[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de toezending van de vertrouwelijke stukken van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) en het Waarborgfonds Sociale Woingbouw (WSW) m.b.t. de investering in het stoomschip Rotterdam

Woningcorporaties

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2008D13800, datum: 2008-11-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2008Z05292:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


29 453		Woningcorporaties

Nr.		Lijst van vragen en antwoorden

		Vastgesteld 7 november 2008 

De algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie 1) heeft een
aantal vragen voorgelegd aan de minister voor Wonen, Wijken en
Integratie over de brief van 30 oktober 2008  inzake de woningcorporatie
Woonbron en de ss Rotterdam (zie kamerstukken 29453, nrs. 83 en 85).  

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie heeft deze vragen
beantwoord bij brief van 5 november 2008. Vragen en antwoorden zijn
hierna afgedrukt. 

De vragen 120 en 121 zijn vertrouwelijk beantwoord. Deze antwoorden
liggen ter vertrouwelijke inzage, alleen voor de leden, bij het Centraal
Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

Vragen CDA-fractie 

Waarom wordt in de brief een zo nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen
ambtelijke verantwoordelijkheid enerzijds en ministeriële betrokkenheid
anderzijds?

Ik heb in mijn brief van 30 oktober een zo precies mogelijk beeld willen
geven van de verschillende stappen in het proces en de praktische
rolverdeling daarbij. Hiermee is niet beoogd een principieel onderscheid
te hanteren (zie ook het antwoord op vraag 2).

2.

Wat is de reden om hier niet zuiver staatsrechtelijk, de minister is
verantwoordelijk, te redeneren?

De beschrijving van de precieze rolverdeling tijdens de verschillende
stappen heeft niet het feit willen wegnemen dat ik te allen tijde de
ministeriële verantwoordelijkheid draag voor het optreden van de
ambtelijke organisatie.

3.

Is er wel sprake geweest van voortdurende, directe ministeriële
betrokkenheid gedurende het hele proces vanaf tenminste medio 2007?

Zoals beschreven in mijn brief van 30 oktober jl. is mijn ministerie op
20 februari 2008 geïnformeerd over een zeer sterke stijging van de
investeringen in de SS Rotterdam. Aan de toestemming aan Woonbron om de
SS Rotterdam te herontwikkelen heeft de toenmalige DG Wonen, na te
hebben vastgesteld dat deze actviteit past binnen het Besluit beheer
sociale-huursector (BBSH), op basis van de MG 2001-26 de voorwaarde
verbonden dat de deelname van Woonbron in het eigendom van de SS
Rotterdam proportioneel zou zijn aan haar kerntaken. De omvang van de
investeringen en de daarbij mogelijk optredende risico’s zijn, gegeven
de zelfstandigheid van woningcorporaties als private maatschappelijke
ondernemers, primair een zaak voor het bestuur en de Raad van
Commissarissen (RvC). Er was daarom tot begin 2008 geen aanleiding voor
directe betrokkenheid van mijn kant.

4.

Waaruit blijkt die betrokkenheid en kan dit nauwkeuriger worden
aangegeven dan op dit moment gebeurt in de voorliggende brief?

Ik ben via achtereenvolgens een memo van een accountmanager van 20
februari jl. en een signaal van de directeur van het Centraal Fonds voor
de Volkshuisvesting (CFV) op 10 maart jl. geïnformeerd over de sterk
oplopende investeringen in de SS Rotterdam. In zijn brief van 28 maart
jl. heeft de directeur van het CFV mij vervolgens op basis van de
laatste stand van zaken uitgebreid geïnformeerd. Deze informatie was
van dien aard dat ik hierop de Directeur-generaal Wonen, Wijken en
Integratie van mijn ministerie en zijn medewerkers heb verzocht bij de
raad van bestuur en de RvC van Woonbron opheldering te vragen over de
ontstane situatie, en in nauw overleg met alle betrokkenen te komen tot
afspraken en voorwaarden over de oplossing van het liquiditeitsprobleem
en de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan de afspraak inzake
een proportionele deelname van Woonbron in relatie tot haar kerntaken.

5.

In de brief (pagina 2) wordt aangegeven: ‘direct na aankoop bleek de
bouwsom te zijn gestegen van € 25 tot € 40 miljoen’. Op welke
wijze en op welk moment hebben de externe toezichthouders het Centraal
Fonds voor de Volkshuisvesting en de minister voor WWI hier kennis van
gekregen?

Ten tijde van de aankoop van het schip (25 juni 2005) was sprake van een
beoogde inbreng van Woonbron van € 6 miljoen, naast een even grote
inbreng van een commerciële zakenpartner.In de jaarrekening over het
jaar 2006 (die medio 2007, door tussenkomst van het CFV, door mijn
ministerie is ontvangen) heeft Woonbron aangegeven dat de inbreng ultimo
2006 in het project inmiddels € 24,5 miljoen bedroeg. In het rapport
van Deloitte van 19 maart jl. dat ik eind maart jl. door tussenkomst van
het CFV heb ontvangen is voor het eerst sprake van € 40 miljoen.
Volgens Woonbron is deze verhoging van het investeringsbedrag het gevolg
van een actuelere inschatting, reeds kort na de aankoop, van de kosten
van verwijdering van asbest.

6.

Hebben de in vraag 5 genoemde externe toezichthouders direct actie
ondernomen nadat zij kennis kregen van deze forse stijging?

Dat is het geval. De directeur van het CFV heeft na een overleg op 1
februari 2008 met een lid van de raad van bestuur van Woonbron de
herontwikkeling van de SS Rotterdam nadrukkelijk gevolgd vanuit de aan
hem opgedragen verantwoordelijkheid voor de uitoefening van het
financiële toezicht. Nadat mij op basis van zijn brief van 28 maart
duidelijk bleek dat het bestuur van Woonbron moeilijkheden had het
project tot een goed einde te brengen heb ik mijn medewerkers verzocht
bij de raad van bestuur en de RvC van Woonbron opheldering te vragen
over de ontstane situatie, en in nauw overleg met alle betrokkenen te
komen tot afspraken en voorwaarden over de oplossing van het
liquiditeitsprobleem en de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan
de afspraak inzake een proportionele deelname van Woonbron in relatie
tot haar kerntaken.

7.

Welke stappen zijn op dat moment gezet door de minister voor WWI en door
het CFV?

Ik verwijs op dit punt naar mijn brief van 30 oktober jl. waarin die
opeenvolgende stappen volledig zijn beschreven.

8.

Mocht door beide externe toezichthouders geen actie zijn ondernomen,
kunt u dan voor beiden aangeven waarom dit niet is gedaan?

Beide hebben, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 en in mijn
brief van 30 oktober jl., actie ondernomen.

9.

De jaarstukken 2007 doen de Raad van Commissarissen van Woonbron spreken
van een ‘gecompliceerde operatie die met veel tegenslagen te kampen
heeft gehad’. Heeft de Raad van Commissarissen de in vraag 5 genoemde
externe toezichthouders onverwijld en via een apart schrijven
geïnformeerd, of hebben beide toezichthouders deze opvatting van de RvC
uit het jaarverslag 2007 moeten lezen?

Deze beschrijving van de RvC is niet via een separate melding tot mij
gekomen. Overigens wijs ik er op dat het jaarverslag over 2007 werd
ontvangen op een moment (3 juli jl.) dat er reeds diverse acties liepen
in samenwerking met de raad van bestuur en de RvC van Woonbron.

10.

Mocht er sprake zijn van het indirect, dus via het jaarverslag,
informeren van de toezichthouders, wat is de opvatting van de minister
dan over de handelswijze van de RvC en welke directe en/of indirecte
maatregelen hebben beide toezichthouders vervolgens jegens de RvC
genomen, dan wel gaan zij alsnog nemen? 

Ik constateer dat vanaf het moment dat het (ook) de RvC duidelijk werd
(op basis van het onderzoek van Deloitte) dat het project niet meer goed
onder controle (b)leek, de RvC adequaat heeft opgetreden. Door mijn
ministerie is voor het in mijn brief van 30 oktober jl. genoemde overleg
van 7 mei jl. met Woonbron ook de RvC uitgenodigd.

11.

Mochten beide toezichthouders wel direct zijn geïnformeerd, kan dan
precies worden aangegeven welke acties door beide toezichthouders
vervolgens zijn genomen?

Ik verwijs op dit punt naar het antwoord op vraag 6 (en naar mijn brief
van 30 oktober jl.).

12.

Op 3 december 2007 (pagina 3) geeft het bestuur van Woonbron opdracht
aan Deloitte om te onderzoeken of Woonbron de herontwikkeling van de SS
Rotterdam voldoende in zijn greep had. Het CFV bericht de minister op 28
maart 2008 (zie betreffende brief) gemotiveerd dat vragen met betrekking
tot de onafhankelijkheid van Deloitte zijn te stellen. Uit de brief van
de minister blijkt niet dat deze kritische kanttekening van het CFV tot
enige actie van haar kant heeft geleid. Kan de minister daar een
verklaring voor geven?

Ik acht het van primair belang dat de raad van bestuur van Woonbron zelf
eind 2007 opdracht heeft gegeven (aan Deloitte) om te bezien of Woonbron
het project nog in de greep had. Het gegeven dat Woonbron zelf over dit
onderzoek contact heeft gezocht met de directeur van het CFV, en ook de
bereidheid van Woonbron om in het verdere vervolg in overleg met
betrokkenen, zoals mijn ministerie en het CFV, constructief te werken
aan maatregelen om het liquiditeitsprobleem op te lossen en invulling te
geven aan de wijze waarop de deelname van Woonbron proportioneel zal
zijn aan haar kerntaken, maken dat het punt van de onafhankelijkheid van
de analyse voor mij niet zwaar heeft gewogen. Dit temeer omdat uit het
rapport duidelijke conclusies konden worden getrokken, op basis waarvan
vervolgens stappen zijn ondernomen.

13.

Waarom heeft de minister niet per direct een second-opinion laten doen?

14.

Is de minister van opvatting dat het uiteindelijke onderzoeksrapport van
Deloitte de toets van de kritiek zoals zou kunnen spreken uit de brief
van het CFV, gezien de rol van Deloitte als ‘huisaccountant’ van
Woonbron, van 28 maart 2008 kan doorstaan? 

Gelet op de inhoud en conclusies van het rapport, is er voor mij geen
aanleiding om te constateren dat er sprake is van een onvoldoende mate
van onafhankelijkheid.

15.

Is hier bovendien sprake van een voldoende professionele benadering van
zowel de bestuurder van Woonbron, de opdrachtgever, als van het
betreffende onderzoeksbureau, de opdrachtnemer?

Hoewel vraagtekens kunnen worden gezet bij het projectmanagement door
Woonbron in de eerste jaren na aankoop van de SS Rotterdam, beschouw ik
het als een professionele stap van het bestuur van Woonbron om via een
door het bestuur zelf opgedragen onderzoek door te laten lichten of het
projectmanagement (nog) in staat was het project tot een goed einde te
brengen. Ik acht het niet op mijn weg liggen om een oordeel te vellen
over de keuze van het onderzoeksbureau om deze opdracht te aanvaarden.

16.

De brief van de minister verwijst naar een memo van een accountmanager
van haar ministerie van 20 februari 2008 (pagina 3), waarin gesproken
wordt van mondelinge informatie van de bestuurder van Woonbron waaruit
blijkt dat de kosten oplopen tot circa € 140 miljoen. Uit de brief zou
de conclusie kunnen worden getrokken dat de minister op dat moment niets
heeft gedaan. Kan de minister deze conclusie bevestigen en haar antwoord
met argumenten onderbouwen?

Het signaal van 20 februari jl. van een accountmanager, gevoegd bij het
daarop volgende signaal op 10 maart jl. van de directeur van het CFV
over sterk stijgende investeringen, en de brief van 28 maart van de
directeur van het CFV, gaf aanleiding om bij Woonbron opheldering te
vragen over de ontstane situatie, en in nauw overleg met alle
betrokkenen te komen tot afspraken en voorwaarden over de oplossing van
het liquiditeitsprobleem en de wijze waarop invulling zal worden gegeven
aan de afspraak inzake een proportionele deelname van Woonbron in
relatie tot haar kerntaken.

17.

Mocht er wel concrete actie op dat moment door de minister zijn
ondernomen, waarom vermeldt de brief dit dan niet en waaruit bestond die
actie?

18.

Waarom is kort na 20 februari niet de voltallige Raad van Bestuur en
Raad van Commissarissen door de minister ontboden?

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16 is door mijn ministerie
actie ondernomen, te beginnen met de brief van 20 maart jl. van de
toenmalige directeur Stad en Regio van mijn ministerie, nadat ook in het
bestuurlijk overleg op 10 maart jl. van het CFV signalen werden
ontvangen over sterk stijgende uitgaven. 

19.

Waarom zijn door de minister geen maatregelen genomen ten aanzien van
beide geledingen?

Op 24 april heeft de Directeur-generaal Wonen, Wijken en Integratie van
mijn ministerie de raad van bestuur en een lid van de RvC van Woonbron
ontboden voor overleg. Het treffen van “maatregelen” veronderstelt
dat reeds zou zijn gebleken dat bij de raad van bestuur of de RvC sprake
was van slecht functioneren of het schade toebrengen aan de
volkshuisvesting. Daarvoor bestond echter op dat moment geen grond.

