[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2011D44110, datum: 2011-09-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Liberia inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, met Protocol; Monrovia, 27 mei 2010 (2011D44109)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Liberia
inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingzaken, met
Protocol; Monrovia, 27 mei 2010 (Trb. 2010, 206 en Trb. 2010, 234)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

Inleiding

De toenemende internationalisering van de economie heeft onder meer tot
gevolg dat steeds meer bestanddelen van het inkomen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland worden gegenereerd, ofwel naar het
buitenland (met name laag belastende jurisdicties) worden verplaatst. De
informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor het vaststellen van
de belastingschuld, dient steeds vaker uit het buitenland te komen.
Hoewel de belastingplichtige verplicht is deze gegevens te verstrekken,
is niet altijd te controleren of dit ook werkelijk correct gebeurt. Een
gebrek aan informatie over inkomensbestanddelen van Nederlandse
belastingplichtigen in het buitenland werkt belastingontwijking en
fraude in de hand. Daarom wordt het steeds meer van belang om hulp van
het buitenland te kunnen inroepen. Nederland is dan ook voorstander van
een zo ruim mogelijke internationale informatie-uitwisseling op het
gebied van belastingen.

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ‘Harmful Tax Competition, an emerging
global issue’ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. In juni 2000 heeft de OESO
het vervolgrapport ‘Towards a Global Tax co-operation’ vastgesteld.
In het kader van dit rapport hebben elf jurisdicties met een bijzonder
belastingregime (‘participating partners’) een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te beëindigen. Hierop werden deze jurisdicties
voortaan aangeduid als ‘committed jurisdictions’ (hierna:
‘gecommitteerde landen’). Tevens hebben de gecommitteerde landen in
die toezeggingen beloofd transparantie en effectieve
gegevensuitwisseling tot stand te brengen en daarmee hun bankgeheim te
doorbreken. Op 18 april 2002 heeft de OESO in samenwerking met deze elf
gecommitteerde landen de ‘Model Agreement on Exchange of Information
on Tax Matters’ voor de uitwisseling van gegevens, (hierna te noemen:
het ‘OESO-modeluitwisselingsverdrag’) openbaar gemaakt. Dit
modelverdrag vormt de (minimum) standaard voor effectieve
gegevensuitwisseling op verzoek. De OESO beoogt via deze
gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen en schadelijke
belastingconcurrentie te bestrijden. 

Nederland was namens de OESO-landen co-voorzitter van de
onderhandelingsgroep, die dit OESO-modeluitwisselingsverdrag opstelde.
Na de totstandkoming van dit modelverdrag hebben in het kader van het
OESO-traject naar een betere informatie-uitwisseling meer dan dertig
gecommitteerde landen dit model onderschreven. Deze gecommitteerde
landen waren echter van oordeel dat, voordat zogenaamde ‘Tax
Information Exchange Agreements’ (TIEA’s) daadwerkelijk tot stand
kunnen komen, de OESO dient te zorgen voor wereldwijd min of meer
‘gelijke concurrentievoorwaarden’ (‘level playing field’).
Zonder gelijke concurrentievoorwaarden is het risico groot dat de
financiële dienstverlening in landen die overgaan tot meer
transparantie en het verschaffen van informatie, wordt beĂŻnvloed en dat
klanten zullen willen uitwijken naar andere minder ‘bereidwillige’
landen. Bovendien hecht een laag belastend gecommitteerd land over het
algemeen minder belang aan uitwisseling van fiscale gegevens dan landen
met een hogere belastingdruk. De gegevensuitwisseling zal dan ook veelal
eenrichtingsverkeer zijn: Nederland zal dan ook meer informatieverzoeken
aan een laag belastend gecommitteerd land doen, dan andersom. De
gecommitteerde landen vroegen als compensatie voor dergelijke mogelijke
nadelen, om een aantal compenserende voordelen om de
concurrentievoorwaarden zo veel mogelijk gelijk te houden. Tegen deze
achtergrond is Nederland in onderhandeling getreden met een aantal
gecommitteerde landen. 

