitter van de kamer die de zaak inhoudelijk behandelt, als voorzitter in de zin van de wet kan fungeren. Maar dit uitgangspunt zal niet in alle zaken nodig zijn en ook niet in alle zaken haalbaar zijn; dat zijn twee verschillende situaties. Soms doet de zogenaamde poortrechter de zittingsvoorbereiding, bijvoorbeeld in kleine standaardzaken met veelvoorkomende criminaliteit. Die rechter is dan niet de voorzitter van een zittingscombinatie die de zaak inhoudelijk gaat behandelen.
Ik onderschrijf dat in de praktijk voor de procespartijen duidelijk moet zijn wie de voorzitter van een zittingscombinatie zal zijn of tot wie men zich kan wenden ter voorbereiding van de terechtzitting. Daarom ben ook ik erg benieuwd naar de uitkomsten van het experiment in Rotterdam. We zijn gaarne bereid om daar lering uit te trekken.
Voorzitter. Dan kom ik op een ander punt, waar we eerder ook al over gesproken hebben in het wetgevingsoverleg, namelijk de motivering van het vonnis en de sanctie. Daar heeft de heer Sneller aandacht voor gevraagd. Dit is een betrekkelijk complex en technisch punt, dus ik zou u, voorzitter, op dit punt opnieuw willen uitnodigen om het woord te geven aan de regeringscommissaris.
De voorzitter:
Ja, dat zal ik doen. Het woord is aan de regeringscommissaris, de heer Knigge.
De heer Knigge:
Als ik het goed begrijp, gaat het om de vraag van de heer Sneller of ik nog steeds van mening ben dat er meer motiveringsvoorschriften moeten worden gewijzigd dan alleen waar zijn amendement betrekking op heeft, namelijk artikel 4.3.22, lid 1. Ik kan mij niet herinneren dat ik dat heb gezegd in het wetgevingsoverleg. Het nalezen van de betreffende verslagen heeft dat ook niet direct aan het licht gebracht. Ik heb wel gelezen dat u zelf de vraag heeft opgeworpen of er ten aanzien van de strafmotivering, artikel 4.3.25, lid 2, niet een extra haakje zou moeten komen, waarmee de rechter min of meer gedwongen wordt — ik gebruik dat woord maar even — of aangezet wordt om aan te geven welke strafrechtstheorie, welk strafrechtdoel, hij met de strafoplegging voor ogen heeft gehad. Ik heb gezien dat ik daar geen rechtstreeks antwoord op heb gegeven. Ik zou nu willen zeggen: dat lijkt mij niet nodig. Uw amendement over artikel 4.3.22, lid 1 heeft betrekking op alle motiveringen en zet aan om over de hele linie zodanig te motiveren dat het inzichtelijk en begrijpelijk is.
Aan de andere kant denk ik: je moet de rechter niet overvragen. In de wetenschap wordt al eeuwenlang gediscussieerd over de strafdoelen. Daar is nog nooit consensus over ontstaan, behalve dat we een soort verenigingstheorie aanhouden. Maar het is een illusie te menen dat drie rechters in een raadkamer wel een idee hebben over welk strafdoel ze met de straf voor ogen hebben. Als er bijvoorbeeld speciaal preventieve argumenten zijn om een voorwaardelijke straf op te leggen en de verdachte voorwaardelijk te behandelen, zullen die natuurlijk zeker gehoor vinden en meewegen bij het opleggen van een straf. Maar in het algemeen bekijken rechters welke sanctie in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd. Het lijkt mij wel zo wezenlijk dat het gelijkheidsbeginsel in acht wordt genomen en dat de maatstaf is: wat is in dit soort gevallen een gebruikelijke sanctieoplegging? Ik bedoel dat je dat niet afhankelijk maakt van de toevallige ideeën die de rechter erop nahoudt met betrekking tot de strafdoelen. Natuurlijk is dat debat over de strafdoelen op de achtergrond van het hele straftoemetingsbeleid wezenlijk. Maar ik denk dat je de rechter zou overvragen als die telkens in zijn vonnis uiteen zou zetten hoe hij aankijkt tegen de strafdoelen en hoe zijn visie over die strafdoelen heeft doorgewerkt en uitgepakt in de concreet opgelegde sanctie.
Ik hoop dat ik u daarmee heb beantwoord.
De voorzitter:
De heer Sneller knikt instemmend. Dan geef ik weer het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Ik kom op de appreciatie van het amendement op stuk nr. 49 van de heer Koops. De appreciatie in de brief luidt "ontraden". De heer Koops heeft zich echter niet laten overtuigen door de reactie die op het amendement is gegeven, zeg ik met alle respect en waardering. Het amendement beoogt ervoor te zorgen dat de strafrechter indien hij in afwijking van een uitdrukkelijk voorgedragen standpunt tot een bewezenverklaring komt, de motivering daarvan direct moet geven in het vonnis en niet pas in de aanvulling op het vonnis. In de appreciatiebrief heb ik aangegeven dat ik de wenselijkheid van het doel van dit amendement onderschrijf. Idealiter zou de verdediging op ieder bewijsverweer direct een reactie moeten krijgen en niet pas bij aanvulling op het vonnis. Ik benadruk nogmaals dat dit met het nieuwe wetboek vaker het geval zal zijn, maar inderdaad, omwille van de capaciteit bij de rechtspraak is die verplichting niet nog verder uitgebreid naar alle zaken. De capaciteit bij de rechtsspraak is een realiteit waar we niet omheen kunnen. De werklastverzwaring die het amendement oplevert, is naar onze verwachting echt heel fors en staat in onze optiek niet in verhouding tot de voordelen die ervan mogen worden verwacht, ook al zou ik, als gezegd, ook liever zien dat alle vonnissen direct volledig worden uitgewerkt, in ieder geval daar waar het nadrukkelijk naar voren gebrachte standpunten betreft.
Ik moet uw Kamer er daarnaast op wijzen dat het amendementen ook een aantal technische onvolkomenheden bevat. De belangrijkste daarvan is dat het amendement veel verder lijkt te gaan dan beoogd, want zoals het nu is vormgegeven, wordt daarmee de mogelijkheid van het wijzen van een verkort vonnis volledig afgeschaft, ook in zaken waarin de verdachte geen verweer heeft gevoerd of zaken waarin de verdachte het feit zelfs heeft bekend.
Technische onvolkomenheden zouden misschien kunnen worden geredresseerd, maar de inhoud van het bezwaar weegt veel zwaarder en op die basis persisteer ik in het ontraden van dit amendement.
De heer Koops (NSC):
Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor zijn toelichting en ik zal knutselen om te proberen de technische onvolkomenheden alsnog weg te halen. Maar feitelijk loopt ik daar niet voor naar voren. Dat doe ik omdat er altijd een soort van vertraging in mijn hoofd plaatsvindt als ik naar u luister. Dat ligt dus niet aan u, maar aan mijn hoofd. Ik kom terug op een motie die ik al heb uitgetikt en die ik van plan was om voor te gaan lezen. Ik vraag mij namelijk af of ik dat nou wel moet doen. Bij wijze van interruptie lees ik u het dictum voor: verzoekt de regering in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak om te kijken welke lessen uit het experiment in Rotterdam kunnen worden getrokken en om de resultaten van dit experiment landelijk als vast beleid te laten implementeren indien de ervaringen positief zijn. Dat is wat ik van plan was om in te dienen. Maar de staatssecretaris zit daar zo dicht bij met wat hij net zei, namelijk dat hij gaat bestuderen en lering gaat trekken uit wat er nu gebeurt met dat experiment in Rotterdam. Ik vraag dus maar gewoon of de staatssecretaris kan toezeggen dat hij het zal implementeren indien de resultaten zo positief zijn als in te schatten is?
Staatssecretaris Struycken:
Dit betreft het experiment in Rotterdam met de zaaksgebonden strafrechter, herhaal ik nogmaals. Wij zijn enthousiast over die pilot en we kijken er graag naar om er lessen uit te trekken. In zoverre kan ik meegaan met het verzoek van de heer Koops. Ik maak echter wel een voorbehoud voor de uitvoeringsconsequenties. Het is denkbaar dat het goed werkt, maar er toch forse uitvoeringsconsequenties aan zitten met ook een prijskaartje. Ik kan dus niet toezeggen dat als we er enthousiast over zijn, we het dús landelijk gaan doen, want ik moet nog wel een slag om de arm houden. Maar het ligt wel voor de hand dat als blijkt dat het goede effecten heeft, we ons inzetten om het binnen de grenzen van wat mogelijk is ook door te voeren.
De heer Koops (NSC):
Dit komt net niet dicht genoeg bij het woord toezegging, dus ik trek mij terug en wacht het verder af.
De voorzitter:
Dan geef ik weer het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Ik kom op een ander heikel punt, in ieder geval vanuit het perspectief van de heer Koops, vermoed ik: het hoger beroep en de termijn daarvoor. De heer Koops vroeg een reactie op het standpunt dat de verlenging van de beroepstermijn van twee weken naar drie maanden geen vertraging oplevert. In verband daarmee bracht de heer Koops een argument naar voren dat we nog niet eerder hadden gehoord, namelijk de termijn voor het aanleveren van het dossier in hoger beroep, kort gezegd de achtmaandentermijn. De wettelijke inzendtermijn is nu drie maanden. Echter, de praktijk is dat een verkort vonnis wordt uitgewerkt, alleen maar in de gevallen waarin hoger beroep is ingesteld. Met andere woorden, als de termijn voor het instellen van hoger beroep wordt verlengd naar drie maanden, dan verschuift het tijdsblok waarin de rechtbank het verkort vonnis uitwerkt en inzendt bij het gerechtshof naar een later moment. Het valt dus niet binnen de achtmaandentermijn, die thans gebruikelijk is op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad; het verschuift die achtmaandentermijn. Vandaar onze overtuiging dat verlenging van de termijn voor hoger beroep wel leidt tot een dienovereenkomstige vertraging in de procedure.
Zowel de heer Koops als de heer Van Nispen vroegen aandacht voor de rechtsbescherming bij een stapeling van omstandigheden die zou kunnen leiden tot een verminderde rechtsbescherming. In dat kader werd het woord verschraling gebruikt. Wij hebben daar goed naar geluisterd, maar we denken dat de zorgen onterecht zijn. Ik zal bij de verschillende aspecten stilstaan.
Ten eerste het voortbouwend appel. Een hogerberoepprocedure waarbij de rechter zich vooral richt op bezwaren tegen het eindvonnis is niet nieuw. Het voortbouwend appel is al in 2007 ingevoerd in het huidige, nu geldende Wetboek van Strafvordering. Wat nieuw is in het nieuwe Wetboek van Strafvordering, is het beslismodel in hoger beroep. Daar zal de regeringscommissaris misschien iets nader over willen zeggen.
De heer Van Nispen en de heer Koops noemden ook de termijn voor het instellen van hoger beroep, die thans veertien dagen is. Als de termijn zo blijft, dan is die veertien dagen. Maar de portee daarvan is dat het aan de korte kant is als het gaat om de rechtsbescherming van de verdachte die in eerste instantie is veroordeeld. Ik zal straks nog apart ingaan op de opmerkingen ten aanzien van het amendement over de beroepstermijn. Daar kom ik zo nog op terug.
Ik wil nu in het kader van de rechtsbescherming benadrukken dat na het instellen van hoger beroep er geruime tijd is voor de verdachte om te overwegen of het hoger beroep wel moet worden doorgezet. Hiervoor is ook alle ruimte en tijd, als de verdachte na het instellen van hoger beroep van advocaat wisselt. De gedachte aan onze kant is dat de korte termijn er wellicht toe leidt dat verdachten genoopt zijn snel hoger beroep in te stellen en dat ook doen, maar dat dat later alsnog kan resulteren, zoals ook veel gebeurt, in het intrekken van het ingestelde hoger beroep. Deze periode biedt dus ruim de tijd voor een verdachte om al dan niet met een advocaat na te denken over de bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank. Met andere woorden, het tijdsverloop dat ook na die termijn van twee weken er onvermijdelijk is, draagt ook bij aan de rechtsbescherming, want dat biedt ruimte voor de verdachte om erover na te denken en eventueel ook voor overleg met een alsnog te kiezen advocaat.
Er zijn nog situaties dat de verdachte zonder advocaat het hoger beroep doet. De verdachte die een hoger beroep heeft ingesteld, mag, maar hoeft niet een schriftuur in te dienen. Hij mag ook mondeling op de terechtzitting bezwaren opgeven. Dat staat uitdrukkelijk vermeld in artikel 5.4.27, lid 3.
Van de verdachte zonder advocaat wordt niet verwacht dat deze een juridisch onderbouwd betoog houdt. Dat is nu niet zo en dat zal in de toekomst ook niet zo zijn. De ervaring leert dat het gerechtshof in die gevallen juist nog meer gespitst is op het gesprek met de verdachte en dat het gerechtshof er hierbij op let dat de verdedigingsrechten van de verdachte kunnen worden uitgeoefend. Heel praktisch betekent dat dat het hof doorvraagt als de verdachte geen bezwaren opgeeft of als de verdachte deze bezwaren niet duidelijk toelicht. Te denken valt ook aan de praktijk dat het hof informatie geeft die de verdachte voor zijn verdediging nodig heeft. Dus de rol van de rechter is dan actiever in dergelijke situaties. Dat is een van de argumenten waarom wij ons geen grote zorgen maken over de rechtsbescherming in dit soort situaties.
Een volgend element van het pakket dat leidt tot de angst voor verschraling is het enkelvoudig afdoen in hoger beroep. Veel zaken de bij de rechtbank als eenvoudig worden aangemerkt en door de politierechter worden behandeld, veranderen niet van aard in hoger beroep. Die zijn ook in hoger beroep eenvoudig. Daarom blijft het uitgangspunt dat in hoger beroep hetzelfde geldt als in eerste instantie, namelijk "enkelvoudig, tenzij". Dit neemt niet weg dat een zaak alsnog kan worden verwezen naar een meervoudige kamer als daartoe aanleiding bestaat. Dat wat betreft het enkelvoudig afdoen in hoger beroep.
Voordat ik de regeringscommissaris laat uitnodigen door de voorzitter om nog even iets te zeggen over het nieuwe beslismodel, besluit ik het antwoord op deze vraag met de conclusie dat wij minder zorgen hebben over de rechtsbescherming van de verdachte in hoger beroep, dat wij niet de zorg hebben dat sprake zal zijn van een verschraling. Ik hoop dat wij de zorgen in uw Kamer hebben kunnen wegnemen.
Als u het goedvindt, zal de regeringscommissaris iets zeggen over het beslismodel in hoger beroep.
De voorzitter:
Een ogenblik nog, want er is nog een vraag van de heer Van Nispen aan de staatssecretaris.
De heer Van Nispen (SP):
We kwamen er in het wetgevingsoverleg niet helemaal uit en eerlijk gezegd wat mij betreft nu ook niet, ondanks de uitleg van de staatssecretaris. Ik wil dan toch afsluiten met een vraag. De rechtspraak en de advocatuur hebben hier ook voor gewaarschuwd. Ik zie op vrijwel alle onderdelen van dit Wetboek van Strafvordering dat de praktijk het er grosso modo over eens is. Hier en daar is er een accentverschil, net nog dat punt van de beweging naar voren en waar de rechtspraak er dan nog iets van vindt. Grosso modo is vrijwel overal gelijkluidend "nou, zo kan het wel en zo is er een goede balans gevonden", maar volgens mij op dit punt nou juist niet. Hier zijn we door de rechtspraak en de advocatuur gewaarschuwd. Hoe komt het dan dat de staatssecretaris zegt "nou, dat zie ik toch anders" en dat het dan goed zit?
Staatssecretaris Struycken:
Bij mijn weten is er niet één element waarvan rechtspraak of advocatuur zegt: dat moet anders. Het lastige van deze gedachtewisseling is dat het gaat om allerlei verschillende omstandigheden en dat aan elk van die omstandigheden een afweging ten grondslag ligt. De vraag of het totaalpakket leidt tot verschraling is dus een optelsom van afwegingen en inschattingen. Onze inschatting is dat van verschraling niet sprake zal zijn in een mate die zorgelijk is. Tegelijkertijd zijn er ook zorgen als het gaat om enkelvoudig of meervoudig hoger beroep. Dan is dat ook een afweging die te maken heeft met de capaciteitsdruk in de rechtspraak en een beoogde verbetering, dus van een verlichting van de druk. Het is dus een optelsom van keuzes die in combinatie zodanig positieve effecten hebben zonder dat de gevreesde negatieve effecten naar onze inschatting zo zwaar wegen dat andere keuzes moeten worden gemaakt. Dat zeg ik in de overtuiging dat daar waar dit in de praktijk toch spaak loopt, daar waar een verdachte helemaal alleen voor de rechter komt te staan ... Dat is dus die verdachte die misschien wel een cliënt van de heer Koops in zijn vorige leven is geweest, of juist niet eigenlijk, want hij sprak over de verdachte die geen advocaat had. Het gaat over de verdachte die alleen bij de politierechter staat en die wel in beroep gaat, maar niet op een heel onderbouwde wijze, en die dan ook in hoger beroep door onkunde, onwetendheid of overschatting daar weer alleen staat en dan voor een rechter alleen. Mijn overtuiging is dat als dat in een bepaald geval ontspoort, de strafrechters in Nederland ook binnen het nieuwe wettelijk kader in staat zijn toch te bewerkstelligen dat de benodigde rechtsbescherming er is. Ik geloof dus wel in — hoe moet ik dat zeggen? — de zelfreinigende werking, maar dat is hier geen mooi beeld. Laat ik dan zo zeggen: ik geloof wel in de rechtsbeschermende werking van het nieuwe systeem, namelijk dat de rechter, ook de appelrechter, een manier zal vinden om die rechtsbescherming op peil te houden. Het is namelijk mijn overtuiging dat dat uiteindelijk het ultieme doel is van elke rechter en appelrechter in de strafwereld.
De heer Van Nispen (SP):
Ik denk op zich ook wel dat dat het doel is van de strafrechter. Toch hebben wij hier als medewetgever te maken met een stapeling van maatregelen die ons zorgen baart. Dat begrijpt de staatssecretaris ook. Misschien heeft de heer Koops hier nog een intelligentere oplossing voor, maar mijn vraag is hierbij dan toch hoe we dit dan in de gaten gaan houden. Is dit nu ook iets dat bij de invoeringstoets al na redelijk korte tijd opnieuw bekeken kan worden? Kan er in de gaten gehouden worden of die positieve blik van de staatssecretaris terecht is, of dat er wellicht toch iets meer aandacht geschonken had moeten worden aan mijn iets zorgelijkere kijk op de zaak? Kortom, wanneer en hoe houden we dit dan in de gaten?
