Slachtofferbeleid
Opening
Verslag van een commissiedebat
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 2 juli 2025 overleg gevoerd met de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming, over Slachtofferbeleid.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Dittrich
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
De Graag
Voorzitter: Van Nispen
Griffier: Paauwe
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Crijns, Eerdmans, Koops, Mutluer, Van Nispen en Verkuijlen,
en de heer Struycken, staatssecretaris Rechtsbescherming.
Aanvang 18.01 uur.
Slachtofferbeleid
Aan de orde is de behandeling van:
- de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 16 december 2024 inzake evaluatie Wet vergoeding affectieschade (34257, nr. 13);
- de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 22 januari 2025 inzake rapport Doelgroeponderzoek Schadefonds Geweldsmisdrijven (SGM) (33552, nr. 135);
- de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 3 maart 2025 inzake reactie op verzoek commissie op de brief van Controle Alt Delete van 7 oktober 2024 inzake aandacht voor nabestaanden van overledenen van fataal politiegeweld (29279, nr. 927);
- de brief van de staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 12 mei 2025 inzake publicatie onderzoek Doen wat kan (33552, nr. 136).
De voorzitter:
Goedenavond. Ik open dit commissiedebat Slachtofferbeleid van de commissie voor Justitie en Veiligheid. Van harte welkom aan de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, alsook aan zijn ondersteuning. Welkom aan de mensen op de publieke tribune en vanzelfsprekend aan de mensen die thuis kijken. Welkom ook aan de Kamerleden.
Ik zou een spreektijd van vier minuten willen voorstellen en ik zou willen voorstellen om te beginnen met drie interrupties in eerste termijn, als u zich daarin kunt vinden. Dat zijn drie spreekmomenten, dus niet een vraag en een vervolgvraag, maar u krijgt drie keer het woord. Ik zie geen bezwaren. Dan gaan we dat doen. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Mutluer. Zij spreekt namens GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ik denk dat we allemaal wel doordrongen zijn van het belang van slachtofferrechten, en zeker ook de staatssecretaris. Daar geeft hij in mijn beleving blijk van in zijn meerjarenprogramma. Toch zie ik ook dat slachtofferrechten in de praktijk nog te vaak niet worden nageleefd. Onder andere het recht op informatie wordt bij een op de vijf slachtoffers geschonden. Ook de effectieve rechtsmiddelen ontbreken.
Voorzitter. Mijn eerste punt is privacy. Dat blijft wel een aandachtspunt. Ik ben blij dat het OM heeft besloten om persoonsgegevens van slachtoffers niet meer standaard te vermelden in de processtukken, maar wordt er ook beter op gelet dat dan niet via een omweg, zoals het adres van een huisarts of werkgever, toch de identiteit van een slachtoffer achterhaald kan worden? Wat als slachtoffers vanwege veiligheidsredenen — denk aan politieagenten — onder een nummer aangifte doen? Kan dat er dan in de praktijk ook toe leiden dat slachtoffers hun recht op schadevergoeding niet kunnen uitoefenen? Wij hebben gezien dat dat in sommige zaken het geval was. Dat waren zaken waarin bijvoorbeeld agenten alleen onder hun nummer bekendstonden. Hun schadevergoedingszaak werd gewoon niet-ontvankelijk verklaard. Dat kan wat mij betreft echt niet de bedoeling zijn. Kan de staatssecretaris deze problematiek in beeld brengen en zorgen dat ook het doen van aangifte onder een nummer de rechten van het slachtoffer niet aantast?
Dan de schadevergoeding. Als Kamer hebben we er eerder voor gepleit dat wie recht heeft op affectieschadevergoeding wordt uitgebreid naar broers en zussen. Wat mij betreft wordt dat zo snel mogelijk geregeld. Maar wat zien we? Kijk maar naar de Erasmusschutter. In die zaak zijn broers en zussen van slachtoffers buitenspel gezet. Ik vind dat gewoon onuitlegbaar. Er moet ergens een grens getrokken worden in de kring van naasten. Dat snap ik. Maar dat mag geen ondoordringbare grens zijn. Daarvoor heb je een hardheidsclausule. Ik lees in de evaluatie van de wet affectieschade dat rechters bij de toepassing van de hardheidsclausule in vergelijkbare omstandigheden tot een andere conclusie komen. Kan de wetgever meer richting geven aan die hardheidsclausule door de factoren die daarbij een rol kunnen spelen te benoemen?
Dan ga ik nog even in op de schadevergoeding, want dat vind ik wel een belangrijk punt. In de meerjarenagenda staat dat slachtoffers hun schade zo veel mogelijk moeten kunnen verhalen. Maar als ik kijk naar de voorstellen die op tafel liggen, zoals het instellen van een maximumbedrag voor schadevergoedingen, het uitsluiten van zogenaamde complexe schadeposten en het instellen van een plafond voor de voorschotregeling, dan klinkt "zo veel mogelijk" voor mij als "zo weinig als nodig". Het risico is dan echt reëel dat slachtoffers met een reële en erkende schade straks te horen krijgen: uw schade is veel te ingewikkeld, veel te hoog en lastig, dus we gaan het niet behandelen. Dat is volgens mij gewoon moreel onhoudbaar. Je moet het systeem betaalbaar houden. Dat snap ik ook. Maar dan moet je misschien kijken naar ontnemingsmaatregelen dan wel naar een fonds.
Wie overigens tot op heden geen beroep kunnen doen op het Schadefonds, zijn kinderen die geboren zijn uit incest. Vorige week heeft de rechter echter in een zaak uitgesproken dat Jasper, een man die geboren is uit incest en dus formeel slachtoffer is, recht heeft op een vergoeding uit het Schadefonds. Tot die tijd werd hij niet als slachtoffer gezien en kreeg hij geen erkenning. Wat gaat dat betekenen voor al die slachtoffers zoals Jasper, die dus slachtoffer waren van incest? Mijn vraag is of dat gewoon geregeld kan worden.
Tot slot: verkeersslachtoffers. Het aantal verkeersdoden daalt, maar niet snel genoeg om de doelstelling van maximaal 300 slachtoffers te halen. Onlangs heb ik met mijn collega van de VVD, de heer Ellian, met nabestaanden van verkeersslachtoffers gesproken. Hun verhaal gaat door merg en been. Het gaat om slachtoffers van wat in het dagelijkse taalgebruik "roekeloos rijgedrag" wordt genoemd, maar wat in de juridische zin van de Wegenverkeerswet niet als zodanig kan worden gekwalificeerd. Dat wringt, zeker als jouw kind wordt doodgereden door iemand die reed met een mobiel in de hand of met alcohol op en als diegene niet de zwaarste straf krijgt, zoals je wel zou willen. Ik rond af, voorzitter. Wat mij betreft moet je opnieuw gaan kijken en onderzoeken of de juridische invulling van roekeloosheid nog wel passend is en of die term nu niet te strikt wordt gehanteerd, waardoor er niet meer altijd sprake is van passende strafbaarstellingen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik ben enigszins coulant geweest met uw spreektijd. Dat zal ik bij andere sprekers ook doen. Ik reken er wel op dat als u interrupties gaat plaatsen, u dat zeer kort en bondig zal doen. Het woord is aan de heer Eerdmans van JA21.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, dank. De eerste vragen vanuit JA21 zijn een beetje vergelijkbaar. Die gaan over de privacy. We zijn blij met de nieuwe Wet uitbreiding slachtofferrechten en de bijbehorende AMvB. Daarmee wordt de privacy van slachtoffers veel beter beschermd. Alleen naam en geboortedatum zijn nog zichtbaar, waardoor een slachtoffer veel meer regie heeft over zijn eigen privacy en de drempel om aangifte te doen lager wordt. Het is een stap in de goede richting, al zeggen slachtofferadvocaten toch dat met naam en geboortedatum ook weer heel snel via makkelijke zoekopdrachten het woonadres te achterhalen is. Daarbij komt dat de media ook soms namen en andere gegevens zonder toestemming in de openbaarheid brengen of dat een rechter per ongeluk tijdens een zitting de naam hardop kan uitspreken, waardoor het slachtoffer alsnog de regie over zijn privacy verliest. Mijn vraag is dus een beetje vergelijkbaar met die van mevrouw Mutluer: wat is er nog meer nodig voor een betere borging voor het slachtoffer?
Ik wou het ook even over de kosten hebben. We weten dat er gigantische kosten zijn voor slachtoffers en nabestaanden, boven op het leed dat hun is aangedaan. Denk aan uitvaartkosten, notariskosten, juridische bijstand en psychische hulp. Soms komen die kosten ook veel later, waardoor het moeilijker wordt om dat aan te tonen. Maar het gaat regelmatig om tienduizenden euro's. Dat is een hele vicieuze cirkel van negativiteit en ellende. Dat is natuurlijk allemaal veroorzaakt door die dader. Nou weten we dat uiteindelijk maar één op de tien slachtoffers in aanmerking komt voor een tegemoetkoming vanuit het Schadefonds en ook daadwerkelijk een aanvraag doet. Soms komt dat door schaamte of schuldgevoelens, soms door onwetendheid. Herkent de staatssecretaris de signalen van die slachtoffers die wel aanspraak kunnen maken, maar dat dus niet doen of te weinig vergoed krijgen?
Voorzitter. Even over de privacy gesproken. Er is enorme frustratie — ik heb het al eens eerder gezegd — over de rapporten van het Pieter Baan Centrum. Nabestaanden krijgen geen inzage in de rapporten van het Pieter Baan Centrum over hun dader, vanwege de privacy van de gedetineerde. Ik heb daar een motie over ingediend. Die is aangenomen, zie ik. Maar het is nog onduidelijk wat daar eigenlijk tot op heden mee is gebeurd. Ik zou daar heel graag een reactie op krijgen van de staatssecretaris.
Een trend van de laatste jaren zijn documentaires, films of series over moorden, moordzaken, bijvoorbeeld over Tanja Groen of de veroordeling in de Deventer moordzaak. Het meest bekend en spraakmakend is wel de serie "Een van ons" over de moord op Marianne Vaatstra. Die serie is in Nederland te zien, maar wat blijkt: de familie Vaatstra werd nooit geraadpleegd. Dat is duidelijk. Daar hebben ze ook afschuw over uitgesproken. Ze hebben uitgesproken dat ze dat heel vervelend vonden. Na die kritiek is door de filmcommissies van vijf provincies afgesproken om een gedragscode op te stellen, waarmee er meer respect en samenwerking met de regio waarin een serie of film werd opgenomen, moet komen. Mijn vraag aan de staatssecretaris daarover is: ziet hij meer mogelijkheden, behalve een moreel appel op filmmakers, om de rechten van slachtoffers en nabestaanden hierin beter te borgen?
Tot slot, voorzitter, even over eergerelateerd geweld. We weten dat dat groeit. Daar hebben we het ook vaak in ander verband over. Het landelijk expertisecentrum zegt dat er ook veel meer gevallen worden geconstateerd door de politie: 460 per jaar. Dat weten we. Bepaalde culturen botsen natuurlijk met de normen die wij hier willen hebben in Nederland. De politie vraagt hardop: is er bij de inburgering in Nederland eigenlijk wel genoeg aandacht voor eergerelateerd geweld? Die vraag leg ik dus ook nu vanavond neer: hoeveel aandacht is er nou bij de inburgering van nieuwkomers voor eergerelateerd geweld en wat kunnen we daarin verbeteren? Er zijn gewoon heel veel slachtoffers die toch in handen vallen van dit gruwelijke geweld. De laatste vraag, voorzitter. Er zijn op dit moment twee opvangcentra voor slachtoffers van eergerelateerd geweld. Is dat wel voldoende, vraag je je soms af als je deze cijfers allemaal ziet. Zou er wel wellicht een meldplicht opgelegd kunnen worden aan leraren, artsen en/of hulpverleners?
Voorzitter, dank je wel.
De voorzitter:
Dank u wel. ik geef het woord aan de heer Verkuijlen. Hij spreekt namens de VVD.
De heer Verkuijlen (VVD):
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor zijn brief over het slachtofferbeleid van 2025 tot 2028. Mijn fractie ziet dat er de afgelopen jaren veel positieve ontwikkelingen met betrekking tot slachtoffers zijn gerealiseerd, bijvoorbeeld rond het spreekrecht en privacy. Er zijn ook nog wat kanttekeningen te plaatsen. Dan sluit ik me aan bij de vorige sprekers. Het brief geeft mijn fractie niet het comfort dat er in de komende jaren veel concrete stappen zullen worden gezet. Wanneer kan de Kamer bijvoorbeeld het wetsvoorstel voor de strafbaarstelling van psychisch geweld verwachten? Dit wetsvoorstel had eigenlijk in mei 2025 al ingediend moeten zijn. Ook is er weinig progressie als het gaat om het vergemakkelijken van het inzien van dossiers door slachtoffers. Ik wil graag van de staatssecretaris weten hoe hij voortgang op beide onderwerpen gaat bewerkstelligen.
Voorzitter. Ik wil van de staatssecretaris weten of hij het met mij eens is dat publieke werkgevers een grotere rol te spelen hebben wanneer hun mensen bij het uitvoeren van hun publieke taak slachtoffer worden van agressie en geweld, juist omdat de strafrechtketen onder druk staat. Dit kan door als werkgever een heldere norm te stellen, standaard aangifte te doen namens werknemers wanneer die agressief, met geweld, bejegend worden en de schade namens werknemers bij de daders te verhalen. Zo vorm je een hitteschild en kun je heldere grenzen communiceren, waarmee je mensen beschermt. Ik wil weten of de staatssecretaris bereid is om dit proces actief te stimuleren.
De voorzitter:
Dan onderbreek ik u voor een interruptie van mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
In het verleden heb ik regelmatig opgetrokken met de VVD als het gaat om inzage in dossiers, waar nabestaanden recht op kunnen hebben op het moment dat er bijvoorbeeld sprake is van fataal politiegeweld of coldcasezaken. Daar hebben we moties over ingediend. We hebben gepleit voor een onafhankelijk onderzoek, maar dat gebeurt niet. Het OM laat dat niet altijd toe, omdat men dan eigenrichting kan toepassen, zeggen ze. Dat vindt men onwenselijk. Mijn vraag is de volgende. Nu staan er geen rechtsmiddelen open wanneer het OM beslist om een verzoek om een afschrift van een dossier af te wijzen. Ik weet eigenlijk niet waarom. Vindt u met mij dat het toch mogelijk moet worden gemaakt, via deze staatssecretaris, in gesprek met het OM, om op verzoek van nabestaanden een dergelijke beslissing buiten het OM te laten toetsen?
De heer Verkuijlen (VVD):
Dat is een goede vraag van mevrouw Mutluer. Ik zou eerst even willen afwachten wat de reactie is van de staatssecretaris op dit punt. Laten we hem even gezamenlijk de vraag stellen hoe hij daarnaar kijkt. Dan kunnen we kijken of we daar samen in kunnen optrekken. Maar u vindt ons zeker aan uw zijde als het gaat om dit onderwerp.
De voorzitter:
Dank u wel. Gaat u verder.
De heer Verkuijlen (VVD):
Slachtofferhulp Nederland startte in 2025 een pilot met langere nazorg. In die pilot worden slachtoffers ondersteund door middel van contactmomenten nadat de slachtofferzorg is afgesloten. De pilot richt zich — we hebben net al iets gehoord over de impact op verkeersslachtoffers — op verkeersslachtoffers. Ik zou die pilot graag willen uitbreiden naar slachtoffers van mensenhandel, omdat 45% van die slachtoffers binnen vijf jaar weer opnieuw slachtoffer wordt van een misdrijf. Na zeven jaar is dat zelfs 50%. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel pleit juist voor deze langdurige nazorg van slachtoffers. Dit sluit bovendien nauw aan bij de beleidsdoelen bescherming van slachtoffers en het voorkomen van herhaald slachtofferschap. Is de staatssecretaris daartoe bereid?
Voorzitter, in 2020 heeft uzelf, samen met de heer Knops, verzocht om een landelijk schadefonds, met als inzet om veroordeelden te sommeren om geld te storten ter compensatie van de benadeelden en slachtoffers. Het primaire doel was dat daders niet straffeloos wegkomen met de aangerichte schade omdat niet herleidbaar is wie de schade heeft aangericht, zoals bij rellen. Ik wil van de staatssecretaris weten waarom hij in zijn reactie niet verwijst naar openlijke geweldpleging, artikel 141 Wetboek van Strafrecht. Dat artikel stelt dat wanneer meer dan twee personen deelnemen aan geweld tegen personen of goederen, elk van de daders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele schadebedrag. Dit biedt mogelijkheden voor slachtoffers en gemeenten om de geleden materiële en immateriële schade volledig te verhalen, ook als niet vaststaat wie precies welke schade heeft aangericht. Ik wil de staatssecretaris vragen te bevorderen dat dit artikel, met het oog op schadevergoeding, waar mogelijk ten laste wordt gelegd en dat de slachtoffers en benadeelden worden aangespoord om hun schade in het strafproces te verhalen. Graag een reactie daarop van de staatssecretaris.
