Lijst van vragen en antwoorden over het maatregelenpakket voor de stikstofproblematiek in de woningbouw- en infrastructuursector en voor de PFAS-problematiek problematiek
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2019D45812, datum: 2019-11-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35334-2).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M.E. Haveman-Schüssel, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 35334 -2 Problematiek rondom stikstof en PFAS.
Onderdeel van zaak 2019Z22051:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-11-14 10:35: Debat over een snelle oplossing van de stikstof- en PFAS-problematiek (Plenair debat (debat)), TK
- 2019-11-19 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-11-20 11:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2019-11-21 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 14 november 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Infrastructuur en Waterstaat en voor Milieu en Wonen over de brief van 13 november 2019 inzake het maatregelenpakket voor de stikstofproblematiek in de woningbouw- en infrastructuursector en voor de PFAS-problematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 1).
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze vragen, mede namens de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en voor Milieu en Wonen, beantwoord bij brief van 14 november 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Kuiken
De griffier van de commissie,
Haveman-Schüssel
1. Wat zijn de onderliggende berekeningen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) of andere instanties die ten grondslag liggen aan de voorgestelde drie maatregelen en kunt u deze nog voor het debat van donderdag 14 november 2019 aan de Kamer doen toekomen?
De berekeningen door RIVM zijn door hen gepubliceerd op hun website: https://www.rivm.nl/nieuws/rivm-berekeningen-maatregelen-stikstofproblematiek.
2. Welke maatregelen zijn er naast de drie voorgestelde maatregelen nog meer doorberekend, waarom worden die niet voorgesteld en kunt u deze berekeningen nog voor het debat van donderdag 14 november 2019 aan de Kamer doen toekomen?
Naast (varianten) van de snelwegverlaging, veevoer en de bestaande saneringsregeling van de varkenshouderij zijn nog de snelheidsverlaging op provinciale autowegen en versneld uitfaseren van oudere lichte vrachtwagens (busjes) bekeken. De conclusie van RIVM is dat deze maatregelen in de voorgestelde vorm weinig tot geen vermindering van stikstofdepositie opleveren. Bij verlaging van de snelheid op provinciale wegen kan zelfs sprake zijn van een toename van stikstofuitstoot.
3. Op basis van welke grondslagen is gekozen voor de voorgestelde drie maatregelen en zijn andere maatregelen afgevallen?
4. In hoeverre spelen partijpolitieke voorkeuren een rol bij het kiezen van maatregelen om op korte termijn de stikstofdepositie te verminderen en welke voorkeuren zijn dit?
Het kabinet heeft alleen gekeken naar maatregelen die op zeer korte termijn effect zouden sorteren. Dat de andere maatregelen zijn afgevallen heeft vooral te maken met het feit dat ze nauwelijks ruimte creëren voor het vlottrekken van de woningbouw.
5. Zorgen de voorgestelde maatregelen ervoor dat er nog voor het einde van dit jaar geen banen in de bouw verloren gaan? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en hoeveel banen staan er op de tocht?
Door de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State voor de vergunningverlening voor bouwprojecten zijn veel bouwbedrijven in een lastig parket gekomen. Hoewel gemeenten en provincies met de maatregelen uit de brief van 4 oktober jl. op veel plaatsen weer vergunningen konden verlenen, was dit nog onvoldoende (Kamerstuk 32 670, nr. 167). Een strop voor de bouwsector kan ook negatieve gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Het kabinet erkent deze moeilijke positie van bouwers. Daarom heeft het kabinet gekozen om in een eerste noodpakket maatregelen te treffen gericht op het mogelijk maken van bouw en infraprojecten. De maatregelen zorgen ervoor dat de vergunningverlening in de bouw verder op gang komt. Bouwbedrijven kunnen daarmee meer nieuwe projecten aan hun orderportefeuilles toevoegen. Nu die oplossingen er wel zijn, betekent dat niet dat er garanties ten aanzien van het aantal banen in de bouw gegeven kunnen worden.
6. In hoeverre zijn de voorgestelde bron- en herstelmaatregelen bewezen effectief in de zin dat daarmee de ruimte wordt gecreëerd voor nieuwe stikstofdeposities, welke onderzoeken liggen daaraan ten grondslag en wilt u de uitkomsten daarvan aan de Kamer doen toekomen?
Op basis van de uitwerking van de maatregelen heeft PBL de verwachte effectiviteit bepaald. Daarbij heeft PBL ook de hardheid van de maatregel beoordeeld, de handhaving en de zekerheid dat het beoogde effect wordt bereikt. Het RIVM heeft vervolgens op basis van de geschatte emissiereducties van de maatregelen vervolgens de effecten op de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden berekend.
7. Heeft u het maatregelenpakket op juridische houdbaarheid laten toetsen, bijvoorbeeld in relatie tot de uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst van de toets?
Ja, bij de vaststelling van de maatregelen is ook uitdrukkelijk gekeken naar de juridische vereisten daarvan. Daarbij is ook de PAS-uitspraak betrokken. Mede op basis daarvan is het maatregelenpakket tot stand gekomen.
8. In welke mate heeft u het vertrouwen respectievelijk de zekerheid dat het maatregelenpakket ertoe leidt dat de vergunningverlening voor woningbouw weer op gang komt en verleende vergunningen stand kunnen houden bij de rechter?
Het kabinet heeft vertrouwen dat de maatregelen ervoor zullen zorgen dat de vergunningverlening voor woningbouw verder op gang komt. Deze maatregelen bieden de stikstofruimte om ca. 75.000 woningen te realiseren in 2020. Gezien de getroffen maatregelen vertrouwt het kabinet erop dat deze vergunningen stand zullen houden bij de rechter.