Staatssecretaris Struycken:
Ik denk dat dit zonder meer onderdeel zal zijn van de evaluatie. We moeten een onderscheid maken tussen de invoeringstoets en de evaluatie. Dat zijn vanuit mijn portefeuille bezien verschillende dingen. De invoeringstoets is een toets die ziet op de onbedoelde neveneffecten. De evaluatie gaat wat verder. Die toetst ook de beleidsdoelen, het beleidskompas kort gezegd. Dus dat zijn twee toetsingsmomenten. Uiteraard is het nu zo — dat is namelijk altijd zo — dat als al voortijdig blijkt dat er een groot probleem is, we dat moeten oplossen. In concreto rijst dan de vraag wat we dan anders moeten doen. Kijk, dat voortbouwend appel is al staande praktijk. Ik denk niet dat we daar snel iets in zouden moeten willen veranderen. De termijn voor het instellen van een hoger beroep is een bestaande situatie. Ik weet niet of dat de factor is of het verlengen van de termijn voor hoger beroep. Als over een aantal jaren blijkt dat die rechtsbescherming te veel op de tocht staat, kan het zo zijn dat we alsnog zouden willen besluiten tot het verlengen van de termijn. Maar ik verwacht niet dat dat het verschil zal maken. Wat dan overblijft is dat de verdachte in hoger beroep zonder advocaat kán verschijnen. Dat is een keuze. De andere keuze is de enkelvoudige afdoening als uitgangspunt in hoger beroep, niet als regel, maar als uitgangspunt. Het is namelijk enkelvoudig tenzij erom verzocht wordt, of de keuze wordt gemaakt door de betreffende rechter, dat er door meer rechters naar wordt gekeken. Dat zijn een beetje de variabelen naast het nieuwe beslismodel. Daaraan durf ik mijn vingers niet te branden, maar daar kan zo iets over gezegd worden.
De voorzitter:
Ja, zo komt de regeringscommissaris.
De heer Van Nispen (SP):
Toch nog heel kort. Zegt de staatssecretaris nou dat als die zorgen terecht zijn, dat dan blijkt bij de evaluatie — dat zal dan vijf jaar na de invoering zijn; even zonder gekkigheid, dat is dus in 2034 — en we dan eigenlijk alsnog niet zo goed weten hoe we dat dan kunnen oplossen? Dat is dan eigenlijk de conclusie die ik nu hoor.
Staatssecretaris Struycken:
Dat was niet de strekking van wat ik bedoelde te zeggen. Ik bedoelde te verhelderen dat er een onderscheid is tussen de invoeringstoets en de evaluatie. Ik bedoelde niet te zeggen dat dit pas bij de evaluatie aan de orde komt. Ik zei namelijk ook dat als er een probleem blijkt en dat breed geconstateerd wordt, we uiteraard al eerder in actie komen. Dat kan heel goed zijn ten tijde van de invoeringstoets. Het kan ook al eerder zo zijn. Dit is nou typisch ... Het zeer grote aantal strafzaken zal maken dat we een knelpunt al betrekkelijk snel zien. Dat wordt dan namelijk op grote schaal geconstateerd. Ik bedoel het dus niet vooruit te schuiven.
Het tweede element van mijn beschouwing was: de zorg is gebaseerd op een combinatie van omstandigheden. Als we afzonderlijk naar die omstandigheden gaan kijken, wat zijn dan de factoren waar je wat aan kunt doen? Vandaar mijn beschouwing op de vraag waar je wat aan kunt doen. Dan zie ik maar twee punten, als echt blijkt dat de verschraling een zorg is. Dat is: toch nadenken over de verplichte procesvertegenwoordiging voor het appel, dus een advocatenbijstand. Dat is een variabele. Een andere variabele zou het uitgangspunt voor de rechtspleging door een enkelvoudige kamer in hoger beroep zijn. Dat zijn de twee variabelen. Dat is het enige wat ik wilde constateren. Ik zeg niet dat er niks aan gedaan kan worden. Als er namelijk nou echt een structurele verschraling blijkt, dan zullen we ook over andere maatregelen moeten nadenken. Er mag namelijk geen twijfel over bestaan dat rechtsbescherming de crux is van een nieuw Wetboek van Strafvordering. Vanuit dat perspectief zullen we dus altijd moeten blijven nadenken over maatregelen om de rechtsbescherming op peil te houden, daar waar een ondergrens wordt bereikt.
De heer Koops (NSC):
Ik houd het kort. De bevoegdheid bestaat, en blijft volgens mij ook bestaan, voor het bestuur van het gerecht om een advocaat toe te wijzen of om een last te geven aan de Raad voor Rechtsbijstand om een advocaat toe te voegen. Dat lijkt me een vangnetbepaling voor de gevallen die knap lastig lijken of waarbij de verdachte in hoger beroep niet goed uit zijn woorden komt. Over deze vangnetbepaling heb ik de staatssecretaris nog niet gehoord. Mijn vraag is om erop te reflecteren.
Staatssecretaris Struycken:
Ik dank de heer Koops voor deze toevoeging. Inderdaad. De heer Koops gebruikt het woord "vangnet". Ik gebruikte dat woord net niet, maar daar gaat het wel om. Het gaat om een vangnet voor de rechtsstaat, een vangnet voor de rechtsbescherming. Dit kan daar een element van zijn.
De voorzitter:
Heel goed. Volgens mij is de beurt nu weer even aan de regeringscommissaris. Hij spreekt over het beslismodel, geloof ik. Gaat uw gang.
De heer Knigge:
Het beslismodel vormt een van de elementen van het pakket aan maatregelen dat volgens sommige Kamerleden tot een verschraling zou leiden. Heel in het algemeen gesproken denk ik dat daarvan geen sprake is. Laat ik dat vooropstellen. Kijk, dit Wetboek is een vertaling van een rechtsontwikkeling die al decennialang gaande is. We verschuiven namelijk van een puur inquisitoir model, waarin de rechter de zaak op de zitting onderzoekt, naar een model waarbij het proces zich richt op de dingen die ter discussie staan. Dat is in dit Wetboek uitdrukkelijk tot uitgangspunt genomen. Maar dat is geen fundamentele verandering van het recht zoals dat nu al lang werkt. Het is waar dat deze verandering vraagt om goeie rechtsbijstand. Het is ook heel goed dat de Kamer daar aandacht voor vraagt, denk ik. Maar het is een probleem dat ook al het bestaande recht en de bestaande procescultuur aankleeft. Het wordt niet veroorzaakt door het nieuwe Wetboek.
Ik wil daar ook het volgende bij zeggen. Hoewel de aandacht zich in het hoger beroep richt op dat wat partijen verdeeld houdt en op dat wat ter discussie staat, neemt dat niets af van het uitgangspunt dat de rechter in het proces, ook de rechter in hoger beroep, een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de juiste uitkomst van het geding. Als er wezenlijke punten niet zijn aangevoerd door de verdediging of door de officier van justitie, ligt het nog altijd op de weg van de rechter om die zelf aan te snijden en desnoods om het vonnis ambtshalve om die reden in eerste aanleg te vernietigen.
De rechter heeft ook in die zin een verantwoordelijkheid — de heer Koops wees er, dacht ik, ook al even op — om ervoor te zorgen dat als een verdachte afstand doet van dat recht en dus ter zitting verschijnt zonder raadsman, dat een weloverwogen keuze is geweest. Als blijkt dat dat niet zo is, dan heeft hij een eigen verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat er wel rechtsbijstand komt. Het is ook zo dat een rechter zich anders opstelt als een verdachte zonder raadsman komt. De rechter treedt dan als het ware compenserend op en vraagt uitdrukkelijk of de punten die niet door de niet van juridische bijstand voorziene verdachte naar voren zijn gebracht, toch geen punten zijn die voor hem spelen. Ook in die zin moet, althans in mijn ogen, dat hele beeld bijgesteld worden dat er sprake zou zijn van een enorme verschraling. Het hangt natuurlijk wel af van de wijze waarop de rechter zijn taak vervult. Wij zijn ervan uitgegaan dat de rechter zijn taak met het nodige verantwoordelijkheidsbesef zal uitvoeren en dus niet eenvoudigweg zal zeggen: er wordt niet over geklaagd, dus het hoger beroep wordt afgewezen.
Dan nu dat nieuwe beslismodel. Dat is een heel technisch verhaal. Ik zal dat proberen zo kort mogelijk af te doen. Het is op papier een enorme verschuiving, maar het sluit aan bij het voortbouwend appel. De vraag is namelijk of de beslissingen die de rechter in eerste aanleg heeft genomen in stand kunnen blijven of niet. Dat is de centrale vraag in het nieuwe beslismodel. Dat is in het bestaande beslismodel niet het geval. Daarbij gaat het om de vraag: bevestigen of vernietigen? Kan het vonnis in eerste aanleg bevestigd worden? De dogmatiek daarachter is dat je een vonnis in eerste aanleg alleen kunt bevestigen als het puntgaaf is, niet alleen wat de motiveringen betreft, maar ook wat het daaraan voorafgaande onderzoek ter zitting betreft. In 1993 oordeelde de Hoge Raad over een zaak waarin een getuige die in eerste aanleg was gehoord niet was beëdigd; althans, volgens het proces-verbaal van de zitting. De verklaring van die getuige was niet alleen door de rechtbank niet voor het bewijs gebruikt, maar was ook door het hof in hoger beroep niet voor het bewijs gebruikt. Toch werd er in cassatie over geklaagd dat die getuige niet beëdigd was en dat het hof het vonnis van de rechtbank dus niet had mogen bevestigen. De beslissingen waren allemaal in orde, maar bevestigen was hier niet nodig, want het onderzoek ter zitting was nietig. Dat leidde dan ook tot een nietig vonnis. Dat had dus niet bevestigd mogen worden; dat had vernietigd moeten worden. Het hof had best allemaal dezelfde beslissingen kunnen nemen, maar bevestigen was fout. De Hoge Raad casseerde inderdaad om die reden.
Dit leidt tot een hele formalistische benadering. Als er motiveringsgebreken in het vonnis zaten, dan moest het hof dat vonnis vernietigen, alhoewel het de beslissing helemaal tot de zijne maakte, een nieuw arrest wees en daar precies dezelfde beslissing nam. Dat is sinds de Wijzigingswet Wetboek van Strafvordering, de Wet stroomlijnen hoger beroep, in 2007 enigszins bijgesteld. Nu is het zo dat je dan wel mag bevestigen, mits je de motivering maar verbetert. Laat je dat na, dan is het hoe dan ook weer een dodelijke fout, die in beginsel tot cassatie zou kunnen leiden. Als het hof in de bewezenverklaring op onderdelen wat anders oordeelt, bijvoorbeeld "er is bewezen verklaard dat er naast zakken met geld, computers enzovoort drie lepels zijn gestolen, terwijl het niet drie lepels maar drie vorken waren", en het hof zegt "nou, dan maak ik er in de bewezenverklaring drie vorken van", dan is dat fout. Dat mag niet, want dan verander je de beslissing. Dan had je de beslissing dus niet mogen bevestigen. Je had niet alleen de bewezenverklaring moeten vernietigen, maar ook alle beslissingen die daarop gebaseerd zijn, dus eigenlijk het hele vonnis. Dat is een formalisme waar we in dit wetsvoorstel afstand van nemen en waarvan door de Hoge Raad in feite al afstand is genomen, want als je met dit soort klachten in cassatie komt, vraagt de Hoge Raad zich nu af: welk belang heeft u erbij om vernietiging van het arrest van het hof om deze reden te verlangen? Als dat belang er niet is, dan casseert de Hoge Raad niet. Hetzelfde geldt als het hof in hoger beroep dit soort fouten zou maken en zelf een arrest zou wijzen waarin bijvoorbeeld een ondeugdelijk bewijsmiddel zou staan. Dat is op zichzelf fout, maar de Hoge Raad zegt heel vaak dat er genoeg bewijsmiddelen overblijven, dat je dat bewijsmiddel weg kunt denken en dat er dus geen reden of onvoldoende belang is om te casseren. Zo gaat het ook als er ten onrechte bewezen is verklaard dat het om drie lepels gaat terwijl het drie vorken moeten zijn. Dan zegt de Hoge Raad: wat is uw belang om het hele arrest om die reden over de kop te laten gaan en de zaak opnieuw te laten behandelen bij het hof?
Eigenlijk is dit beslismodel dus ook de vertaling van een deformaliseringstendens die alweer jarenlang gaande is en waarvan je kan zeggen: als je serieus neemt dat het in hoger beroep moet gaan om datgene waar het werkelijk om gaat, namelijk of in eerste aanleg wel of niet een goede beslissing is genomen, moet je afscheid nemen van al dit soort formalistische rompslomp, zodat er voor de rechter juist ruimte komt om zich te concentreren op datgene wat er werkelijk toe doet. In mijn ogen bevordert dit dus alleen maar goede beslissingen en besluitvorming in hoger beroep. Dat wilde ik zeggen.
De voorzitter:
Dank. Dan is nu weer het woord aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Ik zou over willen gaan tot het blokje slachtoffers. Dat is een onderwerp waar vandaag door mevrouw Mutluer aandacht voor is gevraagd, en niet alleen vandaag, want wij kennen mevrouw Mutluer als iemand die elke keer weer …
De voorzitter:
Mag ik u even onderbreken? U kondigde eerder het onderwerp rechtsbijstand aan.
Staatssecretaris Struycken:
Mijn mapjes zijn in de war geraakt. Zal ik dan eerst over de rechtsbijstand praten?
De voorzitter:
U gaat zelf over de volgorde, maar dat was uw aankondiging. Het lijkt me dus prima als u die aanhoudt.
Staatssecretaris Struycken:
We kunnen het de heer Van Nispen niet aandoen dat ik dat niet doe. Nu wil het geval dat ik over de rechtsbijstand niet veel te zeggen heb. Het gaat vandaag over het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Het is inderdaad een belangrijke vraag wat de effecten daarvan zullen zijn op de mate waarin er rechtsbijstand moet worden verleend door een sociaal advocaat, met name in de sfeer van het strafrecht. Het werd eerder vandaag al in herinnering gebracht dat ik de toezegging heb gedaan dat die effecten in kaart worden gebracht. Ik zeg daarbij: uiteraard. Het gaat dan om de effecten op de inzet van gefinancierde rechtsbijstand als gevolg van de wijzigingen in de nieuwe strafprocedure, meer specifiek in verband met de beweging naar voren. Daarbij hebben we al geconstateerd dat de rechtsbijstand van advocaten opportuun is, ook bij de zogenaamde niet-gedetineerde of niet-gehechte verdachten. Dat wordt in kaart gebracht.
Morgen vindt een derde overleg met de Nederlandse orde van advocaten plaats, precies met dit doel, dus om te inventariseren of er effecten zijn op de mate waarin een strafrechtadvocaat in de toekomst op basis van een toevoeging rechtsbijstand moet verlenen. Deze effecten brengen wij in kaart in de loop van dit jaar, met hulp van een extern bureau. Dat zou kunnen leiden tot nadere besluitvorming hierover.
Het debat van vandaag ging echter in belangrijke mate niet over het nieuwe Wetboek van Strafvordering en de effecten daarvan, maar over de staat van de sociale advocatuur op dit moment. U weet dat daar grote zorgen over bestaan, ook bij mij. U weet ook dat ik mij in de afgelopen maanden herhaaldelijk heb uitgelaten over het belang van de gefinancierde rechtsbijstand voor onze rechtsstaat. Daar hoeft dus geen twijfel over te bestaan. Dan hebben we het meer concreet over het rapport van de commissie-Van der Meer II dat onlangs is verschenen. Dat advies over maatregelen die thans nodig zijn, bespreek ik met uw Kamer tijdens het commissiedebat hierover, op 1 april aanstaande. Voordien zal ik een eerste reflectie op de bevindingen van de commissie-Van der Meer II aan uw Kamer sturen.
De heer Van Nispen (SP):
In het vorige blok zei de staatssecretaris nog zo mooi dat rechtsbescherming de crux is van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Nou hebben we het over rechtsbescherming, de toegang tot het recht en de sociaal advocaat, die daarvoor zo belangrijk is, en dan is het wel heel beknopt. De staatssecretaris zegt: ik heb toegezegd dat we in kaart gaan brengen wat de gevolgen zijn van het nieuwe Wetboek van Strafvordering voor het aantal punten en de vergoedingen. Het zou nogal wat zijn als de staatssecretaris dat niet had toegezegd. Dat is nogal evident. Dat hoort er gewoon bij, natuurlijk.
Mijn punt is: als we zo doorgaan, is de vraag of we dan nog wel sociaal advocaten hebben. De staatssecretaris wekt de indruk dat hij voor die beroepsgroep vecht als een leeuw. Maar is dat ook echt zo? Wat heeft hij tot nu toe gedaan met het rapport van de commissie-Van der Meer II? Het is vijf over twaalf; dat weet de staatssecretaris volgens mij als geen ander. De hele concrete vraag die ik hem nu even als eerste wil stellen, is tot wanneer hij claims kan indienen voor de Voorjaarsnota. De reden dat ik er vandaag over begin, is namelijk dat ik niet zeker weet of ik twee weken kan wachten. Ik vrees dat ik dan het antwoord krijg dat de onderhandelingen eraan kwamen, dat de claims al moesten worden ingediend en dat dus ik te laat ben. Dat gaat mij niet overkomen. Vandaar deze concrete vraag. Tot wanneer kan dit? Of heeft de staatssecretaris dit al gedaan? Dat zou ook kunnen.
Staatssecretaris Struycken:
De geldvraag, de dekkingsvraag, vergt eerst een aantal beleidsmatige keuzes. Dat is de eerste stap. Die beleidsmatige keuzes en de situatie van het heden bespreken we op 1 april. Voordien zal ik mijn eerste reflectie geven, zodat we op 1 april met uw Kamer van gedachten kunnen wisselen over wat wel en niet verstandig is en de financiële consequenties daarvan. Ik ga daar niet op vooruitlopen. Vandaag spreken we over de toekomst. De zorgen over het heden zijn terecht nog veel groter, maar die zijn niet vandaag aan de orde. Die bespreken we op 1 april.
De heer Van Nispen (SP):
Ik betwist echt dat je het op dit punt niet over de zorgen van het heden kunt hebben. Als we straks geen sociale advocatuur meer hebben, dan hebben we helemaal niks aan de beweging naar voren, want dan komt er zo ongeveer geen rechtsbescherming meer voor in dat nieuwe Wetboek van Strafvordering. Het is dus wel degelijk relevant.
Voorzitter, ik kreeg geen antwoord op mijn vraag en daarom stel ik die opnieuw. Ik weet niet of ik wel kan wachten tot 1 april. De staatssecretaris zegt dat we dan een debat hebben. Dat klopt. Dat staat geagendeerd, maar dat zou eigenlijk vorige week zijn. Toen had de staatssecretaris een agendaverplichting en kon het niet doorgaan. Anders hadden we dat debat vorige week al gehad. Nu komt dat debat drie weken later, helaas, maar dit komt er tussendoor. Dit is voor mij de gelegenheid om te zeggen: ook voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering is de toegang tot het recht, de rechtsbescherming, de beroepsgroep van de sociale advocatuur, zo belangrijk dat ik er vandaag over begin. Als de staatssecretaris dat niet wil, dan mag dat, maar dan wil ik wel antwoord op de vraag tot wanneer de staatssecretaris bij de ministerraad of bij de minister van Financiën — of weet ik hoe dat precies werkt via de lijnen die er zijn — claims kan indienen voor de Voorjaarsnota om de beroepsgroep die dat zo hard nodig heeft, zo snel mogelijk de reddingsboei toe te werpen?
Staatssecretaris Struycken:
Het is duidelijk dat wij op zoek moeten naar geld op het moment dat we hebben vastgesteld welke keuzes we gaan maken in antwoord op het rapport van de commissie-Van der Meer. Over de besluitvorming en de voorbereiding van de besluitvorming van het voorjaarsoverleg doe ik geen mededeling, net zo min als andere leden van dit kabinet. Het is echter wel mijn verwachting dat wij voor de zomer duidelijkheid hebben over wat we kunnen gaan doen om de — ik zoek het woord; de netelige situatie, nee, er is een ander woord — nijpende situatie binnen de sociale advocatuur te adresseren. Laten we dus op 1 april eerst spreken over de keuzes die we maken. Ik verwacht dan voor de zomer de financiële gevolgen daarvan en de dekkingsmogelijkheden in kaart te hebben.
