[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsreactie op het Masterplan Bèta en Technologie: "Naar 4 op de 10; meer technologietalent voor Nederland’

Bijlage

Nummer: 2012D16890, datum: 2012-04-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Aanpak arbeidsmarkttekorten techniek en Kabinetsreactie op het Masterplan Bèta en Technologie: ‘Naar 4 op de 10; meer technologietalent voor Nederland’ (2012D16889)

Preview document (🔗 origineel)


Kabinetsreactie op het Masterplan Bèta en Technologie:

‘Naar 4 op de 10; meer technologietalent voor Nederland’

Op 13 februari 2012 heeft de minister van Economische Zaken, Landbouw en
Innovatie namens het kabinet het Masterplan ‘Naar 4 op de 10’ in
ontvangst genomen uit handen van de topsectoren. In dit Masterplan
hebben de topsectoren de activiteiten benoemd die zij samen met
onderwijsinstellingen en overheid willen oppakken om te zorgen voor een
aanbod van bèta’s en technici dat kwantitatief en kwalitatief van
voldoende niveau is. Het Masterplan is opgebouwd langs vier speerpunten:

Grotere instroom van bèta- en technologiegediplomeerden in de
topsectoren;

Continue afstemming onderwijs-arbeidsmarkt;

Binden, boeien en ontwikkelen van bèta en technische mensen;

Vergroting van het internationale perspectief op de arbeidsmarkt.

In het navolgende reageert het kabinet op de voorstellen uit het
Masterplan. Per cluster van voorstellen is aangegeven welke maatregelen
het kabinet neemt om de knelpunten in de techniek terug te dringen en de
juiste randvoorwaarden te creëren voor samenwerking tussen
onderwijsinstellingen en bedrijfsleven. Omwille van de leesbaarheid is
de indeling van het Masterplan in de vier speerpunten aangehouden en
zijn maatregelen die in de hoofdbrief al afdoende zijn beschreven hier
niet herhaald.

Speerpunt 1 - Grotere instroom van bèta- en technologiegediplomeerden
in de topsectoren

Met het Masterplan roepen de topsectoren op meer jongeren in het
onderwijs te interesseren voor (een loopbaan in) bèta en techniek. Dit
door al in het primair onderwijs een basis te leggen en aandacht voor
techniek voort te zetten in het voortgezet onderwijs en
beroepsonderwijs. Aansprekende onderwijsvormen die dicht bij de
belevingswereld van jongeren staan, in samenwerking met het
bedrijfsleven, verzorgd door vakbekwame docenten, worden in het
Masterplan als middelen genoemd om dit doel te bereiken. Ook doelgroepen
die op de huidige arbeidsmarkt ondervertegenwoordigd zijn in technische
sectoren, zoals meisjes en jongeren van allochtone herkomst, moeten
hierbij bereikt worden. De inzet van boegbeelden van allochtone afkomst
kan laatstgenoemde groep enthousiasmeren en zorgen voor een reëel beeld
van werken in een technische sector. Ten slotte geven de topsectoren aan
dat gediplomeerde technici vaker daadwerkelijk moeten kiezen voor een
loopbaan in de techniek. Velen kiezen nu nog voor een andere sector. Het
bedrijfsleven wil de doorstroming naar de technische sector stimuleren
door het aanbieden van beurzen door bedrijven, een grotere betrokkenheid
van bedrijven in onderwijsinstellingen en door het aantal goede
stageplaatsen aan zowel scholieren als docenten te vergroten.

Het kabinet deelt deze aanbevelingen van de topsectoren. Terecht wordt
ook aangegeven dat het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen met veel
van de aanbevelingen op dit thema zelf aan de slag kunnen. Het Rijk
ondersteunt dit met de hieronder beschreven maatregelen.

Primair en voortgezet onderwijs

In de hoofdbrief waartoe deze bijlage behoort, is al aangegeven welke
maatregelen het kabinet neemt om de aandacht voor techniek in het
primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) te vergroten.