9. Hoeveel tijd is gemoeid met het realiseren van de genoemde reductie van stikstofdepositie en hoe verloopt het tijdpad?
Om de woningbouwprojecten mogelijk te maken moeten de maatregelen zo snel mogelijk worden ingevoerd. Het verkeersbesluit zal zo snel mogelijk worden aangepast. Daarna worden zo snel als mogelijk de aanduidingen op de betreffende snelwegen aangepast. De aanpassing van het veevoer zal in de loop van het volgend jaar steeds meer tot stikstofreductie leiden, evenals de saneringsregeling varkenshouderij. Het verlenen van vergunningen van woningbouwprojecten zal hierop worden afgestemd. Het wetsvoorstel Spoedwet aanpak stikstof ligt nu ter advisering voor bij de Raad van State en moet ervoor zorgen deze de maatregelen zo snel mogelijk worden ingevoerd. Dit wetsvoorstel zorgt voor de juridische borging van de maatregelen, behalve voor de warme sanering van de varkenshouderij, waar vanaf 25 november a.s. op kan worden ingetekend. Het kabinet is in afwachten van een reactie en is voornemens het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te zenden.
10. Waarom wordt er in de brief geen melding gemaakt van het creëren van ruimte voor de vergunningverlening van duurzame energieprojecten, en hoe en op welke termijn gaan ook deze projecten losgetrokken worden?
Het kabinet kiest ervoor om de sectoren waar de stikstofproblematiek het meest urgent is met prioriteit aan te pakken. In de brief aan uw Kamer van 13 september 2019 heb ik aangegeven dat bij weging en prioritering van projecten het kabinet erop inzet dat projecten die op lange termijn een gunstig effect hebben op stikstofdepositie (zoals duurzame energieprojecten) uitgevoerd kunnen worden, ondanks dat er op korte termijn sprake is van kleine tijdelijke uitstoot (Kamerstuk 32 670, nr. 165). Het kabinet zet in op een drempelwaarde, waarmee zo spoedig mogelijk ook projecten en activiteiten met een kleine depositie van andere sectoren doorgang kunnen vinden. Het ligt voor de hand dat daar ook duurzame energieprojecten onder gaan vallen. Verder is het in sommige gevallen al mogelijk om toestemming te verlenen voor dergelijke projecten middels een ecologische toets of intern salderen.
11. Kunt u een lijst geven van alle Natura 2000-gebieden in Nederland, gerangschikt op grootte?
Ja, deze lijst heb is bij deze brief gevoegd (bijlage 2)1.
12. Waarom wordt in AERIUS Calculator bij verkeersemissies niet verder gerekend dan een afstand van vijf kilometer en bij bouwprojecten wel, terwijl in beide gevallen sprake is van de emissie van stikstofoxiden (NOx)?
Voor het berekenen van de depositiebijdrage van wegverkeer op snelwegen en provinciale wegen hanteert AERIUS Calculator Standaardrekenmethode 2 uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit
Bijdragen van wegverkeer zijn op enkele kilometers van de weg niet betekenisvol te herleiden tot een individueel project.
Door uit te gaan van een maximale rekenafstand van 5 km bij de doorrekening van individuele projecten, wordt hieraan in AERIUS Calculator invulling gegeven.
Voor de totale depositie ten gevolge van wegverkeer wordt wél landsdekkend gerekend. Dat is mogelijk, omdat de bijdragen dan niet herleidbaar hoeven te zijn tot een specifiek project of specifieke activiteit.
13. Wat is de stikstofemissie als gevolg van de Formule 1 op het racecircuit bij Zandvoort?
De stikstofemissie wordt bepaald door de rekentool AERIUS Calculator. De organisatie van de Formule 1 levert deze berekeningen aan bij het bevoegd gezag. In dit geval is dat de provincie Noord-Holland. Het is aan de provincie om te bepalen of, op basis van de aanvraag en uitkomst van AERIUS Calculator, toestemming kan worden verleend. Het Rijk is hierbij niet betrokken, en ik kan uw Kamer de precieze stikstofemissie dus niet melden.
14. Is overwogen om de stikstofdepositie van het autoverkeer te verlagen door maatregelen ter stimulering van het openbaar vervoer? Zo ja, aan welke maatregelen werd gedacht en waarom zijn die niet voorgesteld? Zo nee, waarom niet en wilt u dit alsnog doen?
De maatregelen in voorliggende brief sorteren snel effect. De komende tijd zal het kabinet blijven zoeken naar effectieve maatregelen, daarbij zal ook worden gekeken naar het (stimuleren van) openbaar vervoer.
15. Hoeveel woningen zijn dit jaar (ten opzichte van de planning) niet gebouwd vanwege de stikstofcrisis?
Voor de woningen die in 2019 gereedgemeld worden, zijn de vergunningen in de meeste gevallen afgegeven in 2017 en 2018. De stikstofproblematiek leidt daarom naar verwachting niet tot significante productieuitval in 2019. Het aantal gereedgemelde woningen tot en met het derde kwartaal 2019 is 56.000, dit is 5.000 hoger dan in dezelfde periode in 2018.
16. Zorgt binnenstedelijk bouwen (verdichting door bijvoorbeeld meer hoogbouw te bouwen) voor minder stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden dan bouwen aan de randen van bestaande bebouwing en kunt u dit antwoord nader toelichten?
Het ruimtebeslag bij verdichting en dus ook bij hoogbouw is minimaal. Voorzieningen worden optimaal gedeeld, de energie wordt efficiënt gedistribueerd en benut, de verplaatsingsbehoefte is zeer beperkt. Compacte steden zorgen mensen minder verre reisafstanden afleggen. Het autogebruik is daardoor lager, ten gunste van de fiets, het openbaar vervoer en de voetganger. Dit zorgt voor minder uitstoot stikstof door verbrandingsmotoren. Het is ook makkelijker om circulaire systemen op te zetten die vervolgens leiden tot lager engerverbruik en vervoersstromen. Ook dit zorgt ervoor dat er minder stikstof uit wordt gestoten.