De heer Van Nispen (SP):
Iedereen weet dat "voor de zomer" te laat is om nog iets te repareren in de Voorjaarsnota en de begroting van dit jaar. Dat weten we allemaal. Ik heb er geen verstand van hoe die lijnen precies lopen, maar dit weet ik wel. Dit is de staatssecretaris Rechtsbescherming; formeel van Justitie en Veiligheid, maar hij laat zich volgens mij graag staatssecretaris Rechtsbescherming noemen. Dat is wel een titel die je moet verdienen. Ik wil zien dat deze staatssecretaris ervoor gaat knokken, maar ik heb dat nog niet gezien. De staatssecretaris heeft dat rapport al best een poosje. Volgens mij had hij het veel eerder dan dat het formeel werd aangeboden en gepresenteerd. De staatssecretaris wist dus wat erin stond. Het kan geen verrassing zijn dat het geld ging kosten. Volgens mij was 40 miljoen voor iedereen een meevaller. Het was minder dan waar rekening mee was gehouden. Ik vind het echt onbestaanbaar dat we hier vandaag staan en dat de staatssecretaris nog steeds niet weet wat hij daarvan over gaat nemen, wat het wat hem betreft mag kosten en wat hij in gaat dienen als claim bij de onderhandelingen over de Voorjaarsnota. Ik ben niet geïnteresseerd in de uitkomst, maar ik wil wel een staatssecretaris zien die hiervoor knokt en die vandaag tegen mij zegt: meneer Van Nispen, op 1 april bent u nog op tijd, want dan hebben we het nog steeds over de Voorjaarsnota. Maar zelfs dat hoor ik niet van deze staatssecretaris en dat vind ik echt teleurstellend.
Staatssecretaris Struycken:
Het verbaast me dat de heer Van Nispen niet geïnteresseerd is in de uitkomst, want daar gaat het om. Die uitkomst heb ik u aangekondigd voor de zomer. Voor de zomer kan ik u melden of en waar we geld hebben gevonden. Dat is alles wat ertoe doet. Als u van mij wilt weten of ik ervoor vecht, dan zeg ik: ja, dat is deels achter de schermen, dus daar doe ik geen mededeling over. Dat is ook niet nodig. Laten we op 1 april doorspreken over de verstandige koers naar de toekomst toe. Op die basis kunnen we dan constateren hoeveel geld er nodig is. Dan kan ik op die basis op zoek naar dekking.
De voorzitter:
Echt afrondend, want het wordt anders een herhaling van zetten.
De heer Van Nispen (SP):
Dit is het allerlaatste, voorzitter, mijn conclusie. Ik vind het echt teleurstellend dat deze staatssecretaris Rechtsbescherming — ik laat die flauwe sneer even, want zo bedoelde ik die natuurlijk niet — zich vandaag niet heeft voorbereid op het voeren van de inhoudelijke discussie en dat hij die vooruitschuift, met als risico dat we straks gewoon kansloos zijn bij de Voorjaarsnota. Ik vind dat onacceptabel. De rest slik ik even in.
Staatssecretaris Struycken:
Dit debat wordt voortgezet op 1 april, in het commissiedebat. Dat is het juiste moment. Dan kunnen we dat ook doen op basis van mijn initiële reactie op de commissie-Van der Meer.
Ik stel voor dat ik doorga. Nou hoop ik dat op uw lijstje het volgende blokje "slachtoffer" is.
De voorzitter:
Dat klopt. Gaat u daarmee verder.
Staatssecretaris Struycken:
Ik was begonnen met mijn complimenten aan mevrouw Mutluer, omdat zij steeds weer aandacht vraagt voor de slachtoffers, en dat is terecht. Daarmee staat zij in een traditie van ook andere Kamerleden. Die traditie heeft ertoe geleid dat wij in de afgelopen jaren de positie van het slachtoffer in ons strafproces op een hele andere manier zijn gaan zien en daar veel meer basis aan hebben verleend. Dat is mede in het licht van Europese richtlijnen. Het is mij duidelijk geworden dat wij in Nederland vooroplopen, maar desalniettemin moeten we daarnaar blijven kijken.
De zorg die mevrouw Mutluer uitsprak, ziet op de uitoefening van het spreekrecht en de verbeteringen die daar mogelijk zijn. Dan gaat het eigenlijk niet zozeer over de nieuwe wet, en ook niet over de huidige wet, want die is wel duidelijk, maar meer over de wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven in de praktijk. Het is voor mij evident dat de wettelijke rechten van de slachtoffers gerespecteerd moeten worden. Daar waar blijkt dat dat tekortschiet, ga ik in gesprek met de diverse partijen, de ketenpartners, om te zorgen dat dat nog gebeurt. Als dat uitvoeringsconsequenties heeft, moet ik die natuurlijk daarin betrekken. Die heb ik nu niet in beeld, maar het is duidelijk dat we daaraan moeten blijven werken.
De heer El Abassi (DENK):
Ik hoorde net het antwoord van de staatssecretaris met betrekking tot sociale advocatuur. De indruk werd bij mij gewekt dat de staatssecretaris twee dingen uit elkaar wil trekken: waar we in de huidige situatie van de sociale advocatuur al last van hebben en de situatie in de toekomst door de wijzigingen die nu via de wet plaatsvinden. Daarmee lijkt hij die twee dingen uit elkaar te halen, maar dat is niet wat de Nederlandse orde van advocaten zegt. Die waarschuwt en zegt dat de verdachte dreigt te moeten inleveren ten faveure van de stroomlijning van het strafproces. "Concreet betekent dit dat een verdachte binnen zeer korte tijd, binnen een maand na de procesinleiding, moet aangeven welke getuigen hij wil horen. Die termijn is erg krap en veronderstelt dat de verdachte zeer vroeg zich verdiept in het dossier, met behulp van een advocaat. In de praktijk hebben de meeste verdachten in het opsporingsstadium echter nog geen raadsman, zeker niet wanneer ze vastzitten. De NOvA en de rechtspraak signaleren dat als er onvoldoende wordt geïnvesteerd in rechtsbijstand, de rechter in feite meeprocedeert om de ongelijkheid te compenseren. Dit schuurt met het beginsel van equality of arms tussen Openbaar Ministerie en de verdediging."
Dus het feit is dat er een tekort is aan sociale advocatuur. Daar zijn al problemen; mensen worden niet goed genoeg ondersteund. En dan komt er nog zo'n wet die ten nadele is van in dit geval de verdachte. Die twee dingen zijn dan toch niet uit elkaar te trekken, zou ik de staatssecretaris willen vragen.
Staatssecretaris Struycken:
Ik ga het toch ontrafelen en uit elkaar trekken in dit antwoord, in verschillende elementen. Wat geconstateerd is en naar voren is gebracht door de verschillende beroepsorganisaties, met name de Nederlandse orde van advocaten, is dat die beweging naar voren alleen maar goed werkt als meer dan thans het geval is, de verdachte wordt bijgestaan door een advocaat, omdat alleen dan te verwachten is dat gebruikgemaakt zal gaan worden van de bevoegdheden om al in een eerdere fase onderzoekshandelingen te laten verrichten en ook getuigen te horen. Ik zie dat als onderdeel van een advies: wil je die beweging naar voren een succes laten zijn, dan moet je ook voorzien in adequate rechtsbijstand. Dat is genoteerd. Mede op die basis heb ik ook gezegd dat we ervoor moeten zorgen dat al eerder in meer gevallen voldoende rechtsbijstand beschikbaar is. Dat is één.
Het tweede is dat er dan wel voldoende sociaal advocaten moeten zijn en dat die ook vanuit de gesubsidieerde rechtsbijstand, waar daar recht op is, beschikbaar moeten worden gesteld. Dat is dus een kwestie van aanpassing van regelgeving, maar ook van waarborgen van voldoende sociaal advocaten die die strafrechtsbijstand kunnen verlenen. Daar zit de link tussen het een en het ander. Maar de zorgen die door de NOvA zijn verwoord in verband met het nieuwe Wetboek van Strafvordering zien op die nieuwe procedure en op het nieuwe kader. Daarvan heb ik gezegd: uiteraard moet er worden geanalyseerd in hoeverre het nieuwe Wetboek van Strafvordering ertoe leidt dat een advocaat meer tijd moet gaan besteden aan de procedure. Dat is een vraag. Het kan ook zijn dat de advocaat eerder in de procedure tijd besteedt, maar dat dat wordt gecompenseerd door minder tijd te besteden in latere instantie. Dat kan zijn. Maar dat zijn we aan het onderzoeken. Dat onderzoek is al gaande en moet zeker voltooid worden. Dan moet het zich vertalen in aanpassing van het aantal punten dat een strafrechtadvocaat krijgt voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het kan ertoe leiden dat er meer punten worden toegekend voor de bijstand in strafzaken dan thans het geval is, naast de aanpassingen in het aantal punten die op basis van commissie-Van der Meer II zullen worden doorgevoerd.
De voorzitter:
Meneer El Abassi, we zitten eigenlijk al in het volgende blok.
De heer El Abassi (DENK):
Ik hoor de staatssecretaris over dingen die kunnen. Maar we zouden het moeten omdraaien. We zouden eerst op zoek moeten gaan naar geld. We hebben inderdaad een andere knop waar we ook aan kunnen draaien, want we kunnen zeggen: we proberen het een en ander te vervroegen. Maar je zou ook die termijn van een maand, waarbinnen gereageerd moet worden, langer kunnen maken, zodat de verdachte meer tijd heeft in het proces. Dat hoor ik de staatssecretaris ook niet zeggen.
Staatssecretaris Struycken:
Dit ziet volgens mij op het punt dat gaat gelden dat je, nadat de procesinleiding is uitgebracht, binnen een maand verzoeken tot het horen van getuigen moet doen. Na ommekomst van die maand kun je alsnog die verzoeken doen. Er wordt dan alleen een ander criterium gehanteerd om te beoordelen of het verzoek moet worden toegewezen, namelijk het zogenaamde noodzakelijkheidscriterium. Vandaar dat je zou kunnen zeggen: die bijstand van de advocaat moet er zo vroeg mogelijk zijn, om te voorkomen dat de verdachte pas een maand nadat de procesinleiding is uitgebracht rechtsbijstand krijgt, want dan gaat een strenger criterium gelden voor de toewijzing van onderzoeksverzoeken van de verdachte. Dat is dat element van die maand. Nogmaals, die termijn van een maand, die pas gaat gelden vanaf het uitbrengen van de procesinleiding, staat er niet aan in de weg dat verzoeken worden toegewezen, maar ze worden anders beoordeeld. In het bredere kader is het dus van belang dat verzoeken tijdig worden gedaan. De hele insteek van de beweging naar voren is dat verdachten en anderen worden gestimuleerd om die verzoeken al te gaan doen voordat de procesinleiding wordt uitgebracht. Dat is daar onderdeel van. Dan doet het probleem zich minder snel voor. Maar dat is, denk ik, de link die gelegd is met de termijn van één maand. Ik voeg daar nog aan toe — dat wordt me ingefluisterd — dat die termijn in de toekomst dus langer is dan de termijn die thans geldt. In zekere zin zit daar dus een versoepeling in. Ik zie dus niet dat er een verband is tussen de staat van de sociale advocatuur nu en deze aanpassing in het proces van strafvordering.
De voorzitter:
Afrondend, de heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Mijn laatste vraag, voorzitter. De staatssecretaris heeft het over het proces naar voren toe trekken, als ik dat goed heb begrepen. Tegelijkertijd zie ik een beweging de andere kant op, bijvoorbeeld als het gaat om de officier van justitie, die normaal 90 dagen krijgt. Maar de officier van justitie krijgt meer regie in het vooronderzoek. De verplichting vervalt om bij een in voorlopige hechtenis verkerende verdachte de zaak binnen 90 dagen op de zitting te brengen. Daar zie je een beweging de andere kant op. De officier van justitie krijgt dus juist meer ruimte. We willen alles naar voren halen. Dat doen we ten nadele van de verdachte. Maar als we het hebben over het OM, dan versoepelen we het weer. Vindt de staatssecretaris dit eerlijk?
Staatssecretaris Struycken:
Dit heeft volgens mij geen betrekking meer op de sociale advocatuur.
De voorzitter:
Nee, en dit is ook eerder in een ander blok besproken. Ik vind het ook ingewikkeld worden. Nu lopen er heel veel dingen door elkaar en dit gaat niet meer over de sociale advocatuur, inderdaad.
De heer El Abassi (DENK):
Sorry, maar het ging om het naar voren trekken van het proces. We willen dat zo vroeg mogelijk doen. De staatssecretaris heeft dat meerdere malen als antwoord gegeven. Daar wil ik op inhaken. Als we alles naar voren willen trekken, waarom doen we dat dan niet ook voor de officier van justitie, die zich normaal aan de 90 dagen moet houden? Want daar maken we een beweging de andere kant op. Dat is volgens mij niet eerder aan bod gekomen.
Staatssecretaris Struycken:
We spraken over de sociale advocatuur en de gevolgen van de beweging naar voren voor de behoefte aan bijstand door een advocaat. Die beweging naar voren als zodanig heb ik in mijn eerste blok besproken. De positie van de officier van justitie staat in dat kader helemaal los van de sociale advocatuur.
De voorzitter:
Het hele eerste blok ging over de beweging naar voren.
De heer El Abassi (DENK):
Dan kan ik niet anders dan constateren dat we voor de verdachte een beweging naar voren maken, maar in het geval van de officier van justitie maken we de beweging andersom, achteruit. Dat is wat ik constateer.
Staatssecretaris Struycken:
Ik kan die conclusie helemaal niet doorzien. Die kan ik niet omarmen.
De voorzitter:
Mevrouw Mutluer. Dan gaat het weer over de slachtoffers.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Mag ik het weer over slachtofferrechten hebben, voorzitter?
De voorzitter:
Ja, graag, want dat is het onderwerp waar we eigenlijk bij waren gebleven. Gaat uw gang.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik vind onze Justitie en Veiligheid zelf altijd heel dadergericht, met harder straffen. Maar we mogen de slachtofferrechten nooit en te nimmer uit het oog verliezen. Ik heb een vraag gesteld over spreekrechtwaardige zaken waarbij het slachtoffer dat spreekrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Ik weet dat ik in het verleden ooit een motie heb ingediend om bij spreekrechtwaardige feiten slachtoffers altijd de mogelijkheid te geven om te spreken tijdens een OM-hoorgesprek. Ik weet dat die motie het toen niet heeft gehaald en niet werd uitgevoerd. Daarom beperkte ik mij nu in mijn bijdrage tot de strafbeschikkingen, ook naar aanleiding van datgene wat Fonds Slachtofferhulp ons meegaf: bij 435 zaken die spreekrechtwaardig waren, is toch een strafbeschikking opgelegd, terwijl het bij enkele ernstige zaken misschien logischer was geweest als die zouden zijn doorverwezen naar de rechter, waarbij het slachtoffer dus ook spreekrecht zou hebben. Dat heeft me verrast. Als je nu kijkt naar de beweging die het OM maakt om meer strafbeschikkingen op te leggen, dan zie je dat dat op enig moment mogelijk ten koste gaat van slachtoffers. Concreet is mijn vraag dus: als de praktijk daadwerkelijk afwijkt van de regels, moet je die regels dan niet gewoon aanpassen in de wet en afdwingbaar maken, bijvoorbeeld bij de tweede aanvullingswet? Ik maak de vraag heel concreet. Ik zie een zorgelijke ontwikkeling. Wat vindt de staatssecretaris ervan? Kunnen we dat anders regelen in de tweede aanvullingswet?
Staatssecretaris Struycken:
Meer in het bijzonder gaat het dan over de wijze waarop nu uitvoering wordt gegeven aan de regels en de richtlijnen voor het aangaan van strafbeschikkingen, juist als het delicten betreft waarbij een slachtoffer spreekrecht heeft. Dat betreft dus de uitvoering in de huidige praktijk. Maar mevrouw Mutluer koppelt het ook aan de vormgeving van regelgeving naar de toekomst toe, in het bijzonder voor de strafbeschikking. Die is inderdaad onderdeel van de tweede vaststellingswet. Die maakt onderdeel uit van de bredere herziening, waar de minister straks ook nog iets over zal gaan zeggen. Het element van de slachtofferrechten is daar evident een prominent onderdeel van, zowel bij de beoordeling van de huidige praktijk als bij de vormgeving van de strafbeschikking in de toekomst.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Deelt de staatssecretaris mijn zorg?
Staatssecretaris Struycken:
Ik vind het van belang dat de afspraken, de regels en de richtlijnen die gesteld zijn wat betreft de positie van slachtoffers ook in de praktijk tot uitvoering komen. Dat zijn gewoon de afspraken en de regels die we met elkaar hebben afgesproken, dus die moeten ook uitgevoerd worden. Ik vind het zorgelijk als blijkt dat er een substantieel aantal … U noemde een aantal van 476, als ik me niet vergis. Dat klinkt als een groot aantal en strikt genomen is het dat ook, maar in relatie tot het totaal aantal zaken is het, denk ik, een betrekkelijk klein percentage. Desalniettemin gaat het om een groot aantal betrekkelijk ernstige situaties, want het zijn per definitie situaties waarin de positie van het slachtoffer een bepaalde mate van erkenning verdient, zoals we ook in onze regels hebben neergelegd.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Samen met de SP-collega kom ik nog met een motie ten aanzien van strafbeschikkingen. Eigenlijk wil ik de staatssecretaris de toezegging ontlokken om te kijken of we hier bij de tweede aanvullingswet nog iets op kunnen bedenken. Is hij daartoe bereid?
Staatssecretaris Struycken:
Ik ben er in ieder geval toe bereid om deze problematiek terug te laten komen in de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid. Uw Kamer besteedt in het kader van het commissiedebat Slachtofferbeleid geregeld aandacht aan de positie van slachtoffers. Dat mag best vermeld worden, want alleen al door dat commissiedebat is er structureel aandacht voor de positie van het slachtoffer. Dat reflecteert zich ook in de regelmatige updates voor de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid. Er zal er een verschijnen in juni van dit jaar. Daarin geven we dus eigenlijk een totaalbeeld van de positie van het slachtoffer en daarin zal dit zeker worden meegenomen. Tegelijkertijd verwacht ik dat het nadenken over de vormgeving van de strafbeschikking uiteraard mede dit element zal omvatten; dat kan bijna niet anders. Het is een kernelement van de problematiek.
De voorzitter:
Als het echt een vervolg is.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Er komt nog een rondetafelgesprek en een debat over strafbeschikking. We gaan juni afwachten, maar weet dat wij gaan overwegen om bij de tweede aanvullingsset eventueel met nieuwe voorstellen te komen. Ik laat het echter even afhangen van de komende ontwikkelingen en de gesprekken die we nog gaan voeren.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Struycken:
Ik noemde dus de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid en die was ik voornemens te gaan noemen in reactie op het verzoek van de heer Koops om na te gaan denken over een doorverwijzingsbevoegdheid. Dat gaat dus over situaties waarin het slachtoffer in het kader van de strafprocedure een schadeclaim indient, maar de zaak te complex is voor de strafprocedure en het slachtoffer dan moet terugvallen op een civiele procedure. Laat ik vooropstellen dat we ons ervoor moeten inspannen om ervoor te zorgen dat slachtoffers in het kader van die strafprocedure makkelijker hun schade vergoed kunnen zien. Een kernelement van onze benadering om dat te verbeteren is dat we onderzoeken in hoeverre we die schadevergoeding kunnen gaan normeren en standaardiseren, zodat in veel minder situaties dan thans het geval is de vordering van het slachtoffer niet ontvankelijk wordt verklaard. Dat zal het probleem al in belangrijke mate verkleinen. Daar wordt door de rechtsspraak onderzoek naar verricht en deze onderzoeksresultaten zullen meegenomen worden in de juniversie van de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid.
