[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2009D10509, datum: 2009-03-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Aanbiedingsbrief en toelichtende nota (2009D10504)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mauritius
inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, met Bijlage;
Port Louis, 13 maart 2008 (Trb. 2008, 103)

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

	Voor een effectief douaneoptreden en een betere bestrijding van
internationale fraude is het nodig te komen tot een versterkte
samenwerking tussen de douaneadministraties van Nederland en Mauritius.
Deze behoefte betreft zowel het toezicht op de naleving van de
douanewetgeving als het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van
inbreuken op die wetgeving. 

	Het op 13 maart 2008 te Port Louis tot stand gekomen Verdrag tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mauritius inzake wederzijdse
administratieve bijstand in douanezaken (Trb. 2008,103) (hierna: het
verdrag) beoogt een bilateraal kader te scheppen waarbinnen de nauwere
samenwerking gestalte kan krijgen en de grensoverschrijdende fraudes in
het handelsverkeer kunnen worden aangepakt. Daarnaast biedt het verdrag
de mogelijkheid om de internationale drugshandel effectiever te
bestrijden.

	Qua opzet en bewoording is het verdrag goeddeels gebaseerd op een in de
Werelddouane-organisatie (WDO) – de voormalige Internationale
Douaneraad (IDR) – ontwikkeld modelverdrag. Zoals het internationaal
gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen ter voorkoming van
dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tot uitgangspunt te nemen voor de
onderhandelingen, zo speelt dit WDO modelverdrag een soortgelijke rol
voor bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in
douanezaken.

Het verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de
douaneadministraties strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen
die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het ziet
alleen op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten en
bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te
verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

	In artikel 1 worden de elementaire begrippen nader gedefinieerd.
Vervolgens wordt in artikel 2 het toepassingsgebied van het verdrag
omschreven. De artikelen 3 tot en met 7 bepalen de reikwijdte van de
informatieverstrekking die op verzoek, eigener beweging dan wel
automatisch kan plaatsvinden. De artikelen 8 tot en met 12 geven
voorschriften betreffende andere bijstandsvormen, zoals technische
assistentie, het verlenen van bijstand bij de invordering of het houden
van toezicht op bij het goederenverkeer betrokken personen, zendingen,
opslagplaatsen en vervoermiddelen. De artikelen 13 tot en met 20 geven
enkele meer formele voorschriften met betrekking tot de vorm waarin en
de condities waaronder de bijstand wordt verleend. De artikelen 21 tot
en met 25 bevatten onder meer bepalingen betreffende de inwerkingtreding
en de toepassing van het verdrag.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid,
onder b, van de Wet op de Raad van State).2. Artikelsgewijze
toelichting

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

	Met “douaneadministratie” wordt voor Nederland de centrale
autoriteit aangeduid die beleidsmatig verantwoordelijk is voor een of
meer regelingen waarop de in het verdrag omschreven samenwerking
betrekking heeft. 

	Op grond van de huidige taakverdelingen zijn dat de volgende
ministeries: Buitenlandse Zaken; Economische Zaken; Financiën;
Justitie; Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap; Verkeer en Waterstaat; Volksgezondheid, Welzijn en Sport; en
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Deze ministeries
zijn uiteraard tevens verantwoordelijk voor de uitvoerende diensten die
namens hen aan de samenwerking in de zin van het verdrag deelnemen.
Naast de Douane en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst /
Economische Controledienst (van het ministerie van Financiën) zijn dit
bijvoorbeeld de Algemene Inspectiedienst (ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit) en de VROM-Inspectie (ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer). 

	Omwille van de duidelijkheid en efficiëntie zal aan Nederlandse kant
het Douane Informatie Centrum te Rotterdam (DIC) voor zowel de
verdragspartner als voor de bedoelde uitvoerende diensten als centraal
aanspreekpunt worden aangewezen. Het DIC zal in die hoedanigheid
Mauritiaanse en Nederlandse bijstandsverzoeken kunnen doorgeleiden naar
de bevoegde binnenlandse dan wel buitenlandse autoriteiten, dergelijke
bijstandsverzoeken in procedureel opzicht verder begeleiden en de
bevindingen van de aangezochte instantie doen toekomen aan de
Mauritiaanse of Nederlandse dienst die om de bijstand had verzocht. 