20.

Op 28 maart 2008 stuurt het CFV een brief naar de minister met een
vijftal invalshoeken van waaruit als financieel toezichthouder is
gekeken is naar het forensisch rapport van Deloitte Forensic and Dispute
Services. Op drie van de vijf invalshoeken is het oordeel negatief, op
één punt kan niet tot een oordeel worden gekomen en op één punt is
het oordeel matig. Uit niets blijkt dat de minister op deze punten
passende actie heeft ondernomen. Waarom is dit niet gebeurd?

Wat betreft mijn beoordeling van de vijf invalshoeken zoals opgenomen in
de brief van de directeur van het CFV van 28 maart jl, verwijs ik naar
het antwoord op de vragen 26 tot en met 28. 

Ik heb in mijn brief van 30 oktober jl. aangegeven dat de brief van de
directeur van het CFV aanleiding was voor mijn ministerie voor overleg
met het CFV en het WSW, vervolgens het hiervoor genoemde overleg van 7
mei jl. met de raad van bestuur en een lid van de RvC, en de daarop
volgende stappen gericht op het oplossen van het liquiditeitsprobleem
bij Woonbron en het invulling geven door Woonbron aan de afspraak inzake
een proportionele deelname van Woonbron in relatie tot haar kerntaken.

Ik beschouw dat, gegeven de verschillende verantwoordelijkheden, als
passende stappen. 

21.

Waarom was de minister gezien de kwalificaties van het CFV op de vijf
invalshoeken niet doordrongen van de noodzaak?

Ik was, anders dan de vraag veronderstelt, wel degelijk doordrongen van
de noodzaak en achtte het daarom van groot belang dat door mijn
ministerie concrete stappen zijn gezet richting Woonbron in samenwerking
met de andere betrokken organisaties.

22.

Geven de kwalificaties bij de vijf invalshoeken op zich geen reden om in
te grijpen zowel bij de Raad van Bestuur als bij de Raad van
Commissarissen?

23.

Waarom is dit niet gebeurd?

Ik verwijs op dit punt naar het antwoord op vraag 20 (en 26 tot en met
28). Ik zie vooralsnog geen aanleiding verdergaande stappen te
ondernemen.

24.

Pas op 22 juli 2008 dreigt de minister richting de bestuurder van
Woonbron met het aanstellen van een toezichthouder ex artikel 43 van het
BBSH. Zij doet dit overigens om voortgang in het proces te houden.
(pagina 4). Waarom is niet op 29 maart 2008 een toezichthouder ex
artikel 43 van het BBSH aangesteld?

Onder verwijzing naar de antwoorden op de vragen 18 en 19, stel ik vast
dat ik er aan heb gehecht om de in de zomer met Woonbron vastgelegde
afspraken en voorwaarden over het oplossen van het liquiditeitsprobleem
bij Woonbron en het invulling geven door Woonbron aan de afspraak inzake
een proportionele deelname van Woonbron in relatie tot haar kerntaken,
te voorzien van een duidelijke verklaring inzake urgentie en noodzaak.
Ik heb daarom aangegeven wat de consequentie zou zijn van het niet
nakomen door Woonbron van de vastgelegde afspraken en voorwaarden.

25.

Daarnaast maakt het CFV nog een vijftal buitengemeen kritische
kanttekeningen, ‘meer algemene opmerkingen bij de gang van zaken’,
(pagina 3) in de brief van 28 maart 2008. Bij deze zeer kritische
kanttekeningen wordt meerdere malen de suggestie van nader onderzoek
gedaan. Heeft de minister wel kennisgenomen van deze punten?

Ik heb van deze punten kennisgenomen, omdat deze brief aan mij was
gericht. 

26.

Hoe kwalificeert de minister deze vijf punten en hoe beoordeelt de
minister de urgentie van het door het CFV aanbevolen nader onderzoek?

27.

Waaruit blijkt dat de minister op basis van deze punten concreet, per
punt aangegeven, actie heeft ondernomen?

28.

Mocht er echter geen actie zijn ondernomen op deze vijf punten, dan wel
op één of meerdere van deze punten, dan graag per punt een motivering
van de keuze. 

De directeur van het CFV doet zijn constateringen op basis van het
onderzoek van Deloitte dat hem ter hand is gesteld. Dat onderzoek is
ingesteld in opdracht van het bestuur van Woonbron. De constateringen in
het rapport van Deloitte leveren daarmee primair ‘huiswerk’ voor de
raad van bestuur en de RvC van Woonbron. Ik ga er van uit dat Woonbron
dergelijk onderzoek niet voor niets doet en derhalve stappen onderneemt
op basis van deze uitkomsten. Het rapport van Deloitte is volgens
mededeling van Woonbron aanleiding geweest voor de raad van bestuur en
de RvC van Woonbron om tot een scherpere sturing te komen, met
verzwaring van het compliance- en risicomanagement, en vervanging van
het projectmanagement.

Tevens heeft Woonbron mij desgevraagd gemeld dat van de 43%
gefactureerde prestaties waarvan de rechtmatigheid en materiële gronden
onzeker bleken, bij nadere beschouwing en toelichting is gebleken dat
deze facturen voldoende aannemelijk waren gebaseerd op geleverd werk. Er
was daarom geen aanleiding tot voortgezet forensisch onderzoek of
juridische stappen.

Overigens was het volgens de voorzitter van de raad van bestuur, de heer
Kromwijk, Deloitte niet verboden om ook adviseurs te interviewen. Om
tijdsredenen en beperking van de scope van het onderzoek is daarvan
afgezien. Deloitte is wel aanwezig geweest bij besprekingen met
adviseurs.

29.

De minister schrijft (pagina 4) dat zij verantwoordelijk is voor het
goed functioneren van het corporatiestelsel en voor het externe toezicht
op de woningcorporaties. Hierbij is ook het BBSH van belang. Het CFV kan
op 28 maart 2008 niet tot een oordeel komen of op het terrein van
verbindingen door Woonbron wordt voldaan aan de eisen van het BBSH.
Nergens blijkt uit de brief van de minister dat zij zich hierover een
oordeel heeft gevormd. Waarom heeft zij dat niet gedaan?

De brief van de directeur van het CFV stelt dat hij op basis van de bij
hem bekende stukken niet kan nagaan of daadwerkelijk aan het BBSH wordt
voldaan. Dit vloeit voort uit het feit dat voorafgaand aan de aankoop
van het schip mondeling de voorwaarden zijn overeengekomen. Bij brief
van 20 maart jl. van de toenmalige directeur Stad en Regio van mijn
ministerie is, refererend aan de mondelinge afspraak van 13 april 2005,
gevraagd naar de concrete invulling van de proportionele deelname van
Woonbron. 

 

30.

Waarom is vervolgens geen gerichte actie op dit punt ondernomen?

31.

Kan de minister nu wel haar oordeel op dit punt geven en is zij bereid
dit oordeel gepaard te laten gaan met de aankondiging van noodzakelijke
maatregelen?

Ik verwijs ten aanzien van deze vragen naar het antwoord op vraag 29. 

32.

Op 9 juni 2009 is er een breed overleg waaraan zelfs de gemeente
Rotterdam, als mede-achtervanger voor borging door het WSW, deelneemt.
(pagina 3) De conclusie kan toch slechts zijn dat hier sprake is van een
acute financiële crisis, die de voortgang van Woonbron als sociale
verhuurder in gevaar brengt?

33.

Wilt u uw antwoord op de voorgaande vraag voorzien van een uitgebreide,
inhoudelijke, dus zorgvuldig op basis van feiten onderbouwde reactie?

Woningcorporatie Woonbron is volgens het CFV een voldoende solvabele
woningcorporatie. Woonbron krijgt op basis van de nieuwe
CFV-beoordelingsmethode een C-oordeel.

In zijn brief van 25 april gaf het WSW echter aan dat qua
liquiditeitspositie er problemen opdoemden als er niet tijdig passende
maatregelen zouden worden getroffen. Woonbron maakte gebruik van
kortgeld-faciliteiten, binnen de normen die het WSW daarvoor hanteert.
In april bleek echter dat, na publicaties in het Financieel Dagblad over
sterk oplopende uitgaven voor de SS Rotterdam, commerciële banken en
anderen niet langer kredietfaciliteiten aan Woonbron wilden verschaffen.
Daardoor zou Woonbron op korte termijn (binnen enkele maanden) te maken
krijgen met een aanzienlijk liquiditeitstekort. Het WSW ging daarom over
tot verhoogd toezicht. Daarmee ontstond er de noodzaak om samen met
Woonbron te komen tot afspraken en voorwaarden voor het vervolg van het
project. In die afspraken is o.a. een  kort-geldfaciliteit met een
consolidatieverklaring van het WSW vastgelegd. Er zijn daarmee tijdig
stappen gezet om een acute financiële crisis af te wenden.

34.

De minister schrijft dat Woonbron ter overbrugging van het
liquiditeitsvraagstuk een kort-geldfaciliteit zou regelen met een
consolidatieverklaring van het WSW (pagina 4). Is dit tekenend voor de
ernst van de situatie op dat moment en is inhoud gegeven aan het
voornemen?

Op beide deelvragen luidt het antwoord bevestigend.

35.

De minister schrijft (pagina 4) dat Woonbron voor het einde van 2008
haar aandeel in de SS Rotterdam zal terugbrengen tot 20% of zoveel
minder het volkshuisvestelijk proportionele aandeel bedraagt door
verkoop aan andere investeerders. Gaat dit ook werkelijk en tijdig
gebeuren?

36.

Welke sancties staan de minister ter beschikking om te handelen als dit
niet gebeurt?

Ik doe geen uitspraken over de kans dat er een koper wordt gevonden. Dit
zal afhangen van de inspanningen die op dit punt door Woonbron worden
verricht en de belangstelling in de markt. Nog voor de aankoop van het
schip was afgesproken dat het belang van Woonbron proportioneel moet
zijn aan haar kerntaken. Daarmee zijn voor Woonbron de uitgangspunten
duidelijk. 

Indien hierin complicaties zullen gaan optreden zal via bestuurlijk
overleg met Woonbron worden besproken welke maatregelen verder moeten
worden getroffen om te voldoen aan de inhoudelijk gestelde voorwaarden
inzake proportionele deelname. Zo nodig kan ik daartoe het mij ter
beschikking staande wettelijke instrumentarium inzetten, zoals een
aanwijzing in het geval Woonbron onvoldoende zich zou inspannen om de
afspraken en voorwaarden na te komen.

37.

Tot nu toe heeft de minister geen enkele mogelijke en in één geval ook
aangekondigde mogelijke sanctie geëffectueerd. Ligt hierin een bepaalde
bestuurlijke overweging en zal de minister dus ook op dit punt niet
optreden?

Ik zal niet schromen sancties uit het mij wettelijk ter beschikking
staande instrumentarium toe te passen als daartoe concrete aanleiding
bestaat. Zoals in antwoord op eerdere vragen aangegeven heb ik tot nu
geoordeeld dat die concrete aanleiding nog niet bestaat. Het project
verkeert thans in een fase waarin de raad van bestuur en de RvC van
Woonbron invulling en uitvoering moeten geven aan de vastgelegde
afspraken en voorwaarden. Mocht daarvan geen of onvoldoende sprake zijn,
dan zal ik passende maatregelen treffen.

38.

De minister schrijft (pagina 4) dat een regiegroep is ingesteld om de
voortgang van het werken naar de eindsituatie nadrukkelijk te volgen.
Het voorzitterschap van deze regiegroep berust bij Woonbron. Wil de
minister bevestigen dat dit juist is?

Dit is juist.

39

Kan de minister motiveren waarom zij met deze werkwijze heeft ingestemd?

Hoezeer ook sprake is van verhoogd toezicht, het projectmanagement van
het project SS Rotterdam blijft de verantwoordelijkheid van
woningcorporatie Woonbron. Ik acht het daarom passend binnen de ordening
van verantwoordelijkheden dat Woonbron het voorzitterschap vervult van
de regiegroep. Op 17 november zal, aanvullend op de regiegroep, een
bestuurlijk overleg plaatsvinden.

40.

Is deze keuze niet een volstrekte miskenning van de ernst van de
situatie?

Het gegeven dat Woonbron het voorzitterschap van de regiegroep vervult
is geen indicatie voor onderschatting van mijn kant of van andere
betrokken organisaties van de urgentie om tot uitvoering te komen van de
vastgelegde afspraken en voorwaarden. 

41.

Kan de minister bevestigen, dat uit het accepteren van de keuze van het
bureau voor het forensisch onderzoek, maar ook uit het ogenschijnlijk
niet ingrijpen op basis van de vijf invalshoeken uit de brief van het
CFV van 28 maart 2008 en met het instemmen van voorzitterschap van
Woonbron van de regiegroep blijkt dat Woonbron nog steeds leidend is in
het voorliggende dossier?