(Voorbereidend) beroepsonderwijs

Een belangrijk doel van het actieplan mbo ‘Focus op vakmanschap
2011-2015’ is dat meer jongeren voor het middelbaar beroepsonderwijs
zullen kiezen. De inhoud van het onderwijs wordt herijkt door een
herziening van de kwalificatiestructuur en de beroepsgerichte
examenprogramma’s in het vmbo. Slimme bundeling van kwalificaties -
zeker ook in de techniek - moet leiden tot doelmatigere opleidingen van
een hogere kwaliteit die inspelen op de behoefte van het bedrijfsleven.
De nieuw opgerichte stichting Samenwerking Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven, waarin werkgevers- en werknemersorganisaties en het
onderwijsveld samenwerken, heeft een advies uitgebracht over het
inkorten van opleidingen op mbo niveau 4 en welke (technische)
opleidingen hiervan uitgezonderd moeten worden. Daarnaast wordt advies
uitgebracht over de opzet van nieuwe kwalificaties. De herziening moet 1
februari 2013 afgerond worden, met het oog op invoering vanaf het
schooljaar 2013-2014.

Het kabinet wil de belangstelling voor technische opleidingen in het
(v)mbo vergroten. Naast het promoten van de technische opleidingen wil
het kabinet het onderwijs voor jongeren structureel aantrekkelijker
maken én een betere aansluiting realiseren op ontwikkelingen in het
bedrijfsleven. De vernieuwing van het onderwijs zal resulteren in een
vakmanschapsroute voor mbo niveau 2 en 3 en een technologieroute voor
niveau 4. In de hoofdbrief zijn deze al beschreven. Voor zowel de
vakmanschapsroute als de technologieroute is een nauwe samenwerking
tussen het vmbo en mbo van groot belang.

Eén landelijke, standaard aanpak om techniekonderwijs te bevorderen zal
niet slagen. Maatwerk per regio en per sector in de ondersteuning is
nodig. Sinds 20 maart kunnen samenwerkingsverbanden van vo- en
mbo-scholen hun initiatieven kenbaar maken bij het Platform Bèta
Techniek. Het Platform Bèta Techniek kan de samenwerkingsbanden
vervolgens ondersteunen bij het vormgeven van de samenwerking met het
bedrijfsleven en sterkere profilering van het technisch
beroepsonderwijs. De minister van OCW draagt hieraan in 2012 eenmalig
€ 6 miljoen extra bij.

Hoger onderwijs

Om de in- en uitstroom van studenten te verhogen en het rendement in
bèta en technische opleidingen te verbeteren zijn in het hoger
onderwijs de volgende initiatieven ontplooid:

Sectorplan natuur- en scheikunde:

Het Sectorplan heeft als doel het universitair onderwijs en onderzoek in
natuur- en scheikunde te versterken, vanwege het belang van deze
gebieden voor het bedrijfsleven en als fundamentele basiswetenschappen.
De versterking vindt plaats door landelijke afstemming over
focusgebieden in onderzoek, verhoging van de instroom in bachelor- en
masteropleidingen (500 extra in 7 jaar), meer aanwezigheid van de
universiteiten op het VWO, en uitwisseling van 'best practices' op het
gebied van onderwijs. Om deze doelen te bereiken wordt jaarlijks een
bedrag van € 20 miljoen beschikbaar gesteld;

Sectorplan Technologie 2011-2015:

De 3TU.Federatie (TU Delft, TU Eindhoven en Universiteit Twente) heeft
op verzoek van OCW een Sectorplan Technologie 2011- 2015 opgesteld. In
de eerste drie jaren zet dit plan in op versterking van het
techniekonderwijs. Het Kabinet heeft daarvoor € 33 miljoen ingezet.
Zie tevens de hoofdbrief;

Sectorplan Hoger Agrarisch Onderwijs 2011-2015:

Het Sectorplan Hoger Agrarisch Onderwijs (HAO) wordt uitgevoerd door het
gezamenlijke HAO op verzoek van EL&I. Doel van het Sectorplan is om in
gezamenlijkheid invulling te geven aan ondermeer profilering en
aansluiting groen hoger onderwijs op de arbeidsmarkt en is voornamelijk
gericht op de topsectoren Agro & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen
in de volle breedte. Groene techniek is hier een onderdeel van;

Sectorplan Techniek:

In het hbo zal een sectorplan techniek worden ontwikkeld in samenwerking
tussen hogescholen en het georganiseerde bedrijfsleven. Het rapport van
de sectorale verkenningscommissie (Van Pernis) en het Masterplan Bèta
en Technologie dienen als basis voor dit nog op te stellen sectorplan.
Dit moet leiden tot een grotere instroom van beter gekwalificeerde
studenten in bèta en technische opleidingen door een flexibeler aanbod
van technische opleidingen.