Door recente politieke ontwikkelingen is de discussie over gelijke
concurrentievoorwaarden ingrijpend veranderd. Naar aanleiding van de
bijeenkomsten van de G-20 van 15 en 16 november 2008 in Washington en
van 2 april 2009 in Londen is de discussie over transparantie en
informatie-uitwisseling in een stroomversnelling geraakt. De na de
laatstgenoemde bijeenkomst door de OESO gepubliceerde witte, grijze en
zwarte lijsten bevatten de landen die respectievelijk de OESO normen
naleven (wit), landen die gecommitteerd zijn maar nog niet aannemelijk
kunnen maken dat zij de normen naleven (grijs) en non-coöperatieve
landen (zwart). De op de zwarte lijst geplaatste landen zijn inmiddels
alle op de grijze lijst bijgeschreven na politieke verklaringen dat ook
zij zich committeren. Het criterium om van de grijze lijst af te komen
is op dit ogenblik of het betrokken land minstens twaalf overeenkomsten
heeft gesloten, houdende verplichting tot gegevensuitwisseling conform
de internationale norm. Het vaak op een beroep op het bankgeheim
gebaseerde verzet tegen ruimere gegevensuitwisseling is hiermee
doorbroken. Wereldwijd heeft dit geleid tot een snelle uitbreiding van
het aantal bilaterale onderhandelingen over TIEA’s of
belastingverdragen met een modern artikel 26 (over gegevensuitwisseling)
van het OESO-modelbelastingverdrag. 

De laatste aanpassing van dit artikel vond plaats bij de publicatie van
het OESO-modelbelastingverdrag 2005. EĂ©n van de voornaamste elementen
van dit moderne artikel 26 van het OESO-modelbelastingverdrag is dat het
de aangezochte staat geen ruimte biedt informatieverstrekking te
weigeren indien deze staat geen eigen (heffings)belang heeft
(‘domestic interest’) bij dergelijke informatie. Ook kan een
aangezochte staat niet weigeren informatie te verstrekken op grond van
een nationaal bankgeheim.

Nederland gaat mee in deze ontwikkelingen. Op grond van afspraken die in
OESO-verband zijn gemaakt, zijn enkele OESO-lidstaten, waaronder
Nederland, met jurisdicties in een bepaalde regio onderhandelingen
aangegaan met als doel het sluiten van TIEA’s tussen OESO-lidstaten en
gecommitteerde landen in de betrokken regio. Zo heeft Nederland
gefungeerd als coördinator van een multilaterale onderhandelingsronde
in het Zuid-Caribisch gebied. Het Verenigd Koninkrijk fungeerde als
coördinator voor het Noord-Caribisch gebied. Het OESO-secretariaat
fungeerde als coördinator voor de Stille Oceaan. Andere lidstaten
kunnen er voor kiezen zich hierbij aan te sluiten. 

Omdat het sluiten van dergelijke verdragen een wereldwijde trend is,
zullen de gecommitteerde landen in de toekomst minder reden hebben om
uitgebreide compenserende voordelen te vragen. In een wereld waarin
gegevensuitwisseling (op verzoek) de nieuwe norm is, zullen de
concurrentievoorwaarden door het sluiten van een TIEA immers niet
ingrijpend worden verstoord.

Verloop van de onderhandelingen met de Liberia

Liberia heeft lange tijd geen informatie uitgewisseld op het gebied van
belastingen. Mede naar aanleiding van de internationale politieke druk
die in het voorjaar van 2009 is ontstaan heeft de regering van Liberia
begin 2010 richting het secretariaat van de OESO aangegeven te willen
deelnemen in een multilaterale onderhandelingsronde. In nauwe afstemming
met de betrokken OESO-landen (waaronder Nederland) heeft het
OESO-secretariaat de onderhandelingen gevoerd. Het ligt voor de hand dat
het OESO-secretariaat weinig afwijkingen van het ‘eigen’
OESO-modeluitwisselingsverdrag heeft toegelaten. De enkele redactionele
wijziging die het Verdrag bevat ten opzichte van het OESO-model, heeft
geen materiële afwijking van dat modelverdrag tot doel.

Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate
wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet
worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van
belasting, alsmede de boven beschreven internationale context. Op
langere termijn zal het Verdrag naar verwachting positieve budgettaire
gevolgen hebben voor de Nederlandse schatkist, welke budgettaire
gevolgen op dit ogenblik overigens niet nader te kwantificeren zijn.
Gelet op het feit dat met name Nederland om informatie zal vragen, en
niet andersom, zijn aan het Verdrag in Nederland geen administratieve
lasten van betekenis verbonden.

Uitvoeringswetgeving

Voor tenuitvoerlegging van de bepalingen in het Verdrag inzake
informatie-uitwisseling is geen nadere uitvoeringswetgeving nodig. Die
informatieverstrekking wordt reeds geregeld in de Wet op de
internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB).
De WIB verwijst daartoe onder meer naar de Algemene wet inzake
rijksbelastingen (AWR), die regels stelt inzake de
informatieverplichting en geheimhouding. De WIB stelt voorts regels voor
informatievergaring, waaronder de rechtsbescherming van de burgers. 

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II.1 Verdrag

Het Verdrag is grotendeels gebaseerd op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. In de volgende onderdelen is een
toelichting opgenomen over de bilateraal overeengekomen bepalingen, voor
zover deze afwijken van de bepalingen in dit modelverdrag. Daar waar de
bepalingen niet substantieel afwijken van dit modelverdrag, is de
desbetreffende OESO-toelichting (‘commentary’) van overeenkomstige
toepassing en wordt daarnaar verwezen. Liberia heeft weinig redactionele
wijzigingen voorgesteld. Inhoudelijk is geen materiële afwijking van
het modelverdrag beoogd. 

Artikel 1 (Doel en reikwijdte van het Verdrag)

Artikel 1 omschrijft in de eerste zin het doel van het Verdrag, te weten
de wederzijdse bijstand door informatie-uitwisseling. Verder wordt
opgesomd om wat voor informatie het hier gaat. 

Artikel 3 (Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is)

In het OESO-modeluitwisselingsverdrag is aan partijen overgelaten welke
belastingen onder het Verdrag vallen. Op verzoek van de Liberia is een
brede, algemene omschrijving opgenomen van de belastingmiddelen waarop
het Verdrag ziet en vallen alle belastingen die op het moment van
ondertekening van het Verdrag worden geheven onder het toepassingsbereik
van het Verdrag. Dit Verdrag ziet op alle ten tijde van ondertekening
bestaande belastingmiddelen, inclusief de gelijkwaardige
belastingmiddelen die worden ingevoerd na de datum van ondertekening 
van dit Verdrag, indien de bevoegde autoriteiten dit overeenkomen.
Partijen kunnen overeenkomen dat de reikwijdte van de belastingen die
vallen onder dit Verdrag, wordt aangepast.

Partijen zullen elkaar op de hoogte stellen van substantiële
veranderingen in hun belastingstelsel.

Artikel 4 (Begripsomschrijvingen) 

In artikel 4 zijn diverse definities overeengekomen die inhoudelijk
overeenkomen met het OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Op verzoek van Nederland is een territoriumdefinitie opgenomen. Zoals
gebruikelijk in belastingverdragen, zal het Verdrag alleen voor
Nederland gelden. Op verzoek van Nederland is voorts in het eerste lid,
onderdeel b, nadrukkelijk bepaald dat het Verdrag alleen zal gelden voor
het in Europa gelegen deel van Nederland, inclusief de buiten het
grondgebied gelegen delen van de Noordzee waar Nederland overeenkomstig
het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen met
betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan en de daarboven
gelegen wateren (conform de door het Koninkrijk der Nederlanden
aangegane internationale verplichtingen). Deze formulering sluit buiten
Europa gelegen wateren uitdrukkelijk uit. Wat betreft Liberia geldt het
Verdrag voor het grondgebied van Liberia. en de erbij behorende
territoriale wateren.