Ik merk op dat de raad van bestuur van Woonbron zelf het initiatief
heeft genomen voor het instellen van het onderzoek zoals uitgevoerd door
Deloitte. Zoals hiervoor aangegeven acht ik het, gegeven de
onderscheidenlijke verantwoordelijkheden, en gegeven de vastgelegde
afspraken en voorwaarden, op zijn plaats dat Woonbron de leiding houdt
bij de verdere uitvoering van haar eigen project.

42.

De minister schrijft dat de voorzitter van de raad van bestuur haar
heeft verzekerd dat de bijzondere projectsteun voor de veertig
prachtwijken niet zal worden aangewend. Nergens blijkt dat deze
afspraak, net als andere cruciale afspraken, schriftelijk is vastgelegd?

Deze verzekering van de voorzitter van de raad van bestuur, de heer
Kromwijk, is niet schriftelijk vastgelegd. Wel heeft hij aangegeven geen
bijzondere projectsteun aan te vragen voor het project SS Rotterdam en
hij zal de onrendabele toppen van betreffende investeringen (noch
bijbehorende kosten) volgens die lijn niet betrekken in de aanvraag voor
bijzondere projectsteun. Ten behoeve van de eindafrekening moet een
toegelaten instelling via een bevestiging van gemeentewege aantonen dat
de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, ook zijn uitgevoerd.
Op deze wijze kan worden nagegaan voor welke projecten de bijzondere
projectsteun wordt ingezet.

43.

Past deze werkwijze in de verscherpte meldings- en instemmingsprocedure,
die de minister in haar brief (pagina 5) aankondigt?

Met de verscherpte meldings- en instemmingsprocedure zal worden geborgd
dat te allen tijde de melding en goedkeuring van nevenactiviteiten met
vergelijkbare kenmerken als de SS Rotterdam schriftelijk worden
vastgelegd.

44.

Heeft de minister overigens de raad van bestuur van Woonbron erop
gewezen dat het volstrekt ongepast is om, zoals uit de brief van het CFV
van 28 maart 2008 aan de minister voor WWI blijkt, dat men heeft
overwogen de bijzondere projectsteun geheel of gedeeltelijk aan te
wenden voor dekking van een ontstaan tekort?

De projecten die door woningcorporaties worden uitgevoerd in het kader
van de wijkenaanpak vinden hun basis in de lokaal met gemeenten en
andere betrokkenen afgesproken aanpak. Het ligt niet op mijn weg om op
voorhand bepaalde projecten binnen die lokale wijkenaanpak, van
bijzondere projectsteun uit te sluiten. Niettemin acht ik de verzekering
zoals gedaan door de voorzitter van de raad van bestuur, de heer
Kromwijk, dat Woonbron de bijzondere projectsteun niet zal aanwenden ter
dekking van tekorten bij de SS Rotterdam, met het oog op draagvlak in de
corporatiesector, niet meer dan vanzelfsprekend, in ieder geval voor het
commerciële deel.

45.

Kan de minister haar oordeel geven over vergroting van het draagvlak
voor deze heffing bij de collega corporaties in het licht van dit soort
voorgenomen bestedingen?

Inmiddels is door de voorzitter van de raad van bestuur van Woonbron, de
heer Kromwijk, de verzekering gegeven dat de bijzondere projectsteun,
niet zal worden aangewend voor dit project.

46.

De minister schrijft (pagina 4) dat de waarde van het commercieel bezit
van Woonbron onderpand zal zijn voor de lening die noodzakelijk is om de
voorfinanciering door Woonbron te beëindigen. Wat is de verhouding
tussen de waarde van het commercieel bezit versus het sociaal bezit?

Op 16 oktober is in de regiegroep geconcludeerd dat in de voorwaarden en
afspraken is vastgelegd dat uitsluitend woningen met een huur boven de
huurtoeslaggrens en andere commercieel vastgoed onderpand kunnen zijn
van een nog aan te trekken commerciële lening.

De totale waarde van het vastgoed van Woonbron bedraagt circa € 2
miljard. In mijn brief van 30 oktober jl. is op basis van gegevens van
Woonbron aangegeven dat circa een half miljard hiervan is te beschouwen
als commercieel vastgoed. Inmiddels heb ik de afgelopen dagen echter
signalen gekregen dat hierin toch woningen met een feitelijke huur onder
de huurtoeslaggrens zijn opgenomen, die evenwel potentieel
geliberaliseerd kunnen worden. Daarmee is de waarde van het vooor de
lening relevante commerciële vastgoed aanzienlijk lager. Hedenochtend
heb ik het CFV verzocht antwoord te geven op drie vragen:

zijn de aanvankelijk door Woonbron verstrekte gegevens over circa een
half miljard correct?

zo nee, wat is de werkelijke waarde van het commerciële deel?

zo nee, hoe komt het dat door Woonbron andere gegevens zijn verstrekt?

47.

Is deze afspraak over en weer schriftelijk bevestigd conform de
verscherpte meldings- en instemmingsprocedure?

Deze afspraak is schriftelijk bevestigd. De in mijn brief van 30 oktober
jl. genoemde verscherpte meldings- en instemmingsprocedure is nog niet
vastgelegd.

Vragen PvdA-fractie

48.

Waarom heeft u gezien het vernietigende rapport van het CFV (op 3 van de
vijf criteria scoort ze slecht, een matig en een criteria geen oordeel)
niet meteen besloten een bewindvoerder aan te stellen?

Het laten aanstellen van een bewindvoerder behoort tot de zwaarste van
mijn wettelijke bevoegdheden tot ingrijpen en komt pas in beeld als
woningcorporaties, ondanks de inzet van andere instrumenten zoals een
aanwijzing met een last onder dwangsom of de aanstelling van een externe
toezichthouder, nog steeds niet handelen in het belang van de
volkshuisvesting. Zo’n maatregel is zeer uitzonderlijk en heeft tot op
heden bij geen enkele woningcorporatie hoeven plaatsvinden. Overigens
wijs ik er op dat ik niet zelf een bewindvoerder kan aanstellen, maar
dat dit op mijn verzoek door de rechtbank moet plaatsvinden.

49.

Had het aanstellen van een bewindvoerder in het voorjaar van 2008 er toe
kunnen leiden dat het project qua kosten minder ver uit de hand was
gelopen?

Ten eerste verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 48. Voor zover sprake
zou zijn geweest van een dergelijke aanstelling, of van bijvoorbeeld een
externe toezichthouder ex artikel 43 van het BBSH, is niet na te gaan of
dit, gegeven de kenmerken van het project, zou hebben geleid tot een
betere beheersing van de uitgaven.

50.

U schrijft in uw brief van 30 oktober 2008 dat het CFV zich nadrukkelijk
zorgen maakt over de mate waarin het bestuur van Woonbron het project
tot een goed einde kon brengen. Is “nadrukkelijk zorgen” niet een
erg eufemistische formulering gezien de brief van het CFV. 

Ik meen dat met “nadrukkelijke zorgen” de ernst van de bevindingen
van de directeur van het CFV voldoende zijn uitgedrukt.

51.

In de brief van CFV wordt geconcludeerd dat het vanuit governance
gedachten het ongewenst is dat leden van de raad van Bestuur zijn
aangesteld als lid van de directie of als commissaris bij een
verbinding. Deelt u deze opvatting? Wat is daarover in de
Aedesgedragscode over opgenomen?

Is de indruk van de PvdA-fractie juist dat ook bij veel andere
verbindingen van corporaties leden van de Raad van Bestuur ook lid zijn
van de directie of Raad van Commissarissen van een deelneming? 

Indien u dat ook ongewenst vindt is dit dan al eens aan de orde gesteld
in overleg met Aedes?

In de Governancecode woningcorporaties is geen bepaling opgenomen dat
het ongewenst is dat leden van de raad van bestuur zijn aangesteld als
lid van de directie of als commissaris bij een deelneming. Wel kent de
code het principe dat elke vorm en schijn van belangenverstrengeling
tussen de woningcorporatie en leden van het bestuur wordt vermeden. Een
identiek principe geldt voor de Raad van Commissarissen.

Het CFV heeft mij overigens desgevraagd aangegeven geen inzicht te
hebben over de mate waarin leden van de raad van bestuur van een
woningcorporatie ook lid zijn van de directie of Raad van Commissarissen
van een deelneming. Ook ik heb dat inzicht niet.

52.

In 2001 heeft CFV een rapport geschreven over :”verbindingen
woningcorporaties 2001”. De belangrijkste conclusie was dat het
inschatten van financiële risico’s van verbindingen bij corporaties
niet adequaat kan op basis van de verslaggeving van corporaties en dat
via regelgeving een meer toereikende verantwoording zou moeten worden
bewerkstelligd” . Wat is er door het ministerie sinds 2001 met deze
conclusies gedaan?

In 2007 spreekt het CFV haar bezorgdheid uit over de kwaliteit van de
verantwoording over verbindingen. En uit het sectorbeeld
woningcorporaties verslagjaar 2006” blijkt dat de resultaten uit
verbindingen structureel negatief zijn (8 euro per woning bij groeiend
volume van ruim 800 miljoen euro). Welke acties heeft het departement
n.a.v. deze signalen ondernomen? En had dit het uit de hand lopen van
het SS Rotterdam project kunnen voorkomen?

Het CFV rapport ‘Verbindingen woningcorporaties 2001’ is verschenen
in 2003 en ook in dat jaar aan uw Kamer aangeboden. Sinds het
verschijnen van dat rapport is in gezamenlijkheid met het CFV onder meer
gewerkt aan het aanpassen van de bijlagen bij het BBSH. Inmiddels zijn
de bijlagen zodanig aangepast dat corporaties verplicht zijn over hun
verbindingen uitgebreid verantwoording af te leggen. Een groot deel van
de aanbevelingen uit dat rapport heeft geleid tot recente aanpassingen
van (bijlagen van) het BBSH en de beoordelingsmethodiek van het CFV.
Daarnaast heeft het CFV het thema verbindingen de afgelopen jaren een
plaats gegeven in zijn themagewijze onderzoeken. Ook in het
Prestatieoordeel 2005 en 2006 heb ik bij corporaties waar ik dat op
basis van onderzoek van het CFV nodig achtte, opmerkingen gemaakt over
de verantwoording over de verbindingen. Het CFV heeft in april 2006 een
brochure gepubliceerd met aanbevelingen voor de intern toezichthoudend
organen met betrekking tot de verantwoording en risicobeheersing van
verbindingen. 

Wat betreft de laatste deelvraag verwijs ik nar mijn antwoord op vraag
10.

53.

Het CFV heeft met vier accountantsbureaus de bepalingen over de
verslaglegging van verbindingen in jaarverslagen in het BBSH en BW
verder ingevuld. Deze bijlage is echter niet verplicht. Bent u
voornemens deze bijlage alsnog verplicht te stellen?

Er zijn inmiddels verschillende maatregelen getroffen, zoals een
aanpassing van de bijlagen bij het BBSH en een sanctiemogelijkheid voor
het CFV bij onvoldoende verantwoording door woningcorporaties over haar
verbindingen, die bijdragen aan een beter inzicht in verbindingen. In
dat licht, maar ook gezien het effect op de administratieve lastendruk,
acht ik verdere verplichtingen op dit moment niet noodzakelijk.

54.

De commissie Schilder heeft geconcludeerd dat het extern toezicht op een
aantal punten tekort schiet, o.a.op het gebied van efficiency. Klopt het
dat CFV alleen een oordeel mag vellen over de vermogenspositie van een
corporatie en geen signalen af mag geven over uit de hand lopende
projecten zolang de financiële continuïteit van een corporatie niet in
gevaar komt? Is dat de reden dat het CFV geen oordeel mag vellen over
dit soort verbindingen zolang de financiële continuïteit van een
corporatie niet in het geding is?

Op beide deelvragen luidt het antwoord bevestigend. Het CFV toetst of de
financiële continuïteit van woningcorporaties, gegeven hun voorgenomen
activiteiten, in de komende jaren is gewaarborgd. Daartoe is
vanzelfsprekend ook inzicht nodig in het financiële belang dat
woningcorporaties hebben in deelnemingen en dochterondernemingen. 

55.

Op welke manier is CFV na het gesprek van 10 maart betrokken bij
afhandelen van deze zaak?

Allereerst heeft de directeur van het CFV vanuit zijn
verantwoordelijkheid voor de uitoefening van het financiële toezicht op
woningcorporaties nadrukkelijker gekeken naar het project SS Rotterdam,
waarna hij mij bij brief van 28 maart jl. nader heeft geïnformeerd over
dat project. Bij alle daarop volgende stappen, zoals beschreven in mijn
brief van 30 oktober jl., is het CFV aanwezig geweest.

56.

Wie heeft initiatief genomen voor gesprek van 1 februari tussen CFV en
lid raad van bestuur Woonbron?

Het initiatief hiervoor is uitgegaan van de raad van bestuur van
Woonbron.

57.

In brief van 28 maart 2008 stelt CFV dat dit een eerste reactie is. Is
daarna er nog vervolg reactie van CFV gekomen?

Ik heb na de brief van 28 maart jl. nog één brief van het CFV,
gedateerd 4 juli jl., ontvangen die kort ingaat op de stand van zaken.
Daarnaast neemt het CFV deel in de regiegroep. 