 Het bedrijfsleven zal nauw worden betrokken bij de uitvoering van de
diverse sectorplannen.

Professionalisering van docenten (toekomstig en zittend)

Omwille van een effectieve aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt
moeten opleidingen worden verzorgd vanuit actuele kennis van de
beroepspraktijk, gekoppeld aan actuele pedagogisch didactische
inzichten. Dat vergt een scherp samenspel tussen de professionals binnen
de onderwijsteams. De samenstelling van de teams moet een evenwichtige
balans kennen van bekwaamheden van docenten, instructeurs, leermeesters,
gastdocenten, onderwijsassistenten en wie er maar allemaal nog meer
vruchtbaar en professioneel betrokken kunnen zijn bij de dagelijkse
interactie met de leerling. Kortom, goed doordachte en bekwame invulling
van de professionele ruimte die het bevoegd gezag biedt, adequate
duiding van verantwoordelijkheden en afhankelijkheden en elkaar daar
onderling ook daadwerkelijk op aan durven spreken, en
verantwoordelijkheid nemen. En ook hier in een evenwichtige balans
tussen rechten en plichten voor zowel scholier als leraar.

In de actuele onderwijspraktijk wordt op veel plaatsen al langs deze
lijnen gewerkt: integrale aanpak vanuit een goede aansluiting van het
onderwijs op de arbeidsmarkt met inzet van bekwaam personeel vanuit
beide partijen. De bestaande wettelijke regelingen maken veel mogelijk.
Op 19 april 2011 heeft de Onderwijsraad het advies ‘Goed opgeleide
leraren voor het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs’
uitgebracht. In zijn beleidsreactie daarop (d.d. 15 juni 2011) heeft de
staatssecretaris van OCW een aantal maatregelen aangekondigd die goed
aansluiten bij de aanbevelingen in het Masterplan. Zo wordt er nu
gewerkt aan heldere uitstroomprofielen voor alle lerarenopleidingen,
waaronder beroepspraktijkvorming gericht op lesgeven in het (v)mbo.
Bekwame leraren voor afzonderlijke vakken, zoals elektrotechniek,
werktuigbouwkunde en bouwtechniek, moeten voldoende vakkennis in huis
hebben. Daar is in het vmbo en het mbo behoefte aan. Lerarenopleidingen
moeten hierin voorzien. Daartoe wordt eveneens gewerkt aan het
versterken van zij-instroomtrajecten voor vakmensen die een bevoegdheid
voor het onderwijs willen behalen. Het kabinet staat ook positief
tegenover het invoeren van een educatieve minor in de
bacheloropleidingen van het hbo. Inmiddels is een tweetal experimenten
in de sector Techniek van start gegaan.

Samen werken aan een grotere instroom

Kortom: in alle onderwijssectoren staan bevordering van techniek in het
onderwijs en professionalisering van docenten hoog op de agenda. Het
kabinet nodigt het bedrijfsleven uit om hun activiteiten, via
samenwerking met onderwijsinstellingen, te koppelen aan bovenstaande
maatregelen. Dit om elkaar te versterken en om versnippering van
initiatieven te voorkomen. Daarnaast zal voor de promotie van technisch
onderwijs het bedrijfsleven een voortrekkersrol moeten nemen, zoals al
gebeurt via JetNet en Techniektalent.nu, een samenwerkingsverband van
bedrijfsleven, opleidingsfondsen, koepelorganisaties en scholen. De
activiteiten van Techniektalent.nu zijn verdeeld in de volgende
programmalijnen:

Talentbehoud Techniek (o.a. project Binden & Boeien);

Beeldvorming Techniek (o.a. projecten techniekwedstrijden, ambassadeurs
voor de techniek, beroepsbeelden hbo);

Samenwerking Bedrijfsleven en Onderwijs (o.a. projecten Primair
Onderwijs en Technet).

Bijzondere aandacht is nodig voor het doorbreken van traditionele denk-
en rolpatronen en voor de inzet van inspirerende rolmodellen uit het
bedrijfsleven zelf om nieuwe doelgroepen aan te spreken. Via het
programma Kijk op Keuzegedrag is er bovendien in de periode 2012–2014
in het po en (v)mbo blijvende aandacht voor het specifiek stimuleren van
meisjes in een technische studierichting. In het po door speciale lessen
te laten geven door een vrouwelijke beroepsbeoefenaar uit de techniek,
en door docententraining. In het (v)mbo lopen meisjes mee in technische
bedrijven en vinden ‘speeddates’ plaats met vrouwelijke rolmodellen.

Na afronding van hun opleiding moeten gediplomeerden daadwerkelijk
kiezen voor een baan in de techniek. Om aantrekkelijk te zijn voor
gediplomeerden, moeten bedrijven zorgen voor voldoende ruimte voor het
ontwikkelen van talent, het werken aan een bewuste loopbaan en voor het
combineren van arbeid- en zorgtaken.

Speerpunt 2 - Continue afstemming onderwijs-arbeidsmarkt

Het Masterplan wijst op het belang van een goede, kwantitatieve
aansluiting tussen het aanbod aan technische opleidingen en de vraag
vanuit de topsectoren. Om voor voldoende technische beroepsopleidingen
te zorgen, pleiten de topsectoren onder meer voor:

Hogere bekostiging van opleidingen naarmate er meer vraag naar is vanuit
de arbeidsmarkt (in casu techniek);

Versterking van publiek-private-samenwerking tussen
onderwijsinstellingen en bedrijfsleven in Centra voor Innovatief
Vakmanschap (mbo) en Centers of Expertise (ho);

Een heldere profilering van het aanbod aan opleidingen per
onderwijsinstelling om versnippering tegen te gaan;

Sociaal leenstelsel in de masterfase in relatie tot bètatechnische
(2-jarige) masters.

Vergroting arbeidsmarktrelevantie opleidingen

Het kabinet is met de topsectoren van mening dat het cruciaal is dat
onderwijsinstellingen opleidingen aanbieden waar de (regionale)
arbeidsmarkt om vraagt. Ook geven jongeren zelf aan dat het imago en de
maatschappelijke relevantie voor hen een belangrijk argument is om te
kiezen voor een bepaalde sector. Opleidingen anders bekostigen op basis
van de actuele vraag vanuit de arbeidsmarkt ziet het kabinet echter niet
a priori als het juiste middel om het aanbod aan publiek bekostigde
opleidingen te reguleren. De belangrijkste reden hiervoor is het risico
op een ‘varkenscyclus’, waarbij het aanbod aan publiek bekostigd
onderwijs steeds achter de marktontwikkelingen aanholt. Vooral de sector
techniek is gevoelig voor conjuncturele ontwikkelingen. De
concretisering van ideeën over het betrekken van de
arbeidsmarktrelevantie in de bekostigingssystematiek vergt een
zorgvuldige verkenning. Voor het hoger onderwijs starten OCW en EL&I dit
jaar daarom, zoals aangekondigd in de Strategische Agenda Hoger
Onderwijs en Onderzoek, een haalbaarheidsonderzoek.

Om de arbeidsmarktrelevantie van het onderwijs te vergroten zijn voor
zowel het mbo als het ho al diverse maatregelen genoemd in de
hoofdbrief.

Versterking samenwerking bedrijfsleven en onderwijsinstellingen

Het kabinet wil de samenwerking tussen bedrijfsleven en onderwijs
stimuleren door, naast de maatregelen die in de hoofdbrief zijn
beschreven, in te zetten op versterking van zij-instroomtrajecten voor
vakmensen die een bevoegdheid voor het onderwijs willen behalen. Ook
bekijkt het kabinet de mogelijkheden van een educatieve minor in het
hbo. Inmiddels is een tweetal experimenten in de sector Techniek van
start gegaan.

Voor ICT vaardigheden is het publiekprivate programma ‘Digitale
Vaardigheden voor de Beroepsbevolking’ gestart om de digitale
vaardigheden en ICT kennis in het beroepsvormend onderwijs te
verbeteren. Voor 2012 is er een budget van € 2 miljoen beschikbaar.

Profilering onderwijsinstellingen

De overheid geeft profilering van het aanbod aan mbo- en hbo-opleidingen
en publiek-private-samenwerking onder andere vorm door bij te dragen aan
de eerder genoemde Centra voor Innovatief Vakmanschap in het mbo en de
Centers of Expertise in het hbo. In het Hoofdlijnenakkoord dat de
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft afgesloten
met de HBO-raad is afgesproken dat ten minste de helft van het
selectieve budget voor profilering en zwaartepuntvorming in het hbo
wordt ingezet voor versterking van het praktijkgericht onderzoek met
publiek-private-samenwerking in combinatie met een hoogwaardig
onderwijsaanbod. De aanpak van publiek-private-samenwerking zoals bij de
Centers of Expertise past daarbinnen. Voorstellen voor Centers moeten
aansluiten bij het profiel dat de instelling kiest. Het kabinet maakt
het mogelijk dat in ieder geval in elke topsector een Center of
Expertise in samenwerking met het bedrijfsleven tot stand kan komen.