Voorzitter. Dan sluit ik mijn bijdrage af. Ik wil even van dit moment gebruikmaken om op deze plek waardering uit te spreken voor al die mensen die slachtoffers bijstaan in de praktijk.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, ook voor die laatste, mooie woorden. Dan gaan we luisteren naar de heer Koops. Hij spreekt namens Nieuw Sociaal Contract.
De heer Koops (NSC):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik heb met instemming kennisgenomen van de inhoud van de meerjarenagenda zoals die vorige week naar ons toe is gestuurd. Ik moet bekennen dat ik onder de indruk ben van het aantal initiatieven dat hier eerder in de Kamer is ontplooid op allerlei vlakken, zodat als het ware het werk van de staatssecretaris grotendeels gedicteerd wordt door Kamerleden. Dat is hoe het hoort. Dat is hoe wij dat eenvoudigweg het liefst zien. Maar daar moeten we dan ook bij zeggen dat de staatssecretaris zich wel kwijt van zijn taak, en op een overtuigende wijze, waaruit zijn betrokkenheid blijkt bij het onderwerp hier ter zake.
Verder, meneer de voorzitter, berijdt iedereen hier zijn eigen stokpaardje. Iedereen heeft het gewoon over het ding dat diegene zelf had bedacht. Dus het zal u niet heel erg verbazen dat ook ik dat doe. In de meerjarenagenda wordt gewezen op een oplossing in het kader van het versterken van de positie van het slachtoffer, namelijk een doorverwijzingsbevoegdheid. Daar ben ik zelf over begonnen tijdens de voorbereiding van de behandeling van het Wetboek van Strafvordering. Ik stuitte daarbij op de bureaucratische muur van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Die zeiden: dat is geen goed idee, want dat is allemaal veel te duur.
Ik leg het even uit voor de mensen die nog niet eerder over het onderwerp hebben gehoord. Je gaat als slachtoffer naar de strafrechter. Je dient je vordering in. De strafrechter zegt: deze is te ingewikkeld. Het gaat hier bijvoorbeeld over iemand die invalide is geraakt, waarbij gederfde inkomsten uit werk een rol spelen. Het gaat over het dagelijks plezier in het leven. Het gaat gewoon over allerlei verschillende vormen van schade. Zo'n vordering kan echt buitengewoon ingewikkeld zijn. Dan kan zo'n vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, gewoon omdat het een te zware belasting is voor het strafproces. Dan staat het slachtoffer met lege handen, zelfs als de dader naar de gevangenis wordt gestuurd. Wat mij daaraan zo dwarszit — dit zal de staatssecretaris bekend voorkomen — is dat er een ongelofelijke hoeveelheid werk moet worden verzet door zo'n slachtoffer om dan alsnog zijn schade vergoed te krijgen.
Op dit onderwerp is ingegaan in de meerjarenagenda. Er wordt gezegd: een doorverwijzingsbevoegdheid is geen goed idee, omdat het de afstand vergroot tussen de slachtoffers die het strafproces wel halen en de slachtoffers die dat niet doen. Ik vraag de staatssecretaris om op dat zinnetje in te gaan, want ik snap het niet. Wordt hier nou gezegd dat mensen die de euvele moed hebben gehad om zich te melden in een strafproces, die daarvoor een gedeelte van hun privacy hebben weggegeven, die de meest vreselijke dingen over hun omstandigheden naar voren hebben moeten brengen en hebben moeten herbeleven, hun recht moet worden ontzegd omdat anderen überhaupt het strafproces niet halen? Dat is mijn eerste vraag.
De tweede …
De voorzitter:
Volgens mij heeft de heer Verkuijlen op dit punt een interruptie.
De heer Verkuijlen (VVD):
Als het mag. Ik vroeg me even het volgende af. Volgens mij heb je bij een veroordeling altijd een onrechtmatige daad. Op basis van die onrechtmatige daad kun je naar de civiele rechter gaan. Dat is volgens mij hoe de procesgang nu is. We hebben het gehad over het bedrag dat in de voeging wordt meegenomen. Volgens mij loopt dat zo'n beetje tot €800. Daarna zegt de strafrechter vaak: ik verwijs het door. Dan wordt het te complex. Wat zou u precies anders willen zien hierin?
De heer Koops (NSC):
Om met het bedrag van €800 te beginnen: dat komt mij niet heel bekend voor. Ik heb vorderingen tot in de tonnen toegewezen zien worden in strafprocessen waarin de benadeelde partij zich had gevoegd. Verder dank ik u voor deze interruptie, want dan kan ik hier in deze zaal nog een keer zeggen wat een moeite het is om de schade van zo'n onrechtmatige daad daadwerkelijk op te gaan halen. Je hebt een advocaat nodig. Dat is verplicht. Ga die maar eens vinden. Je hebt een deurwaarder nodig. Je hebt een partij nodig. Je moet weten waar die partij zich bevindt. Zeker in het geval van criminelen is dat niet eenvoudig. Gaat u maar eens uitvinden waar iemand in de gevangenis zit. Dat is ding nummer drie. Je hebt griffiegeld te betalen. De hoogte van het griffiegeld is afhankelijk van de hoogte van je vordering. Dat kan echt in de papieren lopen, zonder dat je nog maar een cent hebt gekregen.
Dat zijn zomaar vier barrières die niet bestaan voor een slachtoffer dat zich meldt in de strafprocedure en gewoon naar binnen loopt met zijn briefje en de onderbouwing. Door die barrière worden er zo weinig strafzaken gestoeld op een onrechtmatige daad door een slachtoffer aanhangig gemaakt. Dat is gewoon omdat het ingewikkeld en moeilijk is, en omdat de kans op succes niet zo heel groot is. Daar stelde ik de mogelijkheid van simpelweg een doorverwijzing naar een civiele rechter tegenover. Dan sla je de deurwaarder, het griffiegeld en de dagvaarding over. Je geeft iemand gewoon het vonnis mee waarin de onrechtmatige daad staat uitgetekend en je vraagt aan de civiele rechter, wiens dagelijks werk het is, om naar de complexe vordering te kijken. Ik vind dat een persoon die daarin valt dus niet net zo moet worden behandeld als een persoon die überhaupt het strafrecht niet haalt.
Dan vervolg ik mijn betoog.
De voorzitter:
Heel graag. Doet u dat vooral.
De heer Koops (NSC):
Dank u. Mijn tweede opmerking betreft de rol van het slachtoffer, de benadeelde partij, bij strafbeschikkingen. Het is heel fijn dat die telkens iets zichtbaarder wordt in de beleidsvorming op het ministerie, maar ook in de besluiten die wij hier nemen. Het is echt een struikelpunt. Waar niet op in wordt gegaan in de meerjarenagenda — dat is geen kritiek; ik leg het alleen wel op tafel — is het voortraject naar een strafbeschikking. Het komt mij voor dat als een dader niet bereid is om schadevergoeding te betalen aan een slachtoffer, het hele fenomeen "strafbeschikking" niet eens aan de orde mag zijn. Als een slachtoffer zegt "u heeft een bal door mijn ruit geschopt; hier is de rekening van €450 voor mijn nieuwe ruit" en de dader zegt "dat heb ik niet gedaan; ik ga dat niet vergoeden" of "ik bied €2,50", dan is er geen plaats voor een strafbeschikking, zou het mij voorkomen. Daar is geen plaats voor, specifiek omdat ik van oordeel ben — dat leg ik dan voor hier — dat een rechter zou moeten oordelen over de legitimiteit van de vordering van het slachtoffer en over de hoogte van de schadevergoeding die erbij past. Dat kun je in zo'n geval niet overlaten aan een officier van justitie.
Ik word gemaand tot haast. Dat brengt mij van mijn à propos. Vergeef mij daarvoor. Ik zal de voorzitter geruststellen: dit is mijn laatste opmerking. Mijn hart juicht omdat de affectieschade wordt uitgebreid. Dat is gewoon een goed idee. Dank u wel daarvoor.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Koops. Dan geef ik het woord aan de heer Crijns. Hij spreekt namens de PVV.
De heer Crijns (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik neem dit debat over van mijn collega Smitskam. Ik probeer zo goed mogelijk al jullie vragen te beantwoorden. Wees een beetje mild voor me.
Voorzitter. Ik zal beginnen. Een agent vertelde mij laatst hoe hij werd uitgescholden tijdens een aanhouding, niet omdat hij iets verkeerds deed of omdat hij over de schreef ging, nee, simpelweg omdat hij zijn werk deed. "Vuile racist!", schreeuwde de verdachte, terwijl hij zich hevig verzette tegen zijn arrestatie. Het ergste was dat de agent twijfelde of hij wel mocht ingrijpen, niet vanwege de wet, maar uit angst voor het publieke oordeel, uit angst dat hij beschuldigd zou worden van racisme als hij zijn plicht deed. Dat is de sfeer waarin onze agenten hun werk moeten doen. Wat doet deze staatssecretaris? Terwijl onze politieagenten dag in, dag uit hun leven riskeren om de straten veilig te houden, laat hij hen keihard vallen. Geen woord van bescherming, geen greintje rugdekking. Alleen maar wegkijken, buigen en knikken richting activistische clubs die structureel onze politie zwartmaken.
Voorzitter. De PVV laat zich niet meeslepen in de activistische frames van organisaties als Controle Alt Delete die structureel het gezag ondermijnen en onze politie verdacht maken. Natuurlijk moeten nabestaanden van slachtoffers van fataal politieoptreden toegang hebben tot de feiten, maar we gaan geen parallel rechtsstelsel optuigen waarin activisten bepalen wat transparantie is. Het is volstrekt, maar dan ook volstrekt onacceptabel dat de staatssecretaris geen krachtig weerwoord geeft op de beschuldigingen van institutioneel racisme bij de politie. Dat zijn beschuldigingen die elke agent in dit land raken.
De voorzitter:
Mag ik u onderbreken?
De heer Crijns (PVV):
Ja.
De voorzitter:
Ik zocht naar een natuurlijk moment. Eerst een interruptie van mevrouw Mutluer, daarna van de heer Koops. Eerst mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Het is aan de staatssecretaris om zichzelf te beschermen, maar de aantijgingen die nu worden gedaan, moeten niet aan deze staatssecretaris worden gericht, maar aan de minister van Justitie en Veiligheid. We hebben zojuist het politiedebat gehad. Daarin heb ikzelf expliciet vragen gesteld over de afspraken over een voortvarende aanpak van zaken rondom geweld tegen werknemers met een publieke taak, dus ook de politie, omdat deze eenduidige landelijke afspraken nog steeds niet nageleefd worden. We krijgen evaluatie op evaluatie. Nu worden er weer gesprekken gevoerd met het OM. Met uw permissie, voorzitter, wil ik nogmaals tegen mijn collega zeggen dat hij de vragen aan de verkeerde bewindspersoon richt. Die horen echt aan de minister gericht te zijn. Daar hebben we het overigens wel net over gehad.
De heer Crijns (PVV):
Die vragen zijn voor de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft het in zijn reactie op Controle Alt Delete in zijn bijgevoegde brief totaal niet opgenomen voor de politie, helemaal totaal nul komma nul. Die vragen zijn dus wel degelijk voor de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dan de heer Koops nog.
De heer Koops (NSC):
Betwist de PVV de correctheid van de feiten die door Controle Alt Delete naar voren worden gebracht? Zo klonk het toch eventjes. We hebben het hier even niet over de toonzetting van de staatssecretaris. We hebben het nu echt even over de feiten die langjarig verzameld zijn door Controle Alt Delete. Is de PVV van oordeel dat die feiten onjuist zijn of alleen maar dat ze verkeerd geframed zijn?
De heer Crijns (PVV):
Ze hebben inderdaad een x-aantal feiten op hun website staan. Ze publiceren die ook uitgebreid op de website. Feiten zijn feiten. Het gaat over fatale politieoptredens en noem maar op. Maar het is gewoon een activistisch clubje dat onze politie probeert zwart te maken en drie meter de grond in probeert te trappen. We zouden eigenlijk moeten opkomen voor onze politie, in plaats van op te komen voor deze activistische club.
De heer Koops (NSC):
Ik weet niet of u vanmiddag bij het politiedebat was. Daar is van alles gezegd over de wijze waarop Nieuw Sociaal Contract probeert de politie te ondersteunen. Maar het eigenaardige is: je kan het ene én het andere doen. Ik wil Controle Alt Delete niet in de hoek laten zetten als een clubje. Het werk dat Controle Alt Delete doet, wordt gedaan vanuit een vorm van idealisme en dat heeft feiten opgeleverd die niemand anders op dezelfde manier heeft verzameld en die bovendien gewoon niet kunnen worden weerlegd door andere feiten. Dus ik verzet me hier even tegen het tegenover elkaar stellen van Controle Alt Delete en de politie. Beide organisaties verdienen respect. Bent u dat met mij eens?
De voorzitter:
De heer Crijns mag nog kort reageren. Laten we dan verdergaan met het volgende punt. Gaat uw gang.
De heer Crijns (PVV):
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Controle Alt Delete probeert onze agenten zwart te maken, in een slecht daglicht te stellen en drie meter de grond in te trappen. Daar verzet de PVV zich tegen.
Dan zal ik mijn zin opnieuw beginnen. Terwijl zij zich kapotwerken in de frontlinie van onze samenleving, worden ze hier in dit huis uitgemaakt voor racisten. Wat doet de staatssecretaris? Helemaal niets. Sterker nog, hij overweegt om onderzoeksdossiers vaker openbaar te maken. Maar denk erom: de gegevens van agenten, die dagelijks bedreigd, bespuugd en aangevallen worden, mogen nooit op straat komen te liggen, niet vandaag, niet morgen, nooit, punt uit! De PVV vraagt de staatssecretaris zich duidelijk uit te spreken tegen de beschuldigingen van institutioneel racisme en tegen alle beschuldigingen die Controle Alt Delete in de brief en op de website heeft geuit. Is de staatssecretaris daartoe bereid? Ook verwachten wij een toezegging dat hij het overleg met de gerechtshoven niet gebruikt om tegemoet te komen aan deze activistische eisen.
Voorzitter. De feiten liegen niet. Ja, allochtonen zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteitscijfers. Dat is geen racisme. Dat is de realiteit. U hoeft mij niet te geloven, maar volgens het WODC en het CBS is die oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen al jarenlang zichtbaar in de criminaliteitscijfers. Als zij vaker worden gecontroleerd, dan is dat niet vanwege hun huidskleur, maar vanwege hun gedrag. Dat gebeurt niet op basis van vooroordelen, maar op basis van feiten en cijfers, en vanuit de plicht om onze burgers te beschermen. Toch wordt die racismekaart telkens weer getrokken, niet om onrecht aan te kaarten, maar om onze agenten in diskrediet te brengen, hen te verlammen en hun werk onmogelijk te maken. Dat moeten we nooit, maar dan ook nooit, accepteren. Laten we helder zijn: als een verdachte meewerkt, hoort daar natuurlijk geen geweld bij. Maar als iemand zich verzet en zich agressief gedraagt, dan moet een agent kunnen optreden zonder het risico te lopen om vervolgens door de mangel gehaald te worden in een politiek correct circus van linkse verontwaardiging. In andere landen is het normaal: wie vecht met de politie, krijgt lik op stuk. Maar hier in Nederland krijgt de crimineel begrip en de agent een klacht aan de broek.
Tot slot, voorzitter. Ik ga afronden. Wij willen een staatssecretaris met ruggengraat, eentje die opstaat en zegt: "Genoeg is genoeg. Stop met deze hetze. Stop met het slachtofferschap. Onze agenten verdienen respect. Ze verdienen bescherming. Zij verdienen een overheid die achter hen staat." De PVV staat pal achter onze politieagenten, onvoorwaardelijk.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik aan mevrouw Mutluer vragen om tijdelijk even het voorzitterschap over te nemen.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan de heer Van Nispen voor een van zijn laatste debatten, over slachtofferrechten. Aan mij de eer om u het woord te geven voor uw eerste termijn.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Slachtoffers moeten op steun en aandacht kunnen rekenen. Ik begin met slachtoffers van misdrijven. Ik zal het straks ook nog hebben over slachtoffers van sektes en slachtoffers van verzekeraars.
Slachtoffers van misdrijven dus. De SP vraagt al heel lang aandacht voor het verkorten van de doorlooptijden. Je zult het maar meemaken: je bent het slachtoffer van een misdrijf, bijvoorbeeld van een zedendelict, en vervolgens ligt je zaak maanden of jaren op de plank. Dat kan niet. Dat is eigenlijk een van de ergste dingen die je kan overkomen. De minister en de staatssecretaris zouden de randvoorwaarden moeten scheppen voor de politie, het OM en de rechtspraak om dit te verbeteren. Graag een reactie daarop.