17. Welk deel van de woningbouwimpuls van € 1 miljard voor de komende tien jaar wordt gebruikt voor de maatregelen die in deze brief worden aangekondigd?
De woningbouwimpuls bestaat uit vier jaarlijkse tranches van € 250 miljoen tussen 2020 en 2023, die flexibel over de tijd inzetbaar zijn. Het doel van de woningbouwimpuls is het versnellen van de bouw van meer betaalbare woningen voor starters en mensen met een middeninkomen in schaarstegebieden.
Het kan zijn dat de stikstofdepositie vraagt om het nemen van compenserende of mitigerende maatregelen – en er geen andere opties meer zijn om een woningbouwproject doorgang te laten vinden. Dit kan ervoor zorgen dat de business case van een woningbouwproject niet rondkomt. Een Rijksbijdrage kan dan mogelijk de oplossing bieden voor het lostrekken van de woningbouw, waardoor de betaalbare woningen alsnog gerealiseerd kunnen worden in de gebieden met een groot woningtekort. In die gevallen kan er gekeken worden of de onrendabele top die door de compenserende maatregelen ontstaat voor het woningbouwproject, mede gefinancierd kan worden vanuit de woningbouwimpuls.
De € 1 miljard investeringsaftrek in de verhuurderheffing voor de komende 10 jaar stimuleert de woningbouw van betaalbare woningen voor de doelgroep van sociale verhuurders door de onrendabele top te verkleinen die ontstaat doordat sociale verhuurders nieuwe woningen veelal niet kostendekkend kunnen exploiteren. Deze onrendabele top kan veel oorzaken hebben. Aanpassingskosten in verband met de stikstofdepositie kunnen onderdeel zijn van de kosten van woningbouwprojecten. Door de investeringsaftrek kunnen sociale verhuurders in hun eigen projecten bezien of er financiële ruimte is om de stikstofdepositie nog verder te beperken.
18. Hoe is de bevoegdheidsverdeling tussen de Minister voor Milieu en Wonen en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die volgens de portefeuilleverdeling verantwoordelijk is voor bouw, precies vormgegeven?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft, gerelateerd aan het wonen en bouwen dossier, de verantwoordelijkheid voor bouwen – met daarin de verduurzaming van de gebouwde omgeving – en de versterkingsopgave in Groningen. De Minister voor Milieu en Wonen is verantwoordelijk voor wonen – en daarmee de woningbouwopgave –, ruimtelijke ontwikkeling en de Omgevingswet.
19. Op welke wijze wilt u uitvoering gaan geven aan de gewijzigde motie van het lid Bisschop over het voorkomen dat inzet op sanering ten koste gaat van inzet op emissiereductie door techniek- en managementmaatregelen (Kamerstuk 32 670, nr. 191)?
Er is inzet op brongerichte verduurzaming in een aparte regeling (Subsidiemodules brongerichte verduurzaming van stal- en managementmaatregelen), waarbij emissiereductie in de veehouderij doel is door in te zetten op innovatie- en investeringssubsidies voor deze verduurzaming. De andere in de motie genoemde maatregelen en methoden zijn onderdeel van de huidige verkenning over de verdere maatregelen in te kader van de stikstofproblematiek en staan los van de saneringsregeling varkenshouderijen.
20. Hoe gaat de prioritering van de toebedeling van de winst van de stikstofmaatregelen eruit zien, hoe voorkomt u dat bijv. lagere overheden depositieruimte weggeven die is bedoeld voor herstel van de natuur of het bouwen van woningen, dijken of infrastructuur?
Het uitgangspunt is, nu en bij volgende stappen, dat ten minste 30% van de verminderde depositieruimte ten goede komt aan de natuur. De overige 70% kan gebiedsgericht gebruikt worden om ontwikkelingen weer mogelijk te maken. Hiertoe zet het kabinet een stikstofregistratiesysteem op.
21. In hoeverre hebben provincies al geïnventariseerd wat de mogelijkheden zijn om piekbelasting op lokaal niveau te verminderen?
Provincies zijn bezig om dit inzichtelijk te maken.
22. Wordt de regionale stikstofwinst ook regionaal ingezet?
De door het kabinet genomen maatregelen leveren eenmalig structurele ruimte op die wordt geregistreerd in het stikstofregistratiesysteem. Regionaal worden afspraken gemaakt over de verdeling van de ruimte. In de gebiedsgerichte aanpak kunnen provincies, gemeenten en Rijk afspraken maken over de resterende depositieruimte.
23. Hoe is de berekening van mol/ha/jr tot stand gekomen?
Een mol is een scheikundige eenheid waarmee een bepaalde hoeveelheid moleculen wordt aangeduid, te weten: 6,022 140 76 × 1023. Er is voor gekozen om de depositie op hectareniveau weer te geven, omdat de neerslag van stikstofdepositie per locatie verschilt. Dat wordt met de «/ha» toegevoegd. Omdat de stikstofdepositie continu plaatsvindt, is voor een nauwkeurig getal ook een tijdseenheid nodig. Er is voor een aanduiding per jaar gekozen. Het betreffende getal is dus het aantal mol stikstofmoleculen dat op een hectare neerslaat per jaar.