58.

Wat is uw oordeel over de rol die de accountant gespeeld heeft? 

Ik onthoud mij van een oordeel over de rol van de accountant. De
accountant voert werkzaamheden uit in opdracht van Woonbron en heeft op
dat punt een eigen verantwoordelijkheid. Ik beschik niet over
bevoegdheden om werkzaamheden van accountants te reviewen.

59.

Krijgt u de accountantverslagen en managementletters bij het
jaarverslag? Waren die bij de jaarverslagen 2005 en 2006 niet al reden
voor verhoogde aandacht en aanvullende actie? En waren die bekend toen
het ministerie over de jaarstukken 2005 een positief prestatieoordeel
gaf over de plannen met het schip.

Citaat uit de accountantverslagen: ”de administratieve organisatie, de
administratieve procedures en de systemen van risicobeheersing
ontoereikend zijn en verbetering behoeven”

De corporaties zijn verplicht mij ieder jaar voor 1 juli het
volkshuisvestingsverslag, de jaarrekening, het rapport van bevindingen
van de accountant bij het volkshuisvestingsverslag en de
accountantsverklaring bij de jaarrekening op te sturen. Ik ontvang niet
de managementletters. 

In de rapporten van bevindingen behorend bij de
volkshuisvestingsverslagen over 2005 en 2006 verklaart de accountant dat
uit het uitgevoerde onderzoek niet is gebleken dat belangrijke en van
materieel belang te achten activiteiten van de toegelaten instelling of
van rechtspersonen of vennootschappen waarmee zij zich heeft verbonden
niet in het volkshuisvestingsverslag zijn opgenomen. De
accountantsverklaringen bij beide jaarrekeningen zijn goedkeurend. Er
was voor mij op basis van deze verklaringen geen reden voor verhoogde
aandacht en aanvullende actie. 

60.

Bij punt c van brief CFV van maart staat dat het proportioneel deelnemen
en de woonbestemming snel zijn verlaten. Volgens het CFV is de
belangrijke vraag of het ministerie dit wist nog niet beantwoord op 28
maart. Daarom de vraag: In hoeverre was het ministerie hiervan op de
hoogte gesteld. Zo ja, wanneer? 

Zoals aangegeven in mijn brief van 30 oktober jl. heeft de toenmalige
directeur Stad en Regio van mijn ministerie bij brief van 20 maart jl.,
dus nog voor de ontvangst van de brief van de directeur van het CFV, bij
de voorzitter van de raad van bestuur, de heer Kromwijk, verzocht aan te
geven op welke wijze Woonbron na het afmeren van het schip invulling zou
geven aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van een deelname die
proportioneel is aan haar kerntaken.

61.

Wat was reden van Woonbron om de accountant te verbieden de adviseurs te
interviewen. Heeft u dat alsnog opgedragen n.a.v. brief CFV van 28
maart?

De Raad van Bestuur van Woonbron heeft opdracht gegeven voor een intern
onderzoek gericht op de mate waarop het project tot een goed einde kon
worden gebracht. Daarbij is niet verboden om ook adviseurs te
interviewen. Om tijdsredenen en beperking van de scope van het onderzoek
is daarvan afgezien. Overigens is Deloitte wel aanwezig geweest bij
besprekingen met adviseurs.

62.

Welke actie is door Ministerie ondernomen direct n.a.v. memo van 20
februari? En welke actie direct n.a.v. gesprek met CFV?

Ik wijs hierbij op het chronologische overzicht van de diverse stappen
die door mij en andere betrokken organisaties zijn gezet vanaf begin
2008 in mijn brief van 30 oktober jl.

63.

Was het bestuurlijk overleg met het CFV van 28 maart regulier overleg?
En is er tussen 20 februari en 28 maart op initiatief van Ministerie
overleg geweest met het CFV?

Op 28 maart jl. vond geen overleg plaats met het CFV. Dit reguliere
overleg vond plaats op 10 maart jl., dat wil zeggen tussen 20 februari
en 28 maart (toen de directeur van het CFV mij schriftelijk
informeerde).

64.

Op welke datum is de boot gekocht (pg 2)? Dus wanneer was duidelijk dat
de bouwsom gestegen was met zo’n 25 tot 40 miljoen euro?

De aankoop van de SS Rotterdam vond plaats op 25 juni 2005. In de
jaarrekening over het jaar 2006 (die medio 2007, door tussenkomst van
het CFV, door mijn ministerie is ontvangen) heeft Woonbron aangegeven
dat de inbreng in het project inmiddels € 24,5 miljoen bedroeg. In het
rapport van Deloitte van 19 maart jl. dat ik door tussenkomst van het
CFV eind maart heb ontvangen is sprake van € 40 miljoen.

65.

Op 13 april 2005 heeft de directeur van Woonbron het ministerie gemeld
dat ze de boot gingen kopen. Wanneer is het businessplan overhandigd aan
het ministerie (was dat voor of na de aankoop)?

Bent u bekend met de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur
van Woonbron beperkt het project SS Rotterdam op geen enkele manier de
investeringsruimte van de corporatie? Hoe moet ik tegen die achtergrond
begrijpen dat het WSW in haar brief van 25 april de noodklok luidt over
de financiële positie van Woonbron?

Klopt het dat het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting Woonbron
kwalificeert als C corporatie, dus eigenlijk te rijk? Hoe moet ik dat
begrijpen tegen de achtergrond dat er in de zomer van 2008 een
overeenkomst is gesloten ter overbrugging van het liquiditeitsprobleem?

Volgens de Raad van Bestuur heeft het hele project SS Rotterdam een
tenminste sluitende business case, zoals ook door de accountant met
goedkeuring van het jaarverslag 2007 heeft bevestigd? Deelt u deze
stelling? Wat is het oordeel van het CFV hierover?

Het businessplan is na het gesprek op 13 april 2005 met de toenmalige
Directeur-generaal Wonen per mail toegezonden, maar gezien het niet meer
bestaan van deze mail valt thans niet meer na te gaan of dit voorafgaand
aan de aankoop van het schip (25 juni 2005) heeft plaatsgevonden.

De uitspraak van de voorzitter van de raad van bestuur van Woonbron, dat
de investeringen in het schip de investeringsruimte van Woonbron niet
beperken hangt samen met de gezonde vermogenspositie van Woonbron. Dat
neemt niet weg dat het WSW qua liquiditeitspositie op de korte termijn
dit voorjaar problemen zag opdoemen. Dat is de reden dat het WSW mij bij
brief van 25 april jl. heeft gemeld dat het WSW overging tot verhoogd
toezicht (zie verder het antwoord op de vragen 32 en 33). Het WSW kijkt
als borgsteller van leningen primair naar de liquiditeitspositie van
aangesloten woningcorporaties.

Het CFV heeft mij inderdaad aangegeven dat Woonbron in het kader van het
continuïteitsoordeel een C-kwalificatie krijgt. Dat betekent dat de
vermogenspositie van Woonbron meer investeringen mogelijk maakt dan zij
voornemens is te plegen. Dat staat voor de korte termijn los van de
liquiditeit van de woningcorporatie.

66.

In exploitatiefase moest aandeel proportioneel zijn aan kerntaak. Welke
kerntaak en hoe is bepaald dat dat 20% is.

Artikel 12 van het BBSH geeft aan dat woningcorporaties op verschillende
manieren kunnen bijdragen aan de leefbaarheid van buurten. Binnen de
brede zorg voor het wonen valt het realiseren van vastgoed bestemd voor
wonen en maatschappelijk vastgoed waarin onderwijs-, welzijn-, cultuur-
en sportvoorzieningen worden gehuisvest. Daaronder vallen derhalve
woonvoorzieningen voor bijvoorbeeld stagiaires op het schip, een foyer
de jeunesse en shortstay-mogelijkheden. Onder maatschappelijk vastgoed
valt de huisvesting van de onderwijsvoorzieningen, de museumfunctie en
dergelijke. Een hotel- en congresfunctie betreft in beginsel geen
maatschappelijk maar commercieel vastgoed.

De in mijn brief van 30 oktober jl. genoemde omvang van 20% (of minder)
is gebaseerd op een besluit van de RvC in juni jl..

67.

In het jaarverslag is het bedrag voor de SS Rotterdam opgehoogd van 6
miljoen in 2005  naar 25 miljoen in 2006. Hoe is dat gewogen in het
positief oordeel van het ministerie?

In het jaarlijkse Prestatieoordeel over verslagjaar 2005 heeft mijn
ambtsvoorganger aangegeven de aanschaf van de SS Rotterdam een
opmerkelijk initiatief te vinden. Over het beoogde doel van het opzetten
van een wonen-leren-werken traject voor de jeugd van met name Rotterdam
Zuid heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dit een goede invulling van
het maatschappelijk ondernemerschap te vinden en hier waardering voor te
willen uitspreken. In het jaarlijkse Prestatieoordeel over verslagjaar
2006 heb ik niet opnieuw een waardeoordeel uitgesproken over de SS
Rotterdam. 

68.

Hoe realistisch schat het ministerie de kans in dat er een koper
gevonden wordt voor 80% van het schip? Is daar in de gesprekken aandacht
aan besteed? 

Ik doe geen uitspraken over de kans dat er een koper wordt gevonden. Dit
zal afhangen van de inspanningen die op dit punt door Woonbron worden
verricht en de belangstelling in de markt. Nog voor de aankoop van het
schip was afgesproken dat het belang van Woonbron proportioneel moet
zijn aan haar kerntaken. Daarmee zijn voor Woonbron de uitgangspunten
duidelijk. 

Met Woonbron is voorts overeengekomen dat de voorfinanciering van (het
commerciële deel van) de investering uiterlijk eind 2008 zal worden
omgezet in leningen waarvoor niet het sociale bezit maar het
commerciële bezit van Woonbron onderpand zal zijn.

69.

Wat was de taakopdracht van de regiegroep? Hoe verhoudt zich dat tot de
toezichthoudende taken van het WSW, het Ministerie en het CFV? Ligt hier
een schriftelijk document aan ten grondslag? En waarom zat Woonbron deze
regiegroep voor? En waarom neemt ministerie dat vanaf 17 november over?

De regiegroep heeft tot taak op basis van de met Woonbron gemaakte
afspraken en voorwaarden over de oplossing van het liquiditeitsprobleem
en de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan de afspraak inzake
een proportionele deelname van Woonbron in relatie tot haar kerntaken,
toe te zien op de uitvoering en invulling van deze afspraken en
voorwaarden. De betrokken organisaties nemen in de regiegroep deel
vanuit hun eigen verantwoordelijkheden en taken.

Hoezeer ook sprake is van verhoogd toezicht, het projectmanagement van
het project SS Rotterdam blijft de verantwoordelijkheid van
woningcorporatie Woonbron. Ik acht het daarom passend binnen de ordening
van verantwoordelijkheden dat Woonbron het voorzitterschap vervult van
de regiegroep.

Het berust op een misverstand dat ik dat voorzitterschap vanaf 17
november zou overnemen. Woonbron blijft de regiegroep voorzitten, maar
daarnaast vindt op 17 november een bestuurlijk overleg plaats.

70.

Woonbron heeft commercieel bezit van 500 miljoen euro. Om wat voor
vastgoed gaat dat? Moeten ze dit gedeeltelijk verkopen voor 1 januari om
aan de eis van 20% te voldoen? Wat betekent dat voor de opbrengstprijs
nu alle kopers weten dat Woonbron voor 1 januari een deel van dit bezit
moet afstoten?

Welke percentage van het vermogen van Woonbron is commercieel vastgoed?
Hoe hoog ligt dat percentage op sectorniveau? Klopt het dat als
maatschappelijk vastgoed te typeren vastgoed als scholen,
woon-zorgcomplexen etc geen onderdeel van dit commercieel vastgoed
uitmaakt?

Als het verkoopverlies van de af te stoten 80% van de SS-Rotterdam
gefinancierd moet worden uit de verkoop van het commercieel vastgoed,
gaat dit dan niet nog steeds ten koste van het maatschappelijk vermogen
van de corporatie?

Heeft het WSW het commercieel vastgoed geborgd?

Het WSW heeft geen financiering van commercieel vastgoed van Woonbron
geborgd. 

Het aangeduide commercieel vastgoed betreft winkelruimtes, garages en
overige panden (waaronder scholen) en woningen met een huurprijs boven
de huurtoeslaggrens. Voor de samenstelling van het commerciële bezit
verwijs ik naar het antwoord op vraag 46.

Dit bezit hoeft niet te worden afgestoten, omdat Woonbron geen
omstandigheden kent die daartoe aanleiding geven; het wordt mogelijk
ingebracht als zekerheid voor het verkrijgen van financiering.

Door het WSW wordt onderscheid gemaakt tussen sociale en commerciële
huurwoningen en tussen maatschappelijk en commercieel onroerend goed
voor het borgen van de financiering.

De eerste grens ligt bij € 200.000,-- aan stichtingskosten per woning.
De financiering van de bouw van woningen met stichtingskosten boven deze
grens wordt niet geborgd.