Ook wil ik aandacht vragen voor de brief van Fonds Slachtofferhulp en advocaten. Er is ook al over gesproken. Zij zeggen eigenlijk op drie punten: waarom is de overheid nou bezig de schadevergoeding waar mensen recht op hebben vooral te beperken? Het gaat dus om maximering van de schadevergoedingsvordering, uitsluiting van complexe schadeposten en beperking van de voorschotregeling. Dat leidt allemaal bijna tot krenterigheid vanuit de overheid, wat geen recht doet aan slachtoffers. Graag ook een reactie op die brief.
Ik wil ook aandacht vragen voor betere nazorg voor nabestaanden van slachtoffers van moord, doodslag en vermissingen. Het verlies kan zo ingrijpend zijn dat het kan leiden tot klachten op fysiek, psychisch en sociaal gebied. Allerlei professionals doen allemaal hun best met specifieke expertise, maar soms is het probleem dat niemand echt het geheel overziet. Ik heb een pleidooi ontvangen voor de oprichting van een landelijk expertisecentrum, waar mensen terechtkunnen voor gespecialiseerde zorg en kennisbundeling, en voor tijdige en gespecialiseerde nazorg bij deze trauma's. We zouden op alle leefgebieden problemen kunnen voorkomen. Is de staatssecretaris bereid om dit initiatief te bekijken? Ik begrijp ook wel dat nieuwe centra en nieuwe meldpunten niet zijn voorkeur hebben, maar ik vind dit wel een probleem. Dan moet de manier waarop het nu geregeld is, wel verbeteren. Wat is zijn reactie op het pleidooi voor structurele en gespecialiseerde ondersteuning van nabestaanden van dodelijk geweld? Dat gaat nog niet goed genoeg.
Dan slachtoffers van sektes. Mensen zitten soms gevangen in gesloten gemeenschappen, vaak met een charismatische leider. Althans, dat vinden zij dan. Maar uiteindelijk draait het vaak om geld, macht, uitbuiting, sociale uitsluiting et cetera. RTV Oost en Tubantia maakten de afgelopen tijd een indrukwekkende en uitgebreide reconstructie over de sekte Pater Pio. Dit was al jaren bekend, maar niemand deed wat. Niemand greep in. Undercover in Nederland onthulde recent misstanden bij de Lichtfamilie, met een leider die denkt dat hij Christus zelf is. Mensen doen alles wat hij zegt. Ondertussen worden mensen geïntimideerd, gekleineerd, sociaal doodverklaard en kapotgemaakt. Er zijn zelfmoorden geweest. De vraag is: wie doet hier nou wat aan? Mijn conclusie is dat het echt te weinig is. Allerlei kansen worden gemist om in te grijpen.
De SP heeft, vaak samen met de VVD en met andere partijen, al jaren voorstellen gedaan voor een meldpunt, voor wetgeving, en om kinderen beter te beschermen, maar het duurt maar en het duurt maar. De wet die psychische dwang strafbaar stelt, is bijvoorbeeld uitgesteld. Maar wordt er in ieder geval voor gezorgd dat ook de misstanden bij sektes onvoorwaardelijk onder deze wet komen te vallen? De brief leek daar wel op te duiden. Kunnen we sektes verbieden, zoals men in Frankrijk al geregeld heeft? Het is heel goed dat het meldpunt bij Fier er is, maar het zou in de toekomst wel meer moeten worden dan enkel een anonieme chatfunctie, waarbij melders informatie krijgen zonder iets over zichzelf prijs te geven. Zorgwekkende meldingen zouden overgedragen moeten kunnen worden aan de politie en de inspecties. Eigenlijk zouden ze de aard en omvang van sektes ook echt in beeld moeten kunnen brengen, zoals het voormalige meldpunt Sektesignaal. Dat is volgens mij wat we van een meldpunt mogen verwachten. Nogmaals, het is goed dat het er is, maar het zou wel doorontwikkeld moeten worden in de toekomst. En er is de aangenomen motie met mevrouw Michon-Derkzen waarin we de regering vroegen om te onderzoeken hoe mensen beter beschermd kunnen worden tegen sektes en hoe voorkomen kan worden dat kinderen formeel toetreden tot gesloten gemeenschappen. Ik heb de brief gelezen, maar dan komt bij mij toch de vraag op: is dit het nou, wat de staatssecretaris erover schrijft? Het is niet veel nieuws en er wordt niet doorgepakt. Het stelt mij teleur. Dus ik vraag of dit opnieuw kan en dan beter.
Dan kom ik op de slachtoffers van letselschade. Slachtoffers met letsel zijn niet alleen slachtoffer van bijvoorbeeld een verkeersongeval of een medische misser, maar daarna ook nog veel te vaak slachtoffer van de verzekeraar die de afhandeling traineert om maar niet uit te hoeven keren, omdat het draait om geld. Dan is het toch een beetje als Kleinduimpje die het op moet nemen tegen de reus, tegen de kapitaalkrachtige verzekeraar, die de tijd en het geld heeft. Dat is gewoon een ongelijke strijd. De overheid moet dit niet langer toestaan. Er wordt al gesproken van een letselschadeschandaal. We moeten strenger worden voor de trainerende letselschadeverzekeraars. De SP pleit voor sancties. Dat kunnen we ofwel civielrechtelijk organiseren, door duidelijk in de wet op te nemen dat het niet nakomen van termijnen een onrechtmatige daad is, ofwel door in de wet op te nemen dat claims bij verzekeraars die in gebreke blijven, standaard worden toegewezen. Het kan ook bestuursrechtelijk. Het voordeel daarvan is dat we mensen de zorg uit handen nemen en dan dikke boetes erop kunnen zetten, op te leggen door een van de autoriteiten die we hebben. Maar in vredesnaam: laat ze niet langer wegkomen met slachtoffers de puinpoeder in rijden, want het is echt mensonterend. Dus ik vraag om sancties voor trainerende letselschadeverzekeraars. Over wat daarvoor de beste juridische route is — ik heb een paar mogelijkheden genoemd — is met mij te praten. Maar mag ik de toezegging dat hier heel serieus naar gekeken gaat worden en we binnen afzienbare tijd voorstellen kunnen verwachten die dit gaan organiseren?
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Ik ben ook heel coulant als voorzitter. Ik heb twee interrupties gezien. De heer Koops en mevrouw Mutluer willen u zo interrumperen. Dan mag u daarna het voorzitterschap opnieuw pakken. De heer Koops als eerste.
De heer Koops (NSC):
Na het gloedvolle betoog van de heer Van Nispen ga ik gewoon maar eens een vraag stellen naar aanleiding van het gedachtegoed van zijn partij. Dat heb ik nog nooit eerder gedaan. Het is de Socialistische Partij. Als ik alles optel en aftrek van het afgelopen halfjaar, krijg ik de indruk dat de Socialistische Partij eigenlijk alle problemen graag opgelost ziet door de overheid, in plaats van door de burger zelf. Ik zeg het expres zo provocerend als ik kan, want dat geeft u de kans om uit te leggen dat dat misschien niet zo is, of dat ik ernaast zit. Maar in ieder geval vind ik dat in de verhouding tussen een verzekerde en een verzekeraar behoorlijk wat verwacht mag worden van de verzekerde. Dat is een element dat het lid Van Nispen niet betrokken heeft bij zijn betoog. Kunt u daar nog even op ingaan?
De heer Van Nispen (SP):
Dat was inderdaad nogal provocerend. Ik zou een halfuur kunnen uitweiden over hoe de SP het collectief precies ziet en wat er volgens ons van mensen zelf verwacht mag worden. Dat is een hele hoop. Maar hier gaat het over slachtofferschap. Dan vind ik dat de overheid er moet zijn voor mensen die de overheid nodig hebben. Dat geldt zeker voor slachtoffers van strafbare feiten, mensen die klem zitten in een sekte en slachtoffers met letselschade. Want ja, je mag zeker veel van de verzekerde verwachten, maar het gaat hier over een benadeelde die er helemaal niks mee van doen heeft, die bijvoorbeeld is aangereden, een whiplash heeft en daar de rest van het leven last van heeft, of het slachtoffer is van een medische misser. Wat heeft die in principe te maken met een verzekeraar waarmee die persoon geconfronteerd wordt? Dan heb ik het over de verzekeraar van de aansprakelijke partij. Daar gaat het hier over. Dan is er niet echt een verzekerde in beeld. Althans, die is er natuurlijk wel, maar die rol interesseert mij niet zo. Het gaat mij hier om het slachtoffer. Dat is ook het debat dat wij hier hebben. Dan zeg ik: ik vind dat wij niet langer moeten toestaan dat mensen aan het lijntje worden gehouden door de kapitaalkrachtige — ik gebruik het woord "kapitalisme" dan toch nog maar een keer; dit is een rauwe uitwas hiervan — verzekeraars, die de tijd en het geld hebben om mensen uit te roken. Dat staan wij al jaren toe. Niet voor niets wordt er gesproken over een letselschadeschandaal. Mensen gaan compleet de vernieling in. Ik vind dat echt, echt afschuwelijk. Daarom pleiten wij voor sancties. En ja, dan zie ik dus een rol voor de overheid, in de zin van wetgeving. Nogmaals, dat kan civielrechtelijk of bestuursrechtelijk, maar in beide gevallen vind ik wel dat de overheid er iets aan moet doen. Dat heeft de heer Koops dan goed gehoord van mij.
De voorzitter:
Ik geef mezelf het woord, als dat kan. Ja, dat kan; dat bepaal ik. Ik heb hier een artikel bij de hand, namelijk een campagne in de Volkskrant. Er staat: genoeg is genoeg. Dat gaat over slachtoffers en de letselschadeclaims. Ik ben het met de heer Van Nispen eens dat er echt wel een verschil is tussen de sterke verzekeraar en het slachtoffer, dat soms heel lang moet wachten totdat een zaak is afgewikkeld. Is het belangrijk, is dan mijn vraag, dat de staatssecretaris ook inzicht geeft in die — wat is het? — 3,1% van die langlopende zaken en de wijze waarop er bij sommige slachtoffers getraineerd wordt, zoals door het niet betalen van voorschotten, en in de grootte van het probleem? Dan kunnen er inderdaad sancties worden opgelegd, zoals meneer Van Nispen ook aandroeg.
De heer Van Nispen (SP):
Dank voor die vraag. Als u zegt dat u daar meer informatie over wilt, steun ik dat natuurlijk. Dat lijkt me heel erg goed. Volgens mijn informatie is die 3,1% de jaarlijkse groei van het aantal openstaande schades. Dat gaat dan natuurlijk om duizenden zaken. Waar ik huiverig voor ben bij het informatieverzoek van mevrouw Mutluer, is dat het antwoord zal zijn: in heel veel zaken gaat het goed, dus het is eigenlijk niet zo'n probleem. Maar het gaat mij ook om die paar zaken waarbij het faliekant fout gaat. Dat zijn nou net die zaken waarbij mensen zitten te wachten, bijvoorbeeld met een whiplash, en waarbij mensen echt het vel over de neus wordt getrokken, terwijl de verzekeraar maar uitstelt en uitstelt, omdat hij ook wel ziet dat het om een grote schadepost zal gaan. Dat zijn nou net die zaken die het meest schrijnend zijn. In aantal zijn het er misschien niet zo ontzettend veel, maar dat moet ons er niet van weerhouden om juist in die gevallen te zeggen dat verzekeraars ervoor op zullen moeten draaien.
Er is nog een voorbeeld dat ik wil noemen en dan rond ik dit antwoord af. Er is in het verleden gezegd: er komt een kamer voor langlopende letselschadezaken. Dat was toen een beetje de worst die ons voor werd gehouden. Ik denk al een jaar of vijf of zeven geleden. Toen is gezegd dat dat het probleem zou gaan oplossen. Maar wat zien we: er worden nauwelijks zaken door afgehandeld. Mijn informatie is dat het maar 30 zaken zijn in een jaar of vier. Nou, dat zijn zeven zaken per jaar. Een heleboel mensen hebben daar dus helemaal niks aan. Dan vind ik dat het echt tijd is om een streep te trekken en om echt wat te doen aan die trainerende letselschadeverzekeraars.
De voorzitter:
Ik geef mezelf weer het woord. Het is ongebruikelijk, maar ik doe dit voor de handigheid. Ik denk dat ik het met de heer Van Nispen eens ben. Blijkbaar gaat het om meer dan 20.000 gevallen. Dus het aantal is groter dan we denken. In mijn beleving vraagt het wel om nader uitzoekwerk van de staatssecretaris. Daarbij moeten de verzekeraars ook meewerken en openheid van zaken geven over de afhandeling van dit soort zaken, over het traineren om maar zo min mogelijk uit te keren. Ik wil alleen maar aangeven dat de heer Van Nispen mij aan zijn zijde vindt als het gaat om de transparantie die in mijn beleving geboden moet worden, en als het gaat om sancties, indien nodig. U mag daar kort op reageren, volgens de voorzitter. Dan bent u volgens mij klaar met uw bijdrage.
De heer Van Nispen (SP):
Ik wil daar nog kort op reageren. Ik zie de informatie die we volgens mij allebei voor ons hebben liggen, graag bevestigd door de staatssecretaris. Dat mag hij ook uitzoeken. Dat is prima. Maar ongeacht het antwoord hoeft het ons er niet van te weerhouden om te zeggen dat het traineren van zaken gewoon niet meer moet kunnen. Ik heb daar de afgelopen jaren echt te veel van gezien en gehoord. Ik verwees al naar een uitzending van Radar van jaren geleden. Ik denk dat het 2020 was. Er zijn enquêtes gedaan onder slachtoffers. De problematiek is echt al ruim voorradig en bekend. Dus de omvang, de cijfers en het percentage van zaken waarin het dan misschien wel goed gaat, vind ik hierbij net even minder relevant. Het gaat erom dat we in de zaken waarin het niet goed gaat, moeten optreden en voor de slachtoffers moeten gaan staan.
De voorzitter:
Dank voor deze bijdrage. Ik geef het woord terug aan de voorzitter.
De voorzitter:
Wij geven de staatssecretaris een halfuurtje om zijn beantwoording voor te bereiden en schorsen tot 19.15 uur.
De voorzitter:
Welkom terug. Ik heropen het commissiedebat Slachtofferbeleid van de vaste Kamercommissie Justitie en Veiligheid. We zijn toegekomen aan de beantwoording van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de eerste termijn. Daartoe geef ik hem het woord.
Staatssecretaris Struycken:
Dank u wel, voorzitter. Het is memorabel — ik zocht even naar het woord — dat u vandaag voorzitter bent, want slachtofferbeleid is een van de thema's waarop juist u zich heeft onderscheiden in de afgelopen jaren. Ik mag wel zeggen, vanuit mijn perspectief als bewindspersoon, dat dit een onderwerp is waarop u erg veel hebt bereikt. Het komt mede door u dat het besef bestaat, ook bij ons, bij Justitie en Veiligheid, dat slachtoffers in onze rechtsstaat erkenning en ondersteuning verdienen bij het te boven komen van de gevolgen van een strafbaar feit. Het blijft van belang om ons te realiseren dat slachtoffers er niet voor kiezen om slachtoffer te worden. Dit is iets wat hun overkomt, iets wat hun wordt aangedaan.
In het afgelopen decennium is dan ook gebouwd aan een stevige basis voor de rechten en voorzieningen van slachtoffers. Met dit alles staat er een stelsel waarop wij in Nederland best trots kunnen zijn. Op onderdelen is het uniek in Europa. We lopen voorop. Daarom vind ik het van belang dat wij ons in Europa blijven inzetten om het beleid voor alle Europese slachtoffers te beïnvloeden, door het bevorderen van samenwerking en het uitwisselen van kennis. Dat gebeurt al. Nederland is een van de grondleggers van het European Network on Victims' Rights. In 2026 wordt in Nederland een congres georganiseerd.
Ik kom nu te spreken over wat ik thans voor slachtoffers doe en wil doen. Gisteren, 1 juli, was een belangrijke dag voor slachtoffers, want het meldpunt Fier is in de lucht gekomen. Fier richt zich op hulp en ondersteuning in het geval van onveiligheid of dwingende controle in gesloten groeperingen. Dat is een belangrijke mijlpaal. Aanstaande maandag ga ik op bezoek bij Fier, ook om bekendheid aan dit meldpunt te geven. Gisteren was ook een belangrijke dag omdat de privacy van slachtoffers sinds gisteren beter beschermd wordt. Gisteren was ook een belangrijke dag voor slachtoffers, omdat zij die zich hebben gevoegd als benadeelde partij sinds gisteren automatisch een afschrift van het vonnis krijgen. Dit zijn een aantal belangrijke verbeteringen.
Dat is in lijn met de nieuwe meerjarenagenda die ik vorige week aan uw Kamer heb gezonden, waarin de ambitie voor de komende jaren uiteen is gezet, namelijk een betere uitvoering van bestaande slachtofferrechten en een inzet op versterkingen, conform het regeerprogramma, het nieuwe Wetboek van Strafvordering en ook de herziene EU-richtlijnen. Wat de EU-richtlijn betreft: er is nog geen overeenstemming bereikt in Brussel in de triloogfase over de herziening van de Richtlijn minimumnormen. De onderhandelingen worden binnenkort voortgezet door het Deens voorzitterschap. Het is mijn ambitie om daaraan te blijven bijdragen vanuit onze Nederlandse kennis en ervaring.