Ik wil dan ook aandacht gaan besteden aan het voorstel dat de heer Koops heeft gedaan. Ik vind het een interessante gedachte: de doorverwijzingsmogelijkheid voor de strafrechter naar de civiele rechter. Dat vind ik met name omdat dat voor het slachtoffer een aantal nogal substantiële hordes wegneemt. Die hordes liggen met name besloten in het moeten uitbrengen van een dagvaarding, in griffierechten en dergelijke. Vanuit dat perspectief zal ik die doorverwijzingsbevoegdheid nader onderzoeken. Ik maak wel een voorbehoud voor de andere aspecten: de tenuitvoerlegging, dus het verhaal, van een eventuele schadeactie. Het overige kader dat van toepassing is wanneer nu in het kader van een strafprocedure een schadevergoeding wordt toegekend: ik weet niet of dat alles ook mogelijk zou kunnen zijn na doorverwijzing naar een civiele procedure. Ik denk echter dat het wegnemen van de horde van de dagvaarding en alles wat daarbij komt kijken, al een hele belangrijke verbetering zou kunnen zijn. Op die basis neem ik dit graag mee.
De heer Koops (NSC):
Toch laat ik hier het woord "schadevergoedingsmaatregel" even vallen. Is dat nou precies waar de staatssecretaris het oog op heeft? Denkt u dat dat sowieso geen mogelijkheid is? Dat is namelijk natuurlijk wel waar het om gaat: dat er een incassomanier bestaat waarvoor het slachtoffer geen zorg heeft.
Staatssecretaris Struycken:
Met deze toevoeging worden de uitvoeringsconsequenties wel een stuk substantiëler. Dan gaat het namelijk niet alleen meer over het wegnemen van de formele heuvel van het moeten hebben van een advocaat om een dagvaarding te kunnen uitbrengen, met griffierechten en dergelijke. Dan wordt het veel meer. Dan wordt het ook zo dat het slachtoffer het hele instrumentarium van een voorschot, bijstand bij verhaal en dergelijke ter beschikking krijgt. Dan wordt die doorverwijzing naar de civiele rechter veel meer dan alleen maar het wegnemen van die formele hobbel. Daar maak ik wel uitdrukkelijk een voorbehoud bij. Ik kan me daar nu niet aan committeren. Ik wil niet meer zeggen dan dat we het verbeteren van de mogelijkheden voor slachtoffers om hun schade vergoed te krijgen binnen een strafprocedure, maar eventueel ook daarbuiten, en het verbeteren van die mogelijkheden, geheel of ten dele, gaarne gaan onderzoeken. De doorverwijzigingsmogelijkheid als zodanig zullen we daarin meenemen.
De heer Koops (NSC):
Om dat heel helder te krijgen. Ik ben overigens heel blij met de reactie die ik zojuist hoorde, hoor. Dat is even het punt niet. De staatssecretaris kondigt onderzoek aan naar de uitvoeringsconsequenties van de schadevergoedingsmaatregel, maar kan dat dan wel worden meegenomen in dat onderzoek? Wat zijn de consequenties van het toepasselijk laten zijn van de schadevergoedingsmaatregel? En dat al dan niet met een voorschot, want dat kan je ook doen zonder voorschot.
Staatssecretaris Struycken:
Het onderzoek ziet op het standaardiseren en normeren. Het ziet dus op normbedragen en dat is een ander heel belangrijk element, want dan kan er veel meer binnen de strafprocedure worden afgehandeld met alle verwante maatregelen ten voordele van het slachtoffer. Dit betreft situaties waarbij er toch verwezen moet worden naar de civiele rechter. We zullen dat in die zin onderzoeken dat we het onderdeel zullen laten zijn van onze eigen analyses in het kader van de meerjarenagenda. En dan zullen we ook aandacht besteden aan de gevolgen van de volledige bescherming van slachtoffers, zoals die thans bestaat wat het schadeverhaal betreft binnen de strafprocedure. We zullen uiteraard meenemen in hoeverre die consequenties ook verbonden kunnen worden aan die civiele procedure na doorverwijzing.
Dat is in feite onderdeel van het rapport van de commissie-Donner van enige tijd geleden. Als ik me niet vergis, is dat rapport verschenen mede op basis van een verzoek van de heer Ellian, maar ik kan me vergissen. Ik vergis me niet, zie ik! Daarvan weten we dat we daarnaar moeten blijven kijken, maar we kennen ook het getal dat daarbij hoorde. Als ik het over de uitvoeringsconsequenties heb, gaat het ook juist over het onderwerp dat we net bespraken. Maar de nuance die nog werd aangebracht, is: al dan niet een voorschot. Dus dat zijn allemaal modaliteiten die in de uitvoering en in de kosten meegenomen moeten worden. Ik reageerde vooral op de suggestie die u uitdrukkelijk deed zonder deze toevoegingen over het wegnemen van de formele hobbel door doorverwijzing.
De heer Ellian (VVD):
Kort op dit punt. Nee, de commissie-Donner zou te veel eer zijn voor mij. De commissie-Donner vloeide voort uit een motie van een collega, want ik was toen nog geen Kamerlid.
Ik ben in tegenstelling tot collega Koops helemaal niet blij met dit antwoord. Ik neem het de staatssecretaris geenszins kwalijk, maar dat rapport van de commissie-Donner is een heel degelijk rapport met hele duidelijke aanbevelingen. Het is eigenlijk een soort palet aan ... Dat rapport ligt er nu al vier jaar. De commissie adviseerde om te kijken naar een aparte aftakking binnen het strafproces, namelijk dat bijvoorbeeld een aantal civiele rechters de beoordeling doen van die vordering. Nou, dat wilde de rechtspraak niet. Enfin, ik ben helemaal niet blij met dit antwoord, want hier wordt al heel lang over gesproken. Volgens mij hebben de collega's Van Nispen en Sneller er ook weleens naar gevraagd.
Wat nu? De staatssecretaris is het aan het onderzoeken, maar volgens mij moeten we met elkaar afspreken wanneer er concrete voorstellen komen om uiteindelijk het stelsel van schadevergoeding voor slachtoffers te verbeteren, te veranderen. Dat is een uitgangspunt dat hier in de Kamer ook is vastgelegd.
Staatssecretaris Struycken:
Die voorstellen komen dus in de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid. We hebben een meerjarenagenda en in juni komt daar een nieuwe versie van. Dan gaan we verder in op de concrete stappen die we gaan zetten om de positie van het slachtoffer te verbeteren.
Het rapport van de commissie-Donner is niet van tafel en het is ook niet helemaal niet uitgevoerd. Een aantal van de maatregelen uit het rapport van de commissie-Donner zijn al doorgevoerd. Een aantal andere zijn nog niet uitgevoerd, mede gezien de financiële consequenties. Maar we blijven ernaar kijken en we komen er in juni op terug.
De voorzitter:
Kunnen we nu door naar het jeugdstrafrecht?
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter, dat zou ik graag willen, maar er ligt nog een andere pregnante kwestie: de afdwingbaarheid van de slachtofferrechten. Daar hebben we over gesproken bij het eerste wetgevingsoverleg. Dat is een belangrijke, maar ook best wel lastige kwestie. Uit het debat dat eerder vandaag plaatsvond, bleek al dat daarvoor een beeld nodig is van de rechten waarover we het hebben en hoe we daar op passende wijze een vorm van — ik ga toch het woord gebruiken — sanctie of gevolg aan kunnen verbinden. Ik heb al kenbaar gemaakt dat ik het belang daarvan onderken en dat we bezig zijn met een verkenning over wat daarbij mogelijk is. We hebben daarover afstemming met de ketenpartners. Eventuele wijzigingsvoorstellen die ertoe strekken de slachtofferrechten meer tanden te geven — ik noem het maar even zo — kunnen deel gaan uitmaken van de tweede aanvullingswet. Ik merk daar nog bij op dat we ook oog moeten hebben voor Brussel, omdat ook in Europa gewerkt wordt aan een nieuwe richtlijn voor de bescherming van slachtoffers in de strafprocedure. Die zal uiteraard ook medebepalend zijn voor de vormgeving van de positie van slachtoffers.
Voorzitter. Daarmee ben ik bijna bij het eind gekomen van dit blokje over slachtoffers.
De voorzitter:
Ja? Was dit het einde? Of was het een anticiperende opmerking over de interruptie van mevrouw Mutluer?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Er komt nog iets! Ik heb in mijn eigen bijdrage een suggestie gedaan voor een zelfstandig oproepingsrecht voor slachtoffers, met dezelfde oproepingsvereisten voor verdachten. Je merkt namelijk dat slachtoffers vaak wel graag naar de zitting willen, maar niet zijn uitgenodigd. Of ze wisten er niet van, terwijl ze wellicht wel hadden kunnen en willen spreken. Ik realiseer me dat dit een vergaande suggestie is, maar mijn concrete vraag was: hoe kijkt de minister daartegen aan? Hij kan nu waarschijnlijk zeggen: ik neem het in juni mee in de Kamerbrief over slachtofferbeleid. Dat kan, maar ik wil in ieder geval een reactie van de minister, want daar is hij niet op ingegaan.
De voorzitter:
U bedoelt de staatssecretaris.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ja.
Staatssecretaris Struycken:
Ik doorzie niet precies genoeg wat dit behelst, ook niet in de uitvoering ervan. Het principe is duidelijk. Wij vinden allemaal dat slachtoffers goed beschermd moeten worden. We zijn het er volgens mij in belangrijke mate over eens dat het slachtoffer geen procespartij moet worden. Dat zou de dynamiek van de strafprocedure radicaal veranderen. Dat past niet in onze strafvordering. Maar we zijn het over beide punten eens. Het gaat nu over het eerste punt, namelijk dat we de positie van het slachtoffer zo veel als mogelijk moeten beschermen. Dat principe is duidelijk. De pijn zit in de uitvoering. Dat heeft altijd ook een kostencomponent. Trouwens, dat is niet altijd zo. De uitvoering kent een praktische component en een kostencomponent. De precieze impact van het voorstel of de suggestie van mevrouw Mutluer kan ik nu niet helemaal doorzien. Maar het is evident dat deze suggestie aandacht verdient bij de meerjarenagenda.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dat zie ik dan als toezegging. Ik ben het namelijk met de staatssecretaris eens dat slachtoffers geen derde procespartij moeten worden, maar ik wil wel dat de praktijk van het uitnodigen van slachtoffers wordt verbeterd. Ik zie het als toezegging dat de suggestie van een onafhankelijk oproeprecht zal worden bekeken en dat we hierover terugkoppeling zullen ontvangen. Als dat wordt toegezegd, neem ik daar nu genoegen mee.
Staatssecretaris Struycken:
Die toezegging doe ik graag.
De voorzitter:
Dan gaan we nu naar het jeugdstrafrecht.
Staatssecretaris Struycken:
Mevrouw Mutluer had daar ook een vraag over, namelijk waarom we niet uitdrukkelijk in de wet hebben vastgelegd dat vrijheidsbeneming bij jeugdige verdachten een ultimum remedium is. Het uitgangspunt is inderdaad dat een jeugdige verdachte zijn proces in vrijheid mag afwachten en dat voorlopige hechtenis alleen mag worden toegepast als het niet anders kan. Dit ultimumremediumbeginsel volgt onder meer uit artikel 10 van de Europese richtlijn uit 2016 en artikel 37 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. Zeker bij jeugdige verdachten wordt vrijheidsbeneming dan ook altijd zo veel mogelijk beperkt, ook qua duur. In het wetsvoorstel is geen expliciete verwijzing opgenomen naar de Europeesrechtelijke en verdragsrechtelijke artikelen, maar deze artikelen hebben zonder meer doorwerking in het Nederlandse recht.
Het nieuwe wetboek bevat twee voorschriften waaruit voortvloeit dat de fase van ophouden voor onderzoek en inverzekeringstelling slechts zo lang duurt als nodig is in het belang van het onderzoek. Dat is artikel 2.5.11 voor het ophouden van onderzoek en artikel 2.5.14 voor de inverzekeringstelling. Hier staat dat de verdachte zodra het belang van het onderzoek het toelaat, in vrijheid wordt gesteld. Dit geldt ook als de termijn voor het ophouden van onderzoek of de inverzekeringstelling nog niet is verstreken. Voor de toepassing van voorlopige hechtenis volgt dit het ultimumremediumbeginsel uit artikel 2.5.31. In dit artikel is bepaald dat bij het bevelen van voorlopige hechtenis moet worden nagegaan of het bevel onmiddellijk kan worden geschorst. Ook in artikel 6.1.13, eerste lid is reeds opgenomen dat de voorlopige hechtenis voor een zo kort mogelijke passende duur wordt bevolen.
In de systematiek van het nieuwe wetboek gelden de algemene voorschriften uit Boek 2 ook voor het jeugdstrafprocesrecht in Boek 6. Een additioneel voorschrift in Boek 6 dat inhoudt dat vrijheidsbeneming bij jeugdige verdachten slechts als ultimum remedium wordt toegepast, zou weinig toevoegen aan de al in het wetsvoorstel vastgelegde uitgangspunten in Boek 2. Het ligt al zozeer besloten in het stelsel, mede in het licht van het Europees verdrag, dat het niet nodig is dit te expliciteren in verband met jeugdigen.
Dan kom ik aan bij het laatste blokje. Dat zijn nog een beperkt aantal vragen van diverse aard.
Om te beginnen kom ik op de appreciatie van het amendement op stuk nr. 58 van de heer Ellian ter vervanging van het amendement op stuk nr. 24. Dat betreft het doen vervallen van beklag over het overnemen van gegevens en het bevelen gegevens te verstrekken. Het amendement op stuk nr. 58 komt in de plaats van het amendement op stuk nr. 24 na een technische wijziging en een aanvulling in de toelichting. Maar de kern van het amendement is niet veranderd, namelijk dat er geen beklag meer is met betrekking tot gegevens. De toelichting maakt duidelijk dat hiermee een werklastverlichting voor de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak wordt beoogd. Als deze beklagmogelijkheid zou vervallen als gevolg van het amendement, dan bestaat er volgens de heer Ellian nog steeds een effectief rechtsmiddel op grond van de Wet politiegegevens.
Ik ben er voorstander van dat waar werk en capaciteit kunnen worden bespaard, dit uiteraard zo veel mogelijk moet gebeuren. Dat is een open deur. Maar anders dan de heer Ellian stelt, volgt uit de kritische adviezen van met name de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse orde van advocaten dat de Wet politiegegevens niet een voldoende alternatief biedt voor strafvorderlijk beklag. Dat betekent dus dat de rechtsbescherming niet voldoende is gewaarborgd. Ik geef een paar voorbeelden. De Wet politiegegevens heeft in de eerste plaats alleen betrekking op gegevens van natuurlijke personen. Gegevens van rechtspersonen vallen er niet onder. Dat betekent dat rechtspersonen geen beroep kunnen doen op de Wet politiegegevens. Daarnaast biedt de Wet politiegegevens geen mogelijkheid om gegevens terug te vragen en terug te geven. De beklagregeling voorziet wél in deze mogelijkheid.
Zoals ik tijdens het vierde overleg heb aangegeven, is de beklagregeling over gegevens weloverwogen tot stand gebracht. Er is telkens een afweging gemaakt tussen de diverse betrokken belangen, zoals het belang van rechtsbescherming enerzijds en het belang van stroomlijning van het strafproces anderzijds. De beklagregeling draagt ook bij aan de bescherming van de privacy van onverdachte burgers, op wie de overgenomen of verstrekte gegevens ook betrekking kunnen hebben. Hieraan zou ik niet willen afdoen. We blijven daarom bij het ontraden van het amendement, ook in de gewijzigde vorm op stuk nr. 58.
Dan twee vragen van mevrouw Mutluer, die zien op de invoering. Allereerst de zorg over de ICT-voorzieningen bij de ketenpartners. Een van de doelstellingen van het nieuwe wetboek is het faciliteren van een digitaal strafproces. De vernieuwingsambities ten aanzien van de informatievoorziening in de strafrechtketen worden gerealiseerd via interne projecten en diverse programma's bij de strafrechtketenorganisaties. Denk bijvoorbeeld aan het programma EMMA, bij het Openbaar Ministerie, en het programma Basisplan Straf — dat klinkt toch anders — bij de rechtspraak. Die strekken hiertoe en hebben beide tot doel om de informatievoorziening van de strafrechtketen te verbeteren en wendbaarder te maken.
De voorbereiding van de inwerkingtreding is een operatie die plaatsvindt in samenhang met deze aanpassingen van de systemen. Het een is dus niet zonder het ander te zien. Niet voor niets krijgen de strafrechtketenorganisaties voldoende tijd, namelijk tot 2029, tot aan de geplande inwerkingtredingsdatum. In de afstemmingsoverleggen, zoals het Bestuurlijk Ketenberaad en het Informatieberaad, houden de betrokken ketenorganisaties in eerste instantie zelf zicht op de samenhang en de voortgang van de werkzaamheden. Daarnaast worden in de reguliere planning en de begrotingscyclus tussen de strafrechtketenorganisaties en het ministerie ook steeds aandacht besteed aan de digitale veranderopgave. Dat betekent dat langs die weg ook door mijn ministerie kan worden bijgestuurd. Uw Kamer wordt over de voortgang van de voorbereiding van de inwerkingtreding van het nieuwe wetboek geïnformeerd door middel van voortgangsbrieven. De volgende voortgangsbrief is voorzien voor deze zomer.
Voorzitter, ik denk dat ik hiermee alle aan mij gestelde vragen heb beantwoord.
De voorzitter:
Hartelijk dank daarvoor, staatssecretaris. Dan gaan we nu over naar de minister, die misschien iets minder blokjes heeft. Maar hij moet volgens mij ook nog vier amendementen van een oordeel voorzien. Ik wens hem alvast succes in zijn inbreng.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Je vraagt je waarschijnlijk af: wat heeft die minister nog toe te voegen aan alle inhoud die al gepasseerd is? Ik zal in ieder geval mijn inleiding overslaan, gelet op de tijd. Ik sluit mij natuurlijk aan bij de complimenten voor het proces.
Ik heb slechts drie blokjes: de strafbeschikking, de voorlopige hechtenis en de opsporing, en de procesafspraken. Ik begin met de strafbeschikking. Hoewel dit een heel lang traject is, zie je dat de actualiteit zich af en toe vermengt met een zorgvuldig wetgevingsproces. Ik denk dat dit hierbij ook het geval is, want we hebben de afgelopen weken natuurlijk in de media gezien dat er discussies zijn losgebrand over de nieuwe tijdelijke richtlijn van het OM. Daar komen wij nog over te spreken, in meerdere fora. Meerdere leden hebben daar ook op gewezen. Zo is er volgende week een rondetafel. Daaraan zullen het OM, de NOvA, de Raad voor de rechtspraak en de politie deelnemen, met uw Kamer. Daarnaast heeft u nog Kamervragen tegoed van mij, en ook nog een Kamerbrief. Inmiddels is er ook een debat gepland voor 8 april, waarin we uitgebreid zullen stilstaan bij de strafbeschikking. Maar ik hecht er toch aan om al enige duiding te geven in dit debat.