Als bijlage bij het reglement van deelneming van het WSW is een
limitatieve lijst opgenomen met te borgen maatschappelijk vastgoed. In
de regel zijn dit gebouwen met een maatschappelijke functie.

71.

De Minister schrijft in haar brief van 30 oktober 2008 dat het
projectmanagement bij Woonbron en de verantwoording van de Rederij BV
niet optimaal is en dat “Dit heeft ook het toezicht van de Raad van
Commissarissen bemoeilijkt”. Is deze niet optimale situatie volgens de
minister een verzachtende omstandigheid voor het optreden van de Raad
van Commissarissen of is die gebrekkige verantwoording en
projectmanagement juist de verantwoordelijkheid van de Raad van
Commissarissen?

Primair acht ik het laatste het geval. Het is aan de RvC van een
woningcorporatie om, vanuit zijn taak om goed intern toezicht uit te
oefenen, te waarborgen dat er daarvoor ook goede
verantwoordingsinformatie beschikbaar wordt gesteld door het bestuur.

72.

Wat is uw oordeel over het optreden van de Raad van Commissarissen van
Woonbron in deze zaak? Kunt U onderscheid maken tussen de periode voor
november 2007 en daarna? En wat is uw oordeel over het optreden van het
CFV en WSW?

Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 71, stel ik vast dat de RvC
van Woonbron vanaf het moment dat duidelijk werd dat het project SS
Rotterdam mogelijk niet tot een goed einde zou worden gebracht, zijn
taken adequaat heeft opgepakt. Naar mijn mening heeft ook het CFV
adequaat gerageerd op bovengenoemde situatie. Het WSW heeft conform de
contractuele afspraken met Rijk en gemeenten, zowel Rijk als de gemeente
Rotterdam ingelicht over de precaire liquiditeitspositie van Woonbron op
het moment dat dit inzicht ontstond. Daarmee heeft het WSW adequaat
gehandeld.

73.

Zijn de verliezen op dit project sinds maart 2008 verder toegenomen? Had
bv het benoemen van een bewindvoerder tot een ander resultaat geleid?

Voor zover sprake zou zijn geweest van een dergelijke benoeming, of van
bijvoorbeeld een externe toezichthouder ex artikel 43 van het BBSH, is
niet na te gaan of dit, gegeven de kenmerken van het project, zou hebben
geleid tot een betere beheersing van de uitgaven. Of sprake is van
verliezen zal uiteindelijk afhangen van de opbrengsten bij verkoop.
Zoals gemeld in mijn brief van 30 oktober jl. zijn de investeringen
inmiddels opgelopen tot bijna € 200 miljoen.

Vragen SP-fractie

74.

Is er een verslag van het gesprek van 13 april 2005, waarbij de
directeur van Woonbron het voornemen om de s.s.Rotterdam aan te kopen en
te herontwikkelen meldde bij de DG-Wonen van het ministerie VROM? Zo ja,
kan dit aan de Kamer beschikbaar worden gesteld? Kan het overhandigde
businessplan aan de Kamer beschikbaar worden gesteld?

Van bedoeld gesprek is destijds geen verslag gemaakt. Het later
toegezonden businessplan treft u bijgaand aan. 

75.

Heeft de DG-Wonen voordat hij akkoord ging met deze nevenactiviteit
ruggespraak gepleegd met de minister van VROM? Zo ja, wat was het
standpunt van de minister?

Bij de melding van nevenactiviteiten is het gebruikelijk en voldoende
dat melding plaatsvindt aan de ambtelijke organisatie. De ambtelijke
organisatie toetst voornemens van woningcorporaties op basis van de
regelgeving. Zoals aangegeven in mijn brief van 30 oktober jl. is
ambtelijk geoordeeld dat de plannen van Woonbron pasten binnen het
Besluit beheer sociale-huursector (BBSH), mits de deelname van Woonbron
in het eigendom van de SS Rotterdam proportioneel zou zijn aan haar
kerntaken. In dit licht is het voornemen van Woonbron niet vooraf aan de
minister voorgelegd. Ik heb bij navraag begrepen dat er destijds over
deze casus is gesproken tussen de Directeur-generaal Wonen en de
minister. 

76.

Heeft de DG-Wonen voorwaarde(n) verbonden aan zijn instemming met deze
nevenactiviteit (bijvoorbeeld de maximale omvang van de investering,
maximaal aandeel van Woonbron in de investering, het vooraf door een
externe partij laten uitvoeren van een risico-analyse, aard van de
toekomstige activiteiten op het schip, aantoonbare relatie met de
kernactiviteiten van de corporatie)? Zo ja, welke?

Zoals aangegeven in mijn brief van 30 oktober jl. heeft de toenmalige DG
Wonen aan instemming met de voornemens van Woonbron, na te hebben
vastgesteld dat deze pasten binnen het BBSH, de voorwaarde verbonden dat
de deelname van Woonbron in het eigendom van de SS Rotterdam vanaf de
exploitatiefase proportioneel zou zijn aan haar kerntaken. De omvang van
de investeringen en de daarbij mogelijk optredende risico’s zijn,
gegeven de zelfstandigheid van woningcorporaties als private
maatschappelijke ondernemers, primair een zaak voor het bestuur en de
Raad van Commissarissen (RvC). Indien bij mijn ministerie voorgenomen
investeringen naar hun aard en omvang twijfel oproepen, kan advies
volgen van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV). De aard en
omvang van de voorgenomen investeringen in de herontwikkeling van de SS
Rotterdam, zoals deze bij aanvang zijn gemeld, gaven hiertoe geen
aanleiding.

77.

Wanneer en langs welke weg is het ministerie van VROM geïnformeerd over
de stijging van de  investering van € 6 miljoen naar € 25 tot € 40
miljoen? Is de minister van VROM geïnformeerd over deze ontwikkeling?
Wanneer?

In de jaarrekening over het jaar 2006 (die medio 2007, door tussenkomst
van het CFV, door mijn ministerie is ontvangen) heeft Woonbron
aangegeven dat de inbreng in het project inmiddels € 24,5 miljoen
bedroeg. In het rapport van Deloitte van 19 maart jl. dat ik eind maart
jl. door tussenkomst van het CFV heb ontvangen is sprake van € 40
miljoen.

78.

Wanneer en langs welke weg is het ministerie van VROM geïnformeerd over
het afhaken van de commerciële partij die aanvankelijk voor 50%
risicodragend zou participeren in het project?

In het jaarverslag over 2006 (hetgeen het ministerie rond 1 juli 2007
heeft ontvangen) heeft Woonbron gemeld dat haar aandeel in de Rederij BV
100% was. Daaruit kon worden afgeleid dat de commerciële partij was
afgehaakt.

79.

Bent u geïnformeerd over deze ontwikkeling? Wanneer?

Ik ben, na de melding in het jaarverslag 2006, hierover door Woonbron
niet nader geïnformeerd. 

80.

Wat wordt bedoeld met de zinsnede “…. hetgeen overigens is
toegestaan”? Is het voor 100% risicodragend investeren in een
cruiseschip per definitie toegestaan in het BBSH en zo ja, waaruit
blijkt dat? Of is het verhogen van de mate van risicodragende
betrokkenheid van 50% naar 100% expliciet toegestaan door het ministerie
van VROM? Zo ja, door wie is dit toegestaan, is hierover vooraf
ruggespraak gepleegd met u en zijn aan deze toestemming nadere
voorwaarden verbonden? Welke?

Op grond van artikel 12a van het BBSH hebben corporaties als taak om bij
te dragen aan de leefbaarheid van buurten. Woningcorporaties kunnen op
verschillende manieren bijdragen aan de leefbaarheid van buurten. Het
BBSH bevat, o.a. vanwege de in de praktijk voorkomende diversiteit van
mogelijke projecten, geen limitatieve lijst van vormen van (on)roerend
goed waarvoor dit van toepassing is. In de MG 2001-26 is aangegeven dat
corporaties in het kader van het prestatieveld leefbaarheid in het BBSH
bedrijfs-, kantoor- of andere panden mogen bouwen voor derden, verwerven
en verhuren, indien dit gebeurt in proportionele samenhang met de bouw
van woningen of indien er een relatie bestaat met de kerntaak van de
woningcorporatie en de doelgroep van beleid. De herontwikkeling van de
SS Rotterdam past binnen die bepaling. 

81.

“De Raad van Commissarissen van Woonbron heeft voor de verwerving van
het schip haar goedkeuring gegeven.” Waarvoor heeft de RvC precies
toestemming gegeven? Slechts voor de verwerving of voor de complete
herontwikkeling? Op grond van welke gegevens heeft de RvC deze
toestemming gegeven? Heeft de RvC voorwaarden verbonden aan deze
toestemming?

De RvC heeft voorafgaand aan de verwerving goedkeuring gegeven aan de
aanschaf en investeringen, zoals ze op dat moment werden voorzien. Bij
latere ophogingen van de investeringsramingen is daarop afzonderlijk
goedkeuring verleend. Van de zijde van de RvC was daarbij de conditie
dat uiteindelijk slechts proportioneel zou worden deelgenomen.

82.

“Ik constateer dat hiermee ambtelijk niet is gehandeld volgens de
daarvoor geldende procedurevoorschriften.” Wordt de naleving van de
procedurevoorschriften, in het bijzonder voor de meldingsplicht inzake
nevenactiviteiten, steekproefsgewijs gecontroleerd? Zo ja, wat heeft
deze controle sind 2005 aan inzichten opgeleverd?

Binnen het ministerie toetst een daartoe reeds jaren vigerende
werkgroep, de zogeheten toetsgroep, of gemelde nevenactiviteiten passen
binnen het BBSH. Ook worden in die toetsgroep gevallen getoetst die niet
zijn gemeld, maar op andere wijze in beeld zijn gekomen, bijvoorbeeld op
basis van de jaarstukken, signalen van accountmedewerkers of
persberichten. 

Op basis van de verantwoordingsstukken vindt daarnaast jaarlijks een
onderzoek plaats naar door corporaties verrichte nevenactiviteiten. De
afgelopen jaren wordt gemiddeld ieder jaar bij ongeveer 30 corporaties
nadere informatie opgevraagd over ontplooide nevenactiviteiten waarvan
op basis van de informatie uit het jaarverslag niet direct duidelijk is
of deze wel of niet zijn toegestaan. In een deel van de gevallen
adviseert de toetsgroep op basis van nadere informatie dat de
nevenactiviteit past binnen het vigerende beleid. In een ander deel van
de gevallen leidt het tot een traject waarin corporaties onder
verwijzing naar mogelijke sancties, worden gedwongen de activiteit te
staken. 

De naleving van de procedurevoorschriften wordt uitgeoefend door de
ambtenaren die namens mij toezicht houden op de woningcorporaties.
Indien geconstateerd wordt dat corporaties mogelijk niet-toegestane
nevenactiviteiten niet vooraf hebben gemeld, worden zij opgeroepen
alsnog een melding te doen. Indien de woningcorporatie desondanks geen
melding doet kan via het mij ter beschikking staande
sanctie-instrumentarium (waaronder een aanwijzing) een melding worden
afgedwongen. Indien alsnog wordt gemeld en de nevenactiviteiten blijken
niet te passen binnen het BBSH dan kan ik met het mij ter beschikking
staande wettelijke instrumentarium een voorgenomen of reeds
plaatsvindende activiteit laten beëindigen.

83.

“Inhoudelijk is zowel in het gesprek van de toenmalige DG als in de
daarop volgende toetsing op mijn ministerie vastgesteld dat de deelname
van Woonbron past binnen de brede zorg voor het wonen door
woningcorporaties, i.c. het BBSH, mits de deelname van Woonbron in het
eigendom van de SS Rotterdam vanaf de exploitatiefase (dat wil zeggen na
de herontwikkeling van het schip) proportioneel zou zijn aan haar
kerntaken, dus aan de functies van het schip die passen binnen het
werkdomein op grond van het BBSH.” 

Kunt u inzicht geven in de inhoudelijke toetsing: - op grond van welke
criteria is vastgesteld dat de herontwikkeling van een cruiseschip past
binnen de brede zorg voor het wonen van woningcorporaties? - Welke
beoogde functies van het schip (congresfunctie, short-stay/hotelfunctie,
foyer de jeunesse functie, eventuele andere functies) voldeden aan deze
criteria? - Hoeveel procent van de investering had betrekking op
functies die voldeden aan de criteria inzake de brede zorg voor het
wonen van woningcorporaties? - Is bij de toetsing afgewogen welk
maatschappelijk rendement op het gebied van de brede zorg voor het wonen
in Rotterdam-Zuid/Katendrecht alternatieve investeringen voor eenzelfde
bedrag zouden opleveren? Is door het ministerie van VROM de term
‘proportioneel’ gekwantificeerd? Zo nee, waarom niet?

Is de minister van VROM vooraf geconsulteerd over de inhoudelijke
beoordeling? Is de minister van VROM achteraf geïnformeerd over de
uitkomsten van de inhoudelijke beoordeling?