24. Hoeveel Kton is de verwachte stikstofreductie (wat nu in mol/ha/jaar is weergegeven) op jaarbasis in Nederland?
Voor wat betreft de genomen maatregelen in de brief is de verwachte stikstofreductie als volgt. Deze in de brief genoemde snelheidsmaatregel levert een verwachte stikstofreductie op van 1,2 mol/ha/jr. Inschatting is dat voermaatregelen een reductie van de stikstofdepositie op kan leveren van 3,6 mol/ha/jr in het eerste jaar. De € 60 miljoen Urgendamiddelen leveren ook een bijdrage aan de vermindering van de stikstofdepositie van in potentie 2,8 mol/ha/jr. Met de standaard omrekenfactor voor stikstof betekent dat het om ongeveer 1,6 kton stikstof gaat.
25. Hoe is het juridisch mogelijk om de «stikstofwinst» van een emissieverlagende maatregel te gebruiken voor een bouwproject, als er in een nabijgelegen natuurgebied door verzadiging geen depositieruimte is?
Met het pakket aan (bron)maatregelen dringt het kabinet de stikstofdepositie verder terug. Uitgangspunt daarbij is dat tenminste 30% van de verminderde depositieruimte ten goede komt aan de natuur. Het overige deel kan gebiedsgericht worden gebruikt om ontwikkelingen weer mogelijk te maken. De maatregelen voor woningbouw en infrastructuur vormen het eerste deel van een breder pakket aan(bron)maatregelen waaraan het kabinet werkt.
26. Als slechts 30% van de vrijgekomen stikstofruimte van de warme sanering van de veehouderij wordt gebruikt voor natuur en 70% van de ruimte gebruikt kan worden door andere boeren in de veehouderij, moeten die boeren die die ruimte ontvangen, dan ook die warme sanering van hun buren betalen of subsidieert de overheid dan de verdere intensivering van de veehouderij?
De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen vereist dat deelnemers hun productiecapaciteit definitief en onherroepelijk beëindigen. Van stimuleren van intensivering van de varkenshouderij is geen sprake. Bij deze regeling kan een gesaneerde locatie niet weer worden gebruikt voor intensieve veehouderij. De vergunningen moeten zijn ingetrokken.
27. Hoeveel stikstof wordt er toegevoegd of gereduceerd per in de brief voorgestelde maatregel en compensatie?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 24.
De drie maatregelen leveren naar verwachting 7,6 mol/ha/jr op. Het realiseren van ca. 75.000 woningen in 2020 kost gemiddeld 0,3 mol/ha/jr. Gebiedsgericht moet vastgesteld worden wat de exacte depositie op een locatie is.
28. Kan het kabinet aangeven of het klopt dat maatregel 1 een verwachte stikstofreductie van 1,2 mol/ha/jr oplevert, maatregel 2 een verwachte stikstofreductie van 3,6 mol/ha/jr in het eerste jaar oplevert en maatregel 3 een (potentiele) reductie van 2,8 mol/ha/jr oplevert?
29. Kan het kabinet aangeven of dit als eerste pakket maatregelen afdoende is om de stikstofproblematiek aan te pakken?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar het antwoord op vraag 24.
30. Kunt u bevestigen dat Nederland de doelen van het internationale biodiversiteitsverdrag (de Aichi-doelstellingen) niet gaat halen?
Ja, het klopt dat de meeste Aïchi-doelstellingen in Nederland niet zullen worden behaald. Voor een toelichting hierop verwijs ik uw Kamer naar mijn brief van 12 juli 2019, waarmee ik uw Kamer de zesde nationale rapportage van het Koninkrijk der Nederlanden in het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD) heb aangeboden (Kamerstuk 26 407, nr. 128).
31. Kunt u bevestigen dat Nederland een van de doelen van het internationale biodiversiteitsverdrag, namelijk om 17% van het oppervlak aan te wijzen als beschermde natuur, niet haalt en kunt u aangeven hoeveel procent van het landoppervlak momenteel is aangewezen als beschermde natuur?
Nee, dit kan ik niet bevestigen. Uit de zesde nationale CBD-rapportage blijkt dat de areaaldoelstelling van 17% beschermd natuurgebied (op het land) wel wordt gehaald in Nederland. Het betreffende Aichi-doel (nr. 11, «protected areas») wordt hiermee echter nog niet bereikt, omdat de milieucondities een negatief effect hebben op de staat van instandhouding van de beschermde gebieden.
De beoogde omvang van het Natuurnetwerk Nederland na realisatie in 2027 bedraagt ruim 735.000 ha (Bijlage bij Kamerstuk 33 576, nr. 168, vijfde voortgangsrapportage natuur, p.11). Dit betreft ongeveer 17,5% van het Nederlandse landoppervlak.
32. Kunt u bevestigen dat sinds 1994 de gemiddelde kwaliteit van alle typen landnatuur in Nederland achteruit is gegaan?
33. Kunt u bevestigen dat de gemiddelde kwaliteit van alle typen landnatuur de laatste jaren geen herstel laat zien?
34. Kunt u bevestigen dat de natuurkwaliteit op agrarisch land nog altijd achteruitgaat?
De trend van de gemiddelde kwaliteit is per soortgroep en habitat verschillend. Voor zowel de trend sinds 1994 als de trend van de laatste jaren zijn zowel verbeteringen als verslechteringen zichtbaar.
In het compendium van de leefomgeving kan uw Kamer de ontwikkelingen van de natuur in Nederland zien voor verschillende indicatoren (deze kunt u bereiken via de volgende weblink: https://www.clo.nl/onderwerpen/biodiversiteit).
Voor wat betreft fauna in het agrarisch gebied is in de meest recente cijfers (tot 2017) een dalende lijn waar te nemen (zie hiervoor de volgende weblink: https://www.clo.nl/indicatoren/nl1580-trend-fauna-agrarisch).
