Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de voorhang ontwerp Loodsplichtbesluit 2021 (Kamerstuk 35248-5)
Wijziging van de Scheepvaartverkeerswet en enige andere wetten in verband met verdere flexibilisering van de loodsplicht (Loodsplicht nieuwe stijl)
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2019D39155, datum: 2019-10-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2019D39155).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: B. Schuurkamp, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2019Z14115:
- Indiener: C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2019-09-05 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-09-11 12:00: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2019-10-03 12:00: Voorhang ontwerp Loodsplichtbesluit 2021 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2019-11-06 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2020-09-03 14:45: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2019D39155 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over haar brief inzake de voorhang van het ontwerp-Loodsplichtbesluit 2021 (Kamerstuk 35 248, nr. 5).
De voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie,
Schuurkamp
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief inzake de voorhang van het ontwerpLoodsplichtbesluit 2021 (hierna: het ontwerpbesluit) en hebben hierover nog de volgende vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben geen verdere vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit en hebben geen aanvullende vragen. De vragen die door de fractie zijn gesteld tijdens de inbreng voor het verslag bij het wetsvoorstel Wijziging Scheepvaartverkeerswet in verband met flexibilisering loodsplicht (Kamerstuk 35 428) zijn ook van toepassing op het ontwerpbesluit.
De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de voorhang van het ontwerpLoodsplichtbesluit 2021. Zij zien enkele verbeteringen, maar hebben nog enkele zorgen.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie vragen of er in het ontwerpLoodsplichtbesluit 2021 sprake is van een zwaarder regime voor het behalen van de Pilotage Exemption Certificate (PEC)-certificering? Is er in het ontwerpbesluitsprake van een afwijkend regime voor bepaalde vaarwegen? Kan dit voor bedrijven tot nadelige economische gevolgen leiden? Is de Minister op de hoogte van de mogelijke negatieve gevolgen voor de haven van Moerdijk? In hoeverre heeft de Minister hier rekening mee gehouden? Is de Minister bereid om in gesprek te gaan met de Port of Moerdijk om eventuele economische gevolgen te beperken?
De leden van de CDA-fractie constateren dat dit ontwerpbesluit onlosmakelijk verbonden is met de wijziging van de Scheepvaartverkeerswet en enige andere wetten in verband met verdere flexibilisering van de loodsplicht (Loodsplicht nieuwe stijl). Graag vernemen zij of hetgeen zij hebben ingebracht in dat kader ook gevolgen heeft voor het onderhavige ontwerpbesluit. Als dat het geval is, kan dan aangegeven worden welke gevolgen het betreft en hoe daar in het besluit mee omgegaan wordt.
De leden van de SP-fractie willen weten waarom in de voorhang geen maximum is gesteld aan het aantal keer dat een PEC-houder ontheffing van de frequentie-eis kan aanvragen. De frequentie-eis is er om ervoor te zorgen dat kennis van de vaarwegen onderhouden wordt en blijft. Met een vrijstelling kan coulance geboden worden aan PEC-houders die om uiteenlopende redenen in een jaar de frequentie-eis niet halen. Door geen maximum aan het aantal keer dat ontheffing gevraagd kan worden te stellen, kan de frequentie-eis niet goed gehandhaafd worden. Kan de Minister hierop ingaan en is zij bereid om maatregelen te treffen die paal en perk stellen aan de ontheffingsmogelijkheid?
De leden van de SP-fractie zijn blij met de wijziging die ervoor moet zorgen dat vrijstelling aan een kapitein wordt gekoppeld, en niet meer aan een schip. Daarmee neemt de veiligheid op de vaarwegen toe. Echter zijn de eisen die aan het PEC voor kleine zeeschepen worden gesteld wel erg mager. Zo vindt er geen daadwerkelijke scholing plaats, wordt er geen examen verplicht gesteld en is er geen enkele frequentie-eis. Deze leden stellen dat daarmee de veiligheid op de vaarwegen niet verbeterd wordt. Waarom kiest de Minister ervoor om geen daadwerkelijke eisen te stellen aan dit PEC? Welke argumenten heeft de Minister hiervoor en hoe wordt verantwoord dat daarmee de veiligheid niet significant afneemt?
De leden van de SP-fractie hebben min of meer dezelfde kritiek op het PEC-A als op het PEC voor kleine zeeschepen. De afwezigheid van daadwerkelijke scholing en een verplicht examen maken dat er straks geen betere eisen gesteld worden aan kapiteins die langs het UNESCO-werelderfgoed de Waddenzee varen. Kan de Minister toelichten waarom er voor deze constructie is gekozen? Is de Minister bereid om voor zowel het PEC voor kleine zeeschepen als het PEC-A een verplichte scholing en op zijn minst een vorm van examen in te voeren? Dat laatste, zodat in ieder geval vastgesteld kan worden of een kapitein voldoende kennis heeft voor een vrijstelling.
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de wijze waarop nu per PEC ook nog onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende trajecten en het feit dat een PEC-houder per traject verschillende schepen kan registreren. Daarmee wordt het bijvoorbeeld met het PEC voor het havengebied van Rotterdam mogelijk om als houder op elk moment twaalf schepen geregistreerd te hebben. Daarmee kan een PEC-houder zijn of haar PEC gebruiken om op oneigenlijke wijze loodsdiensten aan te bieden. Dit ontwerpbesluit zet daarmee de deur op een kier voor marktwerking in het aanbod van loodsdiensten. Daarbij komt de veiligheid op onze vaarwegen onder druk te staan, omdat er niet gehandhaafd kan worden op oneigenlijk gebruik van een PEC als dit oneigenlijk gebruik door dit ontwerpbesluit mogelijk gemaakt wordt. Dat stuit deze leden zeer tegen de borst. Een oplossing is zeer eenvoudig volgens hen. Maak registratie van schepen niet afhankelijk van trajecten binnen het PEC, maar koppel registratie van schepen aan een PEC voor het gehele havengebied. Kan de Minister hierop reageren? Is de Minister bereid om registratie van schepen gebiedsafhankelijk en niet trajectafhankelijk te maken?
De leden van de SP-fractie constateren dat er voor werkschepen per havengebied andere eisen gesteld kunnen worden aan de ontheffing van de loodsplicht. Dit werkt willekeur, rechtsongelijkheid en onduidelijkheid in de hand en is daarmee geen verbetering van de veiligheid. Is de Minister bereid om een meer uniforme wijze van ontheffing voor werkschepen op te stellen, desnoods via een aanwijzing, zodat dit probleem voor werkschepen opgelost wordt?
De leden van de SP-fractie vinden het prima dat er een experimenteerartikel is opgenomen in het ontwerpbesluit. Kan de Minister echter wel garanderen dat elk experiment dat met dit artikel geïntroduceerd wordt te allen tijde zal moeten voldoen aan de belangen die in artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet zijn belegd?