Wij werken aan vijf beleidsdoelen, met een aantal nieuwe maatregelen of voornemens daartoe. Die vijf zullen de basis vormen voor de blokjes. Ik hanteer de vijf beleidsdoelen. Het eerste is: het slachtofferbewustzijn vergroten. In de praktijk moet daadwerkelijk recht gedaan worden aan de slachtoffers. Dat werkt alleen maar als professionals in hun werk het slachtoffer voor ogen hebben. Slachtofferrechten zijn immers geen gunsten. Het zijn rechten van slachtoffers. Daaraan hebben alle professionals zich te houden. Door in te zetten op onderzoek, opleiding en toezicht wil ik een verbetering van het slachtofferbewustzijn bewerkstelligen. Een maatregel die nogal theoretisch lijkt, maar in feite van groot belang kan zijn, is het inrichten van een leerstoel slachtofferrechten, want dat zal ertoe leiden dat de kennis over de rechtspositie van het slachtoffer wordt vergroot.
Het tweede beleidsdoel is een duidelijke rechtspositie voor het slachtoffer. Meer recht doen aan slachtoffers betekent ook duidelijkheid geven aan henzelf en aan partijen in het strafproces en de keten over wat de rechten precies zijn. De belangen en beschermingsbevoegdheden van de slachtoffers en nabestaanden moeten standaard meegenomen worden — zo is mijn voornemen — in beslissingen rondom het verlenen van gratie.
Het derde beleidsdoel is betere bescherming. Onder dat kopje valt het in het regeerprogramma opgenomen voornemen om de mogelijkheden voor een zelfstandig gebiedsverbod verder uit te werken. Dat is van groot belang voor veel slachtoffers. Ik heb geconstateerd dat er mogelijkheden zijn om zo'n verbod vorm te geven, uitgebreider dan de huidige gebiedsverboden.
Dan is de vierde pijler het evenwichtige schadeverhaal. Ik streef een evenwichtig stelsel na, waarin slachtoffers hun schade zo veel mogelijk vergoed krijgen door de dader en daarbij worden ondersteund. Bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven ontvangen zij vanuit de overheid een financiële additionele tegemoetkoming om weer op weg te worden geholpen. De verantwoordelijkheid van de overheid gaat echter niet zover dat er sprake is van schadeloosstelling; het gaat om een tegemoetkoming. Een belangrijke verbetering in dit kader is wel — daar kom ik straks op terug — dat het aantal slachtoffers dat recht op compensatie heeft wordt uitgebreid. Dan gaat het over de broers en zussen.
De vijfde pijler is de goede ondersteuning. Slachtoffers moeten weten waar ze terechtkunnen. Voor slachtoffers van onveiligheid en dwingende controle in gesloten groeperingen is dus dat nieuwe hulppunt ingericht bij het expertisecentrum Fier. Het streven, de wens, de verwachting is dat Fier in de komende tijd een kennispositie verkrijgt en ook kennis en trends kan delen met de politie en het OM, ten behoeve van de opsporing, want daar gaat het uiteindelijk ook om.
Als het gaat over ondersteuning verdient de grote betekenis van vrijwilligers die actief zijn via Slachtofferhulp Nederland een vermelding. We kunnen niet genoeg onderstrepen dat de inzet van vrijwilligers van groot belang is.
Ik vind het belangrijk om hier te benoemen dat ik bij de uitvoering van al deze maatregelen twee leidende principes hanteer. Die kunnen ook mijn antwoorden beïnvloeden. De maatregelen moeten duidelijk en voorspelbaar zijn voor de slachtoffers, maar ten tweede moet de autonomie van het slachtoffer worden gerespecteerd. Alleen slachtoffers die dat wensen, moeten ondersteund worden in de uitoefening van hun rechten. Als slachtoffers geen gebruik willen maken van rechten of voorzieningen, moeten zij daar niet mee worden geconfronteerd.
Ten slotte in deze inleiding wil ik nog benoemen dat gezien de druk op de strafrechtketen de blik ook gericht moet zijn op andere mogelijkheden om het slachtoffer recht te kunnen doen, dus buiten de strafrechtketen om, zoals vroegtijdige hulp, herstelrechtvoorzieningen en het betrekken en faciliteren van de directe omgeving van het slachtoffer in de ondersteuning. Hierover gaat ook een belangrijk deel van de brief die ik vandaag heb gestuurd aan uw Kamer. Dat zijn dus de herstelrechtvoorzieningen in het kader van de strafprocedure. Ik zie veel in herstelrecht in strafzaken, maar dat vergt nadere aandacht en een versnelling in het proces.
De gestelde vragen ga ik dus aan de hand van deze blokjes beantwoorden. Ten eerste. In het kader van een duidelijke rechtspositie begin ik met de rapportages van het Pieter Baan Centrum, de vragen over Controle Alt Delete en inzage in dossiers. Dan zal ik spreken over bescherming. Dan gaat het in het bijzonder over de problematiek van privacy en ook over de strafbaarstelling van psychisch geweld alsmede over privacy in de media. Daar hebben we het over gehad. In het kader van het beleidsdoel "een beter schadeverhaal" zal ik spreken over de doorverwijzing, het schadestelsel en affectieschade voor broers en zussen, en ook over letselschade. Dan zal ik spreken over goede ondersteuning, over het hulppunt Fier, waar ik al het een en ander over heb gezegd, en in verband daarmee over sektes en de nazorg. Ten slotte zal ik spreken over een paar andere onderwerpen, waaronder de verantwoordelijkheid van publieke werkgevers en verkeersslachtoffers.
In het kader van bescherming ... Liggen de mapjes nog goed? Nee, ik zou beginnen met de duidelijke rechtspositie.
De heer Eerdmans bracht de problematiek van de rapportages van het Pieter Baan Centrum en de inzage daarin ter sprake. Het is duidelijk dat slachtoffers en nabestaanden behoefte hebben aan informatie over een mogelijke psychische stoornis en de invloed daarvan op het gedrag van de verdachte of de veroordeelde. Dergelijke informatie kan een verklaring geven voor de gebeurtenissen en kan daarmee ook bijdragen aan het herstel van slachtoffers en nabestaanden. Maar het dilemma zit natuurlijk besloten in de privacy van de verdachte enerzijds en de behoeften van nabestaanden om meer inzicht te krijgen anderzijds. Ik ben op dit moment in gesprek met een aantal ketenpartners, met name het OM, de slachtofferadvocaten en het NIVP, om te kijken of de mogelijkheden tot inzage kunnen worden uitgebreid. Met name in de uitvoering van deze inzagemogelijkheden zit de uitdaging. Ik zal u allen voor het kerstreces informeren over de uitkomsten.
De heer Koop stelde een vraag over schadevergoedingen. Hij wil weten of een strafbeschikking aan de orde kan zijn als de dader niet bereid is om schadevergoeding te betalen. Ik stel voorop dat een slachtoffer ook in het kader van afdoening met een OM-strafbeschikking zijn schade kan onderbouwen en dat bij een OM-strafbeschikking door de officier van justitie een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. In dat geval zal het CJIB evenzeer de schadevergoeding proberen te innen bij de veroordeelde, ook als de veroordeelde, althans degene aan wie die strafbeschikking is opgelegd, niet bereid is om te betalen. Dus het Openbaar Ministerie doet dit, het gebeurt ook en het lijkt goed te functioneren. Vanuit dat perspectief zien wij niet direct aanleiding om deze beslissing in dat soort situaties bij de rechter te moeten neerleggen.
De heer Koops (NSC):
Dat begrijp ik. Mij gaat het niet om de gevallen waarin die schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, want dat lost als het ware praktische problemen op voor het slachtoffer, dus het is alleen maar goed dat die maatregel bestaat en wordt ingezet. Het gaat mij om een situatie waarin de vordering van het slachtoffer eigenlijk niet zo groot is. Daarom begon ik expres over een ingeschopte ruit. Maar €400 is voor heel veel mensen echt heel veel geld. Het is niet genoeg geld om een schadevergoedingsmaatregel voor in te zetten, maar het is echt wel heel veel geld. Waar ik avers van ben, waar ik op tegen ben, is dat een dader probeert te onderhandelen over dat bedrag. Er zijn heel veel situaties waarin dergelijke onderhandelingen wel degelijk op z'n plek zijn, bijvoorbeeld als het moeilijk is om vast te stellen wat de omvang van de schade is. Dan sla je die discussie over, dan zeg je "dit is er" en dan komen partijen bij elkaar. Dat is typisch iets waarbij een rechter een zeer belangrijke rol heeft in het kader van die gesprekken die je erover hebt. Maar wat ik niet wil hebben, is dat een dader die een strafbeschikking aangeboden krijgt, die dus in het traject zit op weg naar een strafbeschikking, misbruik maakt van de situatie door te zeggen: "Jongens, hier heb je €400; ik teken daar bij het kruisje en ajuus. Maar als je echt die volle €500 komt ophalen, werk ik niet mee." Dat wil ik niet hebben. Daar was mijn vraag op gericht: is de minister het ermee eens dat die dan dus doorgaat naar de rechter?
De voorzitter:
De staatssecretaris. Ik maak van de gelegenheid gebruik, want ik heb verzuimd om het eerder te vermelden, om te zeggen dat het opnieuw mijn voorstel zou zijn om het aantal interrupties te beperken tot drie, gelet op de tijd.
Staatssecretaris Struycken:
Dank aan de heer Koops voor de nadere toelichting. Wij kennen dit niet helemaal, want ook bij kleinere bedragen — u noemde €400 — lijkt het systeem te werken. Uw vraag leek meer te zien op de dynamiek van onderhandelen, waar kritisch naar moet worden gekeken door de rechter. Maar zoals wij de praktijk duiden, bepaalt de officier van justitie op basis van de aangeleverde informatie wat het schadevergoedingsbedrag moet zijn. In die zin zit daar niet echt onderhandelingsruimte tussen dader of verdachte enerzijds en slachtoffer anderzijds. Het is ook wel de vraag of het beter wordt als niet een officier van justitie maar de rechter dat proces begeleidt. Dus we herkennen het beeld niet helemaal. Het is voor ons nu niet evident dat het slachtoffer er veel beter van wordt als in dit soort situaties de beslissing door de rechter wordt genomen.
Maar goed, uw Kamer is ermee bekend dat er op dit moment veel studie is naar de OM-strafbeschikking. Er is toegezegd aan de Kamer om juist ook de positie van slachtoffers daarin zeer uitvoerig mee te nemen. Dit zal daar een onderdeel van kunnen zijn. We zullen uw vraag dus ter kennis brengen van degenen die dat onderzoek begeleiden.
De voorzitter:
U mag een korte vervolgvraag stellen. Gaat uw gang.
De heer Koops (NSC):
Is dit nou een toezegging? De staatssecretaris is briljant in het kiezen van omzichtige bewoordingen, zoals "dit zou mee kúnnen worden genomen in het onderzoek." Maar wordt het nou meegenomen of niet?
Staatssecretaris Struycken:
Ik zal erop aansturen dat dit onderwerp wordt meegenomen in het onderzoek en ook in het gesprek dat gaande is tussen het OM en Slachtofferhulp Nederland, want dat gesprek, die dialoog, is misschien nog wel belangrijker dan het onderzoek dat wordt gedaan. Dus de toezegging is dat ik dit onder de aandacht zal brengen, zodat het wordt meegenomen.
Dan ga ik door …
De voorzitter:
Worden wij daar dan op enig moment ook over geïnformeerd? Zo ja, wanneer?
Staatssecretaris Struycken:
Zeker, maar dan wel in het kader van de resultaten van het onderzoek naar de OM-strafbeschikking. Daar gaat uw Kamer heel veel over te horen krijgen in de komende tijd. Ik weet niet precies wanneer, maar dit gaat er zeker in mee.
Dan is er de niet-onbelangrijke vraag van de heer Crijns over de problematiek van Controle Alt Delete. Dit is in belangrijke mate een vraag voor de minister, want hij gaat over de politie, maar ik neem graag de ruimte om deze problematiek te adresseren. We praten over situaties waarin een politieagent zich genoodzaakt heeft gezien om geweld te gebruiken, met een dodelijk slachtoffer als gevolg. Dit betreft typisch de spanning tussen het belang van de politieagent — ik spits het toe op de persoon — die getracht heeft om zijn werk goed te doen, maar daar ook rekenschap van moet afleggen, versus de nabestaanden van het slachtoffer van het politiegeweld. Beiden hebben hier belangen. Ook zijn er de belangen van de nabestaanden om zicht te krijgen op wat er is gebeurd. Die belangen moeten goed worden gewogen. Dat doet de officier van justitie van geval tot geval. Die belangenafweging ligt ook ten grondslag aan de openbaarmaking van gegevens.
Wat mij betreft is evident dat het belang van de veiligheid van de politieagent ook bescherming verdient als onderdeel van die belangenafweging. Dus wat dat betreft is dat woord aan het adres van de politieagent evenzeer relevant in het kader van deze complexe problematiek. Want ik ga ervan uit dat er eigenlijk nooit sprake is van kwade trouw. Dat betekent dat je hier kwetsbare mensen hebt die … "Kwetsbare mensen" is niet helemaal het goede woord. Je hebt een botsing van belangen tussen mensen en daar moet goed mee worden omgegaan.
Ik kom nu op de vraag over inzage en de rechtsmiddelen daartegen, een vraag van mevrouw Mutluer.
De voorzitter:
Maar toch is er eerst nog een interruptie van de heer Crijns.
De heer Crijns (PVV):
Ik hoor een hele hoop woorden van de staatssecretaris, maar het lijken losse flodders die de staatssecretaris schiet. Ik hoor niet dat hij er afstand van neemt dat onze agenten op de website en met niet-indirecte woorden in de brief worden beschuldigd van institutioneel racisme. Deze beschuldigingen gaan ook richting OM en richting de rechtbank. Ik vind dat de staatssecretaris moet staan voor onze agenten, die dag en nacht klaarstaan voor ons, die voor onze veiligheid zorgen, die voor de veiligheid zorgen. Het kan niet zo zijn dat zij door een activistische club worden weggezet als racisten of als mensen die discrimineren. Ik verwacht eigenlijk dat u afstand neemt — ik hoop dat u dat gewoon zegt — van opmerkingen van die club over institutioneel racisme binnen de politie.
Staatssecretaris Struycken:
De politie verdient waardering, respect en bescherming. Maar een sterke politie betekent ook weerbaarheid tegen beschuldigingen en een bereidheid om verantwoording af te leggen. Ik hoef geen afstand te nemen van activistische clubs of van wie dan ook. Ik focus vooral op de politie, de wens om het werk goed te doen, de bereidheid om verantwoording af te leggen en rekenschap af te leggen voor die situaties waarin er sprake zou kunnen zijn of lijkt te zijn van institutioneel racisme. Als dat zo is … Daar lopen allerlei onderzoeken naar. Daar wordt naar gekeken, mede om te voorkomen dat dat gebeurt, door meer zicht te krijgen op wat feitelijk te situatie is op basis van wetenschappelijk onderzoek en feiten. Ik heb er alle vertrouwen in dat een weerbare politie ook in staat is om daar waar het verwijten betreft die niet terecht zijn, zich daartegen te weren en daar waar het wel terechte feiten zijn, zich te verbeteren en te versterken. Wat dat betreft heb ik veel vertrouwen in de politie. Dat geldt evenzeer voor de rechterlijke macht, waar dezelfde verdenkingen af en toe worden geuit.
Dan kom ik op het rechtsmiddel en een vraag van mevrouw Mutluer.
De voorzitter:
Er is toch nog een interruptie van de heer Crijns.
De heer Crijns (PVV):
Was dat al het blokje Controle Alt Delete? Ja? Oké. Dan is het toch goed dat ik aan het opletten ben, anders was ik mijn vraag kwijt. Ik had ook gezegd in mijn bijdrage: "Ook verwachten wij een toezegging dat hij het overleg met de gerechtshoven niet gebruikt om tegemoet te komen aan deze activistische eisen." Wij lezen namelijk in de brief die u ons als Kamer heeft toegestuurd dat u gesprekken hebt met de gerechtshoven naar aanleiding van de brief van Controle Alt Delete. Daar zou ik graag een toezegging op willen hebben.
Staatssecretaris Struycken:
Dat overleg betreft inzage, dus de belangenafweging die gemaakt wordt in het kader van inzage. Ik heb getracht met veel woorden, goed gekozen of wollig gekozen, juist zicht te geven op de complexiteit van die belangenafweging en het belang dat alle belangen goed worden gewogen. Dat is onderdeel van het gesprek met de rechtspraak, opdat dat gesprek ertoe leidt dat die afweging zuiver en goed wordt gemaakt en niet op basis van beschuldigingen of veronderstellingen.