35. Wat is de kabinetsreactie op het bericht dat bouwers minimaal € 1 miljard willen claimen vanwege de poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS) en stikstofschade?
Het kabinet heeft kennis genomen van het bericht. Het kabinet heeft nog geen claim ontvangen en dus ook geen onderbouwing daarvan. Om deze reden is het op dit moment niet mogelijk inhoudelijk te reageren.
36. Is of wordt er stikstofruimte gereserveerd voor luchthavens en luchtvaart?
Op dit moment is geen ruimte gereserveerd voor luchthavens en luchtvaart.
37. Gelden er naast de bijdrage aan het terugbrengen van de stikstofdepositie op korte termijn nog andere criteria op grond waarvan maatregelen worden voorgesteld of afgewezen? Zo ja, welke criteria zijn dat?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3 en 4.
38. Kan het kabinet aangeven of het klopt dat er 5,0 mol/ha/jr stikstofreductie wordt gerealiseerd met de 3 maatregelen (rekening houdend met het feit dat 70% van de stikstofreductie van 7,6 mol/ha/jr wordt ingezet om ontwikkelingen mogelijk te maken en de depositieverhoging in Natura 2000-gebieden naar verwachting 0,3 mol/ha/jr is)?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 27.
39. Hoeveel projecten kunnen nu al door in de vergunningverlening en hoeveel niet, wat is de aard van de projecten die nu al door kunnen in de vergunningverlening en welke projecten komen nu nog niet in aanmerking voor vergunningverlening?
40. Kan de zin «Het kabinet heeft stappen gezet om de toestemmingverlening in etappes te hervatten. Provincies geven aan dat, ondanks regionale verschillen, al veel projecten door kunnen in de vergunningverlening» nader worden toegelicht en kunt u voorbeelden noemen van projecten die inmiddels weer vergunningen hebben verkregen?
Uit de eerste signalen van provincies blijkt dat een aanzienlijk deel van de projecten weer doorgang kan vinden. Het exacte aantal projecten dat wel of niet zijn vergund kan ik op dit moment niet geven. Doordat initiatiefnemers sinds 16 september jl. weer kunnen rekenen met AERIUS, kunnen die projecten die minder dan 0,00 mol/ha/jr depositie hebben op een Natura-2000 gebied zonder meer worden uitgevoerd. Deze projecten hebben geen Wnb-vergunning voor het aspect stikstof nodig, maar bijvoorbeeld wel een omgevingsvergunning voor bouwen. Ook zijn er projecten die initieel misschien wel een stikstofdepositie hadden op een Natura 2000-gebied, maar met behulp van intern salderen of een mitigerende maatregel op 0,00 mol/ha/jr uitkomen. Deze worden vergund, evenals projecten die misschien een kleine depositie hebben, maar waarvan de depositie niet op een Natura 2000-gebied neerslaat. Projecten met een depositie op Natura 2000-gebieden en die niet intern kunnen salderen of geen mitigerende maatregelen kunnen treffen, kunnen nog niet vergund worden. Die moeten langere trajecten doorlopen zoals een passende beoordeling of ADC-toets.
Als voorbeeld kan verwezen worden naar enkele projecten in Utrecht. Deze zijn doorgerekend met AERIUS, zoals de bouw van 122 woningen en een parkeergarage, of de bouw van 416 woningen. Deze projecten hebben geen significante verslechtering van de stikstofdepositie (= 0,00 mol/ha/jr) in Natura 2000-gebieden tot gevolg. Dit geldt zowel voor de bouwfase als de gebruiksfase.
41. Welke partijen hebben er de afgelopen maanden bij u aan tafel gezeten om te overleggen over de aanpak van de stikstofproblematiek en hoe vaak hebben zij aan tafel gezeten?
42. Welke landbouw- en tuinbouworganisaties of landbouwvertegenwoordigers hebben de afgelopen maanden bij u aan tafel gezeten om te overleggen over de aanpak van de stikstofproblematiek en hoe vaak hebben zij aan tafel gezeten?
43. Welke vertegenwoordigers van de bouwsector hebben de afgelopen maanden bij u aan tafel gezeten om te overleggen over de aanpak van de stikstofproblematiek en hoe vaak hebben zij aan tafel gezeten?
44. Welke natuurorganisaties hebben de afgelopen maanden bij u aan tafel gezeten om te overleggen over de aanpak van de stikstofproblematiek en hoe vaak hebben zij aan tafel gezeten?
Het kabinet heeft in de afgelopen maanden meerdere malen met vertegenwoordigers van de bouwsector, landbouwsector en natuurorganisaties om tafel gezeten, zowel ambtelijk als op het niveau van het kabinet en is voornemens dit te blijven doen.
45. Kunt u bevestigen dat, zolang de latente ruimte in vergunningen van veehouders niet wordt weggenomen, de stikstofuitstoot feitelijk verder kan toenemen ten opzichte van de huidige situatie?
Het klopt dat de feitelijke stikstofuitstoot stijgt als ruimte in vergunningen wordt benut die daarvoor niet benut wordt.
46. Hoeveel biomassacentrales (alle vermogens) worden er volgens de huidige plannen de komende tijd gebouwd en hoeveel nieuwe biomassacentrales verwacht het kabinet de komende jaren daar nog bovenop?
Het kabinet is voornemens om op korte termijn een brief aan uw Kamer te sturen, waarmee de vele vragen die momenteel leven over biomassa beantwoord kunnen worden. Voor de beantwoording van deze vraag geven onderstaande tabellen een uitsplitsing het soort biomassa-installaties dat op dit moment een SDE+-beschikking hebben en die in verschillende stadia van ontwikkeling zijn.
Ik beschik niet over informatie over concrete aantallen biomassa-installaties die in de toekomst nog gebouwd zouden kunnen gaan worden.