Wat betreft het begrip ‘strafrechtelijke belastingzaken’
(gedefinieerd in het eerste lid, onderdeel p) sluiten beide partijen aan
bij de ruime uitleg in de toelichting op het
OESO-modeluitwisselingsverdrag. 

Artikel 5 (Uitwisseling van informatie op verzoek) 

In dit artikel wordt conform artikel 5 van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag vastgelegd dat de verzochte informatie
moet worden uitgewisseld ook als geen sprake is van een belang voor de
eigen nationale belastingheffing of geen sprake is van een feit dat
zowel volgens de wet van de bevraagde partij als volgens de wet van de
vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (‘dubbele
strafbaarheid’). Ook wordt een eventueel bankgeheim expliciet
doorbroken. De gecommitteerde landen hebben zich hierop expliciet moeten
vastleggen in hun OESO-toezegging. Nederland voldoet aan het gestelde in
artikel 5 door de bepaling van artikel 5, eerste lid, van de WIB, waarin
is vastgelegd dat op verzoek van een bevoegde autoriteit de gevraagde
inlichtingen dienen te worden verstrekt. Ook Liberia heeft de laatste
jaren de nationale wetgeving aangepast om te kunnen voldoen aan de
verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien.

Het vijfde en zesde lid zijn sterk gericht op de uitvoering van de
informatie-uitwisseling. Het gaat om de inrichting van verzoeken door de
verzoekende administratie op een zodanige manier dat gewaarborgd wordt
dat de bevraagde partij niet onnodig wordt lastig gevallen en tijdig kan
reageren. In het zesde lid is verder een verplichting voor de bevraagde
partij opgenomen om spoedig richting de verzoekende partij aan te geven
dat er onvolkomenheden in het verzoek zitten of dat er belemmeringen
zijn om aan het verzoek om informatie te voldoen.

Artikel 8 (Vertrouwelijkheid) 

De tekst van het corresponderende artikel in het
OESO-modeluitwisselingsverdrag (artikel 8) is goeddeels ontleend aan
artikel 22, vierde lid, van het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot
stand gekomen Ver-drag inzake wederzijdse administratieve bijstand in
fiscale aangelegenheden (‘WABB-verdrag’, Trb. 1991, 4). De bepaling
regelt  de geheimhouding en de ‘doelbinding’  (inhoudende dat de
gegevens niet verder mogen worden gebruikt dan het doel waarvoor ze
worden verstrekt). Op grond van de artikelen 25 en 26 van de Richtlijn
95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (PbEG L 281, blz. 31-50) kunnen gegevens worden uitgewisseld
met derde landen die een passend beschermingsniveau bieden. In artikel 1
(betreffende artikel 5) van het Protocol wordt een dergelijk passend
beschermingsniveau verzekerd. 

Artikel 9 (Kosten) 

Aangezien de informatieverstrekking voornamelijk eenrichtingsverkeer zal
zijn (van Liberia naar Nederland) zullen de bepalingen over de
vergoeding van kosten voor het verkrijgen van de informatie door de
wederzijdse bevoegde autoriteiten in onderling overleg nader worden
vastgesteld. Artikel 10 (Uitvoeringswetgeving) 

Beide partijen hebben, naar in de onderhandelingen kon worden
vastgesteld, reeds de voor de toepassing van het Verdrag noodzakelijke
nationale wetgeving voorhanden. De bepaling heeft echter toch zin indien
in de praktische toepassing mocht blijken dat er toch nog nadere
regelingen nodig zijn in de nationale wetgeving van Ă©Ă©n van beide
verdragsluitende partijen. Er rust dan een internationaalrechtelijke
verplichting op de verdragspartij om haar wetgeving aan te passen opdat
het Verdrag effectief kan worden toegepast.

