[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2012D40032, datum: 2012-10-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Socialistische Republiek Vietnam, anderzijds (2012D40031)

Preview document (🔗 origineel)


Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Socialistische Republiek Vietnam, anderzijds; Brussel, 27 juni 2012 (Trb. 2012, 149)

TOELICHTENDE NOTA

I. INLEIDING EN SAMENVATTING

ALGEMENE INLEIDING

De huidige basis voor samenwerking tussen de Europese Unie (EU) en de Socialistische Republiek Vietnam (Vietnam) is de Samenwerkingsovereenkomst uit 19951. Deze overeenkomst had als doel samenwerking op het gebied van bilaterale handel, investeringen, duurzame economische ontwikkeling, markthervormingen en bestrijding van armoede. Met deze overeenkomst werd de EU-Vietnam Gezamenlijke Commissie opgericht en ook in verschillende werkgroepen wordt krachtens deze overeenkomst een dialoog gevoerd. In 2007 besloten de EU en Vietnam de bestaande samenwerking te verdiepen en onderhandelingen te starten over een Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst (PSO).

De EU onderhoudt tevens een ontwikkelingsrelatie met Vietnam. Tussen 2000 en 2010 heeft Vietnam €324 miljoen ontvangen vanuit het Ontwikkelingsinstrument van de EU. Voor de periode 2011-2013 is €144 miljoen vanuit dit instrument begroot. De projecten die uit dit instrument worden gefinancierd zijn voornamelijk gericht op het bestrijden van armoede, het bewerkstelligen van duurzame economische groei en het beschermen van de leefomgeving. Vietnam ontvangt tevens fondsen van de EU via regionale en thematische programma’s zoals ECHO (noodhulp) en het Instrument voor Mensenrechten en Democratie (EIDHR).

Met een BBP per capita van $33002 per jaar is Vietnam een laag-middeninkomensland. Sinds 2007 is Vietnam lid van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en in 2010 was Vietnam voorzitter van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Landen (ASEAN). Vietnam is een belangrijke speler in de regio. De economische betrekkingen tussen de EU en Vietnam zijn breed. Vietnam is een snel groeiende economie (5,8% in 2011). De EU is na China de grootste handelspartner voor Vietnam.

Vietnam en de EU voeren een politieke- en mensenrechtendialoog. Deze dialoog vindt twee keer per jaar plaats en biedt de mogelijkheid om met Vietnam over gevoelige zaken rondom politieke ontwikkelingen en mensenrechten te spreken.

Aanvullend op de dialoog is in 2005 een subgroep van de Gezamenlijke Commissie opgezet die zich, naast institutionele hervormingen en goed bestuur, ook richt op mensenrechten. Deze subgroep komt jaarlijks bijeen en draagt bij aan de doorlopende contacten tussen de EU en Vietnam op dit onderwerp. De PSO biedt een structureel kader om met Vietnam over mensenrechten te spreken en de samenwerking op dit terrein verder te intensiveren.

PARTNERSCHAPS EN SAMENWERKINGSOVEREENKOMSTEN

Partnerschaps en Samenwerkingsovereenkomsten (PSO’s) met derde landen zijn gebaseerd op artikel 207 en 209, in samenhang met artikel 218, vijfde lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Deze overeenkomsten hebben een gemengd karakter. De materie die door de PSO’s wordt bestreken, is breder dan de bevoegdheden van de EU. Reden waarom ook de lidstaten partij dienen te worden en daartoe de constitutioneel vereiste goedkeuringsprocedure dienen te doorlopen. Het doel van deze overeenkomsten is het bieden van een raamwerk voor een politieke dialoog, het ondersteunen van inspanningen op het gebied van democratisering en ontwikkeling en het versoepelen van handel en investeringen tussen de EU en het betreffende land. Voorts wordt voorzien in samenwerking, uitwisseling en informatieoverdracht op diverse terreinen.

Algemene principes die ten grondslag liggen aan de PSO’s zijn democratie, respect voor mensenrechten en voor de principes van het internationale recht. Hierbij is met name de opname van een aantal standaard politieke clausules van belang, op het gebied van mensenrechten, massavernietigingswapens, het Internationaal Strafhof, bestrijding van terrorisme, tegengaan van de verspreiding van kleine en lichte wapens, migratie en goed bestuur.