Installaties op vaste biomassa | < 1 MW | 12 |
1 – 10 MW | 10 | |
> 10 MW | 2 | |
Installaties op vloeibare biomassa | < 1 MW | 1 |
1 – 10 MW | 1 | |
> 10 MW | 1 | |
Vergisting | Monomestvergisting | 14 |
Co-vergisting | 5 | |
Overige vergisting | 2 |
Installaties op vaste biomassa | < 1 MW | 47 |
1 – 10 MW | 43 | |
> 10 MW | 41 | |
Bijstook in kolencentrales | 4 | |
Vergisting | Monomestvergisting | 96 |
Co-vergisting | 9 | |
Overige vergisting | 4 |
Installaties op vaste biomassa | >10 MW | 1 |
Installaties op vloeibare biomassa | > 10 MW | 1 |
Vergisting | Monomestvergisting | 24 |
Co-vergisting | 15 | |
Overige vergisting | 7 |
47. Wat is de stikstofuitstoot die zal ontstaan als gevolg van de bouw van de geplande biomassacentrales en wat is de stikstofuitstoot die zal ontstaan als gevolg van de bouw van de verwachtte biomassacentrales?
Het kabinet beschikt niet over de gedetailleerde informatie over de uitstoot van verschillende centrales. Voor de uitstoot van verschillende centrales gelden wettelijke uitstooteisen.
48. Wat wordt concreet bedoeld met de «korte termijn»?
In het kader van de juridische houdbaarheid is het van belang om de maatregelen zo spoedig mogelijk, zijnde vanaf het moment dat de spoedwet door de beide Kamers der Staten-Generaal is aangenomen, in te voeren.
49. In welke orde van grootte draagt het nu afgekondigde maatregelenpakket bij aan de totale benodigde reductie van stikstofdepositie?
Het kabinet zorgt stap voor stap dat ontwikkelingen in Nederland weer mogelijk zijn, binnen de kaders die de uitspraak van de Raad van State heeft gesteld.
50. Wanneer wordt de snelheidsverlaging op autowegen overdag een feit en tot hoeveel minder stikstofdepositie leidt dit per wanneer?
51. Per wanneer leiden de voermaatregelen tot een lagere ammoniakuitstoot en tot hoeveel minder stikstofdepostie gaat dit leiden?
52. Wanneer gaat de warme sanering voor de varkenshouderij leiden tot minder stikstofdepositie en hoeveel minder zal dit zijn?
Voor wat betreft de hoeveelheid stikstofreductie verwijs ik naar het antwoord op vraag 24. Het kabinet streeft ernaar dat deze voorgenomen maatregelen zo snel mogelijk tot stand komen.
53. Wanneer wordt het advies van de Raad van State verwacht en wanneer wordt het wetsvoorstel naar verwachting naar de Kamer gestuurd?
Het wetsvoorstel Spoedwet aanpak stikstof ligt nu ter advisering voor bij de Raad van State. Het kabinet is in afwachten van een reactie en is voornemens het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar uw Kamer te zenden.
54. Hoeveel woningen kunnen er op welke termijn extra gebouwd worden dankzij de voorgestelde drie maatregelen?
Met deze maatregelen komt er stikstofruimte beschikbaar voor de bouw van ca. 75.000 woningen in 2020.
55. Hoeveel woningen kunnen er in Rotterdam, Leiden en Amsterdam gebouwd gaan worden en wanneer precies?
Met deze maatregelen komt er stikstofruimte beschikbaar voor de bouw van 75.000 woningen in 2020. Deze stikstofruimte is niet overal even groot en moet zo efficiënt mogelijk worden ingezet. In Rotterdam, Leiden en Amsterdam zullen er ook – naast de reeds vergunde projecten – weer woningen gebouwd kunnen worden in 2020. Hoeveel dat er precies zijn, is afhankelijk van de regionale afspraken die gemaakt worden over de verdeling van de vrijgekomen ruimte. Hierbij is samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk cruciaal.
56. Betekent de beperkte ruimte voor aanvullende stikstofdepositie aan de Zuid-Hollandse kust dat er in de die regio minder huizen gebouwd kunnen worden dan waar behoefte aan is? Zo ja, hoeveel minder en hoeveel huizen kunnen er wel gebouwd worden?
Uit de cijfers van het RIVM blijkt dat in de kustregio in Zuid-Holland de stikstofruimte kan knellen. Daarom moet er kritisch en innovatief gekeken worden naar hoe deze ruimte zo efficiënt mogelijk benut kan worden. Dat kan betekenen dat er lokaal een herprioritering in projecten moet komen, of dat er lokaal aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Bouwers kunnen zelf bijdragen aan een oplossing door te zoeken naar innovatieve oplossingen in de bouw of in de planvorming. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het gebruik van zo stikstofarm mogelijk materieel en een lage parkeernorm.
57. Hoe kunt u borgen dat de voermaatregel daadwerkelijk wordt toegepast en op welke manier gaat u hier op toezien en handhaven?
Ik werk voor de voermaatregel aan een wettelijke maatregel op basis van de Spoedwet met handhaving en controle door de gebruikelijke organisatie (NVWA). Bij de uitwerking zullen de plannen van de sector worden betrokken.
58. Wie gaat het stikstofregistratiesysteem beheren en wat is de rol van mede-overheden hierbij?
Het kabinet zet dit stikstofregistratiesysteem op in nauwe samenwerking met de provincies. Het RIVM is reeds gevraagd om hiervoor een module in te richten in het rekenmodel AERIUS.
