[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2011D44740, datum: 2011-09-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag Aruba, en de Regering van de Caymaneilanden zoals gemachtigd krachtens de volmacht van 1 september 2009 van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittanniƫ en Noord-Ierland inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (2011D44739)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en
de Regering van de Caymaneilanden zoals gemachtigd krachtens de volmacht
van 1 september 2009 van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittanniƫ
en Noord-Ierland inzake de uitwisseling van informatie betreffende
belastingen, met Protocol; Grand Cayman, 20 april 2010 (Trb. 2010, 177
en Trb. 2010, 212).

Toelichtende nota

ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport ā€œHarmful Tax Competition, an emerging
global issueā€ uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport van
juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale
praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In
het kader van dit rapport heeft Aruba, als Ć©Ć©n van de genoemde landen
met een bijzonder belastingregime, op 30 november 2000 een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te gaan beƫindigen en in het bijzonder om
transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met betrekking tot
belastingzaken tot stand te brengen. 

Op 18 april 2002 maakte de OESO het ā€˜Model Agreement on Exchange of
Information on Tax Mattersā€™ (hierna: OESO-modelverdrag) openbaar, dat
als basis diende voor het onderhavige Verdrag. De OESO beoogt via deze
wijze van gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen om belastingontwijking,
fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Aruba
ondersteunt dit gedachtegoed en streeft ernaar om zoveel mogelijk met
andere landen verdragen ter voorkoming van dubbele belasting met een
inlichtingenartikel conform de laatste versie van artikel 26 van het
OESO ā€œModel Tax Convention on Income and Capitalā€ (2005) te sluiten,
alsmede een breed netwerk van de zogenaamde Tax Information Exchange
Agreements (TIEAā€™s) naar het OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die
respectievelijk de OESO-standaard hebben ingevoerd (de ā€˜witte
lijstā€™), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO-standaard nog niet
substantieel hebben geĆÆmplementeerd (de ā€˜grijze lijstā€™) en landen
die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de ā€˜zwarte
lijstā€™). Onder de ā€˜grijze lijstā€™ was een dertigtal gecommitteerde
jurisdicties opgesomd, waaronder ook Aruba. Bij het verschijnen van deze
lijsten gold als criterium voor het substantieel implementeren van de
OESO-normen dat een land ten minste twaalf
informatie-uitwisselingverdragen (TIEAā€™s) of belastingverdragen
(DTAā€™s) met een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 van
het OESO-modelverdrag uit 2005 moest hebben afgesloten. De publicatie
van deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een exponentiƫle groei van
het aantal overeengekomen TIEAā€™s en een snelle toename van het aantal
(her)onderhandelingen van belastingverdragen. Aruba ging mee in deze
ontwikkelingen. Inmiddels staat Aruba op de ā€˜witte lijstā€™ van de
OESO.

Onderhandelingen met de Caymaneilanden

Het onderhavige Verdrag, met Protocol, is tot stand gekomen na
onderhandelingen tussen de fiscale autoriteiten van Aruba en de
Caymaneilanden.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II.A Verdrag

Voor het voorliggende Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag
van 2002 als basis gediend. De verdragstekst met de Caymaneilanden komt
in grote lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. Voor zover de
bepalingen van het Verdrag afwijken van de bepalingen in het
OESO-modelverdrag, worden deze verschillen hieronder toegelicht. Dit
geldt voor de artikelen 3, 5 en 12. Daar waar de bepalingen niet of niet
substantieel afwijken van het OESO-modelverdrag, is het daarmee
corresponderende OESO-commentaar van overeenkomstige toepassing en wordt
voor de toelichting ervan verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van het Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het
Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbaar relevante fiscale
gegevens ten behoeve van de vaststelling, heffing, controle en inning
van belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van
belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van
belastingzaken. De maatstaf van ā€voorzienbare relevantieā€ wordt
gehanteerd om te garanderen dat verzoeken niet worden afgewezen in
gevallen waarbij het belang van de informatie voor het onderzoek pas na
ontvangst van deze informatie kan worden vastgesteld. In het tweede lid
is bepaald dat het Verdrag alleen van toepassing zal zijn op Aruba en
niet op andere delen van het Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke
belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid wordt
bepaald dat het verdrag voor beide partijen van toepassing is op alle
belastingen die op de datum van ondertekening van kracht zijn. In het
tweede lid is bepaald dat belastingen die na de datum van ondertekening
van dit Verdrag worden ingevoerd en die gelijk zijn aan of in wezen
gelijksoortig zijn met en dienen ter aanvulling op of ter vervanging van
de bestaande belastingen, eveneens onder de reikwijdte van dit Verdrag
vallen. 

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In het eerste lid worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen
gedefinieerd. Zo bevatten de onderdelen b en c een omschrijving van het
grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is. In onderdeel d wordt
aangegeven wie in beide landen als de bevoegde autoriteit wordt
aangemerkt. Voor Aruba is dat de Minister belast met Financiƫn of zijn
bevoegde vertegenwoordiger. 