TOTSTANDKOMING EN KARAKTER VAN DE OVEREENKOMST

In 2004 machtigde de Raad de Commissie om met ASEAN te gaan onderhandelen over een regionale PSO. Deze onderhandelingen liepen in 2007 vast, waarna werd besloten om met individuele ASEAN landen te onderhandelen over een PSO. Daarop werd in november 2007 gestart met de onderhandelingen met Vietnam. Deze werden eind 2010 afgerond. De PSO met Vietnam is, na Indonesië en de Filipijnen, de derde overeenkomst die gesloten wordt met een ASEAN land. De onderhandelingen verliepen zonder grote problemen.

De PSO met Vietnam is een stap naar grotere politieke en economische betrokkenheid van de EU in Zuidoost-Azië. Het partnerschap tussen de EU en Vietnam is dan ook niet alleen relevant voor beide partners maar voor de gehele regio. Dit PSO kan als voorbeeld dienen voor toekomstige verdragen met landen in de regio.

Met dit akkoord zal toekomstige samenwerking plaatsvinden op een groot aantal terreinen zoals economie, juridische samenwerking, migratie, milieu, onderwijs en wetenschap. Specifiek belangrijke beleidsterreinen voor Vietnam zijn samenwerking op het gebied van mensenrechten, ontwikkelingssamenwerking, de rechtsstaat, gevolgen en overblijfselen van oorlog en de preventie van natuurrampen. Met de PSO beoogt de EU de relatie met Vietnam van donorontvanger te verbreden naar een relatie met een meer politieke en diverse agenda.

In de PSO zijn de artikelen over mensenrechten, massavernietigingswapens en ontwikkelingsdoelstellingen aangemerkt als ‘essentiële elementen’, op basis waarvan het verdrag kan worden opgeschort. Dit betekent dat partijen (unilaterale) stappen kunnen nemen om het akkoord op te schorten wanneer een afwijking van de overeenkomst plaatsvindt, die niet in overeenstemming is met de algemene regels van het internationale recht of wanneer de essentiële elementen van de overeenkomst worden geschonden. Het akkoord bestrijkt een groot aantal gebieden van gedeelde of aanvullende, ondersteunende en coördinerende bevoegdheden van de EU. Voor zover de samenwerking in deze overeenkomst met Vietnam verder gaat dan de kaders die door de EU-verdragen worden gesteld (dit is bijvoorbeeld het geval bij de samenwerking op het gebied van wapenbeheersing, belastingheffing, werkgelegenheid, sociale zaken en vervoer), is de deelneming van de EU-lidstaten als partij aan het verdrag vereist.

Het sluiten van een PSO is een voorwaarde om een vrijhandelsakkoord met Vietnam te kunnen sluiten. Eind maart 2012 zijn de voorbereidingen om onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord te kunnen starten afgerond. De onderhandelingen tussen de EU en Vietnam zullen binnenkort aanvangen.

Reeds bestaande bilaterale verdragen kunnen naast deze overeenkomst blijven bestaan. Nederland heeft met Vietnam drie bilaterale verdragen gesloten: op het gebied van luchtvaart, investeringsbescherming en belastingen3. Wanneer synergievoordelen te behalen zijn, zal Nederland een eigen samenwerkingsagenda met Vietnam in het bredere EU-verband vormgeven. De voornemens tot samenwerking zoals opgenomen in deze PSO hebben geen gevolgen voor de Nederlandse wetgeving.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

PREAMBULE

De preambule bevat een opsomming van intenties en grondslagen die de context vormen van het verdrag. Beide partijen benadrukken de gezamenlijke wens om hun banden te versterken en duurzame betrekkingen te ontwikkelen, waarbij zij tevens wijzen op de verschillende ontwikkelingsstadia van de partijen en de door Vietnam geboekte vooruitgang op het gebied van de millenniumdoelstellingen. Specifiek wordt gewezen op het belang van mensenrechten, goed bestuur, ontwikkelingssamenwerking, de bestrijding van corruptie, massavernietigingswapens, terrorisme en grensoverschrijdende misdaad.

Titel I: Aard en Toepassingsgebied (artikelen 1 tot en met 4)

In artikel 1 worden de algemene beginselen van de samenwerking vastgelegd. De EU hecht veel waarde aan het eerste lid van dit artikel waarin het eerbiedigen van democratische beginselen en mensenrechten wordt aangemerkt als ‘essentieel element’ van de overeenkomst. Dit betekent dat, bij schending van dit essentiële element door een van de partijen er sprake is van een materiele schending van de overeenkomst. De andere partij kan “passende maatregelen” nemen (waaronder in ultimo het opschorten van de overeenkomst). Zie hierover de toelichting bij artikel 57.

In het tweede lid van artikel 1 wordt samenwerking in het verwezenlijken van de internationale ontwikkelingsdoelstellingen, inclusief de millenniumdoelstellingen aangemerkt als essentieel element. Het is de eerste keer dat, naast mensenrechten en massavernietigingswapens, een bepaling inzake ontwikkelingssamenwerking als ‘essentieel element’ in een overeenkomst van de EU met een derde land wordt aangemerkt. Partijen herbevestigen met deze bepaling hun eerdere afspraken in internationaal verband, maar gaan hierbij geen (financiële) verplichtingen aan. In artikel 1 geven de partijen tevens aan zich in te zetten voor duurzame ontwikkeling en zij erkennen het belang van handel en preferentiële handelsprogramma’s voor de ontwikkeling van ontwikkelingslanden.

In artikel 2 wordt uiteengezet welke doelen worden beoogd met de samenwerking en op welke wijze deze bereikt moeten worden. De samenwerking richt zich op een groot aantal sectoren door middel van een brede dialoog. De belangrijkste samenwerkingsterreinen zijn handel en investeringen, ontwikkelingssamenwerking, justitie en veiligheid, massavernietigingswapens, migratie, oorlogsresten en de bestrijding van terrorisme.

Met artikel 3 komen de partijen overeen te blijven samenwerken in regionale en internationale fora en organisaties zoals onder andere de VN, ASEAN en WTO. Daarnaast zeggen de partijen toe samenwerking tussen wetenschappelijke organisaties, het bedrijfsleven, non-gouvernementele organisaties en media te bevorderen.

De samenwerking die met deze overeenkomst wordt overeengekomen zal, op basis van artikel 4, plaatsvinden in een bilateraal of regionaal kader. De partijen kunnen ook financiële steun geven aan de samenwerking, vooral aan de sociaaleconomische hervormingen via onder andere seminars, workshops en uitwisseling van deskundigheid.

Titel II: Ontwikkelingssamenwerking (artikelen 5 tot en met 7)

In artikel 5 worden de belangrijkste doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking omschreven: het verwezenlijken van millenniumdoelstellingen, het uitbannen van armoede, duurzame ontwikkeling en integratie in de wereldeconomie.

Artikel 6 beschrijft de manier waarop de ontwikkelingssamenwerking vorm zal krijgen, onder andere door het bevorderen van duurzame economische groei, menselijke en sociale ontwikkeling, institutionele hervormingen, duurzaamheid, het voorkomen van klimaatverandering en de steun voor de integratie in de wereldeconomie en wereldhandel.

Met artikel 7 spreken de partijen af dat de samenwerking op het gebied van ontwikkelingssamenwerking plaats zal vinden op bilateraal of regionaal niveau, dan wel een combinatie van beide of door driepartijensamenwerking. De samenwerking bestaat uit technische bijstand, capaciteitsopbouw (door middel van onder andere cursussen, workshops en seminars), eventueel ontwikkelingsfinanciering en uitwisseling van informatie.

Titel III: Vrede en Veiligheid (artikelen 8 tot en met 11)

De standaardclausule op het gebied van het bestrijden van de verspreiding van massavernietigingswapens is opgenomen in artikel 8. In het eerste lid spreken de partijen af dat de samenwerking in het bestrijden van de verspreiding van massavernietigingswapens zal geschieden door volledige naleving en uitvoering van internationale verdragen en verplichtingen op het gebied van ontwapening en non-proliferatie. De bepaling is een ‘essentieel element’ van de overeenkomst. Dit betekent, zoals tevens omschreven bij artikel 1, dat bij schending van dit essentiële element door een van de partijen, de andere partij “passende maatregelen” kan nemen. Zie hierover de toelichting bij artikel 57.

In het tweede lid wordt vastgelegd dat partijen tevens samen zullen werken door toe te werken naar ondertekening van, ratificatie van en toetreding tot relevante verdragen, het naleven van de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Ook zullen zij een systeem van exportcontroles opzetten om uitvoer en doorvoer te controleren en zullen zij sancties opleggen wanneer inbreuk wordt gemaakt op deze exportcontroles (in overeenstemming met Resolutie 1540 van de VN-Veiligheidsraad). Daarnaast spreken de partijen af een politieke dialoog te voeren over massavernietigingswapens.

De standaardafspraken over handvuurwapens en lichte wapens zijn opgenomen in artikel 9. De EU hecht sterk aan de opname van deze clausule in overeenkomsten met derde landen.

De partijen komen overeen de bestaande internationale verdragen en verplichtingen na te komen om de illegale handel in deze wapens te bestrijden. Daarnaast wordt afgesproken een politieke dialoog op te zetten om te komen tot een gemeenschappelijke visie op de aanpak van en problemen rondom de illegale handel in deze wapens. Tevens zullen de partijen informatie uitwisselen.

Op grond van artikel 10 spreken partijen af om in de bestrijding van terrorisme te gaan samenwerken. Van belang voor de EU is dat in dit artikel staat dat de samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding in overeenstemming moet zijn met geldende mensenrechtenverdragen en internationaal humanitair recht. Daarnaast hecht de EU waarde aan de verwijzing naar de VN mondiale strategie voor terrorismebestrijding zoals beschreven in AVVN resolutie 0/288 van 8 september 2006. In het artikel worden verscheidene uitingsvormen van de samenwerking opgesomd, onder andere door de uitvoering van relevante VN-resoluties, door regelmatig overleg in het Gemengd Comité en door informatie-uitwisseling.

Partijen spreken in artikel 11 af op juridisch gebied samen te werken om onder andere de rechtsstaat, rechtshandhaving en gerechtelijke capaciteit te versterken. Daarnaast zullen zij informatie uitwisselen over rechtsstelsel en wetgeving. In het derde lid zeggen de partijen toe samen te werken op het gebied van internationale strafrechtelijke aangelegenheden. Beide partijen zijn van mening dat ernstige misdaden vervolgd moeten worden en dat, zoals omschreven in het vierde lid, het Internationaal Strafhof als onafhankelijke instelling zich inzet voor vrede en veiligheid in de hele wereld. In het vierde lid geven beide partijen tevens aan het nuttig te vinden een dialoog aan te gaan over mogelijke toetreding van Vietnam tot het op 17 juli 1998 tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 1999, 13).

Titel IV: Samenwerking inzake handel en investeringen (artikelen 12 tot en met 22)

De algemene beginselen die de basis vormen van samenwerking op het gebied van handel en investeringen worden omschreven in artikel 12. De partijen zullen een dialoog voeren over bilaterale en multilaterale handel. Daarnaast zetten zij zich in voor betere markttoegang, het afschaffen van handelsbarrières door het tijdig opheffen van niet-tarifaire belemmeringen, meer transparantie en overleg over de toepassing van preferentiële handelsregelingen (inclusief algemene preferenties) omdat dit een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van ontwikkelingslanden. In het vijfde en zesde lid spreken de partijen af elkaar op de hoogte te houden van het handelsbeleid en terreinen die daar aan raken en een dialoog aan te gaan om de samenwerking verder te ontwikkelen door onder meer technische steun. In het zevende lid komen de partijen overeen te zoeken naar meer mogelijkheden om hun handels- en investeringsrelaties te versterken onder meer door te onderhandelen over een vrijhandelsovereenkomst. Deze afspraak is conform de Nederlandse inzet dat vrijhandelsafspraken bij voorkeur in een apart verdrag worden opgenomen.

Met artikel 13 spreken de partijen af om de wederzijdse handel te ontwikkelen, diversifiëren, versterken en het concurrentievermogen van producten van beide partijen op de markt te vergroten. Deze samenwerking heeft als doel het optimaliseren van handelspotentieel, inclusief het stelsel van algemene preferenties, overdracht van technologie, meer transparantie en het verbeteren van het concurrentievermogen van beide partijen. In het tweede lid zeggen de partijen toe gebruik te maken van het “Hulp voor handel” programma van de Europese Commissie en andere steunprogramma’s om elkaars handel en investeringen te stimuleren.

In artikel 14 tot en met 21 worden verschillende terreinen beschreven waarop partijen streven naar samenwerking via een dialoog, informatie-uitwisseling en betere markttoegang. Deze beleidsterreinen zijn: sanitaire en fytosanitaire vraagstukken (onder meer informatie uitwisseling over certificering en inspectie), dierenwelzijn (technische steun en capaciteitsopbouw voor de ontwikkeling van normen voor dierenwelzijn), technische handelsbelemmeringen, douaneprocedures (gericht op vereenvoudiging en transparantie) en het faciliteren van handel, investeringen, mededinging, diensten (met inbegrip van e-commerce), intellectuele eigendomsrechten en participatie van economische actoren (onder andere het stimuleren van de samenwerking tussen beroepsverenigingen en actoren uit de particuliere sector). In artikel 16, derde lid, spreken de partijen af dat zij welwillend staan tegenover de mogelijkheid protocollen te sluiten met betrekking tot douanesamenwerking en wederzijdse bestuurlijke bijstand; deze zullen binnen het institutionele kader van de huidige overeenkomst vallen.

Met artikel 22 spreken de partijen af dat, op verzoek van een van beide partijen, overlegd zal worden over mogelijke geschilpunten ten aanzien van handel of daaraan gerelateerde zaken die onder deze titel zijn opgenomen.

Titel V: Samenwerking op het gebied van justitie (artikelen 23 tot en met 26)

De partijen komen in artikel 23 overeen samen te werken om het op 15 november 2000 te New York tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad (Trb. 2001. 68) en het op 31 oktober 2003 te New York tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (Trb. 2004, 11) uit te voeren om op die manier georganiseerde misdaad en corruptie tegen te gaan. In artikel 24 spreken de partijen tevens af door middel van onder andere technische bijstand en informatie-uitwisseling samen te werken om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme tegen te gaan.

De samenwerking om aanbod van, vraag naar en handel van drugs te verminderen wordt beschreven in artikel 25. Deze samenwerking vindt plaats door onder meer informatie-uitwisseling, technische en administratieve bijstand, onderzoek en opleiding van personeel. De samenwerking is gebaseerd op gedeelde beginselen en is in overeenstemming met desbetreffende internationale verdragen, de verklaringen die aangenomen zijn door de 20e speciale zitting inzake drugs van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties uit juni 1998 en de politieke verklaring en het actieplan zoals aangenomen door de VN-commissie verdovende middelen uit maart 2009.

In artikel 26 spreken de partijen af samen te werken om het niveau van de bescherming van persoonsgegevens te verbeteren door het uitwisselen van informatie en het verlenen van technische bijstand.

Titel VI: Sociaaleconomische ontwikkeling en andere samenwerkingsgebieden (artikelen 27 tot en met 51)

De partijen erkennen in artikel 27 het belang van samenwerking om migratiestromen te beheersen. In het artikel komen zij overeen een brede dialoog in te stellen inzake migratie gerelateerde vraagstukken. In het tweede lid stellen partijen dat de samenwerking moet plaatsvinden op basis van de behoeften en in overeenstemming moet zijn met nationale en EU-wetgeving. Voorts wordt een groot aantal terreinen beschreven waar de samenwerking zich op zal richten, onder andere de aanpak van de oorzaken van migratie, een dialoog over legale migratie, een dialoog over ervaringen en werkwijzen van het op 28 juli 1951 te Geneve tot stand gekomen Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1951, 131) en het op 31 januari 1967 te New York tot stand gekomen Protocol betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1967, 76), de rechten en status van toegelaten personen, maatregelen tegen racisme, aanpak van illegale immigratie, smokkel en mensenhandel, humane terugkeer van illegale personen, wederzijds belang met betrekking tot visa en grensbewaking.

In het derde lid zijn bepalingen opgenomen over de terug -en overname van onderdanen die illegaal op het grondgebied van de andere partij verblijven. Vietnam heeft aan deze bepaling de verduidelijking toegevoegd dat het zelf wil vaststellen of een teruggenomen persoon de Vietnamese nationaliteit heeft. Dit is conform de staande praktijk van terugname. In het vierde lid spreken de partijen af, op verzoek van een van beide partijen en in onderlinge overeenstemming, te onderhandelen over een terug -en overname overeenkomst. De EU hecht sterk aan de opname van deze bepalingen in overeenkomsten met derde landen.

Met artikel 28 spreken de partijen af op het gebied van onderwijs en opleiding de samenwerking te bevorderen door banden op te bouwen tussen instellingen voor hoger onderwijs en agentschappen, informatie uit te wisselen, en programma’s zoals Erasmus Mundus, academische onderzoeksprogramma’s en een programma voor de opleiding van conferentietolken te stimuleren. Daarnaast gaan de partijen een dialoog aan over modernisering van hoger, technisch en beroepsonderwijs.

Op grond van artikel 29 streven de partijen naar verbeteringen in de volksgezondheid en verbetering van het sociale welzijn door samenwerking op het gebied van de gezondheidszorg. In het tweede lid wordt de samenwerking uitgewerkt. Deze vindt onder andere plaats door programma’s ter versterking van de gezondheidssector, gezamenlijke activiteiten op het gebied van preventie van epidemieën, internationale overeenkomsten, normen voor voedselveiligheid en informatie-uitwisseling en technische bijstand en capaciteitsopbouw om de modernisering van de sector te bevorderen.

De partijen spreken in artikel 30 af samen te gaan werken om het milieu, de biodiversiteit en de natuur beter te beschermen met het oog op duurzame ontwikkeling. Hierbij verwijzen zij naar de conclusies van de in 2002 te Johannesburg gehouden Wereldtop over duurzame ontwikkeling die in acht genomen zullen worden bij deze samenwerking. In het vierde lid worden de terreinen van samenwerking verder uitgewerkt, onder andere door de uitvoering van multilaterale verdragen. Genoemd worden het op 22 maart 1989 te Bazel tot stand gekomen Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Trb. 1990, 12), het op 22 mei 2001 tot stand gekomen Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (Trb. 2001, 132) en het op 2 oktober 1997 te Amsterdam tot stand gekomen Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten (Trb. 1998, 11). In dat laatste verdrag is de doelstelling van duurzame ontwikkeling bij de taken van de EU opgenomen, evenals het beginsel van de integratie van het milieu in de andere beleidsgebieden. Verdere terreinen van samenwerking betreffen het vergroten van milieubewustzijn bij de lokale gemeenschap, het verbeteren van luchtkwaliteit en de bescherming van bossen, ecosystemen en het zeemilieu. Daarnaast spreken de partijen in het vijfde lid af de samenwerking zowel bilateraal als multilateraal te versterken teneinde de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te bereiken.

In artikel 31 komen de partijen overeen door middel van dialoog, technische samenwerking en bevordering van onderzoek de samenwerking in de bestrijding van klimaatverandering en de gevolgen daarvan te intensiveren. Daarnaast spreken de partijen af zich in te zetten voor de bewustmaking en participatie van de lokale bevolking in het bestrijden van en aanpassen aan klimaatverandering. Samenwerking op het gebied van landbouw, bosbouw, veehouderij, visserij en plattelandsontwikkeling is omschreven in artikel 32. De samenwerking vindt plaats door een versterking van de dialoog en het uitwisselen van ervaringen ten aanzien van onder andere ontwikkeling van duurzame landbouw, dierenwelzijn, bestrijding van illegale visserij en illegale houtkap.

De samenwerking op het gebied van gendervraagstukken is beschreven in artikel 33. De partijen spreken af te werken aan het versterken van onder andere beleid, programma’s en nationale strategieën om een gelijkwaardige participatie van mannen en vrouwen aan alle facetten van het leven te realiseren. In het tweede lid komen de partijen overeen te streven naar een kader waarbinnen ervaringen ten aanzien van het bevorderen van gelijke kansen uitgewisseld kunnen worden.

In artikel 34 bevestigen de partijen nogmaals het belang van samenwerking bij de opruiming van oorlogsresten zoals mijnen, bommen en niet-geëxplodeerde munitie. De samenwerking vindt plaats door een dialoog, het uitwisselen van ervaringen, de opleiding van deskundigen en onderzoekers en voorlichting over preventie van ongelukken en herintegratie van slachtoffers.

In artikel 35, in navolging van artikel 1, spreken de partijen af samen te werken om de bescherming van mensenrechten te bevorderen door onder meer de uitvoering van internationale mensenrechteninstrumenten, samenwerking binnen de VN, voorlichting en versterking van de dialoog over mensenrechten.

De partijen komen in artikel 36 overeen samen te werken, op basis van de bestaande behoefte van de partijen, op het gebied van herstructurering en bevordering van de doeltreffendheid, effectiviteit en capaciteit van het openbaar bestuur. De rol die verenigingen en niet-gouvernementele organisaties kunnen spelen bij de samenwerking zoals beschreven in de PSO is opgenomen in artikel 37. Niet-gouvernementele organisaties en verenigingen kunnen, in overeenstemming met de wet -en regelgeving van de partijen, op verschillende manieren betrokken zijn bij de samenwerking: door deelname aan het besluitvormingsproces, aan overleg, door capaciteitsopbouw te ondersteunen en door mee te werken aan het uitvoeren van samenwerkingsprogramma’s.

In artikel 38 streven de partijen naar meer samenwerking op het gebied van cultuur, onder andere door het stimuleren van culturele uitwisseling, de bescherming van erfgoed, samenwerking in internationale fora zoals Unesco en door de integratie van cultuur in duurzame ontwikkeling.

In artikel 39 spreken de partijen af de samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie te bevorderen. De samenwerking is met name gericht op uitwisseling van onderzoekers, het bevorderen van de relaties tussen onderwijsinstellingen en midden en kleinbedrijf van beide partijen en het meer bewust maken van het publiek over de mogelijkheden van de programma’s gericht op wetenschap en technologie. Beide partijen erkennen het belang van informatie -en communicatietechnologieën in artikel 40. Zij spreken af de samenwerking te bevorderen door dialoog en capaciteitsopbouw op het gebied van cybercriminaliteit, verspreiding van nieuwe ICT en het verbeteren van interoperabiliteit van netwerken.

Partijen komen verder overeen samen te werken op respectievelijk het gebied van vervoer (artikel 41) en energie (artikel 42). Met betrekking tot vervoer richt de samenwerking zich onder andere op het verbeteren van investeringsmogelijkheden, veiligheid, het bestrijden van piraterij, de aanpak van milieueffecten en informatie-uitwisseling over de Europese satellietnavigatie Galileo. Ten aanzien van energie is de samenwerking onder meer gericht op diversifiëring van energiebronnen met een focus op innovatieve en hernieuwbare energie, het stimuleren van energie-efficiëntie bij zowel producent als consument, de overdracht van technologie en het bevorderen van wederzijdse contacten en gemeenschappelijk onderzoek. Met artikel 43 spreken de partijen af samen te gaan werken door informatie-uitwisseling over duurzaam toerisme.

In artikel 44, 45, 46 en 47 spreken de partijen af samenwerking aan te gaan op respectievelijk het gebied van industrieel beleid en midden- en kleinbedrijf, een dialoog over economisch beleid, op belastinggebied en een dialoog inzake financiële dienstverlening gericht op onder andere beter toezicht en regelgevingssystemen in de financiële sector. De partijen geven in deze artikelen aan te streven naar bevordering van industriebeleid, maatschappelijk verantwoord ondernemen en verbetering van het concurrentievermogen van het midden-en kleinbedrijf. Daarnaast spreken zij af informatie en ervaring uit te wisselen over economische trends, de coördinatie van economisch beleid in regionale samenwerking en het omvormen van staatsbedrijven.

Partijen onderschrijven de beginselen van goed fiscaal bestuur in artikel 46.
De samenwerking op dit gebied vindt onder andere plaats door uitwisseling van ervaringen, technische bijstand en de uitvoering van reeds bestaande bilaterale belastingovereenkomsten. Daarnaast komen de partijen overeen in de toekomst nieuwe overeenkomsten op dit gebied te steunen. De clausule op het gebied van goed fiscaal bestuur is een standaardbepaling die conform staand EU beleid opgenomen wordt in akkoorden met derde landen.

Samenwerking op het gebied van de preventie en beperking van natuurrampen is opgenomen in artikel 48. De focus ligt op preventie, capaciteitsopbouw en wederzijdse technologische en materiele steun. In artikel 49 is de samenwerking in stads- en regionale planning vastgelegd. Stads- en regionale planning speelt een belangrijke rol in het streven naar duurzame economische groei en armoedebestrijding. De samenwerking op dit gebied vindt plaats door onder andere de uitwisseling van informatie en ervaringen, het opzetten van stadsnetwerken (waarvan ook verenigingen en non-gouvernementele organisaties deel uitmaken), ondersteuning van capaciteitsopbouw en samenwerking in internationale organisaties.

Met artikel 50 spreken de partijen af de samenwerking op het gebied van arbeid, werkgelegenheid en sociale zaken te intensiveren om de sociale dimensie van de mondialisering te versterken. De partijen streven naar het stimuleren van werkgelegenheid omdat het een belangrijke voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding zoals opgenomen in resolutie 60/1 van de Algemene Vergadering van de VN uit oktober 2005. In het derde lid bevestigen de partijen nogmaals hun verbintenis aan internationaal erkende arbeidsnormen van de Internationale Arbeids Organisatie. In het vierde lid komen de partijen overeen te streven naar gelijke behandeling van onderdanen van de andere partij, bijvoorbeeld ten aanzien van arbeidsvoorwaarden en bezoldiging, zonder discriminatie op grond van nationaliteit. Artikel 51 ziet toe op de harmonisatie van statistische methoden.

Titel VII: Institutioneel Kader (artikelen 52 tot en met 65)

In de artikelen 52 tot en met 65 zijn de gebruikelijke slotbepalingen opgenomen ten aanzien van naleving van verplichtingen, middelen en faciliteiten voor samenwerking (artikelen 53 en 58).
In artikel 52 spreken de partijen af een Gemengd Comité in te stellen dat zal toezien op de uitvoering en naleving van de overeenkomst. Het Comité zal een keer per jaar bijeen komen en kan subcomités en werkgroepen instellen ter ondersteuning van de activiteiten. Het Gemengd Comité heeft tevens de taak om op de werking van gesloten en nog te sluiten sectorale overeenkomsten en protocollen toe te zien.

Artikel 54 bepaalt dat met het oog op intensivering van het samenwerkingsniveau het verdrag aangevuld kan worden met overeenkomsten of protocollen voor specifieke sectoren en activiteiten. Dergelijke specifieke overeenkomsten of protocollen vormen een integrerend onderdeel van de algemene bilaterale betrekkingen zoals die worden geregeld bij de PSO en maken deel uit van een gemeenschappelijk institutioneel kader.

Dergelijke specifieke overeenkomsten of protocollen worden, voor zover zij vallen onder de competentie van de lidstaten, beschouwd als uitvoeringsverdragen in de zin van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen en behoeven, behoudens artikel 8 van de Rijkswet, geen parlementaire goedkeuring.

In artikel 55 wordt de relatie tussen de PSO en andere (toekomstige) samenwerkingsverbanden beschreven. Deze PSO doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van lidstaten om bilaterale banden met Vietnam aan te gaan of om nieuwe bilaterale samenwerkingsverbanden met Vietnam te sluiten indien gewenst. Reeds bestaande overeenkomsten tussen de EU, al dan niet met lidstaten, en Vietnam, of tussen de lidstaten en Vietnam, die binnen het toepassingsgebied van deze PSO vallen zijn onderdeel van de algemene bilaterale betrekkingen tussen de EU en Vietnam en maken deel uit van het in deze overeenkomst beschreven gemeenschappelijk institutioneel kader.

Belangrijke slotbepalingen zijn de toepassing en naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst zoals beschreven in artikelen 56 en 57. Partijen kunnen een geschil voorleggen aan het Gemengd Comité dat vervolgens een aanbeveling doet om het te beslechten (artikel 56). In het tweede lid van artikel 57 komen de partijen overeen dat ‘passende maatregelen’ genomen kunnen worden als een partij van mening is dat de andere partij de verplichtingen niet nakomt. De gekozen maatregelen dienen de werking van de overeenkomst zo min mogelijk te verstoren en moeten evenredig zijn met de ernst van de niet-nakoming en in overeenstemming zijn met het internationale recht (vierde lid).

Uit het derde lid van artikel 57 volgt dat bij een “materiële schending van de overeenkomst” een andere procedure geldt. Deze procedure is uitgewerkt in een verklaring die als bijlage is opgenomen bij het verdrag. Er is sprake van een “materiele schending van de overeenkomst” wanneer een van de essentiële elementen uit de overeenkomst, zoals opgenomen in artikel 1 en artikel 8 wordt geschonden. Voordat in deze gevallen de maatregel kan worden toegepast houdt het Gemengd Comité, op verzoek van de andere partij, binnen 30 dagen een spoedoverleg voor een onderzoek om tot een oplossing te komen. Nederland hecht zeer aan deze opschortende werking en aan de koppeling op dit gebied tussen samenwerkingsakkoorden met derde landen.

Aan de overeenkomst zijn vier verklaringen gehecht die een integrerend onderdeel vormen van de tekst (artikel 59). In de eerste (gemeenschappelijke) verklaring komen de partijen overeen om in hun samenwerking te streven naar de erkenning van Vietnam als markteconomie. De tweede verklaring is een eenzijdige verklaring van de EU over het stelsel van algemene preferenties waarin zij het belang voor de handel van dit stelsel erkennen en de wens uitspreken dat Vietnam gebruik zal maken van het stelsel. De derde betreft een gemeenschappelijke verklaring inzake artikel 24. De verklaring stelt dat het gemengd comité een lijst opstelt van bevoegde autoriteiten voor de uitwisseling van relevante informatie in verband met artikel 24 over samenwerking op het gebied van de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. De laatste verklaring gaat over artikel 57, de naleving van verplichtingen, en is bij artikel 57 verder toegelicht.

De overeenkomst heeft een geldigheidsduur van vijf jaar en wordt automatisch jaarlijks verlengd, tenzij een der partijen aangeeft het verdrag niet te willen verlengen.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Evenals de eerdere samenwerkingsverdragen van de EU met derde landen zal het onderhavige verdrag voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden, tot welk deel de reikwijdte van het verdrag zich beperkt.

De Minister van Buitenlandse Zaken,


  1. De op 17 juli 1995 tot stand gekomen Samenwerkingsovereenkomst tussen de EG en de Socialistische Republiek Vietnam, PbEG 1996, L 136, blz. 29-36.↩︎

  2. Koopkrachtpariteit.↩︎

  3. De op 1 oktober 1993 te Hanoi tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Socialistische Republiek Vietnam inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (Trb. 1993, 167), het op 10 maart 1994 te Hanoi tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Socialistische Republiek Vietnam inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen (Trb. 1994, 82) en het op 24 januari 1995 tot stand gekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Socialistische Republiek Vietnam tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 1995, 61).↩︎