59. Kunt u precies aangeven wat concreet in de spoedwet Aanpak Stikstof respectievelijk eventuele andere noodwetgeving opgenomen zal worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 53 ligt het wetsvoorstel voor bij de Raad van State. Zodra het kabinet een reactie van de Raad van State heeft informeert het kabinet uw Kamer nader. In algemene zin regelt het spoedwetsvoorstel zaken die nodig zijn voor de implementatie van het pakket (bron)maatregelen, zoals ik uw Kamer in de brief van 13 november jl. heb gemeld.
60. Kunt u een indicatie geven van de (orde van grootte van de) kosten die gemaakt zullen moeten worden voor aanpassing van de bebording in verband met de verlaging van de maximumsnelheid?
De kosten van de invoering hebben we in beeld als de uitwerking er is op 1 december. Het gaat dan om aanpassing van de bebording maar ook om brede communicatie richting de automobilisten over de nieuwe situatie.
61. Wie gaat het in de brief genoemde stikstofregistratiesysteem opzetten (rijk, provincie, gemeente)?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 58.
62. Wanneer is dit stikstofregistratiesysteem in werking?
RIVM is gevraagd een module binnen het rekenmodel AERIUS in te richten. Verder moeten ook afspraken gemaakt worden over organisatorische aspecten. Dit gebeurt in nauw overleg met de bevoegde gezagen. Tegen de tijd dat de maatregelen effect hebben moet het stikstofregistratiesysteem in werking zijn.
63. Gaat de gebiedsgerichte aanpak, waarin rijk, provincies en gemeenten afspraken gaan maken over de resterende depositieruimte, wachten op dit stikstofregistratiesysteem? Zo nee, hoe wordt dan vooralsnog besloten wat de resterende depositieruimte in de provincies cq gemeenten is?
Nee, het kabinet wil met provincies zo snel als mogelijk het stikstofregistratiesysteem in werking hebben. Provincies kunnen intussen alle voorbereidingen treffen die nodig zijn voor de gebiedsgerichte aanpak.
64. Wordt het landelijk registratiesysteem stikstof ook ingezet voor regionale projecten?
Ja.
65. Klopt het dat de Nederland de staat (de kwaliteit) van de Natura 2000-gebieden niet mag laten verslechteren volgens de Vogel- en Habitatrichtlijnen?
Ja.
66. Klopt het dat wanneer de kritische depositiewaarde (kdw) voor stikstofverbindingen van een habitattype overschreden worden, de kwaliteit van het Natura 2000-gebied achteruitgaat?
Nee, dat is niet per definitie het geval. Overschrijding brengt een risico op verslechtering met zich mee. De mate en duur van de overschrijding en de lokale omstandigheden bepalen vervolgens wat er daadwerkelijk voor effect optreedt. Herstelmaatregelen zijn er vervolgens op gericht om die effecten te niet te doen.
67. Is het correct dat stikstofverbindingen zich ophopen in de bodem, en dat hoe langer een kdw overschreden wordt, hoe verder de kwaliteit van het natuurgebied achteruitgaat?
Ophoping vindt inderdaad plaats, maar wordt ook beïnvloed door uitspoeling. Hoe langer de KDW wordt overschreden, hoe groter het risico op een effect is. Verder verwijs ik voor beantwoording ook naar het antwoord op vraag 66.
68. Klopt het dat de Vogel- en Habitatrichtlijnen in feite stellen dat de kdw’s van alle habitattypen onderschreden dienen te worden?
Nee, de richtlijnen geven geen normen voor stikstof, alleen verplichtingen ten aanzien van het nemen van instandhoudings- en passende maatregelen en het voorkomen van significant negatieve effecten.
69. In welk percentage van de Nederlandse Natura 2000-gebieden worden de kdw’s overschreden?
Dit betreft 73% (118 van de 161 gebieden).
70. Voor welk percentage van de Natura 2000-gebieden stelt het kabinet zich ten doel om de kdw’s in de toekomst te gaan onderschrijden?
Daar is geen doel voor bepaald.
71. Op welke termijn wil het kabinet het percentage Natura 2000-gebieden waarvoor het zich ten doel stelt de kdw's te onderschrijden, bereiken?
Een termijn is niet bepaald, omdat geen doel is gesteld.
72. Wat is de huidige totale jaarlijkse uitstoot van stikstofverbindingen?
Uit de emissieregistratie blijkt dat in Nederland in 2017 in totaal 132,4 kiloton ammoniak (NH3) en 245,9 kiloton stikstofoxiden (NOx) werd uitgestoten. Voor 2018 zijn alleen voorlopige cijfers beschikbaar. In 1 kg ammoniak zit 0,82 kg stikstof en in 1 kg stikstofoxiden zit 0,3 kg stikstof. Dit betekent dat in Nederland in 2017 in totaal 182,3 kiloton stikstof is uitgestoten in de vorm van ammoniak en stikstofoxiden.
73. Met welk percentage moet die uitstoot verminderen om het bovengenoemde doel te bereiken (m.b.t. het onderschrijden van kdw’s)? Op hoeveel mol/ha/jr depositiereductie komt dat neer?
74. Met welk percentage wil het kabinet dat de veehouderij zijn stikstofuitstoot reduceert om dat doel te bereiken? Op hoeveel mol/ha/jr depositiereductie komt dat neer?
75. Met welk percentage wil het kabinet dat het wegverkeer zijn stikstofuitstoot reduceert om dat doel te bereiken? Op hoeveel mol/ha/jr depositiereductie komt dat neer?
76. Met welk percentage wil het kabinet dat de luchtvaart zijn stikstofuitstoot reduceert om dat doel te bereiken? Op hoeveel mol/ha/jr depositiereductie komt dat neer?
77. Met welk percentage wil het kabinet dat de industrie zijn stikstofuitstoot reduceert om dat doel te bereiken? Op hoeveel mol/ha/jr depositiereductie komt dat neer?