Artikel 11 (Procedure voor onderling overleg) 

Dit artikel schept de mogelijkheid van een procedure voor onderling
overleg om eventuele problemen bij de tenuitvoerlegging of interpretatie
van het Verdrag op te lossen. In geval van een procedure voor onderling
overleg kan het commentaar bij het OESO-modeluitwisselingsverdrag als
interpretatiemiddel worden gebruikt.

Artikel 25 van het OESO-modelbelastingverdrag voorziet in zijn huidige
vorm in een bindende arbitrageprocedure. In navolging hiervan laat de
formulering in het vierde lid ruimte om eventueel te besluiten tot
bindende arbitrage als middel om onderlinge geschillen te beslechten. 

Artikel 12 (Inwerkingtreding) 

Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na
ontvangst van de laatste van de twee voor inwerkingtreding noodzakelijke
mededelingen dat aan de grondwettelijke of anderszins vereiste
formaliteiten is voldaan. 

Voor niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk
verzoeken om informatie te doen die betrekking hebben op
belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding
dan wel 1 januari 2011, als dat eerder is. Als een belastingtijdvak
ontbreekt, geldt dit voor alle belastingvorderingen die op of na de
eerste datum ontstaan.

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel p, is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 13 (Beëindiging) 

Partijen kunnen het Verdrag schriftelijk opzeggen. Het tweede lid
verzekert dat de Belastingdienst nog op zijn minst zes maanden na een
kennisgeving van opzegging van het Verdrag de tijd krijgt om verzoeken
te doen en in voorbereiding zijnde verzoeken af te ronden. Daarbij
blijven de verdragsluitende partijen ingevolge het derde lid gebonden
aan de vertrouwelijkheidsbeginselen die zijn vastgelegd in artikel 8.

II.2 Protocol

Artikel 1 (betreffende artikel 5)

In tegenstelling tot bij het Eiland Man, Jersey en Guernsey was geen
advies van de Europese Commissie voorhanden over het niveau van
gegevensbescherming op Liberia. Nederland heeft daarom voorgesteld een
aantal basisregels voor de behandeling van persoonsgegevens vast te
leggen zoals voortvloeiend uit de eerdergenoemde Richtlijn 95/46/EG.
Deze regels zijn vastgelegd in artikel 1 van het Protocol. Dezelfde
regeling is ook overeengekomen met ondermeer Bermuda, de Britse
Maagdeneilanden, Samoa en de Turks en Caicoseilanden. De regeling
waarborgt onder meer een inzagerecht (onderdeel e), dat betrokkenen de
gelegenheid geeft op verzoek inzage te krijgen in de gegevens die hen
betreffen en in hoe deze gegevens worden aangewend. Het gaat hierbij
niet om een kennisgevingprocedure. Verder is voorzien (onderdeel f) in
een aansprakelijkheidsregeling voor het geval waarin schade wordt
geleden door gegevensverstrekking, met in achtneming van het nationale
recht. Het doel van de tweede zin van dit onderdeel is het verlagen van
de drempel voor het aansprakelijk stellen van de aangezochte staat, mede
gezien de grote geografische afstand tussen de betrokkene(n) en de
verdragsluitende staat of staten. Dit doet evenwel niet af aan de
eventuele aansprakelijkheid van de andere betrokken overheid, zodat,
waar toepasselijk, een regresrecht kan worden geëffectueerd.