Uitgangspunt bij het topsectorenbeleid is een veel intensievere
publiek-private-samenwerking op het gebied van de samenhangende domeinen
kennis, innovatie en onderwijs. De inzet is dan ook dat er onder regie
van de topteams maximale verbinding gaat ontstaan tussen de Topconsortia
voor Kennis en Innovatie en de centra en centers.Speerpunt 3 - Binden,
boeien en ontwikkelen van bèta en technische mensen

De toekomstige tekorten in de techniek kunnen niet alleen worden
opgelost door de instroom van nieuwe werknemers te bevorderen. Als we
kijken naar de leeftijdsopbouw van de bevolking dan zien we dat het
aandeel 20-65 jarigen (potentiële beroepsbevolking) tot aan 2040 met
8,5 procentpunt daalt naar 52,6% en het aandeel 65 jaar en ouder met
10,7 procentpunt stijgt naar 25,7%. Het is dus van groot belang dat
mensen langer blijven doorwerken, dat werknemers voor de technische
sector behouden blijven en dat nieuwe werknemers via zij-instroom worden
aangetrokken. Sleutelbegrippen daarbij zijn goed werkgeverschap,
investeren in personeel en sociale innovatie, en duurzame inzetbaarheid
van medewerkers in alle leeftijden en loopbaanfasen.

Employability en goed werkgeverschap

De topsectoren benoemen op dit thema een aantal concrete door het
bedrijfsleven uit te voeren actiepunten en maatregelen. Zij zetten onder
andere in op het faciliteren van duurzame inzetbaarheid, het bieden van
aantrekkelijke carrièremogelijkheden voor oudere werknemers, het
creëren van flexpools binnen of tussen bedrijven en het invoeren van
flexibele arbeidsvoorwaarden.Het kabinet meent dat deze maatregelen
wezenlijk bij kunnen dragen aan de beschikbaarheid van voldoende en
kwalitatief goed opgeleid personeel voor nu en voor de toekomst. Het
kabinet vraagt aan de topsectoren om bij de concretisering en
implementatie van de voorstellen ook expliciet aandacht te besteden aan
de loopbaanperspectieven van laagopgeleiden.

Via het Vitaliteitspakket stimuleert het kabinet het bedrijfsleven op
diverse manieren om werknemers aan te trekken en te behouden.
Uitgangspunt blijft dat werkgevers en werknemers primair
verantwoordelijk zijn voor een voldoende en kwalitatief toereikend
(toekomstig) personeelsbestand in de sector. Het Vitaliteitspakket
treedt per 1 januari 2013 in werking en is vormgegeven langs drie
lijnen: doorwerken, mobiliteit en loopbaanfaciliteiten. In de brief aan
de Tweede Kamer over het Vitaliteitspakket van 30 september 2011 kondigt
het kabinet onder andere de volgende stimuleringsmaatregelen aan:

Er komt een werkbonus tussen € 2100 en € 2350 voor werknemers van 61
jaar en ouder;

Voor werkgevers blijft de werkbonus van € 1750 voor het in dienst
houden van werknemers van 62 jaar en ouder gehandhaafd;

Werkgevers krijgen een enkele mobiliteitsbonus van € 3500 voor het
aannemen van een werknemer boven 55 jaar en een dubbele mobiliteitsbonus
voor het aannemen van een werkzoekende boven 50 jaar.

Deze maatregelen zullen naar verwachting een positieve invloed hebben op
behoud en productief houden van oudere werknemers.

Voor het ontwikkelen van sectoraal beleid en geschikte instrumenten om
werknemers voor de sector techniek te behouden is inzicht nodig in wat
mensen beweegt om al dan niet in de technische sector te willen
(blijven) werken. De technische sector lijkt minder goed in staat om
mensen binnen de sector te houden. De uitstroom van werknemers uit de
procesindustrie, metalektro en metaalnijverheid ligt bijvoorbeeld veel
hoger dan het gemiddelde. Onvoldoende duidelijk is waardoor dit komt.
Het kabinet zal in de eerste helft van 2012 een onderzoek laten
uitvoeren naar de oorzaken van het relatief grote verloop van
arbeidskrachten in de technische sector. De resultaten van dit onderzoek
kunnen worden benut bij de verdere vormgeving van beleid.