Dan ga ik nu naar het rechtsmiddel, of het gebrek daaraan. Nabestaanden hebben het recht om kennis te nemen van processtukken. Kennisnemen betekent zowel inzage in het dossier alsook het verkrijgen van een afschrift. Beide elementen van kennisnemen vinden wij van belang. Het is echter geen onbeperkt recht. Ook daar is sprake van een belangenafweging van geval tot geval, om te voorkomen dat meer informatie wordt verstrekt dan nodig is. Ten aanzien van deze belangenafweging hebben nabestaanden inderdaad op dit moment geen rechtsmiddel. Ze kunnen niet in beroep tegen de afweging die wordt gemaakt. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt de positie van nabestaanden op dit punt wel verbeterd. Als de officier van justitie het verzoek tot kennisgeving afwijst, zullen nabestaanden zich in de toekomst kunnen wenden tot de rechter-commissaris. Dat zal gelden voor verzoeken die bij de officier van justitie tijdens het strafrechtelijk onderzoek worden ingediend tot aan het eind van de termijn waarin nabestaanden hun beklagprocedure kunnen starten.
Ik wil ook los hiervan zicht krijgen op de praktijk van kennisname van processtukken, en in dit verband op hoe met verzoeken van slachtoffers wordt omgegaan. Het WODC start hier een onderzoek naar. De resultaten worden verwacht in het eerste kwartaal van 2026. Het gaat dus over onderzoek naar de praktijk van kennisname van processtukken in verband met verzoeken van slachtoffers.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Deze discussie hebben we eerder met elkaar gevoerd. We hebben de wens uitgesproken, of het nou gaat om coldcasezaken of fataal politiegeweld. Daarmee zeg ik niet dat er ruimte moet zijn voor allerlei eigenrichting, maar als nabestaanden of slachtoffers volledige inzage willen in dossiers, dan moet dat in mijn beleving volgens Europees recht ook toegestaan worden. Dat gebeurt nu niet. Ik ben blij met het onderzoek. Ik vraag me af of er in de aanloop naar het Wetboek van Strafvordering — het duurt natuurlijk nog een aantal jaren voordat dat in werking treedt — nagedacht kan worden, samen met het OM, over het openstellen van bepaalde rechtsmiddelen op het moment dat een dergelijk verzoek door het OM wordt afgewezen. Een derde partij kan dan onafhankelijk toetsen of het verstrekken van inzage toch niet had gemoeten.
Staatssecretaris Struycken:
Een rechtsmiddel creëren is nu eenmaal onderdeel van wetgeving. Dus dat laat zich niet zo makkelijk op korte termijn realiseren. Ik denk dat we vooral moeten inzetten op een verbeterde, zo goed en zuiver mogelijke belangenafweging. Inzetten daarop is het meest opportuun op de korte termijn. Wat cold cases betreft: op dat vlak is veel gaande. Ik heb daar geen actueel antwoord op. Ik weet dat de Kamer de komende tijd daar nader over wordt geïnformeerd. Specifiek aangaande cold cases kan ik u nu geen nadere informatie geven.
De heer Verkuijlen (VVD):
De staatssecretaris schetst een interessant pad, naar de rechter-commissaris. Als ik u goed beluister, zegt u eigenlijk dat er gevallen zijn waarin niet alle informatie wordt vrijgegeven. Dan is mijn vraag aan de staatssecretaris of hij kan aangeven of ook wordt gemotiveerd waarom die informatie niet wordt gegeven aan de slachtoffers.
Staatssecretaris Struycken:
Ik moet het antwoord bewaren. Wij weten op dit moment niet zeker in hoeverre er een gemotiveerde beslissing aan de nabestaanden wordt gegeven. Daar komen we op terug in de tweede termijn.
Ik kom nu op privacy. Daar spraken we natuurlijk al even over in het kader van bescherming. Ik noemde al dat gisteren het Besluit bescherming slachtoffergegevens en processtukken in werking is getreden. Dat zien we als een mooie stap voorwaarts. De betrokken ketenpartners zullen slachtoffers steeds informeren over het onvermeld laten van gegevens. Hier is bij hen veel aandacht voor. Slachtofferhulp Nederland vervult ook hier een rol, daar waar Slachtofferhulp Nederland betrokken is uiteraard, met name bij de onderbouwing van de schadevergoedingen door het lakken van persoonsgegevens in de onderbouwende stukken daarbij. Daarmee wordt voorkomen dat informatie per ongeluk op verkeerde plaatsen terechtkomt. Er wordt zo veel mogelijk vermeden dat niet-noodzakelijke gegevens toch in het dossier terechtkomen. Honderd procent zekerheid dat slachtoffergegevens nooit meer zonder noodzaak in het strafdossier voorkomen, kan ook met deze oplossing echter niet worden gegeven. Dat is deel van de realiteit. We hebben geen honderd procent waterdichte oplossing. De inzet moet zijn dat zij die bij de procedure betrokken zijn, daarop letten en erin geschoold worden om het probleem zo klein mogelijk te maken. Ik hoop dat slachtoffers daarin hun eigen restverantwoordelijkheid nemen.
Verwant hieraan is de vraag hoe om te gaan met de situatie dat een slachtoffer aangifte heeft gedaan onder nummer, zoals bij agenten regelmatig gebruikt, omdat zij anoniem willen kunnen blijven als zij zich voegen als benadeelde partij. Naam en geboortedatum van het slachtoffer kunnen nodig zijn om de vordering tot schadevergoeding te beoordelen, bijvoorbeeld om na te gaan of de stukken ter onderbouwing van de vordering schade betreffen die door de benadeelde partij ook daadwerkelijk is geleden. Ik wil kijken of een oplossing mogelijk is waarbij de privacy van de benadeelde partij wordt beschermd maar ook de vordering goed kan worden beoordeeld. Ik denk aan een rol voor de advocaat van de verdachte, zodat die de kennis heeft en een goed verweer kan voeren zonder dat de informatie in het dossier terugkomt. Dit is onderdeel van iets dat we onderzoeken. Hierop komen we terug in de eerstvolgende voortgangsrapportage slachtofferbeleid.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dat lijkt me prima, want die casus met die agenten die om veiligheidsredenen een nummer hadden gekregen en bij wie uiteindelijk hun vordering niet ontvankelijk werd verklaard, vind ik niet getuigen van om onze slachtoffers en politieagenten — daar hadden we het net over — heen staan. Waar ik geen antwoord op heb gekregen van de staatssecretaris heeft te maken met de omwegen, zoals met het adres van een huisarts of werkgever toch de identiteit van een slachtoffer kunnen achterhalen. Ik snap dat de staatssecretaris zegt: we kunnen geen honderd procent waterdichte garantie geven. Maar welke acties gaan we ondernemen om ervoor te zorgen dat niet op een andere wijze de identiteit van een slachtoffer of getuige die om veiligheidsredenen niet genoemd wenst te worden, alsnog achterhaald kan worden? Er zijn in het verleden gewoon te veel fouten gemaakt wat dit betreft. Dat vind ik gewoon niet goed. Dat vraagt dus eigenlijk veel meer inspanning dan nu wordt geleverd.
Staatssecretaris Struycken:
Dat is het: het vergt veel meer inspanning. Dit heeft alles te maken met het bewustzijn van alle betrokken partijen. Het is niet waterdicht te maken. Het is ook erg gevalspecifiek. Het ene type informatie zal in het ene geval wel herleidbaar kunnen zijn, en in het andere geval niet. Het is dus niet in algemene zin te zeggen of dicht te regelen, want zelfs met een uitvoerig regelstelsel kun je ongelukken niet voorkomen. Het heeft dus echt te maken met bewustzijn. Daar werken we hard aan. Ik hoop dat het besluit dat gisteren in werking is getreden, ook aan dat bewustzijn bijdraagt.
In verband hiermee was er dan nog de vraag van de heer Eerdmans: hoe kunnen we dit beter borgen? Dat is eigenlijk dezelfde vraag. Er is bewust voor gekozen om in het besluit niet ook op te nemen dat de naam en geboortedatum weggelaten kunnen worden. Die gegevens zijn namelijk noodzakelijk om de identiteit van het slachtoffer met voldoende zekerheid vast te stellen. Bovendien zou het in bepaalde situaties moeilijker kunnen worden om de betrouwbaarheid te toetsen van verklaringen van slachtoffers die nog getuige zijn. Dat kan weer onwenselijk zijn in verband met de waarheidsvinding en de eerlijkheid van het proces. Ook hierbij geldt: het besluit is een grote stap voorwaarts, maar een aantal gegevens blijft noodzakelijk, en 100% waterdichtheid kunnen we niet bieden.
De heer Eerdmans vroeg ook naar de problematiek van privacy in de media en de trend die we zien dat filmmakers rapportages maken over moordgevallen uit het verleden. Het is natuurlijk evident dat slachtoffers geen extra leed moet worden berokkend door berichtgeving in de media. Bescherming van de privacy van slachtoffers is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de media zelf. De persvrijheid is hierbij in het geding, dus dat betekent dat de overheid een zekere mate van terughoudendheid moet hebben. Maar desalniettemin kan er wel een moreel appel worden gedaan.
De Raad voor de Journalistiek heeft een leidraad opgesteld waarin staat hoe rekening moet worden gehouden met de belangen van slachtoffers. De staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in 2023 het belang van slachtoffers onder de aandacht gebracht van de journalistiek. Ook het Fonds Slachtofferhulp is actief op dit vlak, door middel van een bewustwordingsproject in samenwerking met de Hogeschool Utrecht. Dat is gericht op redacties van nieuwsmedia en journalisten zelf. Bij het volgende gesprek met het Fonds Slachtofferhulp zal ik de suggestie doen dit traject ook uit te breiden naar de makers van films en documentaires.
Ik zie nog een restcategorie in uitzonderlijke situaties, want het is niet uit te sluiten dat de wijze waarop een documentaire wordt gemaakt en de informatie die daarin wordt gegeven, in bepaalde gevallen gewoon in strijd is met de zorgvuldigheid die het maatschappelijke verkeer betaamt. Voor de goede verstaander betekent dat dat er onrechtmatig wordt gehandeld. Dat kan enerzijds leiden tot schadeplichtigheid en anderzijds ook tot een verbodsactie. Maar dat vergt wel een civiele procedure, en dat is soms te veel gevraagd. Veel beter zou het zijn dat deze situaties zich niet voordoen.
Ik kom ten slotte bij het blokje over de strafbaarstelling van psychisch geweld. Wanneer komt die wet? Het wetsvoorstel bevindt zich in een voorbereidende fase. Mede aan de hand van inventariserende gesprekken met experts zijn de contouren voor het wetsvoorstel opgesteld. Daarin wordt onder meer beschreven welke gedragingen onder de strafbaarstelling moeten komen te vallen. Dat is hierbij het complexe punt: de beschrijving van de gedragingen die onder de strafbaarstelling moeten vallen.
Er is ook gesproken met het hulppunt Fier — dat is eerder genoemd — over psychisch geweld in de context van dwingende groeperingen. Er zijn twee onderzoeken gaande die eind dit jaar worden gepubliceerd en ook bij het wetsvoorstel zullen worden benut: een internationale rechtsvergelijking van de Open Universiteit en een onderzoek naar de strafrechtelijke aanpak. Er wordt ook een pilot voor verbetering van de dossiervorming gehanteerd. De resultaten van die pilot worden betrokken bij het uitwerken van de contouren van het wetsvoorstel. Naar verwachting zal het wetsvoorstel Strafbaarstelling psychisch geweld uiteindelijk in de eerste helft van 2026 in internetconsultatie kunnen gaan.
De voorzitter:
Ik permitteer mezelf even één interruptie. Ik kijk even naar links om te zien of dat wordt goedgevonden.
De voorzitter:
Zeker. Meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb een vraag over dat wetsvoorstel Strafbaarstelling psychisch geweld. Toen staatssecretaris Coenradie dit aan de Kamer meldde in een debat over onveiligheid voor vrouwen en zedenzaken, in de context van femicide en huiselijk geweld, heeft de Kamer gezegd: kijk dan ook naar andere vormen van psychisch geweld. Kan de problematiek van sektes daar misschien aan toegevoegd worden? Daar zit namelijk nogal een lacune op dit moment. Begrijp ik het goed dat er onderzoeken lopen die op tijd klaar zijn om ze te kunnen betrekken bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel, zodat de neutraal geformuleerde strafbaarstelling, dus een vorm van een formulering, van een delictsbepaling, over psychisch geweld, van toepassing kan zijn op psychisch geweld in zowel de context van huiselijk geweld en femicide, als de context van gesloten groeperingen, van de sekteproblematiek? Als dat duidelijk in de toelichting kan komen te staan, kan dat in de toekomst enorm helpen bij de aanpak van die — het zijn mijn woorden — verschrikkelijke sektes.
Staatssecretaris Struycken:
Zo is het. Getracht wordt een formulering te vinden die beide voldoende omvat. Dat is de problematiek van de strafbaarstelling: het moet wel duidelijk zijn wat strafbaar is. Het legaliteitsbeginsel kan niet worden genegeerd. Gezocht wordt naar een formulering die beide omvat. De memorie van toelichting zal daarbij behulpzaam kunnen zijn. De experts vinden dit complex. Mevrouw Coenradie heeft aangegeven dat we hiermee aan de slag gaan en dat is ook echt zo, maar de complexiteit zit 'm wel in de uitwerking. Die poging gaan we doen. We gaan trachten dat allemaal mee te nemen.
Staatssecretaris Struycken:
Dat brengt mij bij het volgende blok: schade en alles wat daarmee verband houdt, het schadeverhaal. Mevrouw Mutluer en anderen hebben vragen gesteld die betrekking hebben op de resterende onevenwichtigheden van het stelsel voor schade en compensatie. Het betreft vooral voorstellen uit het rapport Doen wat kan, van de Erasmus Universiteit.
Alvorens op de specifieke vragen in te gaan wil ik kort toelichten waarom ik het van belang vind om nader te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om te komen tot een eerlijkere en evenwichtigere verdeling van de overheidsmiddelen onder slachtoffers, maar ook tot een gelijkere behandeling van slachtoffers van ernstig geweld en zedenzaken en tot meer duidelijkheid voor slachtoffers en verdachten. Het huidige stelsel kent namelijk onevenwichtigheden vanwege de onvoorspelbaarheid, de willekeur en de ongelijkheid tussen slachtoffers van ernstig geweld en zedenzaken. Te veel hangt af van toeval en willekeur waar het gaat om de inhoudelijke behandeling van de vordering van de benadeelde partij in het strafproces.
Ik acht het van belang om mogelijke oplossingsrichtingen en wat de effecten daarvan zijn op slachtoffers in samenhang te bezien. Dat is dan ook een van de aandachtspunten die ik naar voren heb trachten te brengen in de meerjarenagenda. Te denken valt aan een verhoging van de maximale tegemoetkoming bij het schadefonds voor EGZ, dus voor slachtoffers van ernstig geweld en zedenzaken en hun nabestaanden, een verdere normering van de bedragen, een verduidelijking van wat wel en niet kan in het strafproces, een verbetering van de behandeling in het strafproces en het verkennen van de mogelijkheden die via verzekeraars zouden kunnen bestaan voor vergoeding van schade. Deze punten zijn niet bedoeld als verslechteringen, maar als verbeteringen, omdat ze belemmeringen voor slachtoffers wegnemen, omdat slachtoffers sneller duidelijkheid moeten krijgen over hun compensatie en omdat hun een belastend strafproces of een belastende civiele procedure wordt bespaard.
Met andere woorden, de gesignaleerde verslechteringen zijn niet zo bedoeld. We constateren in bredere zin wat er eigenlijk niet goed werkt in het huidige stelsel, namelijk dat uiteindelijk lang niet iedereen gelijkelijk een schadevergoeding krijgt via de weg van de strafprocedure, simpelweg omdat heel veel slachtoffers die hele strafprocedure niet halen, om het maar even zo te zeggen, en dan niets krijgen of slechts beperkt iets krijgen. We moeten dus blijven kijken naar andere wegen en andere instrumenten, ook buiten het strafproces, om in het schadeverhaal te voorzien. Dat is eigenlijk ook de strekking van het rapport Doen wat kan. Dat rapport nodigt ertoe uit om te blijven nadenken over andere mogelijkheden van schadeverhaal buiten het strafproces. Tegelijkertijd identificeert het, voor zover het wel het schadeverhaal binnen het strafproces betreft, een aantal oneffenheden. Die oneffenheden proberen we weg te nemen, maar dat is, als je alles tezamen beschouwt, niet beoogd als een verslechtering.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Zo is het wel overgekomen. Dat zeg ik in alle eerlijkheid. Op het moment dat je schrijft "we willen dat slachtoffers hun schade zo veel als mogelijk kunnen verhalen" en je met al die suggesties komt, lijkt het — ik herhaal wat ik al gezegd heb — alsof je zo weinig als nodig aan de slachtoffers wilt toekennen. Dat geldt onder andere voor het stellen van die maximumbedragen. Dan ga je in mijn beleving echt voorbij aan het feit dat een eenvoudig te berekenen schade toch een hoger schadebedrag kan opleveren dan de vastgestelde schade. Als je een dergelijke claim niet mag meenemen in je strafproces, wordt het heel lastig om een civiele rechter te vragen om daarnaar te kijken, in mijn beleving. Ik verwacht dus van de staatssecretaris, en dat is gelijk mijn vraag, mijn opmerking, mijn verzoek, dat hij de uitwerking van de aanbevelingen die uit het rapport Doen wat kan naar voren zijn gekomen, zo zorgvuldig mogelijk ter hand neemt. Het kan echt niet zo zijn dat slachtoffers er, met het oog op hun vergoeding, slechter uit komen dan is bedoeld, want dan zullen wij echt met voorstellen komen om daar een stokje voor te steken. Graag een toezegging daarop dus.