Artikel 2

Deze bepaling bevat de bereidheid van partijen om zo spoedig mogelijk
besprekingen te beginnen wanneer Nederland of Liberia verdragen met
derde landen sluiten waarin in andere vormen van gegevensuitwisseling
(spontane en/of automatische verstrekking) worden voorzien of wanneer
Nederland of Liberia de nationale wetgeving aanpassen om zulke andere
vormen van gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Dit geldt ook in de
situatie dat Nederland met een andere met Liberia vergelijkbare
mogendheid regelingen treft voor het verstrekken van informatie ter zake
van belastingen die in materieel opzicht minder belastend zijn dan de
bepalingen van het Verdrag. Een mogendheid vergelijkbaar met Liberia is
een mogendheid die weinig of geen belasting heft ter zake van
geografische mobiele activiteiten en waar geen substantiële
activiteiten plaatsvinden, sprake is van een gebrekkige transparantie of
sprake is van een gebrekkige effectieve informatie-uitwisseling en die
op grond van deze criteria door de OESO als Tax Haven dan wel financieel
centrum werd aangeduid.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor
het Europese deel van Nederland gelden. 

Na de staatkundige hervorming van het Koninkrijk per 10 oktober 2010
blijven  de ten behoeve van de Nederlandse Antillen afgesloten verdragen
(inclusief de TIEA’s) van rechtswege van toepassing op Bonaire, Sint
Eustatius en Saba (de zogenaamde ‘BES-eilanden’). Met Liberia
bestaat een dergelijke TIEA ten behoeve van de Nederlandse Antillen
niet. 

Desalniettemin zou Liberia een bijstandsverzoek met betrekking tot de
BES-eilanden aan Nederland kunnen doen op grond van de Belastingwet BES.
Artikel 8.124, tweede lid, van de Belastingwet BES voorziet in die
mogelijkheid, zonder dat artikel 8.134, eerste lid, onderdeel a, daaraan
in de weg staat. Artikel 8.124, tweede lid, beoogt het toepassingsbereik
van afdeling 2 “Internationale bijstandsverlening” van hoofdstuk
VIII, titel 9, van de Belastingwet BES uit te breiden tot situaties waar
Nederland wat betreft het Europese deel met een andere staat een
bijstandsregeling terzake is overeengekomen. Een dergelijke regeling,
hoewel het uitsluitend geldt voor het Europese deel, vormt in dat geval
de internationale rechtsbasis van de gegevensverstrekking. 

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 OESO, Harmful tax competition: an emerging global issue, Parijs: OESO
1998.

 OESO, Towards a Global Tax co-operation, Parijs: OESO 2000, beschikbaar
via http://www.oecd.org/dataoecd/9/61/2090192.pdf.

 OESO, Agreement on exchange of information on tax matters
(DAFFE/CFA(2002)24/FINAL), Parijs: OESO 2002, inclusief Commentaar,
beschikbaar via   HYPERLINK
"http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf .

 OESO-document DAFFE/CFA(2002)24/FINAL, paragraaf 4, onderdeel I
(‘Introduction’): “An adequate framework will be jointly
established by the OECD and the committed jurisdictions for this purpose
particularly since such a framework would help to achieve a level
playing field where no party is unfairly disadvantaged.”

 De G-20 is een groep van Ministers van Financiën en gouverneurs
(presidenten) van centrale banken van 19 economisch meest belangrijke
landen plus de Europese Unie.

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs: OESO 21 april 2009, beschikbaar via  
HYPERLINK "http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf" 
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/42356522.pdf . Op pagina 6 van dit
document wordt een rapport aangekondigd, waarin het Global Forum on
Taxation van de OESO de OESO-normen nader uiteenzet. Bovendien zal in
dat rapport per jurisdictie sterke- en zwakke punten op het gebied van
transparantie en informatievoorziening uiteen gezet worden. 

 OESO, Articles of the model convention with respect to taxes on income
and on capital, Parijs: OESO 2005, beschikbaar via
http://www.oecd.org/dataoecd/50/49/35363840.pdf.

 Die toelichting bevindt zich achter de tekst van het
OESO-modeluitwisselingsverdrag.

  PAGE  1