Leven lang leren

Het Masterplan pleit voor het structureel invoeren van leven lang leren,
door het bieden van goede scholingsfaciliteiten, flexibilisering van het
mbo- en hbo-onderwijsaanbod en de ontwikkeling van specifieke
businessopleidingen. Het kabinet is verheugd met de aandacht die het
Masterplan geeft aan leven lang leren en spoort het bedrijfsleven en
onderwijsinstellingen aan meer gebruik te maken van elkaars
infrastructuur. De SER komt binnenkort met een advies over postinitiële
scholing. De aanbevelingen van de SER kunnen in de uitwerking van dit
thema worden meegenomen.

Om adequate scholing en succesvolle transities van werknemers binnen en
naar de technische sector te stimuleren, maken daarnaast de volgende
maatregelen onderdeel uit van het Vitaliteitspakket:

Het kabinet vraagt sociale partners in cao’s een
van-werk-naar-werk-budget te introduceren dat werkgevers en werknemers
in staat stelt om baanovergangen van (met ontslag bedreigde) werknemers
te faciliteren;

Het kabinet vraagt sociale partners om intersectorale scholing te
stimuleren door verbreding van het bereik van O&O-fondsen;

De drempel voor aftrek van scholingsuitgaven voor particulieren wordt
gehalveerd naar € 250.

Sociale innovatie

Het vergroten van de arbeidsproductiviteit kan bijdragen aan het
verminderen van de krapte op de arbeidsmarkt. Investeren in sociale
innovatie speelt hierbij een cruciale rol. Daarnaast zal sociale
innovatie bijdragen aan het verbeteren van de innovatiekracht van
ondernemingen. Ook de topsectoren benoemen dit als een belangrijk thema.

Sociale innovatie gaat over een andere benadering van de inzet van
organisatie en arbeid en talent; een betere benutting van het menselijk
kapitaal. Het gaat om ruimte geven voor ideeën en initiatieven van
medewerkers en om stimuleren van samenwerking over grenzen van
afdelingen en zelfs van organisaties heen. Een andere kijk op management
en leiderschap, die afwijkt van de gangbare aansturing van personeel.
Door sociale innovatie te bevorderen kunnen ondernemers innoveren,
groeien en talent aan zich binden. Bewustwording bij bedrijven over het
belang van sociale innovatie speelt daarin een belangrijke rol, naast
versterking van de opgebouwde kennisinfrastructuur en mogelijkheden voor
advisering en financiering.

Volgens de Kennis en Innovatie Foto 2011, zijn Nederlandse bedrijven
relatief weinig actief in niet-technologische, of sociale, innovatie. En
dat terwijl aangetoond is dat sociaal innovatieve bedrijven beter
presteren op innovatie, productiviteit en vaker een groeiend
marktaandeel hebben. Ook zijn medewerkers meer tevreden. Sociaal
innovatieve bedrijven investeren ook meer dan twee keer zo veel in
Research & Development (R&D).

Een open, flexibele, slimme en permanent lerende organisatie draagt bij
aan de ontwikkeling van bedrijven, doordat werknemers de ruimte krijgen
om hun talenten te ontplooien en in te zetten, hun werk in te delen en
om met innovatieve ideeën te komen. Meer verantwoordelijkheid en
betrokkenheid geven werknemers meer plezier in het werk en uiteindelijk
een efficiëntere en productievere inbreng in het bedrijf. Met inzet op
sociale innovatie is een hoger rendement te halen uit investeringen in
R&D.

Sociale innovatie is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van
werkgevers en werknemers, van ondernemers en medewerkers. Het kabinet
onderneemt de volgende acties om hen daarbij te ondersteunen:

Ontwikkelen van een “Sociale Innovatie Expeditie” door samenwerking
van MVO Nederland, TNO en Syntens. Een kleine groep geïnteresseerde
bedrijven uit twee tot drie topsectoren worden begeleid bij toepassing
van sociale innovatie in hun bedrijf. Dit individuele traject wordt
ondersteund door een leerproces in groepsverband, terwijl tegelijkertijd
een meting plaatsvindt van uitgangssituatie, benodigde inzet en
resultaat. De brancheverenigingen worden benaderd om verslag te doen en
de resultaten bekend te maken bij bedrijven in de gehele sector;