Artikel 12 van het BBSH geeft aan dat woningcorporaties op verschillende
manieren kunnen bijdragen aan de leefbaarheid van buurten. Binnen de
brede zorg voor het wonen valt het realiseren van vastgoed bestemd voor
wonen en maatschappelijk vastgoed waarin onderwijs-, welzijn-, cultuur-
en sportvoorzieningen worden gehuisvest. Daaronder vallen derhalve
woonvoorzieningen voor bijvoorbeeld stagiaires op het schip, een foyer
de jeunesse en shortstay voor bijvoorbeeld van echt gescheidenen. Onder
maatschappelijk vastgoed valt de huisvesting van de
onderwijsvoorzieningen, de museumfunctie en dergelijke. Een hotel- en
congresfunctie betreft in beginsel geen maatschappelijk maar commercieel
vastgoed.

De herontwikkeling van de SS Rotterdam past binnen de brede zorg voor
het wonen. De herontwikkeling van de SS Rotterdam richt(te) zich op het
realiseren van zowel shortstay woonruimte voor jongeren, als (in
samenwerking met het Albedacollege) op het creëren van werk-leerplekken
voor die jongeren via een hotel- en congresfunctie. Op deze wijze kunnen
aan jongeren uit de wijk meer perspectieven worden geboden op een goede
opleiding en werk. Dergelijke initiatieven dragen daarmee bij aan de
perspectieven van de wijk Katendrecht waar het schip is afgemeerd.
Weliswaar is de SS Rotterdam bijzonder doordat het hier een roerend goed
betreft, maar qua doelstelling van de woningcorporatie Woonbron ligt dit
in dezelfde lijn als de herontwikkeling van bijvoorbeeld industrieel
erfgoed, kerken of vormen van maatschappelijk vastgoed tot
multifunctionele centra. Inspanningen van woningcorporaties kunnen zich,
binnen het kader van het BBSH, zowel richten op relatief grootschalige
projecten zoals de herontwikkeling van de SS Rotterdam, als relatief
kleinschalige zoals een winkelvoorziening met ontmoetingsplek voor
ouderen.

Het is, gegeven de zelfstandigheid van woningcorporaties als private
maatschappelijke ondernemers die het gemeentelijk woonbeleid in acht
moeten nemen, primair aan de woningcorporaties in hun overleg met
gemeenten (en andere belanghouders) om te bepalen welke investeringen
het beste kunnen worden gedaan om bij te dragen aan de leefbaarheid van
buurten. Het is niet aan mij om afwegingen die op het lokale niveau zijn
gemaakt te beïnvloeden door daar alternatieven tegenover te stellen, of
de woningcorporatie te vragen dit voor mij te doen.

Noch van de kant van de gemeente Rotterdam, noch van bijvoorbeeld de
organisatie(s) van huurders van Woonbron, heb ik overigens signalen
gekregen dat bij de herontwikkeling van de SS Rotterdam, sprake zou zijn
van een ongewenste investering door de woningcorporatie.

Omtrent de consultatie van de minister verwijs ik naar het antwoord op
vraag 75.

84.

“Na de mondeling verleende instemming met de plannen van Woonbron
heeft, zoals te doen gebruikelijk, monitoring plaatsgevonden van de
uitvoering via de ingediende jaarstukken van de corporatie.”Is
monitoring via de jaarstukken onder alle omstandigheden gebruikelijk? Zo
nee, wanneer niet? Wat zijn de procedurevoorschriften terzake? Is na het
bekend worden van de stijging van de investering van €6 miljoen naar
€25 tot €40 miljoen overwogen om: - de monitoring te intensiveren? -
de corporatie onder verscherpt toezicht te plaatsen? een bewindvoerder
te benoemen? - de toestemming voor het project in te trekken?

Monitoring van de activiteiten van woningcorporaties vindt in beginsel
plaats op basis van de ingediende jaarstukken. In bijzondere gevallen,
bijvoorbeeld wanneer sprake is van experimenten of indien er signalen
zijn dat directere aandacht nodig is van het CFV en/of mijn ministerie,
kan monitoring op andere wijze plaatsvinden, zoals in het geval van de
SS Rotterdam via de inmiddels ingestelde regiegroep. Dit wordt van geval
tot geval bekeken en vloeit niet voort uit vastgelegde
procedurevoorschriften.

85.

“De jaarstukken over 2005 van Woonbron vermeldden de aankoop met de
bedoeling het schip in 2006 te verbouwen tot onder meer woonplekken voor
studenten.” Wat wordt bedoeld met “…tot onder meer woonplekken
voor studenten”? Zijn dit de eerder genoemde 50 hutten foyers de
jeunesse? Zo ja, voldoet deze omschrijving aan de
zorgvuldigheidsvereisten voor een jaarverslag van Toegelaten
Instellingen (de 50 hutten vormen immers slechts een zeer beperkt deel
van de totale investering)?

Het volkshuisvestingsverslag over 2005 meldt: “Ook kochten we het
stoomschip De Rotterdam aan, met de bedoeling het schip in 2006 te
verbouwen tot onder meer woonplekken voor studenten die hun vakopleiding
aan boord volgen.” 

In de jaarrekening staat verder: “In 2005 is, in het kader van de
aanschaf en exploitatie van stoomschip De Rotterdam, Rederij De
Rotterdam BV opgericht. Missie van de Rederij is het creëren van
bijzondere huisvestingsvormen voor mensen met een tijdelijke
huisvestingsbehoefte, of huisvesting van jongeren die ondertussen (op
het schip) hun vak leren. Stoomschip De Rotterdam heeft meer dan genoeg
hutten om deze bijzondere vormen van huisvesting, naast een commercieel
hoteldek (dat Woonbron niet gaat runnen), te organiseren.”

Hoewel geen sprake is van zorgvuldigheidsvereisten van mijn kant voor
het jaarverslag, meen ik dat vorenstaande omschrijving, gezien het nog
prille stadium van de plannen, voldoende duidelijkheid biedt.

86.

Wanneer zijn de jaarstukken 2007 van Woonbron op het ministerie van VROM
ontvangen? Is de melding van de ‘gecompliceerde situatie’ rond de
ontwikkeling van de s.s. Rotterdam in het jaarverslag 2007 aanleiding
geweest voor enige actie van de zijde van het ministerie?

De jaarstukken 2007 zijn, door tussenkomst van het CFV, op 3 juli 2008
op mijn ministerie ontvangen. Zoals aangegeven in de chronologische
beschrijving in mijn brief van 30 oktober jl. waren op dat moment door
mijn ministerie en door andere betrokken partijen reeds diverse acties
ondernomen.

87.

Op welke tegenslagen doelde de RvC in het jaarverslag 2007?

Hoewel de RvC dit niet expliciteert, ga ik er op grond van begin dit
jaar verkregen informatie van uit dat men doelt op de langere duur van
de verbouwing van het schip dan voorzien en de daaruit voortvloeiende
stijging van de uitgaven.

88.

Welke informatie over de voortgang van het project heeft de RvC op welk
moment ontvangen tussen het moment waarop zij toestemming gaf voor de
aankoop en de verschijning van het jaarverslag 2007? 

Gegeven het feit dat de RvC’s van woningcorporaties aan mij geen
inzicht hoeven te geven in de precieze uitoefening van hun taken, is het
in dit stadium voor mij niet mogelijk om het gevraagde inzicht te geven.

89.

Is het ministerie van VROM, anders dan via de jaarstukken, vóór 20
februari 2008 door de directie van Woonbron dan wel door (een van de
leden van) de RvC op eigen initiatief geïnformeerd over de voortgang
van het project? Zo ja, op welke momenten, op welke wijze, kunnen
schriftelijke stukken ter inzage gegeven worden? 

Er heeft, anders dan via de jaarstukken, geen tussentijdse
informatieverstrekking over de voortgang van het project plaatsgevonden
van de kant van Woonbron.

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 84 vindt monitoring van de
activiteiten van woningcorporaties plaats via de jaarstukken, tenzij er
aanleiding is over te gaan tot directere monitoring zoals inmiddels
ingesteld in de vorm van de regiegroep.

90.

Heeft het ministerie van VROM na het geven van het groene licht aan het
project en vóór 20 februari 2008 het project actief gevolgd? Zo ja,
waaruit blijkt dit en heeft dit geleid tot nieuwe inzichten dan wel
vervolgacties?

De voortgang van het project SS Rotterdam is, zoals te doen
gebruikelijk, via de jaarstukken van Woonbron gevolgd. Vervolgacties
ontstonden na de in mijn brief van 30 oktober jl. genoemde signalen van
een accountmanager en van het CFV dat sprake was van sterk oplopende
uitgaven.

91.

Wat voor actie heeft de accountmanager VROM ondernomen toen deze op 20
februari geïnformeerd werd over het oplopen van de kosten tot €140
miljoen? Wanneer is de minister WWI geïnformeerd over deze
ontwikkeling? Is er een formele procedure voor de afhandeling van
dergelijke meldingen? Is na deze melding overwogen om Woonbron direct
onder verscherpt toezicht te plaatsen dan wel een bewindvoerder aan te
stellen? Wat zijn de criteria om een corporatie onder verscherpt
toezicht te stellen en/of een bewindvoerder te benoemen?

Genoemde accountmanager heeft op basis van mondelinge informatie van
Woonbron op 20 februari de Directeur-generaal Wonen, Wijken en
Integratie geïnformeerd. Deze heeft mij enige tijd later mondeling
hierover geïnformeerd. Signalen van accountmanagers vinden op diverse
manieren hun weg naar de organisatie. Hierover bestaan geen
procedurevoorschriften.

In het belang van de volkshuisvesting kan ik een extern toezichthouder
aanstellen. Het is aan mij om te bepalen wanneer het belang van de
volkshuisvesting de aanstelling van zo’n toezichthouder vereist.

Wanneer een corporatie ernstige schade toebrengt aan het belang van de
volkshuisvesting, redelijkerwijs in die situatie geen verbetering te
voorzien is en een andere daartegen gerichte maatregel dan het onder
bewind stellen niet doeltreffender zou zijn, kan ik een verzoek tot
onder bewind stellen bij de rechtbank indienen. Zoals in antwoord op
eerdere vragen aangegeven acht(te) ik dergelijke maatregelen op dat
moment niet aan de orde.

92.

Wat heeft het ministerie van VROM tussen 20 februari en 20 maart (het
verzenden van een brief aan Woonbron) aan acties ondernomen om de omvang
van het probleem vast te stellen en na te gaan of ingegrepen moest
worden?

In mijn brief van 30 oktober jl. heb ik chronologisch de verschillende
stappen in kaart gebracht. 

93.

Is na de ontvangst van de brief d.d. 28 maart 2008 van het Centraal
Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) overwogen om Woonbron onder
verscherpt toezicht te plaatsen dan wel een bewindvoerder aan te
stellen? Zo nee, waarom niet? Wanneer is de minister van WWI
geïnformeerd over deze brief?

Zoals aangegeven in mijn brief van 30 oktober jl., zijn na het door de
directeur van het CFV afgegeven signaal dat Woonbron het project SS
Rotterdam mogelijk niet tot een goed einde kon brengen, gesprekken
gestart met alle betrokken organisaties. Ook volgde vanaf dat moment het
CFV, als financieel toezichthouder, het project nauwgezet. Vanaf dat
moment was derhalve sprake van verscherpt toezicht. Het laten aanstellen
van bewindvoerder behoort tot de zwaarste van mijn wettelijke
bevoegdheden tot ingrijpen en komt pas in beeld als woningcorporaties,
ondanks de inzet van andere instrumenten zoals een aanwijzing met een
last onder dwangsom of de aanstelling van een externe toezichthouder,
nog steeds niet handelen in het belang van de volkshuisvesting. Zo’n
maatregel is zeer uitzonderlijk en heeft tot op heden bij geen enkele
woningcorporatie hoeven plaatsvinden.

94.

Is na de ontvangst van de brief d.d. 25 april 2008 van het Waarborgfonds
Sociale Woningbouw (WSW) overwogen om Woonbron onder verscherpt toezicht
te plaatsen dan wel een bewindvoerder aan te stellen? Zo nee, waarom
niet? Wanneer is de minister van WWI geïnformeerd over deze brief?

De brief van het WSW was aan mij gericht. Voor het overige verwijs ik u
naar het antwoord op vraag 93.

95.

In antwoord op schriftelijke vragen van de leden Jansen/Poppe d.d. 29
april 2008 antwoordde de minister op 6 juni: “De financiële
consequenties van de voorfinanciering hebben de aandacht van het
Waarborgfonds Sociale Woningbouw en het Centraal Fonds Volkshuisvesting,
die mij hierover informeren. Waarom heeft de minister van WWI bij de
beantwoording niet gemeld dat het WSW haar op 25 april bericht had dat
zij Woonbron onder verhoogd toezicht geplaatst hadden en op korte
termijn overleg met haar wilde voeren om de financiële positie van
Woonbron zeker te stellen? Waarom heeft de minister van WWI bij de
beantwoording niet gemeld dat het CFV haar op 28 maart op vijf
invalshoeken gerapporteerd had over het project, waarbij op drie
invalshoeken het oordeel negatief, op één invalshoek het oordeel matig
en op een invalshoek het oordeel ‘niet te beoordelen’ werd
uitgesproken?