Het doel van het vaker toepassen van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Daarnaast streeft het OM er ook naar om hiermee meer strafzaken af te kunnen handelen. Dit streven heeft ook betrekking op strafbare feiten die door asielzoekers of recidivisten zijn gepleegd. Het opheffen van de contra-indicatie om ten aanzien van asielzoekers of recidivisten een strafbeschikking uit te vaardigen, is juist bedoeld om via de strafbeschikking een instrument te hebben bij lichte strafbare feiten, die nu soms onbestraft blijven omdat er wordt geseponeerd. Ik kan daar nog heel lang bij stilstaan, maar dat zal ik nu niet doen, omwille van de tijd. Maar daarmee wil ik even het beeld rechtzetten dat met deze tijdelijke richtlijn over is gegaan tot een wijziging van het doelgroepenbeleid, of dat er ingezet wordt op minder of lichtere straffen. Dat is namelijk absoluut nooit de insteek geweest van de strafbeschikking, ook niet in dit geval. Het bijgestelde strafvorderingsbeleid leidt er dus toe dat er meer criminaliteit kan worden aangepakt, en dat dit juist ook sneller kan.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
De minister zegt wel dat dit niet het doel en de insteek is van deze strafbeschikkingen, maar dit is wel de consequentie. De consequentie is straks als volgt. Als asielzoekers nu strafbare feiten begaan waar een maximumstraf tot zes jaar op staat en waarvoor zij in principe naar de gevangenis kunnen worden gestuurd, dan kunnen er vervolgens maatregelen worden getroffen tegen die mensen door hun asielstatus in te trekken en ze uit te zetten. Die mogelijkheid wordt nu weggenomen door die strafbeschikkingen van het Openbaar Ministerie. Dat mag dan wel niet het doel zijn, maar dat is wel de consequentie. Hoe gaan we nou voorkomen dat we asielzoekers die crimineel gedrag hebben vertoond en die daarvoor veroordeeld zijn, straks het land niet meer uit krijgen?
Minister Van Weel:
Dat is niet het doel en dat wordt ook niet de consequentie. Daarvoor verwijs ik ook naar de wat de woordvoering van het OM vandaag zelf op de website heeft gezet. Ik denk dat dat qua duidelijkheid niets te wensen over laat.
Waar moet u aan denken? Als er gebruik wordt gemaakt van een strafbeschikking, bijvoorbeeld in het geval van asielzoekers, dan gaat het om lichte vergrijpen, zoals winkeldiefstal. Daarvoor zou een asielzoeker nooit de gevangenis in draaien. Nog sterker: in een heleboel gevallen zou die zaak gewoon geseponeerd worden en zou er dus helemaal geen rechtsgevolg zitten aan het strafbare feit dat wordt gepleegd. De huidige regeling voorzag al een uitzonderingsgrond voor die contra-indicatie, om dan toch gebruik te kunnen maken van de strafbeschikking. Hier wordt gesteld: gebruik daar nou juist de strafbeschikking voor. Dit gaat niet om gevallen. Het is niet zo dat elke zaak met een maximale gevangenisstraf van zes jaar niet meer voor de rechter komt. Ik denk dat dat een misvatting is wat betreft de inzet van het instrument van de strafbeschikking; het zal altijd een afweging van het OM zijn of de zwaarte van een vergrijp zich leent voor het afdoen van dat vergrijp met een strafbeschikking — dan zou het dus gaan om lichte vergrijpen — of dat hiervoor een rechtsgang en het eisen van een gevangenisstraf aangewezen is.
Ik voorzie wat dit betreft dus helemaal geen afname, maar we ontlasten het rechtssysteem wel als het gaat om zaken die ofwel tot niks zouden leiden ofwel helemaal niet voorkomen vanwege het gebrek aan zittingscapaciteiten. Ik wijs er daarbij op dat het nu al om 14.000 zaken gaat. Dus tegen iedereen die zegt "we moeten nu kappen met dat instrument", zou ik zeggen: succes met uw zedenzaak, want u bent over tien jaar een keer aan de beurt. Dit is gewoon een instrument dat nu al zijn nut bewijst wat betreft het ontlasten van de strafketen als het gaat om zaken waarin anders ook niet het soort straffen worden opgelegd die de heer Van Dijk graag zou zien.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Ik heb het idee dat de minister er nu heel willekeurig een bepaalde situatie uitpikt. Dan zegt hij: weet je, voor een onschuldige winkeldiefstal zouden ze eigenlijk toch niet vervolgd worden. Maar het gaat er hier om dat het OM zegt dat het voornemens is om alles waar een strafmaximum tot zes jaar op staat, niet meer voor de rechter te brengen. Dit was alleen nog maar het begin. Dat heeft het OM zelf gezegd; dat is ook de conclusie van de rechtspraak. Dat is dus niet alleen mijn conclusie: zelfs de rechtspraak zegt dat het doel is om voortaan over te gaan tot strafbeschikkingen bij alles wat onder de maximumstraf tot zes jaar valt. Dat werkt ondermijnend. Daarnaast krijgen we straks ook nog eens die asielzoekers niet meer uitgezet. Als we op het OM moeten gaan varen wat betreft de vraag of zij al dan niet heil zien in het vervolgen van mensen, hebben we een gigantisch probleem. Kijk maar naar Extinction Rebellion. Kijk naar de prioriteiten die het OM heeft; dan heb ik het over het vervolgen van publieke omroepen vanwege vacatureteksten. Ik heb het in mijn eigen inbreng al aangesneden: men heeft daar echt niet de juiste prioriteiten. Het OM is dus wel de laatste waar ik dit van zou willen laten afhangen.
Minister Van Weel:
Ik denk dat het wel gezond is om niet als politiek te bepalen wie we vervolgen; daar hebben we een OM voor. Het is gezond als er een zekere afstand tussen die beide zaken zit. Wij gaan wel over de wetten en bepalen wat strafbaar is. Het OM houdt zich daaraan. In sommige gevallen zijn er gewoon afspraken gemaakt. Dat is bijvoorbeeld het geval bij asielzoekers, veelplegers en mobiel banditisme. Er is een specifiek doelgroepenbeleid. Dan doel ik op de manier waarop het OM bijvoorbeeld de overlast van asielzoekers in locaties zoals Budel tegengaat. Dat doelgroepenbeleid, dat ook wordt ondersteund door het lokaal bestuur en de rechtspraak, verandert niet met de tijdelijke richtlijn die nu wordt opgelegd. Ik bestrijd ook het beeld dat alles wat normaal gesproken zou leiden tot een gevangenisstraf van zes jaar, nu niet meer voor gaat komen bij de rechter. Dat is absoluut niet wat het OM hiermee beoogt. Echt: als het OM denkt dat u zes jaar gevangenisstraf verdient, komt u echt niet weg met een strafbeschikking. Dat is niet wat het OM gaat doen. Het gaat om vergrijpen die een maximumstraf kennen in het Wetboek van Strafrecht van zes jaar. Als het OM denkt dat dat niet zou leiden tot een gevangenisstraf, dan kan het OM besluiten om in die gevallen, dus bij een delict waarop een maximum van zes jaar staat, te kiezen voor het middel van een strafbeschikking. Dat hoeft het OM niet te doen. Ik kan u garanderen dat als het OM denkt dat u een gevangenisstraf verdient, u alsnog voor de rechter terechtkomt. Ik kan daar nog veel meer over zeggen, maar ik denk dat het daarvoor juist nuttig is dat die rondetafel volgende week plaatsvindt. Dan heeft u alle diverse actoren aan tafel. Dan kunt u van de Raad voor de rechtspraak, van de NOvA, van de politie en van het OM horen wat hun bezwaren zijn tegen het fundamentele instrument van de strafbeschikking. Ik denk dat we op basis daarvan weer een inhoudelijke politieke discussie kunnen voeren op 8 april.
De voorzitter:
Afrondend op dit punt.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Toch nog afsluitend, hoor. Ik heb hier de bijdrage van Rinus Otte; die zal u wel bekend zijn. "Andere vormen van veel voorkomende criminaliteit, maar ook ernstiger feiten — feiten waarop een strafmaximum staat van zes jaar — kunnen volgens de wet met een strafbeschikking worden afgedaan, en dus anders worden bestraft dan met een gevangenisstraf. Ook dat willen we meer gaan doen." Wat de minister hier zegt, klopt dus gewoon niet. Het hoofd van het OM zegt duidelijk in zijn eigen betoog op zijn eigen website of in zijn eigen vakblad: wij willen meer met strafbeschikkingen gaan werken, ook voor ernstige straffen. En dan zegt hij er wel bij: we hebben het natuurlijk niet over moord. Nee, we hebben het niet over moord, maar we hebben het wel over geweldpleging. We hebben het wel over bedreiging. We hebben het wel over aanranding. We hebben het wel over handel in kinderporno. We hebben het over prostitutie met minderjarige jongens en meisjes. Allemaal minder dan zes jaar, en als het aan het OM ligt komen ze in aanmerking voor een strafbeschikking. Dat kan echt niet de weg zijn.
Dan kom ik weer terug op ons punt met betrekking tot de asielzoekers. Better safe than sorry. Breng ze voor de rechter. Laat de rechter zich daarover uitspreken. De rechters hebben kritiek op deze voorstellen. Die zeggen: we gaan bij wijze van spreken gewoon de gevangenisstraf voor alles minder dan zes jaar op deze manier afschaffen. Dat moeten we niet doen. Breng ze voor de rechter. Geef ons de mogelijkheid om overlastgevende asielzoekers het land uit te knikkeren nadat ze zijn veroordeeld voor hun daden. Door hier in te zetten op de strafbeschikking ontneemt u ons deze mogelijkheid en dat kunnen we niet laten gebeuren. Want om nou te zeggen dat het zo'n gigantisch succes is om de overlast van asielzoekers in al die wijken te bestrijden? Daar hebben we ook weer een heel ander debat voor nodig, want dat is dus echt niet zo.
Minister Van Weel:
Ik herhaal, maar dat doe ik dan ook voor de laatste keer, dat dat beleid ten aanzien van asielzoekers niet verandert. Het opheffen van de contra-indicatie is juist bedoeld om meer dingen te kunnen bestraffen dan nu gebeurt omdat een heleboel lichtere zaken gewoon niet voorkomen. De strafbeschikkingen die daarvoor worden uitgedeeld, kunnen ook bijdragen aan een uitzettingsprocedure, omdat dat kan worden meegewogen naast een veroordeling met vrijheidsbeneming als een verzwarende grond. In die zin denk ik dat het zelfs kan bijdragen aan het strengere beleid dat de heer Van Dijk graag zou zien. Verder merkt hij in zijn laatste interventie wel terecht op dat de bepaling "kan" heel bepalend is in dit geval. Het is niet zo dat in absolute zin alles waarvoor een gevangenisstraf tot zes jaar kan worden geëist niet meer voor de rechter komt. Dat is niet het geval. Dat betoogt het OM ook niet. Voor zover dat gelezen wordt in de stukken, is het denk ik ontzettend goed dat die rondetafel plaatsvindt, zodat dit soort misverstanden kunnen worden weggenomen.
De voorzitter:
Nee, we gaan er nu niet meer op door. U gaat er de komende weken nog apart over doorspreken.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
Wat de minister zegt, klopt gewoon niet …
De voorzitter:
Nee, maar u heeft net al het citaat voorgelezen.
De heer Emiel van Dijk (PVV):
De minister zegt nu: om vreemdelingen uit te kunnen zetten, kunnen we het gewoon met een strafbeschikking afdoen. Maar de Vreemdelingencirculaire zegt dat daarvoor een ernstig misdrijf moet worden gepleegd waarbij hij veroordeeld is tot een gevangenisstraf of een vrijheidsbenemende maatregel. Laat nou juist het probleem zijn dat met die strafbeschikking niet tot een vrijheidsbenemende maatregel of gevangenisstraf kan worden overgegaan. Als de minister dit handhaaft, zet hij het Nederlands kabinet of de Nederlandse minister van Asiel en Migratie buitenspel om asielzoekers die criminaliteit hebben gepleegd en daarvoor veroordeeld zijn het land uit te zetten. Dat staat gewoon in de Vreemdelingencirculaire; ik verzin dat hier niet. De minister moet dus wel bij de feiten blijven.
Minister Van Weel:
Dat kan deze minister heel goed, want ik heb me hier ook in verdiept. Ik heb gezegd dat een strafbeschikking in aanvulling op een veroordeling voor een strafbaar feit waarop een vrijheidsbeneming staat een verzwarende grond kan zijn in een uitzettingsprocedure. Die strafbeschikking vervangt niet het staande beleid, waarbij asielzoekers voor strafbare feiten waar een gevangenisstraf voor wordt geëist gewoon voorkomen. Het vult daarop aan dat lichte vergrijpen waar nu niks mee gebeurt, die nu worden geseponeerd of niet eens voor de rechter komen, wel met een strafbeschikking kunnen worden bestraft. Die strafbeschikking kan dan vervolgens worden meegenomen in een proces. Dus ja, je hebt wel altijd dat eerste nodig, maar daar doet deze circulaire dus niks aan af en het kan, ten tweede, zelfs bijdragen aan de dossiervorming. Er is heel veel meer over te zeggen.
De voorzitter:
Ja, maar dat gaat u op een ander moment doen dan.
Minister Van Weel:
Dit is denk ik voor nu de kern. Ik kom dus nog met antwoorden op de Kamervragen zoals die zijn gesteld. Ik kom nog met een brief.
We hadden al eerder aangekondigd, ook in het regeerprogramma en in het hoofdlijnenakkoord, dat we het hele instrument van de strafbeschikking nog een keer tegen het licht gaan houden en daarvoor het WODC gaan vragen om onderzoek te verrichten. Dat onderzoek is nog niet van start gegaan en dat is in dit geval maar goed ook, want dat betekent dat we de uitkomsten van het debat van 8 april en de eventuele wensen die u daarbij nog op ons afvuurt kunnen meegeven aan het WODC om te kijken naar de consequenties en wat dat uiteindelijk in de wetgeving zal moeten doen. Dat zou dan vervolgens kunnen landen, zeg ik tegen de Kamerleden, in de tweede aanvullingswet, zodat het dan ook in de consultatie met alle betrokkenen kan worden besproken. Ik denk dat dat ook het zorgvuldige traject is dat we moeten doorlopen als het gaat om het herzien van het beleid van de strafbeschikking. Daarom ontraad ik bij dezen de drie amendementen van de heer Van Dijk op dit punt. Ik denk dat we dit traject zorgvuldig moeten uitlopen.
De voorzitter:
Daarmee zijn de amendementen op de stukken nrs. 59, 60 en 61 ontraden. De heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Dat snap ik helemaal. Maar omdat het zo'n gratuite actie is, zou ik het wel fijn vinden om voor de stemmingen toch iets van een inschatting te krijgen van wat de consequenties hiervan zijn voor de doorlooptijden, voor DJI. Is dat mogelijk?
Minister Van Weel:
Ik ga kijken wat ik daarop kan doen. Ik heb u al verteld dat er nu 14.000 zaken worden afgedaan. Overigens, om het even te relativeren: de inschatting van het OM is dat we met deze nieuwe tijdelijke richtlijn gaan naar ongeveer 17.000 zaken. Het is dus echt niet zo dat de hele rechtspraak niks meer te doen heeft zo meteen naar aanleiding van deze circulaire. Het is echt incrementeel beleid. Ik zal kijken in hoeverre we de amendementen kunnen appreciëren op wat de impact mogelijk zou kunnen zijn op de doorlooptijden door het verder verstoppen van de keten.
De heer Van Nispen (SP):
Ik kom nog even terug op die supertijdige motie die ik had ingediend over die OM-strafbeschikking.
Minister Van Weel:
Daar kom ik nu ook op.
De heer Van Nispen (SP):
O, excuus. Weer te snel, hè.
Minister Van Weel:
Ja, of een goed bruggetje.
De voorzitter:
Heel proactief. Misschien moet u het een proactieve motie noemen. De minister.
Minister Van Weel:
De eerder ontijdig verklaarde motie. Ik herhaal wat ik eerder heb gezegd — daar verschillen wij gewoon van mening — namelijk dat ik het op dit moment niet nodig of opportuun vind om de procedures van de strafbeschikking op te nemen in de wet of een AMvB. Ik ben van mening dat de procedures zoals die nu gelden voldoende inzichtelijk zijn, want dat is natuurlijk wel het doel. Daarom heb ik 'm het oordeel "ontijdig" gegeven in het wetgevingsoverleg. Een andere reden daarvoor was dat het WODC nog z'n onderzoek gaat doen. Daarbij kunnen we natuurlijk ook kijken of de regelgeving moet worden aangescherpt. Dus als ik de motie zo mag begrijpen dat de voorgeschreven procedures nader moeten worden uitgewerkt als het WODC-onderzoek zou uitwijzen dat die procedures nu als onduidelijk worden ervaren, dan kan ik 'm oordeel Kamer geven. Dat is toch een kleine knieval, zou ik zeggen.
De voorzitter:
Meneer Van Nispen, vindt u dat een voldoende toezegging?
De heer Van Nispen (SP):
Ik moet overleggen met de mede-indieners, dus dat kan ik nu nog niet zeggen.
De voorzitter:
Oké. Dan blijft het oordeel staan, tenzij de heer Van Nispen aangeeft dat hij kan leven met de duiding van de minister. Dan wordt het oordeel Kamer.
De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Van Weel:
De heer Koops heeft nog geen motie ingediend, maar heeft wel aangekondigd er een te overwegen over het verlengen van de verzetstermijn inzake de strafbeschikking. Ook daar zou ik willen zeggen dat we de duur van de verzetstermijn ook kunnen betrekken bij het WODC-onderzoek naar de strafbeschikking. Mogelijk helpt dat hem in zijn oordeelsvorming over of een motie op dit moment nodig is op dit vlak.
De heer Koops (NSC):
Heel kort, want het wordt een lange dag al met al. Ik weet niet hoeveel lange dagen het nog gaat duren voordat dat WODC-rapport er is. Heeft u iets van een inschatting van de termijn waarop dat dan iets concreets wordt?
Minister Van Weel:
We gaan dat uitzetten. Dat staat in de steigers. We wachten nu op 8 april en het debat, zodat we daarin de aanvullende wensen kunnen meenemen. Dan zetten we dat uit, dus ik verwacht dat dat nog dit jaar resultaat gaat opleveren vanuit het WODC.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Van Weel:
Zoals ik eerder zei, zou het dan dus ook met de tweede aanvullingswet nog kunnen worden meegenomen. Mijn streven is wel dat we ook het onderwerp strafbeschikking daarmee afhandelen.