	Het voornemen is om vorenbedoelde aanwijzing van het DIC op te nemen in
een gezamenlijk besluit van het Ministerie van Financiën en de
douaneadministratie van Mauritius krachtens artikel 21 van het verdrag.
Die bepaling maakt het mogelijk om, ter vergemakkelijking van de
uitvoeringspraktijk, binnen het kader van het verdrag passende nadere
afspraken te maken.

	Het begrip “douanewetgeving” heeft, evenals het begrip
“douaneadministratie”, in het verdrag een ruimere betekenis dan die
welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het
verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term
“douanewetgeving” regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van
goederen, hoofdzakelijk betreffende:

douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van
de invoer;

belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en
landbouwrestituties;

anti-dumpingrechten;

verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het
grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële,
economische (landbouweconomische daaronder begrepen), culturele,
veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de
veiligheid van de internationale handelslogistieke keten, de openbare
orde, de volksgezondheid en het milieu. 

	Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van
persoonsgegevens opgenomen, welke is ontleend aan artikel 2, onderdeel
a, van het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag
tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde
verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7).

	De overige definities betreffen termen die in het onderhavige verdrag
regelmatig worden gebruikt en beogen redactionele complicaties in de
tekst van het verdrag te voorkomen.

Artikel 2 (Reikwijdte van het verdrag)

	Het artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand
wordt verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal
verband. Wat dit laatste betreft, moet voor Nederland met name worden
gedacht aan verplichtingen uit hoofde van de Europese regelgeving op dit
vlak. Hier kan in het bijzonder worden verwezen naar Verordening (EG)
nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse
bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de
samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de
juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG L 82).
Als gevolg van deze verordening zijn de lidstaten verplicht om onder
bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese
Commissie en andere lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is
van derde landen. 

	De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden in
overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van de
verdragsluitende partij die de administratieve bijstand verleent.
Uitdrukkelijk is vastgelegd dat het verdrag voorziet in het verlenen van
administratieve bijstand tussen de verdragsluitende partijen. Onder
administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden
verstaan dat de aangezochte douaneadministratie informatie verstrekt ten
behoeve van de verzoekende douaneadministratie. In de regel geschiedt
dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende
douaneadministratie bepaalde informatie nodig heeft om een onderzoek te
kunnen afronden. Deze informatie kan betrekking hebben op goederen,
voorafgaande transacties in de logistieke keten en op betrokken
(rechts)personen. Indien bijstand dient te worden verleend op grond van
een ander samenwerkingsverdrag tussen beide landen, geeft de aangezochte
administratie aan welke andere nationale autoriteiten zich daarmee
bezighouden. 

Artikel 3 (Informatie voor de toepassing en handhaving van de
douanewetgeving) 

	Ingevolge deze bepaling kan een douaneadministratie onder het verdrag
in beginsel aan de andere douaneadministratie informatie verstrekken
hetzij naar aanleiding van een verzoek van die andere administratie,
hetzij uit eigen beweging. Toegelaten doeleinden voor het verstrekken
van informatie zijn in beide situaties het bevorderen van een juiste
toepassing door de andere douaneadministratie van de voor haar relevante
douanewetgeving, het leveren van een bijdrage aan het voorkomen,
onderzoeken en bestrijden door de andere douaneadministratie van
inbreuken op die wetgeving, alsmede hulp aan de bedoelde administratie
bij het verzekeren van de veiligheid van de internationale logistieke
keten. 

	De te verstrekken informatie zal doorgaans zijn toegespitst op
individuele kwesties, maar kan ook van meer algemene aard zijn.
Voorbeelden van dit laatste zijn het leveren van informatie over de in
het eigen land van toepassing zijnde douanewetgeving en -procedures, het
geven van informatie over nieuwe controle- en handhavingstechnieken,
alsmede het verschaffen van gegevens omtrent gesignaleerde
fraudepatronen. Ook het aanleveren van gegevens aan de andere
douaneadministratie ten behoeve van door deze in eigen regie te
verrichten risicoanalyses behoort tot de geboden mogelijkheden tot
samenwerking in het kader van het verdrag.