Het onder verhoogd toezicht stellen van woningcorporaties is voor het
WSW weliswaar gelukkig geen usance, maar komt niettemin wel eens voor
als woningcorporaties tijdelijk qua liquiditeitspositie meer aandacht
vragen van het WSW als de borgstellende instantie. Het CFV heeft, zoals
wettelijk vastgelegd, als financieel toezichthouder een zelfstandige
taakopdracht om het financiële toezicht op woningcorporaties adequaat
uit te oefenen en zo nodig maatregelen te treffen. Beide instanties
achtten het van belang mij over hun aandacht voor het project SS
Rotterdam goed en tijdig te informeren, hetgeen ik zeer op prijs stel.

Ik heb in mijn beantwoording van bovengenoemde Kamervragen, waarmee ik
uw Kamer naar mijn oordeel adequaat heb geïnformeerd naar aanleiding
van de gestelde vragen, rekening gehouden met de  bedrijfsbelangen van
Woonbron, meer specifiek haar positie op de kapitaalmarkt en de belangen
die gemoeid zijn met het zoeken van partners voor de exploitatie van de
SS Rotterdam.

96.

Was de minister van VROM aanwezig bij het gesprek op 7 mei 2008?  Zo
nee: - is voor het gesprek ruggespraak gehouden met de minister van WWI
over de te volgen lijn? - wanneer is de minister geïnformeerd over de
uitkomsten van het gesprek? Is er een verslag van het gesprek en zo ja,
kan dit ter inzage gegeven worden aan de Kamer?

Ik was bij genoemd gesprek niet aanwezig. Vooraf is de te volgen lijn
met mij besproken en kort na het gesprek ben ik op basis van het verslag
geïnformeerd. Dit verslag treft u bijgaand aan.

97.

“Na het hiervoor genoemde gesprek op 7 mei jl. met de Raad van Bestuur
en een lid van de Raad van Commissarissen heeft de bestuurder van
Woonbron, de heer Kromwijk gemeld dat de Raad van Commissarissen heeft
besloten dat Woonbron zich ten aanzien van de SS Rotterdam zal beperken
tot haar eigen kerntaak, te weten het volkshuisvestelijke deel en dat
het eigendom van tenminste 80% (of zoveel meer als correspondeert met
het niet-volkshuisvestelijk proportionele deel) zal worden verkocht voor
het einde van 2008.” 

98.

Wat wordt bedoeld met het volkshuisvestelijk proportionele deel? Welke
onderdelen betreft het? Wanneer was bij het ministerie van VROM bekend
dat het volkshuisvestelijke deel van het project hooguit 20% bedraagt?

Artikel 12 van het BBSH geeft aan dat woningcorporaties op verschillende
manieren kunnen bijdragen aan de leefbaarheid van buurten. Binnen de
brede zorg voor het wonen valt het realiseren van vastgoed bestemd voor
wonen en maatschappelijk vastgoed waarin onderwijs-, welzijn-, cultuur-
en sportvoorzieningen worden gehuisvest. Daaronder vallen derhalve
woonvoorzieningen voor bijvoorbeeld stagiaires werkzaam op het schip,
een foyer de jeunesse en shortstay-mogelijkheden. Onder maatschappelijk
vastgoed valt de huisvesting van de onderwijsvoorzieningen, de
museumfunctie en dergelijke. Een hotel- en congresfunctie betreft in
beginsel geen maatschappelijk maar commercieel vastgoed.

Tijdens het overleg op 7 mei jl. is duidelijk geworden dat een deel van
de oorspronkelijk gedachte functies niet gerealiseerd zou worden. 

99.

Wanneer was bij het ministerie van VROM bekend dat er sprake was van een
liquiditeitsprobleem?

Het WSW heeft mij bij brief van 25 april jl. gemeld dat het WSW zou
overgaan tot verhoogd toezicht vanwege een liquiditeitsprobleem bij
Woonbron.

100. 

Wat betekent de verplichting dat Woonbron voor het eind van dit jaar een
niet door het WSW geborgde (commerciële) lening moet hebben
aangetrokken ten behoeve van het zeker stellen van haar liquiditeit voor
de rentelasten van de corporatie? Zijn er afspraken gemaakt over de
minimale/maximale omvang van de lening? Welke?

De afspraak ziet toe op de herfinanciering van eerder aangegane
commerciële leningen met een korte looptijd, en heeft tot doel de
liquiditeitspositie van Woonbron veilig te stellen. Het omzetten van de
kortgeld-faciliteit met een consolidatieverklaring van het WSW in een
normale commerciële lening zal waarschijnlijk leiden tot hogere
rentekosten. Die rentekosten drukken op het project van de SS Rotterdam.
Er zijn geen afspraken over de maximale omvang van de lening. De
minimale omvang is het bedrag dat uiteindelijk wordt opgenomen door
Woonbron van de bovengenoemde kortgeld-faciliteit.

101.

“Op 22 juli jl. heb ik, om in dit proces de vereiste urgentie te
onderstrepen, aan de voorzitter van de Raad van het bestuur van Woonbron
aangegeven dat indien voornoemde afspraken en voorwaarden niet zouden
worden nagekomen door Woonbron, ik voornemens ben een toezichthouder ex
artikel 43 van het BBSH aan te stellen.” Welke ontwikkeling tussen 7
mei en 22 juli heeft aanleiding gegeven voor genoemde brief? Indien daar
geen bijzondere ontwikkeling aan ten grondslag lag: waarom is genoemde
brief niet op 8 mei verzonden?

Ik heb er aan gehecht om de in de zomer met Woonbron vastgelegde
afspraken en voorwaarden over het oplossen van het liquiditeitsprobleem
en de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan de afspraak inzake
een proportionele deelname van Woonbron in relatie tot haar kerntaken,
te voorzien van een duidelijke verklaring inzake urgentie en noodzaak.
Ik heb daarom aangegeven wat de consequentie zou zijn van het niet
nakomen door Woonbron van de vastgelegde afspraken en voorwaarden. Dit
verklaart waarom ik deze brief niet kort na 7 mei heb gezonden.

102.

“Met Woonbron is evenwel overeengekomen dat de voorfinanciering van
(het commerciële deel van) de investering uiterlijk eind 2008 zal
worden omgezet in leningen waarvoor niet het sociale bezit maar
uitsluitend het ‘commerciële’ bezit van Woonbron onderpand zal
zijn. Het sociale bezit wordt dus niet bezwaard met een last in relatie
tot het commerciële deel van de SS Rotterdam. De waarde van het
commerciële bezit van Woonbron bedraagt circa een half miljard euro.”
Wat wordt in deze context verstaan onder ‘commerciële bezit’?
Waaruit bestaat dit commerciële bezit? Wordt er wettelijk onderscheid
gemaakt tussen sociaal bezit en commercieel bezit bij Toegelaten
Instellingen, of is er in beide gevallen sprake van maatschappelijk
gebonden bezit? Zo ja, waaruit bestaat dit onderscheid? Zo nee, wat is
de feitelijke betekenis van het gebruik van het commerciële deel van
het bezit als onderpand voor leningen ten behoeve van de s.s. Rotterdam
–in termen van risicobeperking op vermogensverlies?

Het aangeduide commerciële vastgoed betreft winkelruimtes, garages en
overige panden (waaronder scholen) en woningen met een huurprijs boven
de huurtoeslaggrens.

In de Woningwet en het BBSH wordt geen onderscheid gemaakt  tussen
sociaal en commercieel bezit. 

Wel wordt door het WSW onderscheid gemaakt tussen sociale en
commerciële huurwoningen en tussen maatschappelijk en commercieel
onroerend goed voor het borgen van de financiering.

De eerste grens ligt bij € 200.000,-- aan stichtingskosten per woning.
De financiering van de bouw van woningen met stichtingskosten boven deze
grens wordt niet geborgd.

Als bijlage bij het reglement van deelneming van het WSW is een
limitatieve lijst opgenomen met te borgen maatschappelijk vastgoed. In
de regel zijn dit gebouwen met een maatschappelijke functie.

In fiscaal opzicht is er sinds de invoering van de integrale
vennootschapsbelastingplicht (1-1-2008) geen onderscheid tussen sociaal
en commercieel bezit.

103.

“Overigens heeft de voorzitter van de raad van bestuur, de heer
Kromwijk, mij verzekerd dat de door Woonbron te ontvangen bijzondere
projectsteun voor de veertig prachtwijken niet zal worden aangewend voor
dit project.” Wat is de feitelijke betekenis van deze verzekering? Het
maatschappelijk vermogen van corporaties is toch niet
gecompartimenteerd?

Het maatschappelijk bestemde vermogen van woningcorporaties is inderdaad
niet gecompartimenteerd. De praktische betekenis van de verzekering door
de voorzitter van de raad van bestuur is erin gelegen dat niet alleen
hiermee de raad van bestuur duidelijk zijn intenties weergeeft, maar ook
dat de RvC, de gemeente en de huurdersorganisatie(s), de raad van
bestuur op dit punt expliciet kunnen volgen en bevragen.

Bijzondere projectsteun wordt verstrekt tot het maximum van werkelijk
door de toegelaten instelling gemaakte kosten. Dit betreft zowel de
onrendabele toppen van investeringen, als de kosten die met de
uitvoering van de activiteiten uit een wijkactieplan zijn gemoeid. De
voorzitter van de raad van bestuur, de heer Kromwijk, heeft aangegeven
geen bijzondere projectsteun aan te vragen voor het project SS Rotterdam
en hij zal de onrendabele toppen van betreffende investeringen (noch
bijbehorende kosten) volgens die lijn niet betrekken in de aanvraag voor
bijzondere projectsteun. Dat betekent dat de bijzondere projectsteun die
eventueel aan Woonbron zal worden verstrekt rechtstreeks gekoppeld zal
zijn aan activiteiten die niet betrekking hebben op het project SS
Rotterdam. Ten behoeve van de eindafrekening moet een toegelaten
instelling via een bevestiging van gemeentewege aantonen dat de
activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, ook zijn uitgevoerd.

104.

Met hoeveel loopt het exploitatietekort op gedurende iedere maand dat
het schip ongebruikt aan de kade ligt? Is in de exploitatieopzet een
aanloopverlies verdisconteerd? Zo ja, hoe groot?

Tijdens deze periode kan sprake zijn van een toename van de uitgaven
voor de afbouw en door rentelasten over de reeds betaalde investering,
waar op dat moment nog geen inkomsten tegenover staan. Deze
aanloopverliezen zijn door Woonbron meegenomen in de geraamde
totaalinvestering.

105.

“Ik constateer dat vanaf de periode waarin door Woonbron tot aankoop
van het schip werd overgegaan tot begin mei 2008, het projectmanagement
bij Woonbron en de verantwoording van de Rederij BV aan Woonbron niet
optimaal zijn geweest.” Waarop baseert u de kwalificatie ‘niet
optimaal’? 

Ik baseer mij hierbij op de (samenvatting van het) aan uw Kamer gezonden
onderzoek van Deloitte, de analyses hiervan door de directeur van het
CFV zoals opgetekend in zijn brief van 28 maart jl. en de nadere
gesprekken die mijn ambtenaren sinds dit voorjaar met de raad van
bestuur en de RvC van Woonbron hebben gevoerd. Ook maak ik dat op uit
het besluit van de raad van bestuur tot vervanging van het
projectmanagenement.

106.

“Van belang is of tegenover de investeringen ook hogere opbrengsten
staan.  De raad van bestuur van Woonbron heeft aangegeven dat hiervan
nog steeds sprake is, hetgeen door de accountant bij de beoordeling van
de jaarstukken over 2007 is goedgekeurd.” Heeft het ministerie van
VROM zich op enige wijze –bijvoorbeeld via extern, onafhankelijk
advies- laten vergewissen van het realiteitsgehalte van de steeds hogere
geprognosticeerde opbrengsten van het project?

De regiegroep heeft tot taak op basis van de met Woonbron gemaakte
afspraken en voorwaarden over de oplossing van het liquiditeitsprobleem
en de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan de afspraak inzake
een proportionele deelname van Woonbron in relatie tot haar kerntaken,
toe te zien op de uitvoering en invulling van deze afspraken en
voorwaarden. De voornemens van Woonbron met de daarbij behorende
businesscase blijven daarbij het uitgangspunt.

107.

Heeft het CFV na het gesprek van 1 februari contact opgenomen met het
ministerie van VROM? Wanneer?

Het CFV heeft een zelfstandige taak in het uitoefenen van het
financiële toezicht op woningcorporaties. Dit betekent dat door het CFV
niet telkens bevindingen uit zijn toezichtpraktijk worden gemeld aan het
ministerie. In dit geval heeft het CFV in bestuurlijk overleg op 10
maart mij geïnformeerd over de stand van zaken rond het project SS
Rotterdam.

108.

“Met een (volgens het forensisch rapport) totaal opgerekte
exploitatie-uitkomst van €118 miljoen zou dit op een verlies van €39
miljoen kunnen uitkomen.” Heeft de minister van WWI aan het CFV, dan
wel aan een andere onafhankelijke partij, verzocht om na te gaan hoe
hoog het maximale verlies zou kunnen uitkomen bij een realistische
exploitatie-uitkomst?