Dan had mevrouw Mutluer nog vragen over de slachtofferrechten met betrekking tot de OM-strafbeschikking. Uiteraard weegt de officier van justitie ook nadrukkelijk de belangen van de slachtoffers mee bij de strafbeschikking. Dat is ook in lijn met het nieuwe beginsel dat strafvordering plaatsvindt op een wijze die recht doet aan de belangen van het slachtoffer. Als de zaak wordt afgedaan met een strafbeschikking, kan de officier van justitie in de strafbeschikking de schadevergoedingsmaatregel opleggen, waarbij ook de voorschotregeling van toepassing is. Voor het spreekrecht geldt dat het slachtoffer dat inderdaad alleen op een terechtzitting kan uitoefenen, maar wel geldt daar volgens het OM-beleid een contra-indicatie, daar is-ie weer, voor de afdoening van ernstig spreekwaardige feiten met een strafbeschikking als het slachtoffer van zijn spreekrecht gebruik kan maken. Daarnaast wordt het slachtoffer ook expliciet gewezen op de mogelijkheid om een schriftelijke slachtofferverklaring in te dienen. Tot slot wijst de officier van justitie een slachtoffer ook uitdrukkelijk op de mogelijkheid om tegen de afdoening met een strafbeschikking een klacht in te dienen bij het gerechtshof. Het nieuwe beleid van het OM, waarin meer zaken met een strafbeschikking worden afgedaan, brengt geen verandering in de positie van het slachtoffer in die strafbeschikkingsprocedure. De tijdelijke instructie waar we het hier vanavond over hebben, ziet niet op spreekrechtwaardige feiten, en de betreffende contra-indicatie die ik net noemde wordt daarin ook niet opgeschort. Ernstige spreekrechtwaardige feiten worden in de praktijk dus niet met een strafbeschikking afgedaan als het slachtoffer zijn spreekrecht wil uitoefenen.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Is de praktijk niet weerbarstiger? Dus misschien is de wil er wel, maar gebeurt dat wellicht nog wat vrijblijvender en wordt het begrip "ernstig" niet door iedereen op dezelfde wijze geïnterpreteerd. Is dat een correcte aanname?
Minister Van Weel:
Dat weet ik niet, mevrouw Mutluer. Daar heb ik de data niet voor, maar het zou wel interessant zijn om dit mee te geven aan het WODC voor zijn appreciatie van het instrument als zodanig. Het gaat om de beleving van het instrument strafbeschikking van zowel de daders als de slachtoffers. Daar valt dit naar mijn mening onder. Zo staat het ook in regeerprogramma, zeg ik uit mijn hoofd.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik vind dat in iedere spreekrechtwaardige zaak het slachtoffer dat dat wil ook de mogelijkheid zou moeten krijgen om te spreken. Ik vind het dus inderdaad belangrijk dat het WODC dan toch gaat kijken — daarin wil ik dan wel meegaan met de minister — naar het afwijken van de regels. Wellicht ligt dat in de interpretatie van het woordje "ernstig". Ik denk dat dit zo in de Handelingen kan komen en dat ik er dan alle vertrouwen in kan hebben dat dit wordt meegenomen.
Minister Van Weel:
Ik denk dat het in lijn is met hetgeen ik aanbood.
De voorzitter:
Heel goed. De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Van Weel:
Dan was er nog een vraag van de heer Koops en hij overwoog nog een motie. Ook hierbij zal ik bekijken wat ik voor hem kan doen. Het gaat over het omzeilen van het taakstrafverbod door het OM door een OM-strafbeschikking uit te vaardigen. Een taakstrafverbod betekent dat de officier van justitie sowieso geen taakstraf kan opleggen in een strafbeschikking. Dus op die wijze kan hij het niet omzeilen in dit soort gevallen. Daarnaast kan hij daarmee de zaak überhaupt niet afdoen met een strafbeschikking, want hij kan het ook niet afdoen met een geldboete. Dus in die zin is hetgeen u vraagt al gedekt. Overweegt u een motie op dat punt, dan kan ik die oordeel Kamer geven, omdat die in wezen al in lijn is met het staande beleid.
Dat brengt mij op het kopje voorlopige hechtenis en opsporing. Dat begint met het aangepaste amendement van de heer Sneller. Dat is het amendement op stuk nr. 56, voorheen het amendement op stuk nr. 50, over het verduidelijken en aanscherpen van de gronden voor voorlopige hechtenis. Ik kan dat heel kort doen, als de heer Sneller daarmee tevreden is. Ik geef het in deze vorm oordeel Kamer.
De voorzitter:
Daar is hij blij mee, zo te zien.
Minister Van Weel:
Dan was er nog een vraag van de heer Sneller. Wat doen we in aanloop naar de invoering van het Wetboek? Wat kan er nu al gebeuren om de toepassing te verminderen? Officieren van justitie en rechter-commissarissen zijn zich ervan bewust dat voorlopige hechtenis een zwaar dwangmiddel is, dat terughoudend moet worden ingezet. Het middel mag alleen worden bevolen indien aan strenge vereisten is voldaan. De rechtspraak en het OM hebben naar aanleiding van het WODC-onderzoek actie ondernomen om ervoor te zorgen dat de motivering van beslissingen over voorlopige hechtenis verbetert, onder andere door het vaststellen van professionele standaarden waarin het belang van een deugdelijke motivering van beslissingen wordt onderschreven.
Het overwegen van alternatieven voor voorlopige hechtenis is ook nu al onderdeel van de beleidsregels van het Openbaar Ministerie. Zo wordt met enige regelmaat als voorwaarde voor schorsing van de voorlopige hechtenis elektronisch toezicht opgelegd. Per zaak zal de officier van justitie afwegen of een advies van de reclassering meerwaarde heeft, gegeven de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte. We zijn zojuist gestart met een pilot in Rotterdam om de rechter-commissaris ten behoeve van deze beoordeling nog beter te informeren. In het kader van deze pilot gaat reclassering vaker een advies uitbrengen over de mogelijkheden en de onmogelijkheden van schorsing van de voorlopige hechtenis onder voorwaarden. De pilot zal voor een jaar lopen. Hij wordt daarna geëvalueerd. Bij de evaluatie zullen we nadrukkelijk kijken naar de effecten op het aantal keren dat voorlopige hechtenis wordt opgelegd.
Gelet op de maatregelen die ik hier net toelicht, denk ik dat er de afgelopen jaren al veel werk is gestoken in ervoor zorgen dat voorlopige hechtenis alleen wordt toegepast als dat echt nodig is. Daarom denk ik dat nog meer aanvullende maatregelen, anders dan de evaluatie van de pilot en het mogelijk breder uitrollen daarvan, in aanloop naar de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek niet nodig zijn op dit punt.
Meerdere leden vroegen naar de reactie op het consultatieadvies van de AP. Ik moet daar meteen bij opmerken dat dat ging over de eerste aanvullingswet. Maar qua timing kwam het natuurlijk wel heel dicht op de behandeling hier. Ik heb dus alle begrip voor de vragen die u daarover heeft, maar ik zal nog niet de volledige antwoorden kunnen geven. Ik schets u dus het proces en hoe wij het voor ons zien om dat te verwerken in de diverse trajecten van de hele invoering van het Wetboek van Strafvordering.
Ik stel voorop dat het nieuwe Wetboek van Strafvordering, ook tegen de achtergrond van recente ontwikkelingen in het EU-recht, voorziet in een adequaat stelsel van waarborgen ter bescherming van de rechten en vrijheden van burgers. Vandaag spreken we over de twee vaststellingswetten van het nieuwe Wetboek. Daarin zijn geen bepalingen over strafvorderlijke gegevensverwerking opgenomen. Zoals ik heb aangegeven in het tweede wetgevingsoverleg dat we samen hadden, gebeurt dat in de aanvullingswetgeving.
Het consultatieadvies van de AP bij de eerste aanvullingswet staat dan ook sterk in de sleutel van recente rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU over gegevensbescherming. De kern van het advies van de AP is dat het nieuwe Wetboek zou achterblijven bij deze rechtspraak. Ik stel voorop dat de waarborgen waarop de AP wijst, onderdeel zijn van rechtstreeks werkend EU-recht. Hiermee zijn deze waarborgen nu al van toepassing in het strafprocesrecht. Maar dat neemt niet weg dat ik de oproep van de AP om de recente ontwikkelingen in het EU-recht te codificeren in het nieuwe Wetboek, deel. Dat komt de toegankelijkheid en de voorzienbaarheid van het recht ten goede.
Zoals aangekondigd in de memorie van toelichting bij de eerste vaststellingswet wordt de recente rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU in het nieuwe Wetboek gecodificeerd zodra deze voldoende is uitgekristalliseerd. Met de eerste aanvullingswet bij het nieuwe Wetboek wordt daarmee een begin gemaakt. Die gaat binnenkort naar de Raad van State. Onderdelen van het EU-recht die meer recent zijn uitgekristalliseerd worden met de tweede aanvullingswet in het nieuwe Wetboek verwerkt. Daarbij kunnen we bijvoorbeeld denken aan het door velen van u genoemde Landeck-arrest en het arrest in de zaak-Prokuratuur.
Verder wordt er een commissie ingesteld — daar refereerde mevrouw Mutluer al aan — met de taak om te adviseren over een nadere regeling van de strafvorderlijke gegevensverwerking. Deze stapsgewijze aanpak zorgt voor een zorgvuldige verwerking van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU en van het EVRM. Naar aanleiding hiervan vroeg mevrouw Mutluer of we de appreciatie van haar motie, de motie op stuk nr. 36, willen herzien.
U heeft in het wetgevingsoverleg over Boek 2 een motie ingediend waarmee de regering wordt verzocht om ervoor zorg te dragen dat de aangepaste wet- en regelgeving uiterlijk gelijktijdig in werking treedt met het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Ik heb die motie ontraden, omdat ik begreep dat de motie betrekking heeft op aanbevelingen van de beoogde commissie strafvorderlijke gegevensverwerking. Daarvoor gelden op dit moment ook nog dezelfde redenen. De eerste reden is dat de ketenpartners zelf hebben verzocht om een beleidsluwe periode, zodat ze zich kunnen richten op de implementatie van het nieuwe wetboek. Die ruimte wil ik ze eigenlijk geven. De tweede reden is dat zo'n deadline te veel druk kan leggen op de commissie, want het gaat dan niet alleen maar over dat advies dat ze moeten uitbrengen, ze moeten immers ook rekening houden met het hele wetgevingstraject dat daarna nog mogelijk volgt in de aanloop naar de inwerkingtreding. Daarvoor vind ik het onderwerp eigenlijk, zeg ik tegen mevrouw Mutluer, een te belangrijke opgave.
Dat brengt me ook een beetje bij de herziening van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Volgens mij moeten we die zaken namelijk in samenhang bezien. Onze ambtsvoorgangers hebben ervan afgezien om deze wetten te herzien, omdat er geen financiële middelen beschikbaar waren gesteld. Maar de behoefte aan deze herziening bestaat onverminderd. Ik kan me dus zomaar voorstellen dat naar aanleiding van de uitkomsten van de commissie en naar aanleiding van de recente voorlichting van de Raad van State, onder andere over het bewaren van politiegegevens, wij aan het einde van dat traject gezamenlijk wel tot de conclusie komen dat wij vinden dat een herziening van deze twee wetten aangewezen is. Alsdan zou ik er nog steeds voor willen pleiten om dat nu niet haastig te doen in de aanloop naar de implementatie van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Zoals gezegd worden de noodzakelijke dingen om de wetgeving in lijn te brengen met EU-rechtspraak, in de eerste en de tweede aanvullingswet geregeld. Er is dus geen lacune op dit moment. Desondanks denk ik dat de commissie ons wellicht gaat adviseren om deze wetten wel te herzien. Dan zou dat een traject kunnen zijn dat we meteen in gang zetten als dat advies er is. Ik ben het dus eens met mevrouw Mutluer. Het belang is mij helder. Ik loop daar ook zelf tegenaan, getuige ook de voorlichting van de Raad van State als heel recent voorbeeld. Ik wil daar ook wat mee, maar ik wil het graag gefaseerd doen en in een tempo dat ook de ketenpartners mee kunnen dragen.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Van Weel:
De heer Ellian zei dat hij het vervelend vond dat het kabinet nou juist bij zijn verzoek een advies van de Hoge Raad heeft meegezonden. Ik zou willen zeggen: het tegendeel is waar. Ik zou het toch als een eer willen beschouwen dat wij de pg van de Hoge Raad hebben gevraagd om een persoonlijk advies op uw onderwerp uit te vaardigen. Dat is gedaan omdat ik zelf ook voorstander ben van de vangnetbepaling. In mijn vorige functies heb ik veel met innovatie te maken gehad, dus ik zie ook waar de heer Ellian vandaan komt. We hebben echt geprobeerd met hem mee te denken. Daarom hebben we ook gevraagd om een advies van de president en de procureur-generaal om te kijken of we nu op deze korte termijn iets konden formuleren wat ook juridisch houdbaar zou blijken. Die juridische houdbaarheid is nou juist datgene waar ook de Hoge Raad op dit moment twijfels bij heeft. Daarom moet ik het amendement dus op dit moment ontraden. Maar ik beloof de heer Ellian nogmaals dat ik een vangnetbepaling ga opnemen in de tweede aanvullingswet. Dat geeft iets meer tijd om niet alleen met de betrokken organisaties uit de strafrechtketen, maar ook met de Raad van State te kijken naar de mogelijkheden om die bepaling zo vorm te geven dat die met een grote mate van zekerheid overeenkomt met het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel en het hogere recht. Ik merk daarbij ook op dat de route via amendering nu niet sneller gaat dan de route via de tweede aanvullingswet, omdat beide gelijktijdig in werking zullen treden. Ik hoop dat ik hem daarmee deels tegemoetkom, hoewel ik zijn amendement op dit moment ontraad.
Dan vroeg de heer Diederik van Dijk, die op dit moment niet meer onder ons is, …
De voorzitter:
Niet in de zaal dan, hè?
Minister Van Weel:
Op dit moment. In hoeverre voorziet het wetboek in de behoefte om te experimenteren met nieuwe technologie in de opsporingsmogelijkheden? Dat sluit natuurlijk nauw aan bij wat ik net zei in reactie op het amendement van de heer Ellian. Waar mogelijk is in de wettelijke regeling van de bevoegdheden zo veel mogelijk techniekonafhankelijk geformuleerd, zodat bestaande opsporingsmethoden en -bevoegdheden kunnen meegroeien met de technologische ontwikkelingen. Maar de grens van toekomstbestendig formuleren wordt bereikt wanneer als gevolg van technologische ontwikkelingen opsporingsmethoden worden ontwikkeld die zeer verschillen van bestaande opsporingsmethoden. Het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel en grond- en mensenrechten vereisen namelijk dat opsporingshandelingen die een meer dan beperkte inbreuk maken op grondrechten, altijd een specifieke wettelijke basis hebben. Je kunt dus niet zomaar experimenteren met nieuwe opsporingshandelingen als daar geen basis voor is. Maar zoals ik net zei, kijken we wel naar een vangnetbepaling in de tweede aanvullingswet, waarmee we, zo veel als dat mogelijk is, in ieder geval een opening kunnen creëren in overeenstemming met het bestaande recht.
Er werd door de heer Diederik van Dijk ook aandacht gevraagd voor de gegevensdeling tussen diensten en de uitvoering. De eerste en de tweede vaststellingswet hebben geen bepalingen over de strafvorderlijke gegevenswerking. Maar zoals ik eerder zei, zullen de eerste aanvullingswet en later ook de tweede aanvullingswet bepalingen hierover uit het huidige wetboek alsnog overnemen in het nieuwe wetboek. Daarbij gaat het onder meer om de bepaling die regelt dat gegevens worden verstrekt ten behoeve van een ander opsporingsonderzoek dan het opsporingsonderzoek waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend. Voor zover die regels uit het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing zijn, geldt dat de Wpg en de Wjsg grondslagen kunnen bieden voor een dergelijke verstrekking van gegevens. Daarvoor is instemming van het gezag vereist. Daarmee kan ik uw Kamer ervan verzekeren dat de gegevensverstrekking op dit moment goed is geregeld binnen het voorziene traject.
Dan had de heer El Abassi nog een vraag, over het risico dat politie en justitie met het nieuwe wetboek grotere hoeveelheden gegevens vergaren. Hij vroeg dit met het oog op onschuldige burgers en het vraagstuk rondom etnisch profileren. Ik kan daar kort over zijn. Het nieuwe wetboek voorziet, ook tegen de achtergrond van recente ontwikkelingen in het EU-recht, in een adequaat stelsel van waarborgen ter bescherming van de rechten en vrijheden van burgers. Zo heb ik ook geantwoord op vragen van andere leden van uw Kamer. Ik herken dus niet het beeld dat de heer El Abassi schetste, namelijk dat de risico's die hij noemde, met metaforen zoals surveillancestaten, met dit Wetboek van Strafvordering gestand zouden worden gedaan, of dat die risico's zich zouden aandienen. Daarmee wilde ik het kortheidshalve afdoen.
Dan kom ik bij de procesafspraken. Dat is mijn laatste blokje. Daar kan ik ook redelijk kort over zijn. Zoals u weet, komen wij daarop terug in latere fases van dit wetstraject. Laat ik wel antwoorden op twee vragen, eentje van de heer Van Nispen en eentje van de heer Ellian, vooruitlopend op de eerste aanvullingswet die daar regelingen op zal voorstellen.
We zetten stevig in op het doorbreken van het verdienmodel van criminelen, door het afpakken van crimineel vermogen. Misdaad mag niet lonen, ongeacht of er procesafspraken zijn gemaakt. Dat ben ik geheel eens met de heer Van Nispen. Omdat we op dit moment bezig zijn met de verwerking van de consultatieadviezen, kan ik nog niet vertellen hoe de regeling er precies uit gaat zien. Ik kan wel zeggen dat we daarbij nadrukkelijk aandacht zullen besteden aan wat er vandaag naar voren is gebracht over het uitgangspunt dat het niet ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel geen onderdeel kan uitmaken van de procesafspraken, en dat misdaadgeld in beginsel altijd moet worden afgepakt. Ik voeg daar ook aan toe dat de wettelijke regeling stevige waarborgen bevat om te voorkomen dat verdachten onevenredig kunnen profiteren van het maken van procesafspraken. De rechter zal steeds moeten toetsen of de sanctie die in de procesafspraken wordt voorgesteld in dat concrete geval proportioneel is. De rechter zal afspraken over het te ontnemen crimineel voordeel dus heel serieus op proportionaliteit moeten toetsen.
Het is waar: ook nu al wordt van de mogelijkheid gebruikgemaakt om afspraken te maken over de hoogte van het te ontnemen bedrag. Dat gebeurt ofwel door een ontnemingsschikking te treffen op basis van artikel 5.11, onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering, ofwel in het kader van procesafspraken over de strafzaak als geheel. Die ontnemingsschikking wordt op dit moment niet aan de rechter voorgelegd. Afspraken over de hoogte van het te ontnemen crimineel voordeel kunnen bijdragen aan de voortvarendheid waarmee die opbrengsten kunnen worden ontnomen, omdat langdurig onderzoek naar de exacte hoogte van de criminele opbrengst achterwege kan blijven. Daar werd al aan gerefereerd in het voorbeeld dat de heer Koops noemde over het vermoede aantal oogsten bij een hennepkwekerij. Daarom is het niet wenselijk om het maken van procesafspraken over de hoogte van het te ontnemen crimineel voordeel volledig uit te sluiten.
Dan de heer Ellian. Hij had het over een reflectie op het maken van procesafspraken met criminele kopstukken. Die moeten worden aangepakt; daarover zijn wij het eens, maar dat zal geen verrassing zijn voor de heer Ellian. In de door de heer Ellian genoemde zaak heeft het OM het wenselijk geacht om met de verdachte procesafspraken te maken. Zoals u weet, ga ik individuele zaken niet becommentariëren. Maar ik vind wel dat het aan de wetgever is om principiële vragen die samenhangen met het fenomeen procesafspraken te beantwoorden, en daarmee richting te geven aan de praktijk. Dat is waarom we het daar in de eerste aanvullingswet gezamenlijk over kunnen hebben. Denk bijvoorbeeld aan de vraag of in alle soorten strafzaken procesafspraken moeten kunnen worden gemaakt. Denk ook aan de vraag wat de maximale strafvermindering is die een verdachte daarbij zou mogen krijgen.