Artikel 4 (Informatie met betrekking tot inbreuken op de
douanewetgeving)

	De bepaling behelst een concretisering van artikel 3 waar het betreft
informatieverstrekking over mogelijke inbreuken op de douanewetgeving
van de andere verdragsluitende partij. 

Artikel 5 (Informatie over de rechtmatigheid van de invoer of uitvoer
van goederen)

	Deze bepaling bevat eveneens een uitwerking van artikel 3, hier met
betrekking tot de situatie waarin geen zekerheid bestaat of goederen op
rechtmatige wijze werden in- of uitgevoerd. De vraag naar de
rechtmatigheid van de invoer is in het bijzonder van belang in die
gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer dan wel de eindbestemming,
een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo kan een verrekening van
belasting of een restitutie dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod
worden toegepast. Twijfel of goederen werkelijk naar het andere land
zijn uitgevoerd, kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie
van de andere verdragsluitende partij verklaart dat de goederen op
rechtmatige wijze in haar nationale grondgebied zijn ingevoerd en onder
welke douaneregeling zij daar eventueel zijn gebracht.

Artikel 6 (Automatische informatieverstrekking) 

	Ingevolge deze bepaling in verbinding met artikel 21 van het verdrag
kunnen de douaneadministraties afspreken dat, en onder welke
voorwaarden, zij elkaar informatie op automatische wijze zullen doen
toekomen. Het moet daarbij gaan om gegevens die ook ingevolge een van de
andere informatieartikelen van het verdrag, al dan niet op verzoek en
behoudens het automatisme bij het verstrekken ervan, zouden mogen worden
uitgewisseld.

Artikel 7 (Informatieverstrekking vooraf)

	Hoe eerder de douane over informatie betreffende een bepaalde
goederenzending uit het andere land beschikt, des te sneller kan zij
handelen als de goederen daadwerkelijk arriveren. Ingevolge artikel 7 in
verbinding met artikel 21 van het verdrag kunnen de douaneadministraties
daarom afspreken dat, en onder welke voorwaarden, zij elkaar gegevens
toesturen met betrekking tot goederenzendingen die bestemd zijn voor
(een ontvanger in) het andere land, maar die op het tijdstip waarop de
gegevens worden uitgewisseld nog onderweg zijn naar het andere land.

Artikel 8 (Technische bijstand)

	De in dit artikel voorziene technische bijstand maakt het voor de
Nederlandse douane mogelijk om een bijdrage te leveren aan de
inspanningen van Mauritius om zijn douanedienst efficiënter en
effectiever te laten opereren. De technische bijstand zal zich
voornamelijk kunnen richten op het opleiden van Mauritiaans
douanepersoneel en het verschaffen van kennis over technieken,
procedures en controlemethoden en -middelen op douanegebied.

Artikel 9 (Invordering van douanevorderingen) 

	Als sluitstuk van de wederzijdse administratieve bijstand wordt in dit
artikel de mogelijkheid van daadwerkelijke bijstand bij de
(dwang)invordering voorzien. Deze bijstandsvorm ziet, overeenkomstig de
definitie in artikel 1, onderdeel b, van het verdrag van het begrip
douanevordering, op de douanerechten en de daarmee verband houdende
verhogingen, bestuurlijke boeten, achterstallige betalingen, renten en
kosten. Gezien de ruime definitie in artikel 1, onderdeel c, van het
verdrag van het begrip douanerechten kan deze bijstand ook betrekking
hebben op een ingevolge de douanewetgeving van het verzoekende land
terug te betalen restitutie of exportsubsidie.

	Voor de daadwerkelijke bijstand bij invordering zullen ingevolge het
tweede lid van dit artikel op de voet van artikel 21 van het verdrag nog
nadere afspraken worden gemaakt. 

Artikel 10 (Toezicht en informatie)

	De bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien twijfels zijn
gerezen over de legitimiteit van goederenbewegingen naar het grondgebied
van de andere verdragsluitende partij, ten behoeve van de
douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij bijzonder
toezicht wordt gehouden op de bij die goederenbewegingen betrokken
goederen, opslagplaatsen, vervoermiddelen of personen.

Artikel 11 (Gecontroleerde aflevering) 

	Voorzover dat binnen hun respectieve nationale rechtsstelsels is
toegelaten, kunnen de douaneadministraties van de verdragsluitende
partijen afspraken maken over de gecontroleerde aflevering van goederen.
Indien andere nationale autoriteiten hierover beslissingen dienen te
nemen, in Nederland bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie, wordt met deze
autoriteiten samengewerkt dan wel wordt de zaak aan deze autoriteiten
overgedragen.

Artikel 12 (Deskundigen en getuigen)

	Op verzoek kan de aangezochte douaneadministratie functionarissen
machtigen om ter zake van de uitvoering van de douanewetgeving als
deskundige of getuige te verschijnen voor een rechtscollege van de
verzoekende verdragsluitende partij.

Artikel 13 (Toezending van verzoeken)

	Dit artikel regelt bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan en
bevat voorschriften met betrekking tot inhoud en vorm van het verzoek.

Artikel 14 (Vergaren van informatie) 

	Op basis van dit artikel stelt de aangezochte douaneadministratie een
onderzoek in, indien zij niet zelf beschikt over de gevraagde
informatie. Het onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse
douane, om tegemoet te komen aan een verzoek van de Mauritiaanse douane,
in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke en administratieve
bepalingen (conform het gestelde in artikel 2, tweede lid) bij een
bedrijf een administratieve controle (boekenonderzoek) verricht.

	Indien de aangezochte douaneadministratie tot het verrichten van het
onderzoek onbevoegd is, informeert zij de verzoekende
douaneadministratie overeenkomstig de bepaling van artikel 2, vierde
lid, welke nationale autoriteit daartoe wel bevoegd is. Daarnaast kan de
aangezochte douaneadministratie besluiten het verzoek door te zenden
naar die bevoegde autoriteit. 

Artikel 15 (Aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de
andere verdragsluitende partij) 

	Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van
douaneambtenaren op elkaars grondgebied en regelt de voorwaarden
waaronder van deze mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt. Vooral als
het gaat om onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens
in een bepaalde zaak zich bevindt in het andere land, bijvoorbeeld bij
dubbele facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van
goederen tussen Mauritius en Nederland, kan het onderzoek worden
versneld indien ambtenaren van de verzoekende douaneadministratie direct
informatie verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte
administratie, dan wel aanwezig zijn bij onderzoeken te verrichten door
ambtenaren van de aangezochte douaneadministratie.

Artikel 16 (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende
verdragsluitende partij op uitnodiging van de aangezochte administratie)


	Andersom kan het ook voor de aangezochte douaneadministratie nuttig
zijn als functionarissen van de verzoekende verdragsluitende partij
aanwezig zijn bij het te verrichten onderzoek. Per geval kunnen hieraan
nadere voorwaarden worden gesteld. 

Artikel 17 (Bepalingen ten aanzien van bezoekende functionarissen) 

	Zolang functionarissen uit hoofde van het verdrag aanwezig zijn op het
grondgebied van de andere verdragsluitende partij, dienen zij zich
steeds als zodanig te kunnen legitimeren. Gedurende hun verblijf
genieten zij de bescherming die toekomt aan douaneambtenaren van de
andere verdragsluitende partij voorzover althans de wettelijke en
administratieve bepalingen van laatstbedoelde partij voorzien in een
dergelijke uitbreiding ten gunste van de buitenlandse functionarissen.
Voorts zijn de functionarissen aansprakelijk voor de strafbare feiten
die zij tijdens hun verblijf eventueel zouden begaan.