Het ligt, gegeven de ordening van de verschillende
verantwoordelijkheden, niet op mijn weg, noch op die van het CFV, om een
oordeel te vellen over de businesscase, zoals dat ook niet het geval is
met investeringen in woningen of vormen van maatschappelijk vastgoed.

109.

“Op het moment van aankoop was op grond van beschikbare informatie al
een worst case scenario te schetsen van €50 miljoen. Heeft het
ministerie van WWI tijdens het gesprek over het voornemen tot aankoop op
13 april 2005 dan wel op enig later moment verzocht om een onderbouwing
van de businesscase met een risico-analyse?

Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 108 luidt het antwoord
ontkennend.

110.

“Investeringsoverschrijdingen zijn meerdere malen gerechtvaardigd door
het opwaarderen van de businesscase. Is het ministerie van VROM sinds
april 2008 op enig moment (mondeling, telefonisch, per brief, via het
jaarverslag) geïnformeerd over het wijzigen van de
projectdefinitie/programma van eisen en de business case? Zo ja: op
welk(e) moment (en)? Is bij die gelegenheid/gelegenheden door het
ministerie van VROM verzocht om een onderbouwing van de nieuwe
businesscase met een risico-analyse en is door het ministerie onderzocht
of de nieuwe projectdefinitie nog paste binnen de criteria voor
toelaatbare nevenactiviteiten? Zo nee, heeft Woonbron hiermee gehandeld
conform de wettelijke voorschriften?

In de besprekingen in de regiegroep zoals ingesteld op initiatief van
mijn ministerie is de verdere ontwikkeling van de SS Rotterdam onderwerp
van gesprek. 

Aan Woonbron is bij brief van 20 maart jl. van de toenmalige directeur
Stad en Regio van mijn ministerie verzocht aan te geven of de invulling
nog steeds zou voldoen aan de bij de start gestelde voorwaarden inzake
proportionele deelname van Woonbron. Daarmee is naar Woonbron duidelijk
aangegeven dat blijvend moet worden voldaan aan de voorschriften in wet-
en regelgeving.

111.

“Het proportioneel deelnemen en de woonbestemming zijn later al snel
verlaten. De belangrijkste vraag is in hoeverre het ministerie hiervan
(en van de financiële consequenties) op de hoogte is gesteld. Is het
ministerie hiervan op de hoogte gesteld? Wanneer en op welke wijze? Zo
nee, is dit strijdig met de wettelijke voorschriften?

De toenmalige directeur Stad en Regio van mijn ministerie heeft bij
brief van 20 maart jl., dus nog voor de ontvangst van de brief van de
directeur van het CFV, bij de voorzitter van de raad van bestuur, de
heer Kromwijk, verzocht aan te geven op welke wijze Woonbron na het
afmeren van het schip invulling zou geven aan de voorwaarde dat sprake
moet zijn van een deelname die proportioneel is aan haar kerntaken.
Aanleiding waren de memo van een accountmanager van 20 februari jl. en
de mededeling van de directeur van het CFV op 10 maart jl., beide over
sterk oplopende investeringen. Beide waren door Woonbron op de hoogte
gesteld.

112.

“Stelselmatig is uitgegaan van de meest gunstige scenario’s, terwijl
onvoldoende rekening is gehouden met worst case scenario’s.” Zijn er
wettelijke voorschriften, bindende richtlijnen van de brancheorganisatie
dan wel interne richtlijnen van Woonbron met betrekking tot
deugdelijkheid van financieel beleid, projectorganisatie e.d.? Is
bovenbeschreven gang van zaken in overeenstemming met deze richtlijnen?

Dergelijke voorschriften of bindende richtlijnen zijn er niet. Er zijn
binnen Woonbron wel interne richtlijnen, maar mij is op dit moment niet
bekend of Woonbron zich daaraan heeft gehouden.

113.

“Aparte aandacht vraagt de verwevenheid van functies (leden van de
Raad van Bestuur worden aangesteld als lid van de directie of als
commissaris bij een verbinding) wat vanuit de governance gedachte als
ongewenst moet worden beschouwd.” Heeft de minister van WWI op grond
van deze melding nagegaan of voor alle verbindingen van Woonbron een
eind is gemaakt aan deze verwevenheid? Zo ja, wanneer? Heeft de minister
van WWI op grond van deze melding nagegaan of bij andere corporaties
sprake is van een vergelijkbare verwevenheid? Heeft de minister van WWI
op grond van deze melding corporaties geïnstrueerd om een einde te
maken aan eventuele verwevenheid van functies?

Ik heb niet nagegaan of op grond van deze melding voor alle verbindingen
van Woonbron een einde is gemaakt aan deze verwevenheid. Ook op de
tweede en derde deelvraag luidt mijn antwoord ontkennend.

114.

Het CFV maakt vijf algemene opmerkingen over de rapportage van Deloitte.
Wat heeft de minister van WWI gedaan met deze opmerkingen? Zijn er een
of meer van de volgende mogelijke vervolgacties ingezet en zo ja,
wanneer:  - een second opinion door een onafhankelijk forensisch
onderzoeksbureau - het uitbreiden van het forensisch onderzoek met
interviews met de adviseurs en Eurobalance;  - nader onderzoek naar de
facturen en mogelijke fraude;  - nader onderzoek naar de ontwikkeling
van de business case en het realiteitsgehalte van het voortdurend
verhogen van de geraamde inkomsten.

Ik heb de verschillende stappen die ik heb ondernomen, samen met het CFV
en andere organisaties, chronologisch in kaart gebracht in mijn brief
van 30 oktober jl. De in de vraagstelling geopperde vervolgacties maken
daarvan, om redenen zoals beschreven in antwoord op voorgaande vragen,
geen onderdeel uit.

115.

“Op diverse momenten lijken de commissarissen last te hebben van
rolvervaging.” Wat heeft de minister van WWI gedaan met deze
opmerking? Wat zijn haar bevoegdheden om op te treden in geval van een
problematisch functionerende RvC? Heeft zij gebruik gemaakt van een van
deze bevoegdheden?

Ik heb niets gedaan met deze opmerking. Als door het optreden van een
RvC het belang van de volkshuisvesting in het geding komt, dan staat mij
het wettelijke sanctie-instrumentarium ter beschikking. Aangezien
genoemd belang niet in het geding was, heb ik daar geen gebruik van
gemaakt.

116.

“Opvallend is nu echter wel dat in de prognose-informatie over 2008 en
volgende jaren Woonbron niets opgenomen heeft. (…) Dat is opvallend
omdat over 2007 al voor ca. €100 miljoen is geïnvesteerd en naar de
verwachting van Woonbron zelf, nog een investering van tientallen
miljoenen euro’s noodzakelijk is. Daarnaast is van belang dat de inzet
van de dPi waarin bovenstaande leemten zijn geconstateerd, wel voorzien
is van een bestuursverklaring.” Met welke wettelijke voorschriften is
deze gang van zaken in strijd? Is het bewust afgeven van een valse
prognose een mogelijk strafbaar feit? Welke actie(s) heeft de minister
van WWI op grond van deze melding ondernomen?

Uitgangspunt is dat woningcorporaties voor zichzelf, maar ook met het
oog op het financiële toezicht, zo goed mogelijk prognosticeren. Het
afgeven van onzorgvuldige prognoses staat daarmee op gespannen voet. 

Het doelbewust afgeven van een valse prognose is mogelijk strafbaar in
de zin van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. Indien ik of het
CFV meen dat van zo’n valse prognose sprake is, dan kan op mijn
initiatief dit worden beoordeeld door het OM.

117.

“Daarnaast is er de aannemelijkheid om er dekking tegenover te
plaatsen van 1/3 van de netto-opbrengst van de solidariteitsheffing die
Vogelaar organiseert, en daarmee ca. 5 miljoen euro.” Wat is het
verschil in financiële termen tussen bovenomschreven door Woonbron
gesuggereerde dekking en een indirecte dekking, doordat de ontvangst van
de solidariteitsheffing ten behoeve van de Vogelaarwijken elders op de
begroting geld vrijmaakt ten behoeve van de tekorten bij de s.s.
Rotterdam (waterbedeffect)?

Bijzondere projectsteun wordt verstrekt tot het maximum van werkelijk
door de toegelaten instelling gemaakte kosten. Dit betreft zowel de
onrendabele toppen van investeringen, als de kosten die met de
uitvoering van de activiteiten uit een wijkactieplan zijn gemoeid. Dat
betekent dat de bijzondere projectsteun die eventueel aan Woonbron zal
worden verstrekt rechtstreeks gekoppeld zal zijn aan activiteiten die
niet betrekking hebben op het project SS Rotterdam. Ten behoeve van de
eindafrekening moet een toegelaten instelling via een bevestiging van
gemeentewege aantonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is
aangevraagd, ook zijn uitgevoerd. 

118.

“Opgemerkt wordt dat de corporatie gekozen heeft voor een, binnen de
wet- en regelgeving passende, minimale variant voor wat betreft de
verantwoording over haar verbindingen.” Het CFV wijst ook in een
bijlage bij de brief op het tekortschietende wettelijk kader voor de
controle op verbindingen. Wat heeft de minister van WWI gedaan met dit
advies? Heeft de minister regels gepubliceerd dan wel in voorbereiding
om deze maas in de wet te dichten? In het laatste geval: welke en op
welke termijn verwacht zij dat deze van kracht worden?

Er zijn inmiddels verschillende maatregelen getroffen, zoals een
aanpassing van de bijlagen bij het BBSH en een sanctiemogelijkheid voor
het CFV bij onvoldoende verantwoording door woningcorporaties over haar
verbindingen, die bijdragen aan een beter inzicht in verbindingen. In
dat licht, maar ook gezien het effect op de administratieve lastendruk,
acht ik verdere verplichtingen op dit moment niet noodzakelijk.

119.

Wat is de bevoegdheidsverdeling tussen de ministers van VROM en WWI met
betrekking tot de Inspectie VROM?

De ministers zijn ieder verantwoordelijk voor hun eigen
beleidsterreinen. Dit betekent dat de beide ministers bevoegd zijn
toezicht te houden dan wel handhavend op te treden ten aanzien van de
regelingen die binnen hun beleidsterreinen vallen. Beide ministers
hebben deze bevoegdheid doorgemandateerd aan de inspecteur-generaal van
de VROM-Inspectie in het Besluit mandaat en machtiging handhaving
Inspectoraat-Generaal VROM. Dit besluit is een gezamenlijk besluit van
de minister van VROM en de minister voor WWI. In artikel 7, tweede
lid, van dit besluit is geregeld dat de VROM-Inspectie namens de
minister voor WWI handelt als het gaat om handhaving op grond van de
Woningwet en de Huisvestingswet. 

Vragen VVD-fractie

Samenvatting rapport Deloitte

120. *)

Kan de rapportage van Deloitte, Fase I van 6 december 2007, over het
uiteindelijke waarschijnlijke kostenniveau van het project SS Rotterdam
en de haalbaarheid van de opleverdatum aan de Tweede Kamer ter
beschikking worden gesteld? Heeft respectievelijk het ministerie van
WWI, het CFV en/of WSW deze rapportage opgevraagd en ingezien? Zo ja,
wanneer waren ze beschikbaar, welke conclusies zijn hieruit getrokken en
welke acties ondernomen? Zo nee, waarom is dit rapport niet opgevraagd?

Het rapport van Deloitte van 19 maart jl. is uw Kamer bij brief van 28
oktober jl. (dgwwi 2008104331) vertrouwelijk toegezonden. Tegen openbare
verstrekking van dit rapport en daaraan voorafgaande deelrapportages,
verzet zich het bedrijfsbelang van Woonbron (aldus Woonbron). Ik heb de
rapportage van 6 december niet opgevraagd, evenmin als het CFV. Het WSW
beschikt wel over deze rapportage. Ik zal de betreffende rapportage
opvragen en u vertrouwelijk doen toekomen.

121. *)

Kunnen de tussenrapportages over enkele vragen uit Fase II, waaronder de
tussenrapportage over de claims van concessiehouders van 10 januari
2008, aan de Tweede Kamer ter beschikking worden gesteld? Zijn deze
tussenrapportages reeds opgevraagd en ingezien door respectievelijk het
ministerie van WWI, het CFV en/of WSW? Zo ja, wanneer waren deze
beschikbaar, welke conclusies zijn eruit getrokken en welke acties zijn
ondernomen? Zo nee, waarom zijn deze tussenrapportages niet opgevraagd? 


Het rapport van Deloitte van 19 maart jl. is uw Kamer bij brief van 28
oktober jl. (dgwwi 2008104331) vertrouwelijk toegezonden. Tegen openbare
verstrekking van dit rapport en daaraan voorafgaande deelrapportages,
verzet zich het bedrijfsbelang van Woonbron (aldus Woonbron). Ik heb de
tussenrapportages, waaronder die van 10 januari 2008 niet opgevraagd,
evenmin als het CFV. Het WSW beschikt wel over deze rapportage. Ik zal
de betreffende rapportage opvragen en u vertrouwelijk doen toekomen.

*) Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het
Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal