[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en de Franse Republiek inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen; ’s-Gravenhage, 14 november 2011

Bijlage

Nummer: 2012D38069, datum: 2012-10-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Verdrag ten behoeve van Aruba, en de Franse Republiek inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen (2012D37198)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van Aruba, en
de Franse Republiek inzake de uitwisseling van informatie betreffende
belastingen; ‘s-Gravenhage, 14 november 2011 (Trb. 2011, 254)

Toelichtende nota

ALGEMEEN

Inleiding

In april 1998 heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) het rapport “Harmful Tax Competition, an emerging
global issue” uitgebracht, waarin de lijnen zijn uitgezet voor de
aanpak van schadelijke belastingconcurrentie. Het vervolgrapport van
juni 2000 bevat zowel een lijst van mogelijk schadelijke fiscale
praktijken in de OESO-landen als een lijst van belastingparadijzen. In
het kader van dit rapport heeft Aruba, als één van de genoemde landen
met een bijzonder belastingregime, op 30 november 2000 een schriftelijke
toezegging aan de OESO afgegeven om de als schadelijk gekenmerkte
fiscale praktijken te gaan beëindigen en in het bijzonder om
transparantie en effectieve gegevensuitwisseling met betrekking tot
belastingzaken tot stand te brengen. 

Op 18 april 2002 maakte de OESO het ‘Model Agreement on Exchange of
Information on Tax Matters’ (hierna: OESO-modelverdrag) openbaar, dat
als basis diende voor het onderhavige Verdrag. De OESO beoogt via deze
wijze van gegevensuitwisseling internationale samenwerking in
belastingaangelegenheden tot stand te brengen om belastingontwijking,
fraude, witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Aruba
ondersteunt dit gedachtegoed en streeft ernaar om zoveel mogelijk met
andere landen verdragen ter voorkoming van dubbele belasting met een
inlichtingenartikel conform de laatste versie van artikel 26 van het
OESO “Model Tax Convention on Income and Capital” (2005) te sluiten,
alsmede een breed netwerk van de zogenaamde Tax Information Exchange
Agreements (TIEA’s) naar het OESO-modelverdrag op te bouwen.

Recente ontwikkelingen

In 2009 heeft de OESO een overzicht gepubliceerd van landen die
respectievelijk de OESO-standaard hebben ingevoerd (de ‘witte
lijst’), landen die gecommitteerd zijn maar de OESO-standaard nog niet
substantieel hebben geïmplementeerd (de ‘grijze lijst’) en landen
die zich niet hebben verbonden aan de OESO-normen (de ‘zwarte
lijst’). Onder de ‘grijze lijst’ was een dertigtal gecommitteerde
jurisdicties opgesomd, waaronder ook Aruba. Bij het verschijnen van deze
lijsten gold als criterium voor het substantieel implementeren van de
OESO-normen dat een land ten minste twaalf
informatie-uitwisselingverdragen (TIEA’s) of belastingverdragen
(DTA’s) met een bepaling conform de laatste versie van artikel 26 van
het OESO-modelverdrag uit 2005 moest hebben afgesloten. De publicatie
van deze lijsten heeft wereldwijd geleid tot een exponentiële groei van
het aantal overeengekomen TIEA’s en een snelle toename van het aantal
(her)onderhandelingen van belastingverdragen. Aruba ging mee in deze
ontwikkelingen. Inmiddels staat Aruba op de ‘witte lijst’ van de
OESO.

Onderhandelingen met Frankrijk

Het onderhavige Verdrag is tot stand gekomen na onderhandelingen tussen
de fiscale autoriteiten van Aruba en Frankrijk.



II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

II Verdrag

Voor het voorliggende Verdrag heeft de tekst van het OESO-modelverdrag
van 2002 als basis gediend. De verdragstekst met Frankrijk komt in grote
lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. Voor zover de bepalingen van
het Verdrag afwijken van de bepalingen in het OESO-modelverdrag, worden
deze verschillen hieronder toegelicht. Dit geldt voor de artikelen 2, 6,
8 en 13. Daar waar de bepalingen niet of niet substantieel afwijken van
het OESO-modelverdrag, is het daarmee corresponderende OESO-commentaar
van overeenkomstige toepassing en wordt voor de toelichting ervan
verwezen naar dat commentaar.

Artikel 1 Doelstelling en reikwijdte van het Verdrag

Dit artikel beschrijft het doel en het toepassingsgebied van het
Verdrag, namelijk het uitwisselen van voorzienbaar relevante fiscale
gegevens ten behoeve van de vaststelling, heffing, controle en inning
van belastingen, de invordering en tenuitvoerlegging van
belastingvorderingen en het onderzoek naar en de vervolging van
belastingzaken. De maatstaf van ”voorzienbare relevantie” wordt
gehanteerd om te garanderen dat verzoeken niet worden afgewezen in
gevallen waarbij het belang van de informatie voor het onderzoek pas na
ontvangst van deze informatie kan worden vastgesteld. 

Het tweede lid komt overeen met de laatste zin van artikel 1 van het
OESO-modelverdrag.

In het derde lid is bepaald dat het Verdrag alleen van toepassing zal
zijn op Aruba en niet op andere delen van het Koninkrijk der
Nederlanden.

Artikel 2 Rechtsmacht

Op verzoek van Frankrijk is, in afwijking van het OESO-modelverdrag in
dit artikel neergelegd dat informatie wordt uitgewisseld ongeacht of de
persoon die het betreft een inwoner of onderdaan is van de aangezochte
partij, dan wel of de informatie die wordt gevraagd gehouden wordt door
een inwoner of onderdaan van één van de Verdragspartijen. De laatste
zin van dit artikel komt overeen met het OESO-modelverdrag en bepaalt
dat de uitwisseling van informatie achterwege blijft, indien van de
aangezochte partij gegevens worden verlangd waarover de bevoegde
autoriteiten niet beschikken, of die niet in het bezit of onder de
controle zijn van personen binnen de territoriale jurisdictie. 

Artikel 3 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

Het OESO-modelverdrag laat aan verdragspartijen over te bepalen welke
belastingen onder het Verdrag zullen vallen. In het eerste lid wordt
bepaald dat het verdrag voor beide partijen van toepassing is op alle
belastingen die op de datum van ondertekening van kracht zijn. In het
tweede lid wordt bepaald dat belastingen die na de datum van
ondertekening van dit Verdrag worden ingevoerd en die gelijk zijn aan of
in wezen gelijksoortig zijn met en dienen ter aanvulling op of ter
vervanging van de in dit artikel genoemde belastingen, eveneens onder de
reikwijdte van dit Verdrag vallen. Op grond van het derde lid is het
door middel van briefwisseling mogelijk om de bestaande belastingen die
onder het Verdrag vallen uit te breiden of aan te passen. Hoewel de
formulering afwijkt van het corresponderende artikel in het
OESO-modelverdrag, wordt geen substantiële wijziging beoogd. 

Indien er sprake is van een verdrag kan dit worden beschouwd als een
uitvoeringsverdrag dat op grond van artikel 7, onderdeel b, van de
Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire
goedkeuring behoeft, behoudens het bepaalde in artikel 8, tweede lid,
van die Rijkswet.

Artikel 4 Begripsomschrijvingen

In het eerste lid worden de in het Verdrag gehanteerde begrippen
gedefinieerd. Zo bevatten de onderdelen a en b een omschrijving van het
grondgebied waarop het Verdrag van toepassing is. In onderdeel c wordt
aangegeven wie in beide landen als de bevoegde autoriteit wordt
aangemerkt. Voor Aruba is dat de Minister belast met Financiën of zijn
bevoegde vertegenwoordiger.

Met de term “collectief beleggingsfonds of collectieve
beleggingsregeling” wordt bedoeld elk gezamenlijk
beleggingsinstrument, ongeacht de rechtsvorm. 

Met de term “lichaam” wordt bedoeld elke rechtspersoon of elke
eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt
behandeld. Een definitie van het equivalent van de term “lichaam”
komt in de Franse tekst niet voor, omdat volgens de Franse delegatie een
specifieke Franse term voor het Nederlandse “lichaam” ontbreekt.
Desondanks is het woord “société”, dat veelal gebruikt wordt als
vertaling van het woord “lichaam”, wel opgenomen in de Franse tekst
van het verdrag. Er kan van worden uitgegaan dat waar dit woord is
opgenomen, dit woord de betekenis heeft van het Nederlandse
“lichaam”.

Artikel 5 Uitwisseling van informatie op verzoek

In dit artikel zijn de belangrijkste uitgangspunten van internationale
inlichtingenuitwisseling op verzoek neergelegd. Hoewel dit artikel
inhoudelijk vrijwel niet afwijkt van het OESO-modelverdrag, verdient het
desalniettemin een toelichting op enkele onderdelen. Voor het overige
wordt verwezen naar het OESO-commentaar bij dit artikel.

Op basis van het eerste lid zijn de bevoegde autoriteiten van de
aangezochte partij verplicht om op verzoek informatie uit te wisselen
voor de doeleinden zoals vermeld in artikel 1. Hierdoor is er sprake van
een ruime uitwisseling van fiscale gegevens. Deze uitwisseling ziet niet
alleen op de verzekering van belastingheffing, maar ook op de
invordering, de opsporing en vervolging van fiscale vergrijpen. Op grond
van artikel 39 van de Algemene landsverordening belastingen zal de
belastingplichtige ten aanzien van wie een verzoek om inlichtingen is
gedaan van het besluit tot gegevensuitwisseling met Frankrijk op de
hoogte worden gesteld. De belastingplichtige kan dan op grond van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (LAR) bezwaar maken tegen
de internationale uitwisseling van informatie en vervolgens door de
rechter laten toetsen of de uitwisseling rechtmatig is.