Staatssecretaris Struycken:
Zo is het niet bedoeld. We moeten het inderdaad helder presenteren. We moeten een evenwichtige beoordeling geven van de aanbevelingen uit het rapport Doen wat kan. Wat mij betreft is het uitgangspunt helder: het moet evenwichtiger en eerlijker en het moet minder afhankelijk zijn van toeval. Dat is de insteek. Misschien is dat dan ook, zeg ik tegen de voorzitter in antwoord op zijn vraag, mijn reactie op de brief van het Fonds Slachtofferhulp: de gemeenschappelijke intentie is om te komen tot een eerlijker en evenwichtiger stelsel, in de basis. In de inleiding noemde ik een aantal elementen waarin dat terugkomt.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat het evenwichtiger moet, maar ik zie ook dat hij bezig is met een andere normering voor immateriële schade. Dat is een van de opdrachten. Ik heb hier de smartengeldgids van de ANWB bij me. Daar staat immateriële schade ook gewoon in. Het sterke daarvan is dat die is opgebouwd op basis van jurisprudentie. Het is niet zo dat iemand zomaar kan zeggen: we doen een verkeersboete en dit is het bedrag. Nee, dit is echt onderbouwd, waarbij is gekeken naar meerdere uitspraken, op basis waarvan de schadebedragen zijn geformuleerd. Ik vraag mij dus af waar de staatssecretaris nu de onevenwichtigheid ziet.
Staatssecretaris Struycken:
Het hanteren van schalen is zeker onderdeel van de benadering die wij willen kiezen. De suggestie om te standaardiseren op basis van schalen en tabellen maakt ook onderdeel uit van het rapport Doen wat kan. Die behoefte bestaat heel duidelijk. Dat is dus juist een van de lijnen die we kiezen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Maar toch, als u de schade gaat normeren, loopt u dan niet de kans dat dat, zeker in de strafrechtpraktijk, wordt aangevochten en dat daardoor weer nieuwe jurisprudentie en andere schadebedragen ontstaan? Wat is nou de toegevoegde waarde van het kiezen voor een vaste normering? Die lees je hier ook in de smartengeldgids al.
Staatssecretaris Struycken:
Ik weet niet of ik dit helemaal goed begrijp. Wat ik weet van de smartengeldgids is dat die een kader biedt dat duidelijkheid biedt voor voorspelbaarheid, en daarmee ook voor eenduidigheid en evenwichtigheid. Dat zou dus ook de insteek moeten zijn in het kader van schadeverhaal binnen een strafprocedure. Het kan natuurlijk betwist worden, maar de hele gedachte van zo'n tabel is dat er een zekere normerende werking van uitgaat en dat dat de kans verkleint dat het zinvol is om überhaupt de discussie te starten. Dat zou de efficiëntie wel vergroten. Dat zou ook de kans vergroten dat de strafrechter zich erover uitspreekt. De heer Koops beschreef ook de situatie, die toch te vaak voorkomt, dat de strafrechter er niet aan begint omdat de discussie te complex is.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik heb toch een vervolgvraag. Mijn ervaring is namelijk dat je in een enkelvoudige kamer in het strafprocesrecht niet boven de €800 zo'n beetje komt; in de meervoudige kamer misschien wel. Zegt u daarmee dan ook dat u dat strafbedrag hoger wilt gaan maken in de strafrechtzaken?
Staatssecretaris Struycken:
Dat zeg ik inderdaad. De gedachte is wel dat er door de normering meer ruimte bestaat voor hogere bedragen dan die €800. Dat is wel de gedachte. De hele bedoeling van die Rotterdamse Schaal is om het voor de strafrechter makkelijker te maken om bedragen toe te wijzen. Dat kan dan ook hogere bedragen omvatten.
Dan de vraag van mevrouw Mutluer over de hardheidsclausule bij affectieschade. Op die hardheidsclausule moet nu worden teruggevallen om affectieschade vergoed te krijgen voor broers en zussen. Dan moet er worden beoordeeld of er een affectueuze band is. Ik ben blij dat de evaluatie van de wet affectieschade positief is. Uit de evaluatie blijkt dat duidelijkheid van de wet en een vaste kring van gerechtigden en vaste bedragen goed werkt. Maar voor andere mensen dan die vaste kring moet inderdaad een nauwe persoonlijke band worden aangetoond. Die beoordeling hangt dus af van alle omstandigheden en dat kan complex zijn. Dat is een kwestie van weging in de rechtspraktijk. Het is primair de taak van de rechter om daar door de ontwikkeling van de rechtspraak gestalte aan te geven. Dat is ook de aard van een hardheidsclausule. Die gevalsbeoordeling is niet iets voor de wetgever, maar meer iets voor de rechter, die na verloop van tijd zichzelf sturing geeft doordat daar meer jurisprudentie over komt te bestaan. Ik noem maar even iets wat we nog niet zo heel veel gebruiken in Nederland, maar wat wel kan: cassatie in het belang der wet. Daar kan ook een sterk normerende werking van uitgaan in situaties zoals deze, als het gaat om de relevante omstandigheden en de vuistregels die moeten worden gehanteerd bij die belangenafweging in het kader van de hardheidsclausule. Mijn verwachting is dat er minder vaak een beroep op de hardheidsclausule zal worden gedaan in de toekomst, omdat ik broers en zussen onder de vaste kring van gerechtigden ga brengen. Een hele belangrijke categorie situaties waarin men nu op die hardheidsclausule is aangewezen, valt daarmee weg.
Ik ben me ervan bewust dat er thans verschillen zijn tussen de diverse rechtbanken bij de beoordeling van de hardheidsclausule. Ik zal dat ook onder de aandacht brengen van de Raad voor de rechtspraak. Maar nogmaals, het justitiële systeem is erop gericht dat er uiteindelijk rechtseenheid komt door hogere instanties, waaronder dus cassatie in het belang der wet, als dat hier mogelijk is; dat weet ik niet zeker, maar dat is denkbaar. Ik breng het onder de aandacht van de Raad voor de rechtspraak.
De heer Eerdmans noemde een getal: één op de tien komt in aanmerking voor het Schadefonds. De vraag is of we de signalen herkennen van slachtoffers die geen of te weinig aanspraak maken. Het getal komt uit een onderzoek dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft laten uitvoeren. Wij begrijpen dat het Schadefonds zelf nog met een reactie daarop komt. Uit het onderzoek blijkt dat niet ieder slachtoffer dat mogelijk in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, ook wordt bereikt. Hier speelt wel mee dat die tegemoetkoming een recht is en dat het dus aan slachtoffers zelf is om te bepalen of zij wel of niet een aanvraag willen indienen. Maar dat kunnen ze natuurlijk alleen bepalen als ze er ook weet van hebben. Randvoorwaarde is dus wel dat slachtoffers voldoende zijn geïnformeerd over de mogelijkheden die het Schadefonds biedt. Mogelijk kan in de doorverwijzing door de ketenpartners naar het Schadefonds nog een verbetering plaatsvinden. In de reactie op de vijfjaarlijkse zbo-evaluatie, die na het zomerreces naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, zal ik ook het doelgroepenonderzoek meenemen.
Mevrouw Mutluer stelde in dit kader de vraag of er iets geregeld wordt voor incestkinderen, zoals dat sinds kort heet. Ik snap uw vraag gezien de actualiteit, maar die komt te vroeg. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven bestudeert op dit moment de uitspraak van de rechtbank. Het is duidelijk: het probleem is dat er geen sprake is van geweld rechtstreeks jegens het kind. Daarmee voldoet het niet aan de criteria die het Schadefonds Geweldsmisdrijven stelt.
De voorzitter:
Mevrouw Mutluer is eigenlijk door haar interrupties heen, maar ik heb de heer Verkuijlen ook een extra interruptie toegestaan. Ik zei "eigenlijk", mevrouw Mutluer. Volgens mij moet het kunnen als u kort en bondig bent. Gaat uw gang.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik wilde namelijk nog een vraag stellen ... Nou ja, ik ga het gewoon doen. Het is best gek dat kinderen die zijn geboren uit incest ... Ik haalde Jasper als voorbeeld aan, omdat hij met naam en toenaam in de krant stond. Ik vind het van lef getuigen dat je gewoon vertelt wat jou is overkomen. Ik denk dat deze staatssecretaris zich goed kan voorstellen wat voor impact dat heeft op iemand die uit zo'n incestueuze relatie is geboren. Die kinderen moeten gewoon meegenomen worden met het Schadefonds, net als affectieschade. Is de staatssecretaris het daar niet mee eens?
Staatssecretaris Struycken:
Ik zei dat het te vroeg komt om een oordeel te geven. Laten we wel scherp houden dat we hier een grote stap zetten. Het is het Schadefonds Geweldsmisdrijven en de vraag is of hier sprake is van een geweldsmisdrijf. Dat criterium is er niet voor niks. We kunnen met elkaar nadenken over een veel ruimere normstelling, zodat ook andere soorten misdrijven dan geweldsmisdrijven binnen de reikwijdte komen te vallen, maar dat is wel een hele grote stap en een enorme beleidsmatige verandering. Dat er een zekere spanning zit, is duidelijk. De rechter heeft niet voor niks gezocht naar mogelijkheden om toch tot een uitkering te komen. Maar we moeten hier goed naar kijken, ook of deze uitspraak standhoudt. Daar wordt naar gekeken door het Schadefonds Geweldsmisdrijven zelf. Dat is namelijk de partij die hierover gaat, maar ook over de beslissing om al dan niet in hoger beroep te gaan en over de beslissing om na te denken over een beleidswijziging. Uiteraard heb ik hierover gesprekken met het Schadefonds. Als het zover is, als er nader zicht is, dan zal ik uw Kamer daarover zeker informeren in de volgende voortgangsrapportage.
De heer Verkuijlen vroeg naar een landelijk fonds schade. Hij vermeldde daarbij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, omdat het mogelijkheden biedt. Pardon, ik bedoel het Wetboek van Strafrecht; dat staat hier ook. Hoofdelijke aansprakelijkheid is mogelijk als er meerdere daders worden veroordeeld voor dezelfde schade. Dan kan iedere dader voor de gehele schade worden aangesproken. Dat is de crux van hoofdelijke aansprakelijkheid. Het is aan die daders zelf om de schade onderling te verhalen, maar dat werkt alleen als duidelijk is dat meerdere daders aansprakelijk zijn voor dezelfde schade. Dat vloeit voort uit de problematiek van groepsaansprakelijkheid, geregeld in Boek 6 van het BW, artikel 166. Het is een nogal complex juridisch kader. Er zijn vele boeken over geschreven, weet ik. Op 28 mei jongstleden zijn hierover schriftelijke Kamervragen gesteld door de leden Martens-America en Michon-Derkzen aan de minister van OCW en de minister van Justitie en Veiligheid. In de beantwoording daarvan zal nader worden ingegaan op deze vraag.
De heer Van Nispen vroeg nogmaals, en terecht, aandacht voor de problematiek van de letselschadeverzekeraars: langlopend, complex en nog niet bevredigend. Althans, het staat nog niet vast dat het bevredigend is opgelost. Er zijn wel stappen gezet, ook recent. De meest concrete en belangrijke stap is dat de minister van Financiën in navolging van een eerdere motie van het lid Van Nispen de Gedragscode Behandeling Letselschade wettelijk verankerd heeft om termijnoverschrijdingen door verzekeraars tegen te gaan. Het belang hiervan zit 'm met name in het sanctiekader, het bestuursrechtelijke kader. Dit betekent namelijk dat de Autoriteit Financiële Markten hierop risicogestuurd toezicht houdt, via de bedrijfsvoering van de verzekeraars. Toezicht van de Autoriteit Financiële Markten betekent ook dat bestuursrechtelijke boetes opgelegd kunnen worden als dat nodig is. Ik zeg "als dat nodig is", omdat toezicht in de meeste gevallen betekent: gedragsbeïnvloeding zonder dat er ook al boetes worden opgelegd. Ik zie daar zelf veel heil in, want toezicht vanuit de AFM is een hele intensieve en deugdelijke vorm van toezicht en wordt zeer serieus genomen. Maar goed, het valt te bezien.
Een ander deel van de complexiteit — dat is u bekend, maar ik noem het toch — is dat er ook andere oorzaken kunnen zijn voor de langlopende duur. Het kan zijn dat medisch onderzoek niet voltooid is, omdat het ook enige tijd vergt voordat duidelijk is wat de medische eindsituatie is. Het kan ook te maken hebben met de tijd die benodigd is voor re-integratie in het arbeidsproces, zodat duidelijk is wat de resterende capaciteit is. Dat zijn dus andere oorzaken. Het is denkbaar om daar een dwingende termijn op te leggen, maar dat kan tot gevolg hebben dat er minder maatwerk wordt geleverd. Dan kan een persoon dus minder krijgen dan hij zou moeten krijgen, doordat de tijd voor adequaat onderzoek ontbrak. Maar dat gaat dan over situaties waarin te goeder trouw de resultaten van het onderzoek worden afgewacht en niet over situaties waarin er sprake zou kunnen zijn van een chicanerende verzekeraar. Het is dus complexe problematiek.
De heer Van Nispen vroeg naar het sanctiekader. Zoals gezegd, heb ik hoge verwachtingen van het bestuursrechtelijke sanctiekader. Maar het blijft de aandacht verdienen, ook wanneer de heer Van Nispen er niet naar vraagt.
De voorzitter:
Een interruptie van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Het is natuurlijk goed dat er voor de Gedragscode Behandeling Letselschade, die vaak de "Grote Boze Leugen" is genoemd, zoals de staatssecretaris waarschijnlijk wel weet, nu een toezichthouder is, de AFM, die sancties kan opleggen als daar aanleiding voor is. Ik weet niet of ik daar hoge verwachtingen van heb. De staatssecretaris heeft die wel. Ik hoor heel graag op termijn, op enig moment, wat de resultaten daarvan zijn.
Ik wil hier meteen de volgende vraag aan koppelen. Het argument dat iets soms nou eenmaal lang duurt omdat de medische eindtoestand nog niet bereikt is of omdat er nog deskundigen worden ingeschakeld, is soms wel degelijk een trainerende toestand. Misschien is het moeilijk om daar onderscheid in te maken, maar na twee jaar procedure op procedure, nog een keer een medische keuring, nog een keer een deskundige, kun je toch niet in redelijkheid zeggen ... Dat begint soms echt op traineren te lijken. We kunnen niet zeggen dat het vaak in het belang van het slachtoffer is. De verzekeraars moeten uitkeren. Ik begin echt mijn geduld te verliezen, niet zozeer met deze staatssecretaris, maar wel met die verzekeraars. Die blijven dit soort argumenten altijd aangrijpen en zeggen: ja, maar dat is toch in het belang van die persoon? Nou, ik heb daar zeer grote twijfels bij. Ik wil de staatssecretaris heel graag uitdagen om daar iets op te verzinnen.
Staatssecretaris Struycken:
Dit heeft alles te maken met gedragscodes en de vraag wat een juiste manier van handelen is. Dat vergt casuïstiek. Dat is echt iets wat ik verwacht van de AFM. Ik verwacht dat de AFM hier in het doorlopend toezicht goed naar kijkt op basis van hele concrete dossiers. De AFM heeft ook toegang tot dossiers en kan de situatie goed beoordelen. Maar ik zeg uiteraard toe dat ik erop terugkom in de volgende voortgangsrapportage. Onderdeel daarvan zal een gesprek met de AFM zijn om ook van hen te vernemen hoe dat toezicht verloopt, of het effectief is en of er iets aanvullends nodig is.
De voorzitter:
Is dat een toezegging? Ik neem aan dat de staatssecretaris daarop terugkomt. Het wordt later in de avond, merk ik.
Staatssecretaris Struycken:
Ik heb een toezegging gedaan om hier aandacht voor te blijven houden, ook in de nabije toekomst zonder iemand als het lid Van Nispen. Dat zullen we zeker doen, want het is natuurlijk van belang. U vraagt daar niet voor niks aandacht voor. Dit frustreert de rechten van slachtoffers. We zijn er allemaal op gericht om die juist sterker te maken. Dat is de crux van deze avond.
Ik kom op de suggestie die de heer Koops al eerder heeft gedaan, namelijk een doorverwijzing naar de civiele rechter. Het blijft een interessant thema. Maar het is dus een afgeleide van de constatering dat het op de huidige manier niet goed werkt en dat het in die gevallen waarin een slachtoffer de strafprocedure vindt en een vordering instelt, te vaak gebeurt dat die nul op het rekest krijgt — althans, dat die niet-ontvankelijk wordt verklaard door complexiteit. Als een afgeleide daarvan zocht de heer Koops naar een oplossingsrichting die bestaat uit doorverwijzing naar de civiele rechter. Nog afgezien van de wetgeving die het vergt, is het de vraag of dit als instrument voldoende oplevert. De heer Koops heeft goed beschreven wat de voordelen ervan zijn. Het aanhangig maken van een civiele procedure creëert namelijk allerlei obstakels, die bij een automatische doorverwijzing vermeden zouden kunnen worden. In zoverre neemt het dus barrières weg. De vraag is dan wel of de voorschotregeling van toepassing is in zo'n situatie. Dat is een afzonderlijke keuze. Maar als die van toepassing is — dan kom ik eigenlijk op mijn kernpunt, dat ik ook in de inleiding heb gemaakt — dan werkt dat dus in het voordeel van een klein deel van de slachtoffers. Dat zijn de onevenwichtigheden in het stelsel. Eigenlijk alleen degenen die met een niet al te complexe vordering de strafprocedure halen, eenvoudig gezegd, krijgen langs deze weg geld. Dat is onbevredigend, want er zijn zo veel slachtoffers die deze route helemaal niet kunnen bewandelen. In zoverre is het dus een oplossing voor een probleem dat een hele andere aanpak vergt. Dat is eigenlijk de crux van de meerjarenagenda. We proberen te kijken naar een bredere, evenwichtige benadering. Ik begrijp dat de heer Koops zegt dat het wat ongelukkig geformuleerd is in de meerjarenagenda. Daarin is dus bedoeld om die hele grote groep die helemaal niet via de strafprocedure schade vergoed ziet, af te zetten tegen degenen die dan wel langs deze route tegemoet worden gekomen. Dat staat er. Het hele verhaal over onevenwichtigheden in het stelsel moet je kennen om die zin goed te kunnen duiden.
De voorzitter:
Maar de heer Koops gaat ook nog iets anders zeggen, namelijk het volgende.
De heer Koops (NSC):
Ik citeer uit de brief van de staatssecretaris. Ik hoef geen pagina's te noemen hier; daar moet ik nog even aan wennen. "Uit het onderzoek van Cebeon uit 2022 blijkt dat de geschatte extra kosten van de voorschotregeling ten minste 30 miljoen euro bedragen." Dit houdt mij uiteraard bezig. Want stel nou dat je een doorverwijzingsbevoegdheid maakt, als je dat wel zou doen. Betekent dat dan dat er 30 miljoen extra aan voorschotten zou worden uitgekeerd? Als dat zo is, is het namelijk een uitstekende maat voor de ongelijkheid tussen de mensen wier vorderingen in het strafproces worden behandeld en de vorderingen die daarvoor te ingewikkeld zijn en dus niet-ontvankelijk worden verklaard. Het verschil is 30 miljoen. Dat betekent dat er 30 miljoen zou moeten worden uitgekeerd aan slachtoffers, zonder dat het gebeurt. Dit vraag ik dus in reactie op de wijze van formulering. Dit is wel hoe ik het las, eerlijk gezegd.
Staatssecretaris Struycken:
Die 30 miljoen is een bedrag dat we graag op een evenwichtigere wijze zouden willen besteden, dus niet alleen aan de slachtoffers die deze route kunnen bewandelen of voor wie deze route wordt gecreëerd, maar juist ook voor al die andere. Ik probeer met andere bewoordingen hetzelfde te zeggen, maar dan vanuit het geldperspectief. Als we het geld zouden hebben, dan zouden we dat graag op een andere manier inzetten, zodat meer slachtoffers gelijkelijk een vergoeding krijgen. Dat bedoel ik met het afzetten van die betrekkelijk kleine groep die zijn heil via het strafproces vindt, al dan niet met doorverwijzing naar een civiele procedure, versus de resterende groep, die substantieel zal blijven, die dan nog steeds niks krijgt. We zouden het geld liever op een andere manier verdelen; dat is misschien de simpele samenvatting.
Voorzitter. Dan kom ik in het kader van de goede ondersteuning opnieuw op het hulppunt Fier. Ik heb in mijn inleiding al aangegeven wat van grote betekenis is geweest om ervoor te zorgen dat dit hulppunt sinds gisteren weer actief is. Dat is dus een belangrijke stap. Dat gebeurt overigens onder de naam Hulppunt Onder Controle, HOC. Dat beoogt één herkenbaar punt voor hulp en doorverwijzing te zijn, specifiek voor slachtoffers van onveiligheid en dwingende controle in gesloten groeperingen, kortweg sektes en alles wat erop lijkt. Het is in essentie een meld- en hulppunt. Dat punt is er overigens ook voor naasten die zich zorgen maken; het is dus niet beperkt tot degenen die zelf slachtoffer zijn. De crux is laagdrempelige toegang tot hulp. Vandaar ook het accent op die chatfunctie. Het begint allemaal met laagdrempeligheid, omdat juist deze groep moeite heeft om de reguliere wegen te bewandelen. De analyse, de overtuiging is dat chatcontact die laagdrempeligheid sterk bevordert, zodat slachtoffers in contact komen met Fier en zodat Fier in staat is die slachtoffers ten eerste te helpen en ten tweede te ondersteunen bij de warme overdracht, zoals dat heet. Dat wil zeggen: het slachtoffer ondersteunen bij het doen van aangifte, als het slachtoffer hiervoor openstaat. Dat doet Fier niet zelf. Fier is in essentie een meld- en hulpverleningspunt. Fier zal vanuit dat perspectief niet zelf aangifte doen. Daarmee is de rol in de opsporing beperkt. Het actief opsporen en vervolgen is primair natuurlijk de verantwoordelijkheid van de politie en het OM. Wij denken dat Fier desalniettemin ook voor de opsporing een belangrijke rol zal gaan spelen, vanuit het perspectief van de landelijke kennisfunctie.
De heer Van Nispen heeft er diverse keren op gewezen en daardoor weten wij allen dat er een probleem is in de opsporing. De politie en het OM zeggen dat er onvoldoende aangiftes zijn, zodat ze niks kunnen of in ieder geval niks doen. De hoop is natuurlijk dat er door dit kenniscentrum en meldpunt bij het OM en de politie meer bewustzijn ontstaat, zodat ook de opsporing wordt bespoedigd. Daarvoor is wel van belang — daar stuur ik ook actief op — dat er regelmatig gesproken wordt en informatie uitgewisseld wordt over wat Fier ziet, zodat er ook bij de politie en het OM meer bewustwording ontstaat over dit fenomeen. De afgelopen jaren is namelijk heel duidelijk geworden dat dat te zeer onder de radar blijft. Ik zal ook een appel doen op de verschillende partners, waaronder zeker ook de politie en het OM, om regelmatig met Fier in gesprek te gaan, zodat de kennis die Fier gaat verzamelen ook ten goede komt aan de opsporing door de politie en het OM. Dit is allemaal onderdeel van, wat dan heet, de doorontwikkeling van het hulppunt Fier, waar de dag van gisteren in zekere zin de kick-off van was.
Ik kom nu op de motie-Michon-Derkzen/Van Nispen … nee, andersom: de motie-Van Nispen/Michon-Derkzen. Wat is de stand van zaken? Deze motie is aan de orde gekomen in de Kamerbrief onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen, die deze week gestuurd is. Het gaat onder andere over de vraag of het mogelijk is om te voorkomen dat kinderen toetreden tot een gesloten gemeenschap. Dat blijkt complex, want daarbij raken we de wettelijke kaders met betrekking tot ouderlijk gezag en de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Uiteraard moeten het belang en het welzijn van het kind in overweging worden genomen, maar daar zit een spanning. Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming vervullen een essentiële rol in het beschermen van de kinderen daar waar het hun rechten, veiligheid en welzijn betreft. Het is dus van belang dat er concrete stappen worden gezet om de samenwerking met Veilig Thuis te verbeteren. Ik verwijs ook naar de debatten die we hebben gehad naar aanleiding van de vreselijke gebeurtenissen rond het pleegmeisje in Vlaardingen.
Een verbeterde samenwerking zal ertoe leiden dat er tussen scholen en het meldpunt Veilig Thuis duidelijkere afspraken en kaders komen, zodat de schroom om aangifte te doen wegvalt, want het woord "schroom" valt in dit kader wel. Overigens, ook in het kader van iets waar ik eerder deze week met uw Kamer over gesproken heb, namelijk genitale verminking en seksueel geweld tegen vrouwen binnen de huiselijke kring, valt het woord "schroom". Er is schroom om te melden. Onderdeel van de aanpak is dat de meldingsbereidheid en de bewustwording van het belang van meldingen via Veilig Thuis worden vergroot. Dat is dus een van de gevolgen, een van de maatregelen, in antwoord op de affaire in Vlaardingen. Dat zal ook hier positief kunnen uitpakken, want geweld binnen sektes zal evenzeer door scholen gesignaleerd kunnen worden. Het is de bedoeling dat er veel vaker zal worden gemeld, zodat de Raad voor de Kinderbescherming kan optreden en het hele beschermingskader effectief wordt.
Goed. Ik probeer wat voortgang te maken. De heer Van Nispen vroeg ook naar Frankrijk. Hij vroeg of we sektes kunnen verbieden. Ja, er wordt een vergelijking gemaakt. Ik wijd me al mijn hele leven aan de rechtsvergelijking, maar hoe langer ik ermee bezig ben, des te vaker zie ik dat situaties minder vergelijkbaar zijn dan ze lijken. Het raakt hier ook aan recht versus cultuur. De rechtskaders kunnen hetzelfde zijn, maar de cultuur kan zo anders zijn dat het toch niet zo heel makkelijk is om een wettelijke maatregel te transplanteren naar een ander rechtssysteem. We weten dat Frankrijk en Nederland allebei beschikken over een wettelijk instrumentarium om verenigingen verboden te laten verklaren door de rechtbank. Dat is artikel 20 van Boek 2, BW. Dat gebeurt op verzoek van het Openbaar Ministerie. Het betreft wel een inperking van een grondrecht, dus de lat voor de verbodenverklaring ligt heel hoog. De rechtbank moet de afweging maken of het doel of de werkzaamheden van een vereniging daadwerkelijk in strijd zijn met de openbare orde. Op de vraag hoe het precies te verklaren is dat in Frankrijk op deze basis sektes worden verboden, heb ik thans geen antwoord.
De voorzitter:
Een laatste woordje van de heer Van Nispnen.
De heer Van Nispen (SP):
Zeker. Een laatste woord als interrumpant dan. Ik begrijp dat het lastig is om het te vergelijken met Frankrijk, maar ik zou het wel fijn vinden als er een nadere poging wordt gedaan om dat uit te laten zoeken. Datzelfde geldt voor het voorkomen dat kinderen lid worden van een sekte. Wat bedoel ik daarmee? We weten gewoon dat er een aantal hele nare clubs zijn waar seksueel misbruik plaatsvindt. Kinderen zouden op geen enkele manier op feestjes van die sektes moeten mogen komen, of buiten met leeftijdsgenootjes met die sektes mogen omgaan et cetera. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Later worden ze trouwens ook sociaal doodverklaard als ze ooit uit die sekte willen stappen, als ze wel handelingsbekwaam zijn volgens de wet. Die kinderen zijn lid gemaakt van een sekte door geïndoctrineerde ouders. Hier komt mijn pleidooi vandaan. Ik snap dat het ver gaat, maar ik vraag mij af of we niet toe moeten naar een situatie waarin je zegt: van deze clubs, waarvan we weten wat daar gebeurt, kunnen kinderen geen lid worden; ze kunnen daar niet gedoopt worden en ze kunnen niet toetreden tot die gemeenschap, omdat ze daar zelf geen keuze in hebben. Ik snap dat het mogelijk ver gaat en ik snap dat het ingewikkeld is, maar ik ga deze uitdaging, waar die motie ook op zag, toch neerleggen bij de staatssecretaris. Wil hij dit laten uitzoeken? Is iets dergelijks mogelijk, om kinderen te beschermen? Is het mogelijk om dit soort clubs, net als in Frankrijk, te verbieden?
Staatssecretaris Struycken:
Ik maak daar wel een onderscheid in. Voor het verbieden van een sekte als zodanig hebben we het wettelijke kader. Daar is de vraag meer: hoe komt het dat het in Frankrijk gebeurt en hier in beperkte mate? Dat kan een culturele, maatschappelijke context hebben. Het is wellicht ook een interessante vraag voor Fier, maar het is een vraag die we zouden moeten meenemen in het nadenken hierover.
Veel complexer vind ik de vraag of het mogelijk is om te verbieden dat kinderen lid worden van of toetreden tot een gesloten gemeenschap. Daar kennen we geen precedenten van. Het is denk ik lastig, ook hiervoor, om een norm te formuleren, en ook eentje die effectief is, want wanneer is er sprake van een formele toetreding? Maar ik wil niets afdoen aan het probleem, want dat is er natuurlijk. Zoals zo vaak bij dit soort zaken wordt het heel moeilijk om de problematische situaties te onderscheiden van de legitieme situaties. Formeel toetreden tot een kerkgenootschap is niet iets wat je wilt verbieden. Als we het woord "sekte" gebruiken, weten we ongeveer wel wat we bedoelen, maar het onderscheid is juridisch toch moeilijk te maken. Het risico, juist vanuit het perspectief van de rechtsstatelijkheid, dat onze norm doorschiet of zo geformuleerd is dat die misschien verkeerd gebruikt wordt, speelt hier. Het vergt dus een zorgvuldige afweging. De motie nemen we serieus in die zin dat we het blijven onderzoeken, maar dit is wel een lastig punt.
Laat ik het zo zeggen: ik denk dat er meer rendement te halen is uit de verbeterde meldingsprocedures en protocollen daarvoor die bij scholen worden ontwikkeld om een melding te maken bij Veilig Thuis. Dat is een effectievere route. Daar kunnen we beter onze tijd aan besteden dan aan het ontwikkelen van een strafbepaling die ziet op toetreding of anderszins, op een verbodsbepaling, maar we moeten daar wel naar blijven kijken. Het is dus goed dat u daar opnieuw de aandacht voor vraagt. Dan is de vraag of dat een toezegging is. Ja, ik zeg toe dat we daarnaar blijven kijken. Er ligt namelijk een motie aan ten grondslag, dus dat zullen we blijven doen. Ik zal het zeker ook ter sprake brengen als ik maandag een bezoek breng aan Fier.
De voorzitter:
Dan wordt dat genoteerd. Wanneer komt u daarop terug?
Staatssecretaris Struycken:
Ik stel voor dat ik op alles wat we bespreken terugkom in de volgende voortgangsrapportage. Dat is het meest efficiënt, want dan houden we het daar bij elkaar.
Dan de plankzaken. Ja, dat punt gaat eigenlijk over de strafrechtketen en de wachttermijnen. Ik heb de minister horen zeggen dat wij, toen hij aantrad en hij en ik hier samen ons eerste debat hadden over de strafrechtketen, optimistisch waren, maar dat dit er een jaar later anders uitziet. Dat wordt mede ingegeven door het rapport van de Algemene Rekenkamer. Het is hele taaie materie, maar zoals de minister heeft toegelicht ter gelegenheid van de bespreking van het jaarverslag 2024, zijn we wel stappen aan het zetten. Die krijgen in het bijzonder hun weerslag in het Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken. Er zijn voorzichtige tekenen van verbetering van de doorlooptijden, maar eigenlijk zou je dit per ketenpartner ... Uiteindelijk is het van belang wat de totale keten doet, maar de winst is soms vooral bij de ene of bij de andere partner te halen. In dit geval is er vooral een voorzichtig teken van verbetering bij het OM zichtbaar waar het gaat om zedenzaken. Maar het is uiteraard een groot punt van zorg. Het is evident dat dit ten koste gaat van de slachtoffers.
Ik kom op de vraag van de heer Van Nispen over de nazorg. Dit raakt het thema van goede, specialistische nazorg voor slachtoffers van ernstig geweld en zedenzaken. Dit is wederom een vraag naar toegankelijkheid, samenwerking en kennisuitwisseling en, last but not least, hulp aan en ondersteuning van slachtoffers, zodat zij de weg weten te vinden. Het is namelijk evident dat specialistische expertise een groot verschil maakt in de nazorg. Ik heb een zekere aarzeling om toe te zeggen dat er een afzonderlijk expertisecentrum zou moeten komen. De inzet is nu vooral, zoals ook blijkt uit de nieuwe meerjarenagenda, om te bezien of het bestaande aanbod kan voorzien in de zorg en om te bezien hoe de expertise binnen het bestaande aanbod van expertisecentra kan worden vergroot. We willen namelijk voorkomen dat er versnippering is, want versnippering is al een te groot probleem in het slachtofferhulpverleningslandschap. We moeten de oplossing dus zoeken in adequate doorverwijzing en samenwerking. Het signaal dat de heer Van Nispen afgeeft, is voor mij wel een reden, een prikkel, om opnieuw te bezien of er iets ontbreekt in het aanbod en om te kijken of de doorverwijzing verbeterd kan worden.