Artikel 5 Uitwisseling van inlichtingen op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale
inlichtingenuitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel
inhoudelijk niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het
desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige
wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Op basis van het eerste lid zijn de bevoegde autoriteiten van de
aangezochte partij verplicht om op verzoek informatie uit te wisselen
voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1. Hierdoor is er sprake van
een ruime uitwisseling van fiscale gegevens. Deze uitwisseling ziet niet
alleen op de verzekering van belastingheffing, maar ook op de
invordering, de opsporing en vervolging van fiscale vergrijpen. Op grond
van artikel 39 van de Algemene landsverordening belastingen zal de
belastingplichtige ten aanzien van wie een verzoek om inlichtingen is
gedaan van het besluit tot gegevensuitwisseling met de Caymaneilanden op
de hoogte worden gesteld. De belastingplichtige kan dan op grond van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) bezwaar maken tegen
de internationale uitwisseling van informatie en vervolgens door de
rechter laten toetsen of de uitwisseling rechtmatig is.

Het tweede lid geeft de inspanningsverplichting van de verdragssluitende
partijen weer, welke inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie
niet voldoende is om aan het verzoek om informatie te voldoen, de
verplichting bestaat om door middel van alle relevante methoden van
informatievergaring te pogen de gevraagde informatie te verschaffen. De
verplichting hiertoe geldt ook in situaties waarin er geen sprake is van
een feit dat zowel volgens de wet van de aangezochte partij als volgens
de wet van de vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (de
zogenoemde ā€œdouble incriminalityā€) of indien de aangezochte partij
de informatie zelf niet nodig heeft voor de eigen nationale
belastingheffing, maar het verzoek om informatie uitsluitend het belang
van de verdragspartner zou dienen. Het zogeheten ā€œdomestic tax
interestā€-beginsel kan derhalve geen grond zijn voor de aangezochte
partij om informatieverstrekking te weigeren. 

Het derde lid bevat de mogelijkheid voor de verzoekende partij om, met
het oog op bewijsvoeringvereisten, de uit te wisselen informatie in een
bepaalde vorm (zoals een gewaarmerkt afschrift van een origineel stuk),
die valt binnen de mogelijkheden van de wet- en regelgeving van de
aangezochte partij, aan te vragen. Indien de gevraagde vorm niet is
toegestaan onder de nationale wetten van de aangezochte partij, kan deze
laatste weigeren de informatie in genoemde vorm te verschaffen. Dit
ontheft de aangezochte partij echter niet van zijn verplichting de
informatie, zij het in een andere vorm, te verschaffen. 

Krachtens het vierde lid hebben partijen de plicht ervoor zorg te dragen
dat de bevoegde autoriteiten bevoegd zijn informatie te ontvangen en uit
te wisselen betreffende financiƫle instellingen, gevolmachtigden,
zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende
eigendomsrechten met betrekking tot rechtspersonen.

Het vijfde lid bevat de plicht van de verzoekende partij om bij het
indienen van het verzoek bepaalde gegevens te overhandigen om de
ā€œvoorzienbare relevantieā€ aan te tonen.  

In afwijking van het OESO-modelverdrag, bepaalt het zesde lid in
algemene termen dat de aangezochte partij de verzochte informatie zo
spoedig mogelijk doet toekomen aan de verzoekende partij. 

Artikel 7 Mogelijkheid een verzoek af te wijzen

Dit artikel bevat een aantal beperkingen op de verplichting tot het
vergaren en uitwisselen van informatie. Hoewel de formulering enigszins
afwijkt van het corresponderende artikel in het OESO-modelverdrag, komt
de inhoud daarmee nagenoeg volledig overeen. Zo is de afwijzingsgrond
inzake informatie die onder het beroepsgeheim van een raadsman valt in

afwijking van artikel 7, derde lid, OESO-modelverdrag niet opgenomen in
een afzonderlijk artikellid, maar is deze geĆÆntegreerd in artikel 7,
tweede lid. Dit betekent dat geen informatie hoeft te worden verstrekt
als de informatie valt onder een wettelijk verschoningsrecht. In dit
verband wordt eveneens verwezen naar artikel 51, tweede lid, van de
Algemene landsverordening belastingen op basis waarvan enkele
beroepsgroepen zich kunnen beroepen op hun geheimhoudingsplicht.

Artikel 11 Procedure voor onderling overleg

Dit artikel schept de mogelijkheid een procedure voor onderling overleg
overeen te komen om eventuele problemen op te lossen die zich bij de
implementatie of interpretatie van dit Verdrag kunnen voordoen. In het
tweede lid wordt de basis gelegd voor het in onderling overleg
overeenkomen van uitvoeringsregelingen.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Voor de toepassing van het Verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen
strafrechtelijke belastingzaken en overige belastingzaken. Voor
niet-strafrechtelijke belastingzaken is het alleen mogelijk verzoeken om
informatie te doen die betrekking hebben op belastingtijdvakken die

beginnen op of na de datum van inwerkingtreding. Voor strafrechtelijke
belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4, eerste lid, onderdeel p,
is het belastingtijdvak niet van belang. Dit betekent dat informatie kan
worden ingewonnen zowel voor belastingtijdvakken die liggen voor de
datum van inwerkingtreding van het Verdrag, als voor belastingtijdvakken
die beginnen op of na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag.
Deze zaken moeten wel zien op belastingtijdvakken die beginnen op of na
1 januari 2004.