In april gaat het wetsvoorstel naar de Raad van State. Na verwerking van het advies van de Raad van State zal het bij de Tweede Kamer worden ingediend, en dan gaan wij het er verder over hebben.
De heer Ellian (VVD):
Dank voor het antwoord. Uiteindelijk zullen we hier met elkaar de voorwaarden en de kaders heel helder moeten vastleggen. Ik heb samen met collega Van Nispen een motie die richting kan geven aan het wetsvoorstel waar de minister aan refereert. Helpt het als ik daar vandaag nog een element aan toevoeg, gebaseerd op de zaak die ik wel kan noemen, maar de minister niet, namelijk de zaak van Edin G.? Die zaak heeft volgens mij opgeleverd dat je ook afspraken moet kunnen maken over de detentie van iemand, juist gelet op wat we de afgelopen zes, zeven jaar op hele pijnlijke wijze hebben moeten leren. We hebben geleerd dat criminelen in de bajes niet gewoon een boekje gaan lezen, maar kunnen doorgaan met criminele activiteiten. Dit is een element dat ik graag toegevoegd zou zien aan het kader van de procesafspraken. Helpt het als ik daar een motie voor indien?
Minister Van Weel:
Ik zou allereerst willen zeggen: eind goed, al goed. In ieder geval zit hij nu vast. Ik denk dat wij dat allemaal voor ogen hadden. Ik kan u wel toezeggen dat we het element van de procesafspraken en detentie mede zullen wegen in de opstelling van het conceptwetsvoorstel. U hoeft daar geen motie over in te dienen.
Dat brengt mij aan het einde van de beantwoording van de vragen.
De voorzitter:
Dank aan de minister, de staatssecretaris en aan de regeringscommissaris voor hun antwoorden in eerste termijn.
We gaan wat mij betreft gelijk door met de tweede termijn. Het woord is als eerste weer aan de heer Sneller. Hij spreekt namens de fractie van D66.
Termijn inbreng
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Geen pogingen tot recensering of samenvatting! Dank voor de beantwoording. Ik zal de amendementen en de appreciaties daarvan zorgvuldig bekijken. Ik zou nog wel een streep willen zetten onder de rechtsbijstand en de interrupties daarover door de heer Van Nispen, ook richting de staatssecretaris. Toekomst en heden zijn natuurlijk niet helemaal uit elkaar te trekken, want alles wat je in de toekomst gaat bouwen als gevolg van extra werklast, komt op een fundament. Dat fundament moet dan sterk zijn, dus dan hangt het wel degelijk direct met elkaar samen.
Dank ook voor de beantwoording over de beweging vooruit en het faciliterende karakter. De heer Ellian zal hierover een motie indienen en ik heb die medeondertekend. Ik heb ook goed gehoord wat de regeringscommissaris zei over de motivering. Ik hoop toch dat we de heilige graal een keer vinden.
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Nispen. Hij spreekt namens de Socialistische Partij.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. Aan die 22,5 uur aan wetgevingsoverleggen hebben we vandaag nog een aantal uren toegevoegd, maar het gaat niet over het aantal uren. Het was echt zorgvuldige wetgeving, zeg ik hier toch nog een keer. Ik ga ook nog een keer zeggen dat dit natuurlijk in schril contrast staat met hoe het is gegaan of nu gaat met de Asielwet. Daar is door beide bewindspersonen niet op gereageerd. Het feit dat er niet op gereageerd is, noch door de staatssecretaris, noch door de minister, bewijst volgens mij dat ze het ermee eens dat zijn dat dit gewoon een kabinet met twee gezichten is. Het is gewoon een schizofreen kabinet dat eigenlijk bijzonder weinig te maken heeft met wetgevingskwaliteit. Er zit geen eenheid in het regeringsbeleid en de gevolgen daarvan zijn voor de rechtspraak wel degelijk groot. Ik heb dat citaat niet voor niks gebruikt. Daar is gewoon niet op gereageerd. Dat is natuurlijk een enorm pijnpunt. Maar goed, wellicht komt het nog in tweede termijn en anders zullen ze het er wel mee eens zijn.
Dan kom ik op de procesafspraken. De minister zei: we gaan aandacht besteden aan het uitgangspunt dat misdaad niet mag lonen en we verwerken nu de consultatiereacties. Dat is mooi. Je zou dan kunnen zeggen dat de Kamer nu even moet afwachten. Ik denk echter dat de heer Ellian en ik nou juist zeggen: ik denk dat het voor de minister interessant, goed en efficiënt is om niet alleen de consultatiereacties te verwerken, maar om ook mee te nemen wat mogelijk een meerderheid van de Kamer ervan vindt; in ieder geval de leden Ellian en ik. Namens ons dien ik nu de volgende motie in.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. De beantwoording van de staatssecretaris Rechtsbescherming over de rechtsbijstand vond ik echt te mager. Ik vind het wel heel erg makkelijk, na alles wat er gebeurd is met die commissie-Van der Meer I, dat deze staatssecretaris het rapport van de commissie-Van der Meer II eigenlijk ook nog even op de plank heeft gelegd. Hij zegt tegen ons: heeft u maar even geduld; we hebben het er over twee weken wel over. Nee, dat geduld heb ik niet. Volgens mij heb ik duidelijk uiteengezet waarom. De staatssecretaris had hier inhoudelijk het debat kunnen aangaan over wat er niet deugt aan het rapport van de commissie-Van der Meer II of aan het noodplan van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland, dat ook bepaald niet gisteren is verschenen. De nood is hoog. In bepaalde regio's zijn er nu al nauwelijks sociaal advocaten. De heer Sneller heeft helemaal gelijk: als je het fundament nu laat instorten, dan kun je in de toekomst onderzoeken totdat je een ons weegt en kun je de puntenvergoeding wel gaan verhogen, maar dan heb je geen sociale advocatuur meer. Die beroepsgroep is cruciaal voor de toegang tot het recht. Dat is hét fundament van onze rechtsstaat. Nou, ja, goed, ik kan er nog veel meer over zeggen, maar ik ga gewoon twee moties daarover indienen, mede namens GroenLinks-PvdA en DENK.
De heer Van Nispen (SP):
Speciaal voor de collega's die daaraan hechten, heb ik een dekking, dat onderstreep ik even zelf.
De heer Van Nispen (SP):
Nogmaals, voorzitter, collega's die dit ook een warm hart toedragen, zouden er goed aan doen om dinsdag bij de stemming voor te stemmen en niet te zeggen: ach, we wachten nog wel even twee weken. Wellicht zegt de staatssecretaris dan: u bent te laat, het kan niet meer, de Voorjaarsnota is geen optie meer.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan gaan we luisteren naar de heer Ellian, namens de fractie van de VVD.
De heer Ellian (VVD):
Dank, voorzitter. Uiteraard dank ik de regering voor wederom een prettige gedachtewisseling en de antwoorden. Het is complexe materie en het gaat ook ergens over, dus ik kan het erg waarderen dat ook tijdens zo'n plenair wetgevingsdebat erg inhoudelijke antwoorden teruggegeven worden, in reactie op onze vragen.
Ik heb twee moties; laat ik daarmee beginnen. De eerste motie ziet op de positie van slachtoffers en nabestaanden. Dan gaat het uiteraard om het principiële punt dat ik zowel tijdens het wetgevingsoverleg als vandaag plenair naar voren heb gebracht: wat nu als de rechten van slachtoffers niet effectueerbaar zijn voor hen, welke sanctie is daar dan aan verbonden? Met andere woorden: hoe kunnen delen van rechten die ze hebben, wel afdwingbaar gemaakt worden?
De heer Ellian (VVD):
Dan een motie over — even kijken of het er goed staat — de beweging naar voren en niet de vlucht naar voren, want dat zal ik na vandaag nooit meer zeggen. Ik begrijp heel goed de uitleg van de regering en uiteraard ook de inhoudelijke nadere toelichting van de regeringscommissaris. Feit blijft wel — je kunt er niet omheen — dat het zwaartepunt verleggen naar die fase bij de rechter-commissaris wel wat mager aangekleed is, in de zin dat je de verwachting uitspreekt dat procespartijen zich zodanig zullen gedragen dat zaken uiteindelijk zo gereed als mogelijk op de zitting komen. Ik weet dat het geen wensdenken is, maar het is wel mijn rol om die spiegel voor te houden. Vandaar de volgende motie.
De heer Ellian (VVD):
Tot slot twee punten. Ik dank de minister voor zijn toezegging, hoewel ik eigenlijk ook een motie had kunnen indienen, bedenk ik me, maar in het licht van moties beperken is dat ook prima.
Fijn dat de minister meeneemt dat je bij de detentie van criminele kopstukken, als je al procesafspraken met deze figuren gaat maken, heel duidelijk moet vastleggen hoe, waar en vooral in welke beperkingen diegene de detentie ondergaat. Maar dat gaan we afwachten.
Dan de kwestie van het amendement op stuk nummer 46. Prima, ik zal vanaf nu ... Het feit dat het advies van de Hoge Raad is meegestuurd beschouw ik als een enorm compliment in mijn richting, al ga ik het niet boven mijn bed hangen. Dus dank daarvoor. Ik ga het amendement nog niet intrekken. Ik heb namelijk net nog even gekeken naar de correspondentie die tot nu toe heeft plaatsgevonden tussen de regering en ondergetekende. We zitten niet heel ver uit elkaar. Ik ben ook wel een beetje verbaasd omdat het amendement nog steeds ontraden wordt. Het amendement is anders dan wat ik heb teruggekregen van het departement omdat aan het amendement hoofdstuk 6, dat gaat over onderzoek aan het lichaam, is toegevoegd. Forensische opsporing staat ook niet stil, dus het is heel goed te voorzien dat een bepaalde inbreuk, in dit geval inbreuk op iemands lichaam, op een vergelijkbare manier plaatsvindt, maar net niet past in de letterlijke omschrijving zoals de voorgestelde wet die nu kent. Dan is het onnodig en wordt het voor de opsporing toch ook een vermindering, omdat in de huidige situatie, op grond van artikel 181 Strafvordering, een dergelijke onderzoeksbevoegdheid wel toegestaan kan worden door de rechter-commissaris. Volgens mij is dat dus de halszaak niet. Ik vraag me dan af wat dan nog het probleem met het amendement is, omdat het volgens mij iets heel moois introduceert en dus mede tot stand is gekomen in overleg met de ambtelijke ondersteuning. De Hoge Raad wordt erin genoemd. Als er geen voorstel van wet wordt ingediend na een oordeel van de Hoge Raad, vervalt de mogelijkheid ook; dat is heel duidelijk.
Kort en goed, ik vind het juist een heel leuk amendement, dat in samenwerking tot stand is gekomen. Volgens mij voldoet dit echt aan de eisen die je eraan mag stellen vanuit het legaliteitsbeginsel. Ik wil dus aan de minister vragen of we er niet toch uit kunnen komen. Wat zou er dan nog aangepast moeten worden? Het verschil van inzicht is toch niet zo groot? Ik hoop dat de minister daar positief op kan antwoorden. Zo niet, dan kan intrekken altijd nog. Daar ga ik dan nog een nachtje over slapen.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Er zijn nog meer amendementen ontraden, maar ik laat het verder aan u om daarover na te denken. We gaan nu luisteren naar de heer Koops, die weer spreekt namens Nieuw Sociaal Contract. Gaat uw gang.
De heer Koops (NSC):
Voorzitter. Als een strafzaak 30,5 uur duurt, heb je het over een zogenaamde megazaak. Dan heb je aan het eind meestal meer geschilpunten dan aan het begin. Dan is er bovendien een derde partij, namelijk de rechter, die ergens een klap op geeft en die gewoon zegt hoe de boel gaat aflopen. Dat is, los van het mega-aspect, nogal een groot verschil met de voorliggende situatie. Er blijken gewoon steeds minder geschilpunten te bestaan tussen de partijen die hier aanwezig zijn. Daar staat tegenover dat niet alle geschilpunten zijn weggenomen. Ik heb dus een drietal moties voor mij liggen. Meneer de voorzitter, ik moet mij nog beraden op het intrekken van een amendement over de verlenging van de verzetstermijn bij strafbeschikkingen tot zes weken. Dat amendement ligt er namelijk nog, maar ik ga er nu ook een motie over indienen. Dat is niet heel onverwachts, schat ik zo. Daar komen ze. De eerste gaat over de zaaksgebonden strafrechter.
De heer Koops (NSC):
Dan kom ik meteen bij mijn tweede motie. Die betreft een betere informatieverstrekking over strafbeschikking. Vandaag zijn er weinig woorden aan gewijd, maar dit lijkt mij de meest praktische manier om de regering hiervoor als het ware een instructie te geven, hoe eigenaardig dat ook klinkt.
De heer Koops (NSC):
Dan kom ik bij mijn derde motie. Dit is eigenlijk het enige wat overblijft in dit stadium van de vergadering van de Kamer. Deze gaat over het taakstrafverbod en opnieuw over de strafbeschikking. Dit is wel zo belangrijk dat er een motie aan gewijd wordt.
De heer Koops (NSC):
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht een aantal taakstrafverboden bevat waarbij de achterliggende gedachte is dat in de gevallen waarin een taakstrafverbod geldt in principe een gevangenisstraf wordt opgelegd;
constaterende dat het OM wel een strafbeschikking kan opleggen als een taakstrafverbod geldt en dat het OM dit ook als beleid hanteert, terwijl in een strafbeschikking geen gevangenisstraf kan worden opgelegd;
van mening dat de achterliggende gedachte van het taakstrafverbod op deze manier kan worden …
Hier staat "wordt omzeild". Meneer de voorzitter, ik wil er "kan worden omzeild" van maken. Ik moet eraan wennen dat het hier wel echt heel mondeling is.
De voorzitter:
Ja, en het wordt voor eeuwig vastgelegd. Dat is ook nog eens zo.
De heer Koops (NSC):
Zelfs die tussenzin …
De voorzitter:
Ja, dat komt allemaal in de Handelingen.
De heer Koops (NSC):
Soms moet een mens gewoon zijn mond houden!
Dat leidt zo te zien tot een vraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik vond het optreden van de heer Koops leuk, maar de inhoud wel iets minder. Gaan we nou echt in het Wetboek van Strafvordering precies opschrijven wat de heer Koops nu zegt? Dat is toch merkwaardig, ook nog even procedureel vooruitlopend op het debat dat we gaan hebben over de OM-strafbeschikking en op het rondetafelgesprek. Het voorstel dat ik heb gedaan om de procedure rondom de strafbeschikking überhaupt uit te schrijven, kon ook niet rekenen op goedkeuring van de regering. Dit punt dat toch een beetje neerkomt op een soort minimumstraf — het verbaast me dat de heer Koops zich daar zo hartstochtelijk voor wil opstellen — moet dan precies zo in het Wetboek van Strafvordering worden opgeschreven! Het verbaast me.
De heer Koops (NSC):
Ik moest eerst lachen, omdat ik dacht dat het over mijn onderbreking van mijn eigen motie ging; ik wilde mezelf daar helemaal niet onderbreken. Ik kom to the point, want meneer Van Nispen stelt een buitengewoon serieuze vraag. Vandaag hebben we het enkel en alleen over dit ding. Als in het Wetboek van Strafrecht onder zware druk van deze Tweede Kamer is opgenomen dat er in specifiek opgesomde gevallen een taakstrafverbod geldt, dan is het niet meer dan logisch dat ook de verhouding van die bepaling die alleen maar ziet op veroordelingen, wordt gekwalificeerd als je het hebt over strafbeschikkingen. Dat is de directe achtergrond om nu op dit moment alleen met dit ene punt te komen, in de volle zekerheid dat we een inhoudelijke discussie gaan krijgen over wat er met strafbeschikking wel en niet nog meer kan. Dat is de reden waarom ik deze hier en nu doe: omdat ik vind dat die hier en nu thuishoort.
De heer Van Nispen (SP):
Ik merk dat ik niet de enige ben die dit antwoord niet helemaal kan volgen, en dat kan ook aan mij liggen. Wat is nu de motivatie om precies nu dit ene punt op te schrijven? Er komt een WODC-onderzoek over de OM-strafbeschikkingen. Het punt dat de heer Koops maakt, kan ook prima aan de orde komen in het, volgens mij door NSC aangevraagde, debat over de OM-strafbeschikking. Waarom moet nou precies dit ene punt, dat volgens mij toch ook eerder in het Wetboek van Strafrecht … Het ontgaat me waarom dit nu moet en waarom het via dit traject in dit Wetboek mee moet lopen.
De heer Koops (NSC):
Specifiek hierom, namelijk omdat dit het enige ding is waarvan ik zeker weet dat je het nu op dit moment kan codificeren en kan vastleggen. Heel andere dingen die over een strafbeschikking gaan en die worden besproken, zijn een kwestie van beleid. Dat geldt niet voor dit ene specifieke ding. Ik vind het gewoon een tekortkoming in de wet zoals die nu op dit moment voorligt en zoals die ervoor staat. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering is de verhouding van de strafbeschikking tot het taakstrafverbod niet geregeld. Dat, in combinatie met de discussie die we hier hebben gevoerd, brengt mij ertoe dit hier nu naar voren te brengen.
De heer Van Nispen (SP):
Dan blijven we het echt oneens en dan weet ik nog steeds niet zeker of ik de heer Koops goed snap. We blijven het echter volgens mij wel oneens, want ik zie dit echt niet zo.
De voorzitter:
De heer Sneller, of wil de heer Koops nog een reactie geven?
De heer Koops (NSC):
Ik wil alleen maar benadrukken dat hier de stemmingen uiteindelijk bepalen wat er gebeurt en niet de rechter.
De heer Sneller (D66):
Dat klopt. Bij een taakstrafverbod wordt de rechterlijke vrijheid ook beperkt en dat is waarom NSC juist tegen dat taakstrafverbod is en we proberen om het juist niet uit te breiden. NSC was ook tegen die uitbreiding en dus is de inhoudelijke argumentatie daarmee nog niet gegeven in de antwoorden op de vragen van de heer Van Nispen.
De heer Koops (NSC):
Ik doe niets meer of minder dan uitgaan van wat er nu in artikel 22b staat en proberen om de wet iets te verbeteren. Dat doen we volgens mij hier al de hele dag. Eigenlijk doen we dat al in ieder geval tien jaar plus de afgelopen vijf wetgevingsoverleggen. Dit is wat er voor mij uit kwam. Als dat zo verrassend is, dan verbaast mij dat, want ik probeer helemaal niet iets te zeggen over wat ik vind van een taakstrafverbod. Ik stel gewoon vast dat die in de wet is opgenomen en dat daarvan de logische consequentie is dat je ook dit wettelijk verankert.
De voorzitter:
De heer Koops rondt zijn betoog af. Of bent u klaar, meneer Koops?
De heer Koops (NSC):
Als vanzelf ben ik nu gewoon klaar, maar je krijgt het gevoel dat het meer een adempauze is dan iets anders. Maar wat betreft dit plenaire debat ben ik aan het einde van mijn betoog gekomen.
De voorzitter:
Dank daarvoor. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Mutluer. Zij spreekt namens de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Gaat uw gang, mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Dank voor de beantwoording van de vragen door de bewindspersonen en de regeringscommissaris.
We zijn hier inderdaad de hele avond bezig om de wet beter te maken. Dat deden we overigens ook tijdens de WGO's. Maar toch wil ik in mijn tweede termijn nog ingaan op een viertal punten en twee moties indienen boven op de moties die ik al eerder heb ingediend.