TNO, NWO, Syntens en andere partijen bundelen hun expertise en
capaciteit ter ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven, inclusief
de topsectoren, op het vlak van sociale innovatie. Hierbij zal gebruik
worden gemaakt van het initiatief van NWO voor een Sociale
Infrastructuur Agenda. In een kennisbank worden studies, rapporten,
onderzoeksresultaten en best practices ondergebracht en voor iedereen
beschikbaar gesteld. In onder andere de topsector Chemie worden dit jaar
pilots opgestart op het gebied van sociale innovatie;

Het kabinet wil een betere combinatie van arbeid en zorg stimuleren door
de ‘Erkenning Maatwerken’ te ondersteunen. Deze erkenning is bedoeld
om werkgevers die een optimale combinatie werk en privé mogelijk maken,
door flexibele werkregelingen en een open cultuur, te belonen. Wanneer
een organisatie de erkenning Maatwerken draagt, maakt deze zich hard om
arbeid te laten aansluiten bij de levensfase van de werknemer. De
bedoeling is dat veel meer bedrijven de komende jaren deze erkenning
gaan bemachtigen.

Branches kunnen via O&O-fondsen projecten bij de subsidieregeling ESF
2007 - 2013 programmaonderdeel Actie E2 voor 2012 en 2013 subsidie
aanvragen voor projecten waarmee zij een cultuuromslag kunnen starten
gericht op gezond, vitaal en productief werken. De projecten kunnen
gericht zijn op:

Het stimuleren van regionale en intersectorale arbeidsmobiliteit van
werknemers;

Het bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken; of

Het bevorderen van zelfredzaamheid op de werkvloer;

De regeling wordt in het voorjaar van 2012 opengesteld. In oktober 2011
is al het ESF Programmaonderdeel Actie E1 opengesteld. Via die regeling
kunnen individuele bedrijven aanvragen indienen voor projecten binnen
het eigen bedrijf.

Speerpunt 4 – Vergroting van het internationale perspectief op de
arbeidsmarkt

Alle topsectoren opereren in een sterk internationale omgeving. Op wo-
en steeds meer ook op hbo-niveau is sprake van een internationale
arbeidsmarkt. De topsectoren beschouwen dit als kans om de kwaliteit en
kwantiteit van de technische beroepsbevolking te versterken.

Vergroting instroom van internationale kenniswerkers

Los van de schaarste op de arbeidsmarkt leidt ook de ontwikkeling naar
een mondiale economie, met groeiende internationale contacten en
uitwisseling, tot een toenemende vraag naar internationale
kenniswerkers. Ons land zal zich daarbij moeten opstellen als een
aantrekkelijke vestigingsplaats voor dat internationale talent.

Een aantrekkelijke vestigingsplaats wordt niet zozeer bepaald door
migratieregels, maar vooral door de baan- en carrièrekansen in
innovatieve bedrijven en kennisinstellingen die op wereldniveau
presteren. Ons land zal zich allereerst moeten profileren als land waar
nieuwe ontwikkelingen in gang worden gezet. Ons land moet bekend worden
als ‘the place to be’ voor talenten op onderscheiden kennisgebieden.
Bedrijven en kennisinstellingen zullen hierbij leidend moeten zijn. Zij
zullen internationaal relaties moeten leggen met toptalent en
aantrekkelijke proposities moeten bieden. Het kabinet juicht daarom het
voornemen van de topsectoren toe om door het benutten van buitenlandse
contacten en betere profilering de instroom van internationale
kenniswerkers te vergroten.

De overheid kan dit proces faciliteren door een daarop toegesneden
migratieregelgeving en door ook in haar internationale contacten ons
land te profileren als aantrekkelijke vestigingsplaats voor talent. In
haar regelgeving op het terrein van de arbeidsmigratie heeft de overheid
daar al op ingespeeld.

Op grond van de Kennismigrantenregeling kunnen bedrijven die
kennismigranten nodig hebben deze snel en eenvoudig naar Nederland
halen, als ze een salaris betalen dat boven een bepaald bedrag per jaar
uitkomt. Het enkelvoudige salariscriterium maakt het mogelijk om snel te
beslissen. Bedrijven kunnen zich aanmelden bij de Immigratie- en
Naturalisatiedienst (IND) voor de Kennismigrantenregeling, ook als er
nog geen zicht is op een concrete kennismigrant. Bij een daadwerkelijke
aanvraag geeft de IND, in die gevallen dat aan alle voorwaarden wordt
voldaan, binnen twee weken (de streeftijd) een verblijfsvergunning af
voor de kennismigrant en eventuele gezinsleden.

Onderzoek laat zien dat Nederland goed scoort met zijn toelatingsbeleid
voor kennismigranten. Het kabinet wil het uitnodigende beleid voor
kennismigranten daarom nadrukkelijk continueren. 

Dit betekent niet dat er geen knelpunten in de regelgeving zitten.
Nederlandse kennisbedrijven hebben te maken met werknemers van
buitenlandse klanten die voor een beperkte periode over komen om de
voortgang van de productie te controleren, te leren werken met het
product, het product te leren onderhouden et cetera. De verstrekking van
de tewerkstellingsvergunning voor deze werknemers loopt niet altijd
makkelijk. Daarnaast klagen sommige bedrijven over de administratieve
lasten.

Het kabinet onderzoekt of en zo ja, op welke wijze het huidige regime
voor verstrekking van de tewerkstellingsvergunning voor de
kennisindustrie versoepeld kan worden.

Binnenhalen en behoud van buitenlandse studenten voor de Nederlandse
arbeidsmarkt

Daarnaast kent het migratiebeleid een tweetal regelingen gericht op het
binnenhalen en binnenhouden van buitenlands talent:

Het Zoekjaar Studenten is gericht op de hier afgestudeerde buitenlandse
student. Deze krijgt een heel jaar de tijd om te zoeken naar een baan.
Het minimum jaarinkomen dat moet worden verdiend is voor deze groep
verlaagd van € 37.575 (dat geldt voor Kennismigranten jonger dan 30
jaar) naar €26.931;

De Regeling Hoger opgeleiden is gericht op de student die is
afgestudeerd of gepromoveerd aan een selectie van topuniversiteiten in
de wereld. Binnengekomen via een puntensysteem krijgen ook deze talenten
een jaar zoektijd naar een kennismigrantenbaan met een minimum inkomen
van €26.931 in ons land. 

Sinds de start van deze regelingen in 2008 maken gemiddeld 1.000
personen per jaar er van gebruik. Het merendeel hiervan zijn hier
afgestudeerden, die gebruik maken van de geboden mogelijkheid een jaar
lang naar een baan te zoeken. 

Hoewel niet wordt bijgehouden hoeveel van deze baanzoekenden
daadwerkelijk slagen in het vinden van een baan, zijn er signalen dat
het rendement van de regelingen vooralsnog minder is dan het zou kunnen
zijn. Zo leert het Huygensbeurzenstelsel dat slechts 15% van de
geselecteerde en aangetrokken topstudenten (40% studeert cum laude af)
in ons land blijft. Van deze 15% blijft de helft aan de universiteit
werken en verwerft de andere helft elders een baan.

Een gebrek aan kennis over de Nederlandse arbeidsmarkt en een
onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal zijn vaak redenen voor
buitenlandse alumni om weer terug te gaan naar het land van herkomst.
Dat betekent dat voor het behouden van afgestudeerde buitenlandse
studenten de student de mogelijkheid van het ‘zoekjaar studenten’
moet kennen en dichterbij de arbeidsmarkt moet worden gebracht.
Kennisinstellingen en bedrijven moeten hierin samenwerken. Ook een
talencursus als onderdeel van een beurzenstelsel zou waardevol kunnen
zijn, zeker als het om banen in het midden- en kleinbedrijf gaat.

 Poelman, B. en C. van Duin, Bevolkingsprognose 2009-2060, CBS, 12 maart
2010.

 Brief Vitaliteitspakket, Kamerstukken II, 2011-2012, 32043, nr. 71.

 Zwinkels, W., D. Ooms en J. Sanders (2009), Omvang, aard en achtergrond
van baan-baan mobiliteit, Onderzoek door TNO i.o.v. de Raad voor Werk en
Inkomen, februari 2009.

 Kennis en Innovatie Foto 2011, eerste voortgangsrapportage over de
Kennis en Innovatie Agenda (KIA) 2011-2020
http://www.kennisinnovatieagenda.nl/downloads/KIA_foto_2011.pdf

 Erasmus Concurrent-e en Innovatie Monitor 2010-2011 

 Het minimumvereiste ligt op 50.619 euro; voor werknemers onder de 30
jaar is dit 37.121 euro; voor afgestudeerde studenten 26.605 euro.

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1