Artikel 13 Beƫindiging

Dit artikel regelt de beƫindiging van het Verdrag, waarbij het van
belang is dat in het tweede lid wordt bepaald dat de
geheimhoudingsplicht (artikel 8) blijft bestaan ten aanzien van alle
informatie die is verkregen in het kader van de toepassing van het
Verdrag.

II.B  Protocol

Artikel I (betreffende artikel 5, vijfde lid, onderdeel g)

In artikel 5, vijfde lid, onderdeel g, is vastgelegd dat de bevoegde
autoriteit van de verzoekende partij alleen een verzoek om
informatie-uitwisseling zal doen in het geval het niet mogelijk is deze
informatie op een andere manier in eigen land te verkrijgen, dan wel
wanneer hierdoor een onevenredige moeilijkheid zou ontstaan voor de
verzoekende partij (het ā€uitputtingsbeginselā€). Doel van het
uitputtingsbeginsel is uiteraard niet het beperken van
gegevensuitwisseling, maar wel het vermijden dat de ene
belastingadministratie onnodig verzoeken doet en dus extra werk schept
voor de andere belastingadministratie. In deze bepaling wordt op verzoek
van de Caymaneilanden vastgelegd dat onder het gebruik van alle in eigen
land voorhanden middelen mede wordt begrepen het gebruik van verdragen
met derde landen als de gevraagde informatie zich in die derde landen
bevindt.

Artikel II (betreffende artikel 5)

Dit artikel geeft regels met betrekking tot de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. De regeling waarborgt
onder meer een inzagerecht (onder onderdeel e), dat betrokkenen de
gelegenheid geeft op verzoek inzage te krijgen in de gegevens die hen
betreffen en in hoe deze gegevens worden aangewend. Het gaat hierbij
niet om een kennisgevingprocedure. Ook is voorzien in een
aansprakelijkheidsregeling (onder onderdeel f) voor het geval waarin
schade wordt geleden door gegevensverstrekking, met in achtneming van
het nationale recht. Het doel van deze regeling is het verlagen van een
drempel om in zulke gevallen toekomende rechten in te roepen, mede
gezien de grote geografische afstand tussen de betrokkene(n) en de
verdragsluitende staat of staten. Dit doet evenwel niet af aan de
eventuele aansprakelijkheid van de andere betrokken overheid, zodat,
waar toepasselijk, een regresrecht kan worden geƫffectueerd.

Artikel III (betreffende artikel 11)

Op verzoek van de Caymaneilanden is ten aanzien van artikel 11
vastgelegd dat een verdragsluitende partij onverwijld een procedure voor
onderling overleg kan starten, wanneer de partij de indruk heeft dat de
andere partij nadelige of beperkende maatregelen, zoals gedefinieerd in
onderdelen a, b en c, toepast op inwoners of onderdanen van de
eerstgenoemde partij.

Artikel IV (betreffende herziening van het Verdrag)

Deze bepaling bevat de bereidheid van beide partijen om zo spoedig
mogelijk besprekingen te beginnen wanneer Aruba (onderdeel a, onder i)
of de Caymaneilanden (onderdeel a, onder ii) verdragen met derde landen
sluiten waarin andere vormen van gegevensuitwisseling (spontane en/of
automatische verstrekking) worden voorzien of wanneer de Caymaneilanden
(onderdeel a, onder iii) de nationale wetgeving aanpast om zulke andere
vormen van gegevensuitwisseling mogelijk te maken. Onderdeel b voorziet
daarnaast in de mogelijkheid voor de Caymaneilanden om in overleg te
treden met Aruba als blijkt dat Aruba een verdrag tot
gegevensuitwisseling op fiscaal gebied heeft afgesloten dat in materieel
opzicht minder belastende bepalingen bevat dan het onderhavige Verdrag.

III. KONINKRIJKSPOSITIE 

Het Verdrag, met Protocol, zal, voor wat betreft het Koninkrijk der
Nederlanden, alleen gelden voor Aruba.

DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

 OESO, ā€œTowards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and
Eliminating Harmful Tax Practicesā€, juni 2000

 Voor de tekst van dit model, inclusief de toelichting, zie:
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf

 Het model van het zogenaamde Double Taxation Agreement (DTA); zie
hiervoor:
http://www.oecd.org/document/53/0,3343,en_2649_33767_33614197_1_1_1_1,00
.html

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECDā€™s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs 28 september 2009, beschikbaar via.
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/43757434.pdf.

		

 PAGE   4 

 PAGE   4 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend
luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van
State).