Het tweede lid geeft de inspanningsverplichting van de verdragssluitende
partijen weer, welke inhoudt dat, indien de voorhanden zijnde informatie
niet voldoende is om aan het verzoek om informatie te voldoen, de
verplichting bestaat om de gevraagde informatie door middel van alle
relevante methoden van informatievergaring te verschaffen. De
verplichting hiertoe geldt ook in situaties waarin er geen sprake is van
een feit dat zowel volgens de wet van de aangezochte partij als volgens
de wet van de vragende partij als strafbaar zou worden aangemerkt (de
zogenoemde “double incriminality”) of indien de aangezochte partij
de informatie zelf niet nodig heeft voor de eigen nationale
belastingheffing, maar het verzoek om informatie uitsluitend het belang
van de verdragspartner zou dienen. Het zogeheten “domestic tax
interest”-beginsel kan derhalve geen grond zijn voor de aangezochte
partij om informatieverstrekking te weigeren. 

Het derde lid bevat de mogelijkheid voor de verzoekende partij om, met
het oog op bewijsvoeringvereisten, de uit te wisselen informatie in een
bepaalde vorm (zoals een gewaarmerkt afschrift van een origineel stuk),
die valt binnen de mogelijkheden van de wet- en regelgeving van de
aangezochte partij, aan te vragen. Indien de gevraagde vorm niet is
toegestaan onder de nationale wetten van de aangezochte partij, kan deze
laatste weigeren de informatie in genoemde vorm te verschaffen. Dit
ontheft de aangezochte partij echter niet van zijn verplichting de
informatie, zij het in een andere vorm, te verschaffen. 

Krachtens het vierde lid hebben partijen de plicht ervoor zorg te dragen
dat de bevoegde autoriteiten bevoegd zijn informatie te ontvangen en uit
te wisselen betreffende financiële instellingen, gevolmachtigden,
zaakwaarnemers en agenten, alsmede informatie betreffende
eigendomsrechten met betrekking tot rechtspersonen.

Het vijfde lid bevat de plicht van de verzoekende partij om bij het
indienen van het verzoek bepaalde gegevens te overhandigen om de
“voorzienbare relevantie” aan te tonen. 

Het vijfde lid wijkt op enkele punten af van het OESO-modelverdrag. Zo
is bijvoorbeeld in onderdeel b toegevoegd dat de verzoekende partij moet
aangeven voor welk tijdvak om informatie wordt verzocht. Ook onderdeel g
wijkt af van het equivalent in artikel 5, vijfde lid, onderdeel f, van
het OESO-modelverdrag: niet opgenomen is dat de verzoekende partij moet
aangeven dat de verzoekende partij de informatie zelf, krachtens de
wetgeving van de verzoekende partij en in overeenstemming met dit
verdrag, zou kunnen verkrijgen als de verzochte informatie zich onder de
rechtsmacht van de verzoekende partij had bevonden. De strekking van het
vijfde lid wordt met deze afwijkingen niet gewijzigd.

Het zesde lid ziet toe op een snelle uitwisseling van informatie tussen
partijen. Teneinde dit te kunnen bewerkstelligen zal de aangezochte
partij, binnen 60 dagen na ontvangst, de bevoegde autoriteiten van de
verzoekende partij in kennis te stellen van de ontvangst van het verzoek
dan wel het ontbreken van enige gegevens in het verzoek. Indien de
aangevraagde informatie om welke reden dan ook niet voorhanden is of
niet uitgewisseld kan worden, is de aangezochte partij gehouden dit
binnen 90 dagen aan de verzoekende partij mede te delen. Anders dan in
het OESO-modelverdrag, is niet bepaald dat deze mededeling onmiddellijk
moet worden gedaan.

Artikel 6 Spontane uitwisseling van informatie

Dit artikel, dat niet in het OESO-modelverdrag staat, is op verzoek van
Aruba toegevoegd. Het artikel heeft het voordeel dat als bijvoorbeeld in
het ene land blijkt dat in het andere land belastinginkomsten worden
misgelopen, dit aan het andere land kan worden medegedeeld. Als het
uitwisselen van informatie slechts op verzoek zou plaatsvinden, zou
dergelijke informatie wellicht nooit aan het betrokken land worden
verstrekt, hetgeen voor dat land zou kunnen leiden tot het mislopen van
belastinginkomsten. 