De heer Eerdmans vroeg naar de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld. Er zijn nu twee opvangcentra. Dat zijn het eerder genoemde Fier — dat is een van de landelijke specialisten op het gebied van eergerelateerd geweld — en Sterk Huis. Ik heb geen aanleiding om te denken dat deze twee centra voor eergerelateerd geweld niet voldoende zijn. Er zijn natuurlijk ook andere uitwijkmogelijkheden, zoals reguliere vrouwenopvangorganisaties, maar of dat allemaal voldoende is, is uiteraard onderdeel van blijvende aandacht. Op dit moment is er geen indicatie dat het onvoldoende is.
De voorzitter:
Kunt u ons een indicatie geven van hoeveel vragen u nog te beantwoorden heeft? Ik ben mij ervan bewust dat ik daar zelfde mede debet aan ben.
Staatssecretaris Struycken:
Niet zo veel meer.
De heer Eerdmans legde een verband met de inburgering. Dat is thans helemaal de portefeuille geworden van mijn collega Nobel, staatssecretaris Participatie en Integratie. Ik weet dat hij op korte termijn komt met een actieplan inburgering van nieuwkomers, zoals het geloof ik heet. Daarin komt eergerelateerd geweld ook aan de orde, als ik mij niet vergis.
De heer Verkuijlen vroeg in verband met de pilot langere nazorg naar een mogelijke uitbreiding naar slachtoffers van mensenhandel. De pilot richt zich in eerste instantie inderdaad alleen op verkeersslachtoffers. Het is een pilot om te bekijken of het werkt, of het effectief is. De intentie is om de resultaten daarvan af te wachten en dan te kijken of het gecontinueerd moet worden en eventueel ook uitgebreid kan worden naar slachtoffers van mensenhandel. Dat is primair de portefeuille van de minister van Justitie en Veiligheid. Ik weet dat er doorlopende gesprekken worden gevoerd met de VNG, dus de gemeenten, en met name CoMensha, dat hierin is gespecialiseerd.
De implementatie van de verbetervoorstellen ...
De voorzitter:
Er is nog een korte interruptie van de heer Verkuijlen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Ik vraag u dat omdat daar niet alleen een slachtofferkant aan zit, maar ook een revictimisatiekant, die u zelf ook in uw notitie heeft genoemd. Ik denk dat u dat punt dan ook raakt, want dan heeft u slachtoffers die herhaald slachtoffer worden.
Staatssecretaris Struycken:
Ik begrijp dat de minister in gesprek is met CoMensha om hier gevolg aan te geven. Ik weet niet of dat helemaal ... Misschien moet ik ermee volstaan om de minister te vragen hier aandacht aan te besteden en om de uitbreiding van de pilot bij hem onder de aandacht te brengen.
Dan heb ik nog een heel beperkt aantal andere onderwerpen. Dat zijn er eigenlijk nog maar twee. Het eerste punt betreft de verantwoordelijkheid van publieke werkgevers. Dat onderwerp is ook primair de verantwoordelijkheid van de minister. De werkgever heeft een belangrijke rol voor de veiligheid. Dat is een expliciete verplichting die voortvloeit uit de Arbowet. Er is intern een baseline ontwikkeld, zoals dat heet, voor werkgevers met een publieke taak, waarin wordt aangegeven waar een werkgever aan moet voldoen om zijn personeel te beschermen tegen agressie en geweld. Dan gaat het om preventie, weten hoe te handelen bij een incident en nazorg. Deze baseline is ontwikkeld voor werkgevers en medewerkers van organisaties die onder het ministerie van Justitie en Veiligheid en onder het ministerie van Asiel en Migratie werken, maar deze baseline is ook bruikbaar voor andere organisaties met een publieke taak. De rol van de werkgever wordt ook meegenomen in de herziening van de afspraken die zien op een effectieve opsporing en vervolging van geweld tegen mensen met een publieke taak. Op dat punt zijn er dus diverse initiatieven genomen door de minister.
Ten slotte de verkeersslachtoffers.
De voorzitter:
We kunnen kiezen voor nog meer vragen nu of voor een hele korte tweede termijn straks. Dat is wel zo'n beetje de keuze die we moeten gaan maken. Mag ik het voorstel doen om een korte tweede termijn te houden? Dank u wel.
Staatssecretaris Struycken:
Ten slotte dus de verkeersslachtoffers en de juridische term "roekeloosheid". Wordt die term te strikt gehanteerd? Ik aarzel om te zeggen dat ook dit het domein van de minister is. Ik kan wel zeggen dat op 1 januari 2020 de wet ter aanscherping van de strafrechtelijke aansprakelijkheid bij ernstige verkeersdelicten in werking is getreden en dat in artikel 5a van de Wegenverkeerswet het juridische begrip "roekeloosheid" verder is ingevuld. Dit begrip en deze wet worden in 2026 geëvalueerd. Dan kan worden bekeken of de nieuwe definitie in artikel 5a van de Wegenverkeerswet voldoende bijdraagt aan een effectieve aanpak van roekeloos rijgedrag.
Tot zover mijn antwoorden.
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk voor de beantwoording in eerste termijn. We hebben nog maar heel kort de tijd voor een tweede termijn. Sommigen kunnen er mogelijk ook van afzien. U heeft ongeveer één minuut om uw allerlaatste vragen op de staatssecretaris af te vuren. Dat mogen er ook geen tien zijn, want dan komen we in de knoei met de beantwoording in tweede termijn. Houdt u het dus alstublieft kort. Mevrouw Mutluer, gaat uw gang.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dan dank ik de staatssecretaris voor de antwoorden. Hij heeft in mijn beleving wel met de juiste intentie de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid opgesteld. Daar ben ik blij mee, maar ik vind dat nog niet afdoende en voldoende ten aanzien van affectieschade en incestkinderen, waar ik het net over had. Ook over de verkeersslachtoffers ben ik voornemens een motie in te dienen. Daarom vraag ik hierbij alvast een tweeminutendebat aan. Verder heb ik geen vragen, alleen een aantal politieke punten die ik ga maken.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Heel kort, voorzitter. Dank voor de antwoorden. Mijn vragen zijn volgens mij allemaal beantwoord. Ik kijk uit naar het vervolg op dit gebied.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie dat mevrouw Mutluer nog een allerlaatste opmerking had willen maken. Daartoe geef ik haar nog de gelegenheid. Gaat uw gang.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Tijdens het politiedebat heb ik de landelijke aanpak cold cases, die mede namens de Federatie Nabestaanden Geweldsslachtoffers is opgesteld — mevrouw Olivier zit hier ook bij, evenals andere betrokkenen — aangereikt aan de minister en die wil ik zo meteen ook aan de staatssecretaris overhandigen, omdat een aantal verzoeken ten aanzien van slachtoffers hierin zijn verwerkt. Ik hoop dat de voorzitter mij dat straks toestaat, maar dat spreekt voor zich, volgens mij.
De voorzitter:
Zeker sta ik dat toe, maar dat is ook aan de staatssecretaris. Ik zag hem al knikken, maar dat gaan we zo horen. Ik geef het woord aan de heer Verkuijlen.
De heer Verkuijlen (VVD):
Dank u, voorzitter. Ik check het nog heel eventjes: het was toch een toezegging dat de staatssecretaris met name de slachtofferzorg voor slachtoffers van mensenhandel bij de minister onder de aandacht brengt?
Dan even terug naar het laatste punt van de staatssecretaris: een baseline voor wat werkgevers moeten doen. Ik vind dat vrijblijvend. Als je een ambt hebt, hoort dat ambt beschermd te worden. Ik vind het dan de dure plicht van een werkgever om dat ambt te beschermen. Wat mij betreft is het dus nog niet scherp genoeg. Dat wil ik dus bij de staatssecretaris terugleggen.
Verder wil ik de staatssecretaris bedanken voor zijn inhoudelijke beantwoording. Ik heb al iets gezegd over de immateriële schade. Ik denk dat immaterieel geweld een heel belangrijk onderwerp is, dat door alle dossiers heen loopt. Ik hoop dus dat u dat snel ter hand neemt.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Dank, meneer de voorzitter. Als het debat van vandaag ons één ding leert, dan is het wel hoeveel vormen slachtofferschap kan krijgen. Het is echt een containerbegrip, waar je ontzettend veel in kunt gooien. Het is knap lastig om iedereen die terecht die term krijgt opgeplakt, op wie die term van toepassing is, in dezelfde mate en met hetzelfde engagement te voorzien van hulp waar het passend is dat de overheid die biedt. Zelf kom ik zeker ook terug op het hele fenomeen van de verzekeraars. Het antwoord dat ik daarop eerder kreeg van de voorzitter vond ik namelijk zeer bevredigend. Ook ik kondig hierbij dus een motie aan.
En dank u wel.
De voorzitter:
De heer Crijns.
De heer Crijns (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil in ieder geval de voorzitter bedanken voor zijn woorden hier in dit debat. Zoals ik net ook al privé zei: ik heb de debatten met jou altijd als prettig ervaren, dus mijn complimenten. Ook complimenten richting de staatssecretaris voor de beantwoording. Wij zullen Controle Alt Delete natuurlijk goed in de gaten houden, om ervoor te zorgen dat zij hun voet niet verder tussen de deur krijgen in ons rechtssysteem en dat zij in ieder geval ook de politie, het OM en de gerechtelijke macht niet verder de grond in zullen boren, om het zo maar even te zeggen.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik heb toch de behoefte om nu even op te komen voor Controle Alt Delete. Het is een organisatie die ons scherp houdt, zeker als het gaat om racisme en discriminatie. Laten we niet net doen alsof het niet bestaat. Het gebeurt. Helaas zijn er ook gewoon rotte appels binnen de politie. Maar één ding kan ik wel zeggen: ik zal altijd blijven opkomen voor de blauwe familie. Die hebben onze steun nodig. Maar als daar dingen gebeuren die niet door de beugel kunnen en wij daarop aangesproken worden, dan nemen we dat gewoon ter harte, punt.
De voorzitter:
Het punt is helder. Nog een korte reactie van de heer Crijns.
De heer Crijns (PVV):
Als racisme en discriminatie binnen de politie plaatsvinden, moet er gewoon kei- en keihard worden opgetreden. Alleen, om dan op voorhand al de politie van institutioneel racisme en discriminatie te beschuldigen, gaat voor ons te ver.
De heer Van Nispen (SP):
Ik zal ook nog een kort punt maken in de tweede termijn. De staatssecretaris heeft toegezegd dat hij terugkomt op de slachtoffers van letselschade. Ja, het is complex. Het is ingewikkeld. Maar ik denk dat hij snapt — ik vond dat hij daar warme woorden voor gebruikte — dat het geduld wel op is met de verzekeraars die de boel lopen te traineren. De staatssecretaris heeft toegezegd dat hij hierop terugkomt in de voortgangsrapportage. Ik hoop dat wij daarin niet alleen kunnen zien dat er in gesprek is gegaan met de AFM om over het toezicht te praten, maar ook tot hoeveel sancties dat concreet heeft geleid. Ik snap het echt als het er in het begin nog geen tientallen zijn, want zoiets moet opgebouwd worden. Maar ik hoop wel dat dat zo concreet mogelijk in de voortgangsrapportage naar ons toe komt, juist om de boel scherp te houden, in het belang van de mensen met langlopende letselschadeclaims.
Weer een heel andere categorie slachtoffers zijn de slachtoffers van sektes. Ook al is Fier net begonnen, ik hoop dat dat ertoe kan leiden dat er wel wordt ingegrepen bij sektes als daar aanleiding toe is en dat er dus informatie bijgehouden gaat worden over de aard en omvang van de sekteproblematiek in Nederland. Dat lijkt mij belangrijk. Het gaat niet alleen om de concrete hulp en ondersteuning, maar ook om de andere twee taken. Ik vroeg of er een mogelijkheid is om sektes te verbieden, zoals in Frankrijk, en hoe je nou zou kunnen voorkomen dat kinderen lid worden. Ik vond de toezegging op dat punt wat voorzichtig, wat ik ook begrijp. Ik denk wel dat het belangrijk is dat daar voortdurend over wordt nagedacht. Ik weet niet of dat een WODC-onderzoek moet worden of anderszins, maar ik hoop wel … Schrijnende toestanden in sektes moeten namelijk worden aangepakt. Je kunt niet zomaar van iedere geloofsgemeenschap zeggen dat kinderen daar geen lid van mogen worden. Dat is ook niet wat ik voorstel. Maar ik zeg wel dat als je weet dat er bij sektes sprake is van al die onmenselijke zaken die ik net noemde, je dan wel zou kunnen zeggen: dat staan wij niet meer toe als overheid; de vrijheid van godsdienst is daar niet voor bedoeld.
Excuus, voorzitter. Daar wilde ik het bij laten.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Ik had nog een openstaande vraag. Ik had een klein punt verwezen naar de tweede termijn. Dat was de feitelijke vraag of er een gemotiveerde beslissing wordt gegeven aan nabestaanden in verband met de afweging of er inzage wordt gegeven of niet. De weigering om een slachtoffer kennis te laten nemen van processtukken wordt nu al schriftelijk voorzien van een korte motivering aan het slachtoffer. Het nieuwe wetboek zal een rechtsmiddel introduceren. Dat zal uiteraard ook gepaard gaan met een gemotiveerde beslissing, want dan kan een gemotiveerde afwijzing van een verzoek worden gebruikt voor het inzetten van dit rechtsmiddel.
Dan rest mij u te zeggen dat ik hoop dat de meerjarenagenda de ambitie uitstraalt die past bij het onderwerp en dat u daarin een weerklank vindt van het belang dat in de commissie de afgelopen jaren gehecht is aan de positie van slachtoffers. We doen het erg goed, maar dat moet een aanleiding zijn om het nog beter te maken.
Ik dank u.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er bijna een einde gekomen aan dit commissiedebat Slachtofferbeleid. Ik ga nog de toezeggingen met u doornemen, maar ik ga in ieder geval alvast zeggen dat er een tweeminutendebat is aangevraagd, met als eerste spreker mevrouw Mutluer. Dat zal na het zomerreces plaatsvinden.
De toezeggingen. Let u goed op.
- De staatssecretaris Rechtsbescherming zegt de Kamer toe de Kamer voor het kerstreces van 2025 te informeren over de uitbreiding van inzage in rapportages van het Pieter Baan Centrum voor slachtoffers.
- De staatssecretaris Rechtsbescherming zegt de Kamer toe de positie van slachtoffers bij strafbeschikkingen waarbij het gaat om de bereidheid van verdachten om te voldoen aan vorderingen van het slachtoffer en de vraag of de rechter dan de zaak moet bekijken bij het onderzoek naar de OM-strafbeschikking te betrekken.
Staatssecretaris Struycken:
En ook om het onderdeel uit te laten maken van het gesprek dat gaande is tussen het OM en Slachtofferhulp Nederland.
De voorzitter:
Ja. Dank voor die toevoeging.
- De staatssecretaris zegt de Kamer toe indien daar aanleiding toe is de Kamer te informeren over de vraag of incestkinderen een beroep kunnen doen op het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
- De staatssecretaris zegt de Kamer toe in de volgende voortgangsrapportage de Kamer te informeren over het toezicht door de AFM in het kader van de Gedragscode Behandeling Letselschade.
Staatssecretaris Struycken:
Ik ga in het najaar een afzonderlijke brief over letselschade aan uw Kamer sturen.
De voorzitter:
Dat is nog beter.
Staatssecretaris Struycken:
Dan kan het daarin worden meegenomen.
De voorzitter:
Dan maken we dat ervan. Dank u wel.
- De staatssecretaris zegt de Kamer toe in de volgende voortgangsrapportage de Kamer te informeren over de uitvoering van de motie-Van Nispen/Michon-Derkzen over het verbieden van sektes, zoals in Frankrijk, en een verbod op het toetreden van kinderen tot sektes.
- De staatssecretaris zegt de Kamer toe bij de minister van Justitie en Veiligheid de vraag onder de aandacht te brengen of de pilot inzake langdurige nazorg bij verkeersslachtoffers uitgebreid kan worden naar slachtoffers van mensenhandel.
Correct? Ja.
Dat waren alle toezeggingen. Dan dank ik alle leden heel hartelijk voor hun zinvolle bijdrages. Ik dank de griffier voor zijn wederom uitstekende werk vanavond. Ik dank alle ondersteuning, de bode, de mensen van de Dienst Verslag en Redactie, de belangstellenden op de publieke tribune, de mensen thuis en zeker ook de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en zijn ondersteuning. Dank u hartelijk. Fijne avond.