Artikel 18 (Gebruik, vertrouwelijkheid en bescherming van informatie) 

	Aangezien de in het verdrag bedoelde informatie dikwijls van
vertrouwelijke aard is, moet voor misbruik daarvan worden gewaakt. Dit
artikel schrijft voor dat op grond van het verdrag verkregen informatie
zeer zorgvuldig moet worden behandeld.

	Het eerste lid legt vast dat de verkregen informatie door de bevoegde
douaneautoriteiten slechts voor de doeleinden van het verdrag mag worden
gebruikt.

	Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere
autoriteiten is ingevolge het tweede lid alleen toegestaan indien de
douaneadministratie die de informatie heeft verstrekt daartoe
uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven en indien een dergelijk ander
gebruik bovendien in overeenstemming is met het nationale recht van de
ontvangende verdragsluitende partij. Een beoogd gebruik in Mauritius
voor strafrechtelijke doeleinden van door de Nederlandse
douaneadministratie verstrekte informatie vereist op grond van dit
tweede lid daarom steeds (voorafgaande) instemming van het Nederlandse
Openbaar Ministerie of de Nederlandse rechter.

	Het derde lid schrijft voor dat in het land dat de informatie ontvangt,
minimaal hetzelfde niveau van geheimhouding en bescherming voor deze
informatie moet gelden als van toepassing is op soortgelijke informatie
krachtens het nationale recht. 

	Het vierde lid bepaalt dat het toezenden van persoonsgegevens onder het
verdrag in overeenstemming met de wetgeving van de desbetreffende
verdragsluitende partij geschiedt. Daarnaast zijn toezending van
persoonsgegevens door de ene verdragsluitende partij en opslag en
gebruik daarvan door de andere verdragsluitende partij onderworpen aan
de strikte voorwaarden die staan vermeld in de Bijlage die een
integrerend deel uitmaakt van het verdrag. 

Artikel 19 (Ontheffing)

	Het artikel bevat de gronden waarop kan worden afgezien van het
verlenen van bijstand of het verlenen van bijstand afhankelijk kan
worden gesteld van het nakomen van bepaalde voorwaarden of, in
voorkomend geval, kan worden uitgesteld. Nederland zal krachtens dit
artikel bijvoorbeeld geen bijstand verlenen als deze wordt gevraagd ten
behoeve van onderzoek in een zaak die hier te lande al onderwerp van een
strafvervolging heeft gevormd. Hetzelfde geldt bij een nog lopende
strafrechtelijke procedure. Informatie wordt niet verstrekt dan na
daartoe verkregen toestemming van de desbetreffende gerechtelijke
autoriteit. Deze autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te
voorkomen dat de gegevens in het verzoekende land worden gebruikt om een
strafvervolging voor hetzelfde feit tegen dezelfde verdachte te
beginnen.

Artikel 20 (Kosten)

	De douaneadministraties zien in beginsel af van alle vorderingen tot
terugbetaling van de door hen onder het verdrag gemaakte kosten.

Artikel 21 (Uitvoering van het verdrag)

	De douaneadministraties zullen ter regeling van de praktische aspecten
bij de uitvoering van het verdrag nadere afspraken maken. 

Artikel 23 (Geschillenregeling)

	Geschillen bij de uitvoering van het verdrag worden in onderling
overleg opgelost. Mocht het overleg in eerste instantie niet tot een
bevredigende uitkomst leiden, dan zal worden getracht het geschil langs
diplomatieke weg te regelen. 

3. Koninkrijkspositie

	Als gevolg van artikel 22, tweede lid, zal het verdrag, wat het
Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden. Na zijn
inwerkingtreding zal dit verdrag door middel van een notawisseling als
bedoeld in het derde lid van artikel 22, kunnen worden uitgebreid tot de
Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba. Ook een dergelijke
notawisseling zal een verdrag in de zin van de Grondwet vormen. 

	De Nederlandse Antillen hebben inmiddels te kennen gegeven dat zij
uitbreiding van het onderhavige verdrag tot hun land wenselijk achten.

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken, 

 

 

 PAGE   1 

 PAGE   8