Artikel 8 Mogelijkheid een verzoek af te wijzen

Dit artikel bevat een aantal beperkingen op de verplichting tot het
vergaren en uitwisselen van informatie. Partijen zijn bijvoorbeeld niet
gehouden maatregelen te treffen die in strijd zijn met de nationale
wetgeving of administratieve praktijk en/of de openbare orde. Het
artikel wijkt qua opzet enigszins af van artikel 7 van het
OESO-modelverdrag;  de volgorde van de leden is iets anders en er is
gekozen om het derde lid in het tweede lid te verwerken. Zo beperkt het
tweede lid de plicht tot het vergaren van informatie ten aanzien van de
vertrouwelijke communicatie tussen bijvoorbeeld een advocaat en zijn
cliënt. In dit verband wordt verwezen naar artikel 51, tweede lid, van
de Algemene landsverordening belastingen op basis waarvan enkele
beroepsgroepen zich kunnen beroepen op hun geheimhoudingsplicht.

Artikel 9 Vertrouwelijkheid

Op verzoek van Frankrijk is in lid 4 de zinsnede ‘zonder de
uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de bevoegde autoriteit van
de aangezochte partij’ uit het OESO-modelverdrag niet overgenomen.
Frankrijk huldigt het standpunt dat het verdrag uitsluitend ziet op
informatie-uitwisseling tussen partijen en het verdrag niet mag worden
gebruikt om informatie te verkrijgen van een derde partij waarmee de
verzoekende partij geen verdrag heeft. 

Artikel 12 Regeling voor onderling overleg

Dit artikel schept de mogelijkheid een procedure voor onderling overleg
overeen te komen om eventuele problemen op te lossen die zich bij de
implementatie of interpretatie van dit Verdrag kunnen voordoen. In het
tweede lid wordt de basis gelegd voor het in onderling overleg
overeenkomen van uitvoeringsregelingen

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het Verdrag. Voor de
toepassing van het Verdrag wordt onderscheid gemaakt tussen
strafrechtelijke belastingzaken (onderdeel a) en overige belastingzaken
(onderdeel b). Ten aanzien van fiscale delicten vindt het Verdrag
toepassing met ingang van de dag van inwerkingtreding. Voor overige
belastingzaken wordt onderscheid gemaakt tussen belastingen die over een
tijdvak worden geheven en tijdstipbelastingen. Voor tijdvakbelastingen
vindt het Verdrag toepassing op de eerste dag van het tijdvak dat
aanvangt op of na de dag waarop het Verdrag in werking treedt. Op
tijdstipbelastingen is het Verdrag van toepassing vanaf de datum van
inwerkingtreding. Deze bepaling wijkt hierbij af van de regeling in het
OESO-modelverdrag waar voor de inwerkingtreding wordt aangesloten bij de
aanvang van een kalenderjaar. Met de in dit Verdrag gekozen tekst kan in
voorkomende gevallen eerder dan op basis van het OESO-modelverdrag een
beroep op het Verdrag worden gedaan. 

Voor strafrechtelijke belastingzaken, als gedefinieerd in artikel 4,
eerste lid, onderdeel j, is het belastingtijdvak niet van belang. Dit
betekent dat informatie kan worden ingewonnen zowel voor
belastingtijdvakken die liggen voor de datum van inwerkingtreding van
het Verdrag, als voor belastingtijdvakken die beginnen op of na de datum
van inwerkingtreding van het Verdrag.

Artikel 14 Beëindiging

Dit artikel regelt de beëindiging van het Verdrag, waarbij het van
belang is dat in het derde lid wordt bepaald dat de geheimhoudingsplicht
(artikel 9) blijft bestaan ten aanzien van alle informatie die is
verkregen in het kader van de toepassing van het Verdrag.

III. KONINKRIJKSPOSITIE 

Het Verdrag zal, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen
gelden voor Aruba.

DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,

 OESO, “Towards a Global Tax co-operation: Progress in Identifying and
Eliminating Harmful Tax Practices”, juni 2000

 Voor de tekst van dit model, inclusief de toelichting, zie:
http://www.oecd.org/dataoecd/15/43/2082215.pdf

 Het model van de zogenaamde Double Taxation Agreement (DTA); zie
hiervoor:
http://www.oecd.org/document/53/0,3343,en_2649_33767_33614197_1_1_1_1,00
.html

 Zie hiertoe: OESO, Overview of the OECD’s Work on Countering
International Tax Evasion, Parijs 28 september 2009, beschikbaar via.
http://www.oecd.org/dataoecd/32/45/43757434.pdf.

		

 PAGE   5 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend
opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, zesde lid jo vijfde
lid, van de Wet op de Raad van State).