In de eerste plaats wil ik het even hebben over de slachtofferrechten. Ik denk dat uit het interruptiedebatje duidelijk naar voren is gekomen dat wij de slachtofferrechten echt goed in de wet willen borgen, ook bij spreekrechtwaardige zaken waarbij het OM die strafbeschikkingen oplegt. We hebben samen met collega Van Nispen ook een motie ingediend om de procedures die zijn voorgeschreven voor de strafbeschikkingen nader uit te werken in de wet. En daarin kan dat worden opgenomen.
Ook willen we dat slachtoffers de processtukken kunnen inzien, nadat het OM heeft beslist niet te vervolgen dan wel nadat er besloten is tot een strafbeschikking. In die zin volgen wij dus het amendement van collega Ellian op — ik zeg het uit mijn hoofd — stuk nr. 52.
Ik heb een oproep gedaan om te kijken naar het zelfstandige oproepingsrecht van slachtoffers. Ik heb daarvoor een motie en ik zeg tegen de staatssecretaris: zie het als een steuntje in de rug.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ook hebben we het uitvoerig gehad over rechtsbijstand, toegang tot het recht en de sociale advocatuur. Eerder hebben wij een motie ingediend, juist over het punt dat gesubsidieerde rechtsbijstand tijdig en adequaat beschikbaar moet zijn voor alle verdachten, ongeacht hun detentiestatus. We hebben de regering verzocht te onderzoeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om de positie van verdachten zonder financiële draagkracht te versterken. Volgens mij is die eerder ingediende motie positief geapprecieerd.
Dan het jeugdstrafrecht. Wij hechten heel veel waarde aan herstelrecht en mediation. Ik heb dat uitgelegd. We hebben daarvoor twee amendementen ingediend, het amendement op stuk nr. 51, waarover de discussie met de heer Ellian ging, en het amendement op stuk nr. 57 over jeugdigen. Ik zag in de appreciatie van de staatssecretaris dat hij er zelf ook wel wat waarde aan hecht om te kijken naar de rol van de Raad voor de Kinderbescherming. Ik zag dat ik werd verleid om daar een motie over in te dienen. Nou, die heb ik ook gemaakt.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Tot slot wil ik het kort hebben over privacy, het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens en de omvangrijke wetgevingstoets die is verricht. Enerzijds ben ik heel erg blij met de opmerking van de minister dat hij de uitspraken van het Hof van Justitie zal codificeren in de wet. Anderzijds ben ik zeer teleurgesteld dat hij mijn motie niet wil herwaarderen. Ik vind namelijk nog steeds dat het Wetboek van Strafvordering toekomstbestendig moet zijn. Dat geldt wat mij betreft ook voor gegevensverwerking. Die knelpunten zouden wat mij betreft voor 2029 weg moeten worden genomen.
Mijn laatste vragen zijn dan ook als volgt. Moeten de politie en het OM zich onder de verantwoordelijkheid van deze minister dan niet juist aan de grondrechten in het handvest houden? Wil de minister de politie en het OM dan onrechtmatig laten werken? Die vraag is misschien heel hard, maar ik ben op zoek naar de mogelijkheid om de commissie voor 2029 een terugkoppeling te laten geven over de voortgang en de uitkomsten van hun ideeën, zodat we eventueel over een jaar of twee een ander besluit kunnen nemen. Eventueel kan dat jaarlijks. Ik ben ook even zoekende, vandaar deze concrete vraag aan de minister. Je wilt namelijk niet dat de Eerste Kamer hier veel heisa over maakt. Ik wil dit dus ter overweging aan de minister meegeven. Ik hoop dat hij daar nog op reageert.
Dat gezegd hebbende, dank ik nogmaals iedereen. Volgens mij hebben we vanavond geschiedenis geschreven. We gaan het allemaal meemaken.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbrenging. Als laatste spreker in de tweede termijn van de Kamer is het woord aan de heer El Abassi namens de fractie van DENK.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter, dank. Allereerst de vernietigingsplicht. De vernietigingsplicht voor verzamelde data is zeer beperkt vormgegeven. Het kabinet wil die alleen laten gelden voor data die is verkregen door hacken, en niet voor gegevens uit bijvoorbeeld in beslag genomen smartphones of laptops. Daar wijst de Autoriteit Persoonsgegevens op, vandaar mijn eerste motie.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter. Dan een motie die iets korter is maar wel meer omvat, namelijk de andere adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens is met heel veel mooie adviezen gekomen. Wij zien graag dat die allemaal overgenomen worden. Vandaar de volgende motie.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter, dat was het. Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we vijf à tien minuten schorsen. De bewindslieden proberen het snel te doen. Dan krijgen we ook een appreciatie van de twaalf ingediende moties. We zijn even geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering en de Tweede vaststellingswet Wetboek van Strafvordering. We zijn toe aan de tweede termijn van de zijde van de regering. Ik zie dat de minister al klaarstaat. Die gaat nu als eerste het woord voeren namens de regering.
Termijn antwoord
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Ik zal proberen dat zo snel mogelijk te doen. Ik had twee vragen. Een daarvan was van de heer Ellian en ging over zijn amendement over de vangnetbetaling. Hij vroeg of we dat niet alsnog willen doen. Ik ben echt welwillend op de inhoud; dat weet u. Ik wil dat heel graag regelen. Ik wil het goed doen. Dat is de reden waarom ik nu liever niet naar de Eerste Kamer ga met het amendement in deze vorm en met de appreciatie van de Hoge Raad. Ik ben gewoon bang dat we daar tegen problemen aan lopen. Ik doe dat dus liever in de komende trajecten en niet in de twee vaststellingswetten, zoals we hebben gezegd. Ik blijf daarbij.
Over erbij blijven gesproken: ik wil in de richting van mevrouw Mutluer het volgende vooropstellen. Zij suggereerde dat ik nu de politie en het OM onrechtmatig zou laten werken, maar dat doe ik niet, nooit. Dat is ook niet het geval met deze vaststellingswetten, want de huidige Wet politiegegevens en de Wjsg bieden op dit moment gewoon waarborgen. Daarnaast hebben we gezegd dat we de relevante codificatie van EU-wetgeving en jurisprudentie meenemen in de eerste en de tweede aanvullingswet. We zijn dus volledig in lijn met alles wat we moeten doen. We gaan het nog hebben over het advies van de AP, maar dat doen we in het kader van de eerste aanvullingswet, waar het advies bij geschreven is. Daar hoeft u zich geen zorgen over te maken. Dat neemt niet weg dat we voor de langere termijn natuurlijk wel moeten bekijken of we kunnen volstaan met de huidige wetten of dat we toch over moeten gaan naar een volledige herziening. Overigens denk ik niet dat de Commissie zelf tot 2029 bezig is. Maar als u zegt dat het gelijktijdig in werking moet treden, moeten we ook het hele wetgevingstraject voor die periode afronden. Daarin zit het knelpunt. Ik denk echt dat de Commissie eerder zal komen met adviezen, maar dan moeten we zorgvuldig dat traject in gaan.
Dan kom ik bij de moties, voorzitter. Ik begin bij de motie op stuk nr. 62, van de heren Van Nispen en Ellian. Misdaad mag niet lonen; daar werden we het al over eens in de eerste termijn. De vraag is wat dit nou betekent voor de mogelijke procesafspraken die mede de ontneming betreffen. De leden roepen de regering op om in de uitwerking van de regeling procesafspraken als uitgangspunt te hanteren dat het niet ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel geen onderdeel kan uitmaken van procesafspraken en dat misdaadgeld in beginsel altijd moet worden afgepakt. Nogmaals, ik heb gezegd dat ik een meerwaarde zie in de mogelijkheid om afspraken te maken over de hoogte, en dat ik het niet wenselijk vind om die volledig uit te sluiten als onderdeel van de procesafspraken. Als ik de motie zo moet begrijpen dat in de wet zou moeten worden vastgelegd dat procesafspraken nimmer, dus onder geen enkele omstandigheid, de hoogte van het te ontnemen crimineel voordeel kunnen omvatten, moet ik 'm ontraden. Maar uit de woorden "in beginsel", die in de motie zijn toegevoegd, en ook uit wat eerder vandaag is gewisseld, begrijp ik dat het volledig uitsluiten ook niet de bedoeling is van de motie van u beiden. Het is vooral belangrijk om procesafspraken over de hoogte van de ontnemingsvordering te laten toetsen door de rechter. De rechter toetst dan zorgvuldig of het sanctiepakket dat wordt voorgesteld, proportioneel is. Als ik de motie dus zo mag begrijpen dat dergelijke afspraken heel serieus door de rechter op proportionaliteit moeten worden getoetst, kan ik 'm oordeel Kamer geven. Zoals ik al zei, zullen daarvoor waarborgen worden ingebouwd in het wetsvoorstel.
De heer Van Nispen (SP):
Ik dacht even: dit gaat de goede kant uit. Maar nu zegt de minister op het laatst: ik wil toch de ruimte behouden om dit soort afspraken wel te maken, en dan is het aan de rechter om dat proportioneel te toetsen. Maar we hebben niet voor niks opgeschreven dat er een uitgangspunt moet zijn, namelijk: misdaad mag niet lonen. We spreken over een wederrechtelijk verkregen voordeel. Misdaadgeld wordt dus in principe gewoon ontnomen. "Nimmer", "nooit", "altijd" en dat soort absolute termen staan er juist niet in. Maar we geven wel het uitgangspunt mee dat het geen onderdeel moet zijn van de procesafspraken, bij het maken van die afspraken al niet. Het moet niet zo zijn dat de rechter zegt: hoho, er was ooit een Tweede Kamerlid dat een motie had ingediend, en daar lijkt dit mee in strijd. Het is ook een opdracht om die afspraken niet te maken en dat uitgangspunt neer te leggen.
Minister Van Weel:
Als ik dat absolutisme er nog steeds van af mag halen. Dan doel ik op het beginsel dat volledig uitsluiten niet de bedoeling is. Ik refereer ook aan een eerder interruptiedebat dat ik met de heer Koops had. Dat ging erover dat je soms met een schatting wel snel tot procesafspraken kunt komen. Daarmee kun je niet uitsluiten dat er toch iets van voordeel overblijft, maar dat kun je dan vervolgens weer laten toetsen. Met die ruimte kan ik 'm oordeel Kamer geven. Dan zit dit niet alleen maar aan het einde, maar ook in het uitgangspunt dat misdaad niet mag lonen en dat al dat voordeel in beginsel al wordt afgepakt.
De heer Van Nispen (SP):
Hier kunnen beide indieners mee leven.
De voorzitter:
Dan krijgt de motie op stuk nr. 62 oordeel Kamer.
Minister Van Weel:
Dan kom ik op de motie op stuk nr. 68 van de heer Koops, over betere informatieverstrekking. Die geef ik oordeel Kamer. Dan laat ik kortheidshalve ook de motivatie daarvoor achterwege.
Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 69 van de heer Koops, over de strafbeschikking en het taakstrafverbod.
De volgende motie op mijn lijstje is de motie op stuk nr. 72 van de heer El Abassi. Overigens, vanzelfsprekend apprecieert de staatssecretaris de rest van de moties. Deze motie is overbodig: er worden alleen gegevens verzameld indien nodig en voor zover dat noodzakelijk is voor de opsporing. Daarnaast bestaan er, conform artikel 3, lid 1 van de Wet politiegegevens, afspraken over de vernietiging.
De motie op stuk nr. 73 van de heer El Abassi moet ik ontraden. Het is niet zo dat ik niet serieus wil kijken naar de adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens. Ik heb eerder al gezegd dat we daar later over komen te spreken, in het kader van de eerste aanvullingswet. Dan wil ik ze graag ook inhoudelijk behandelen. Ik wil niet op voorhand zeggen dat ik alle adviezen volledig overneem. Dat waren de moties.
De voorzitter:
Dank aan de minister. Dan gaan we nu luisteren naar de staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. De motie op stuk nr. 63 van het lid Van Nispen betreft het rapport van de commissie-Van der Meer II. Het zal u niet verbazen dat ik deze motie ontraad. De commissie-Van der Meer II doet een aantal aanbevelingen. Ik acht het van belang dat er een integrale weging van deze aanbevelingen plaatsvindt. Nog voor het commissiedebat over gesubsidieerde rechtsbijstand op 1 april aanstaande zal ik uw Kamer een brief sturen met een eerste appreciatie van dit rapport. Een deel van die aanbevelingen heeft financiële consequenties. Daarvoor heb ik geen middelen vrij op mijn begroting. Hiervoor zal ik het gesprek met het kabinet moeten voeren. Wat de dekking betreft: ik kan niet vooruitlopen op de voorjaarsbesluitvorming. Daarom ontraad ik deze motie.
Dat geldt niet helemaal voor de motie op stuk nr. 64. Die ziet op het noodplan dat door de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland is gepresenteerd. Ik vind de voorstellen van de VSAN interessant; dat zeg ik vooruitlopend op dat commissiedebat alvast. Ook dit moet echter onderdeel zijn van een integrale afweging van de verschillende opties die er zijn om de sociale advocatuur te versterken. Ik zal de maatregelen uit het voorstel van de VSAN betrekken in het visietraject voor de toekomst van de sociale advocatuur. In diezelfde brief, die vóór 1 april wordt verstuurd, zal ik u daarover informeren. Op deze basis acht ik deze motie ontijdig. Dat betekent dat ik u verzoek om de motie aan te houden. Als die niet wordt aangehouden, verzoek ik u dan, met de appreciatie ontijdig, om daar niet voor te stemmen.
De heer Van Nispen (SP):
Dat de staatssecretaris nog niet zo ver is om te zeggen dat dit goede en belangrijke maatregelen zijn die we over zouden moeten nemen, wil niet zeggen dat de Kamer zich daar niet nu al over uit kan spreken. Ik zou juist, tegen de appreciatie van de staatssecretaris in, tegen alle collega's willen zeggen: steun die motie nou juist wel, want dan doen we iets heel belangrijks voor de sociale advocatuur.
Staatssecretaris Struycken:
Ik handhaaf de appreciatie ontijdig.
De motie op stuk nr. 65 van de heer Ellian betreft de afdwingbaarheid van slachtofferrechten. De motie verzoekt de regering om effectieve remedies of rechtsmiddelen voor slachtoffers te introduceren. Het is uw Kamer bekend dat ik de algemene gedachte ondersteun. Ik heb aangekondigd een verkenning uit te voeren omtrent de vraag op welke wijze dat mogelijk zal zijn. Daarbij zal ik de Europese ontwikkelingen ook meenemen. Als uit die verkenning blijkt dat er zinvolle mogelijkheden zijn, zal ik daar gaarne gevolg aan geven. Als uit die verkenning komt dat er zinvolle mogelijkheden zijn, dan zal ik daar gaarne gevolg aan geven. Als ik de motie van de heer Ellian op die manier mag uitleggen, dan geef ik de motie op stuk nr. 65 oordeel Kamer.
De heer Ellian (VVD):
Het is ingewikkeld, de handel in appreciaties. Ik vind zelf dat je gewoon duidelijk moet zijn. Ik vind het ingewikkeld, omdat de essentie van de motie is: ga nu aan de slag met het realiseren van de afdwingbaarheid van de slachtofferrechten. Dat kan op meerdere manieren. Dat kan via een toezichthouder. Dat kan via een rechtsmiddel. Dat kan op een andere wijze door beklag te doen bij de rechtbank. De staatssecretaris zegt: ik ga kijken of en later hoort u hoe. Dat is niet de essentie van de motie, dus …
De voorzitter:
Dan is het aan de staatssecretaris om zijn oordeel uit te spreken.
Staatssecretaris Struycken:
De motie vooronderstelt dat er effectieve remedies of rechtsmiddelen denkbaar zijn die dus ingevoerd moeten worden via de tweede aanvullingswet. Ik ben nog niet zover. Vandaar dat ik het voorbehoud wil maken dat we dat verkennen. Het is niet evident; dat is wel gebleken uit het overleg vandaag en ook in een eerder wetgevingsoverleg. Ik kan dus niet zonder meer ervan uitgaan dat er effectieve remedies denkbaar zijn die dus ingevoerd gaan worden. Vandaar mijn voorbehoud, maar we zitten heel dicht bij elkaar. Daarom wil ik dat voorbehoud erin lezen. In het licht van de gedeelde wens om de rechten van het slachtoffer meer tanden te geven, hoopte ik dat we daarmee toch tot consensus en een oordeel Kamer zouden kunnen komen. Het wordt oordeel Kamer.
Dan de motie op stuk nr. 66. Met deze motie weet ik mij geen raad en daarom zal ik 'm ontraden. We hebben vandaag uitvoerig over dit onderwerp gesproken: de beweging naar voren. In de considerans van de motie worden suggesties gedaan. Eigenlijk voorzien wij niet nu al dat we dat op een duidelijke manier kunnen doen die past in het stelsel. Wij ondersteunen de wens om die beweging naar voren werkelijk te laten plaatsvinden. Ik heb al verwoord dat wij er vertrouwen in hebben dat dat ook gaat gebeuren. Wij begrijpen de wens om dat scherper neer te zetten, maar we zien niet goed hoe dat op een goede manier kan. Daarom aarzel ik over wat hiermee te doen. Ik zou het liefst de indieners verzoeken 'm aan te houden. Dat is het eerste verzoek. Als zij niet besluiten tot aanhouden, dan val ik toch terug op het oordeel "ontraden".
De heer Ellian (VVD):
Het is een faire gedachtewisseling. Ik constateer dan maar dat de staatssecretaris zegt: wij hebben er vertrouwen in dat de vlucht naar voren goed zal uitpakken. Nee, de beweging. "Vlucht" klinkt gewoon beter dan "beweging". Wat ik nu zeg moet geenszins persoonlijk worden opgevat door wie dan ook, maar dat vertrouwen is eerlijk gezegd nergens op gebaseerd, anders dan dat er hoop is dat de houding van procespartijen zo zal zijn. Dat stel ik maar vast. Ik begrijp de appreciatie "ontraden". Daar kan ik best mee leven.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 67 van de heer Koops over de zaaksgebonden strafrechter: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 70 van mevrouw Mutluer: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 71 van mevrouw Mutluer en de heer Van Nispen: oordeel Kamer.
Ik denk dat we dan alle moties op de lijst hebben geapprecieerd.
De voorzitter:
Dat is correct. Dank ook aan de staatssecretaris. Heel veel dank aan de beide bewindslieden, maar natuurlijk ook aan de regeringscommissaris, de heer Knigge, en aan alle mensen die hen hebben geholpen in dit langjarige wetgevingstraject. Dat geldt ook voor de leden en hun ondersteuning en voor Bureau Wetgeving, de Griffie en de bodes.
De voorzitter:
We gaan aanstaande dinsdag, 25 maart, stemmen over de amendementen en de moties, maar over de wet stemmen we een week later. Er zijn natuurlijk heel veel amendementen ingediend en we hebben de afspraak gemaakt in het kader van zorgvuldige wetgeving dat we er een week tussen doen, zodat de fracties zich nog kunnen beraden naar aanleiding van de aangenomen amendementen.
Op 8 april is het debat over de strafbeschikkingen. Dan kunt u weer uitvoerig met elkaar van gedachten wisselen. U heeft ook nog andere momenten, heb ik gehoord. Ik wens u daar heel veel plezier en succes mee, maar voor vandaag zijn we er echt klaar mee. We gaan de vergadering sluiten.