78. Met welk percentage wil het kabinet dat de scheepvaart zijn stikstofuitstoot reduceert om dat doel te bereiken? Op hoeveel mol/ha/jr depositiereductie komt dat neer?
79. Met welk percentage wil het kabinet dat de bouw zijn stikstofuitstoot reduceert om dat doel te bereiken? Op hoeveel mol/ha/jr depositiereductie komt dat neer?
80. Zijn er andere sectoren waarvan het kabinet stelt dat de stikstofuitstoot moet verminderen?
Alle sectoren die stikstofdepositie veroorzaken, zijn samen verantwoordelijk voor de stikstofproblematiek. Al deze sectoren zullen ook moeten bijdragen aan het oplossen daarvan. De breedte en complexiteit van het vraagstuk maakt wel dat geen partijen langs de kant kunnen blijven staan. Het kabinet roept daarom alle sectoren op om gericht en concreet bij te dragen aan oplossingen. Die oproep geldt tevens voor de medeoverheden, natuurorganisaties, boeren, werkgevers en werknemers. Bij het nemen van de noodzakelijke maatregelen gaan snelheid en zorgvuldigheid hand in hand.
81. Welke percentage van de Nederlandse stikstofuitstoot zal gereduceerd worden door de snelheidsverlaging naar 100 km/uur overdag? Op hoeveel mol/ha/jr depositiereductie komt dat neer?
De maatregelen zien niet op een percentage reductie van de Nederlandse stikstofuitstoot als gevolg van de snelheidsverlaging. Voor de beantwoording over hoeveel stikstofreductie verwijs ik naar het antwoord op de vragen 24 en 27.
82. Is deze reductie nu al met wetenschappelijke zekerheid vast te stellen? Zo ja, hoe?
De resultaten van de berekeningen door RIVM zijn betrouwbaar, maar indicatief.
83. Hoeveel stikstofreductie is er nodig voor het bouwen van de geplande 75.000 woningen?
Uit de cijfers van het RIVM blijkt dat er gemiddeld 0,3 mol/ha/jaar aan stikstofruimte nodig is om 75.000 woningen te bouwen. De precieze hoeveelheid stikstofruimte kan per Natura 2000-gebied verschillen. De cijfers van het RIVM laten een spreiding zien van 0,1 tot 0,8 mol/ha/jr.
84. Is het, vóór het afgeven van de Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunningen voor de woningbouw, noodzakelijk om met wetenschappelijke zekerheid vast te stellen dat de stikstofuitstoot afneemt?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs naar het antwoord op vraag 25.
85. Is het noodzakelijk dat de stikstofuitstoot in hetzelfde gebied afneemt als waar er gebouwd gaat worden?
Ja, dat is het geval. Per gebied zal bekeken moeten worden of de maatregelen tot voldoende reductie van de stikstofdepositie leiden om de stikstoftoename van de verschillende bouwprojecten te ondervangen. Dit wordt per project in het kader van de omgevingsvergunning getoetst.
86. Hoever slaan NOx neer vanaf de uitstootbron?
87. Hoever slaat ammoniak neer vanaf de uitstootbron?
Hoe de verspreiding van stikstof door de lucht precies plaatsvindt is van veel verschillende factoren afhankelijk, waaronder het soort stikstof (NOx of NH3), de hoogte waarop het wordt uitgestoten, de warmte van de lucht, het landschap en de windrichting. In principe geldt dat dichtbij een bron meer stikstof neerslaat dan verder weg van de bron, maar de stikstof kan wel ver reiken.
Ammoniak blijft enkele uren in de lucht hangen, bijvoorbeeld na het uitrijden van mest op een landbouwgebied. Als het dan waait, kan de ammoniak ver verspreid worden. Een groot deel daalt binnen enkele tientallen kilometers neer, maar een deel kan ook honderden kilometers verder neerdalen.
De depositie door stikstofoxide is bij een gelijke hoeveelheid stikstof en zelfde emissie-eigenschappen lager per hectare dan ammoniak. Dit komt omdat NOx langzamer deponeert en daardoor verder verspreidt. Daarnaast hebben industriële bronnen over het algemeen een grotere uitstoothoogte (schoorsteen) dan landbouwbronnen (maaiveld of stal), waardoor het verder verspreidt.
88. Kan het kabinet nu al met zekerheid zeggen dat alle geplande woningen weer gebouwd kunnen worden door deze snelheidsvermindering?
Met deze maatregel wordt stikstofruimte gecreëerd voor de bouw van ca. 75.000 woningen in 2020. Of een woning gerealiseerd wordt, is van meer factoren afhankelijk dan alleen stikstof. Het kabinet zet zich volledig in om de 75.000 woningen te realiseren.
89. Wat gebeurt er in gebieden waar geen weg in de buurt was waar tot nu toe 130 of 120 km/uur gereden mocht worden? Kan de bouw van nieuwe woningen hier dan wel of geen doorgang vinden?
Meer maatregelen worden genomen om de stikstofdepositie te verlagen en dit heeft ook effect op de vraag of een woning gebouwd kan worden.
90. Kent u de bevinding uit de memo Inzichten stikstofdepositie op natuur van Wageningen Environmental Research (p. 15) dat de gemiddelde overschrijding van kdw’s 500 mol/ha/jr is?
Ja.
91. Erkent u dat het onderschrijden van de kdw’s dus betekent dat we de helft van alle Nederlandse emissies moeten reduceren (voetnoot 7 van p. 15 van het memo Inzichten stikstofdepositie op natuur van Wageningen Environmental Research) en om hoeveel mol emissiereductie gaat dat?
Nee. De benodigde reductie van de Nederlandse emissies is afhankelijk van het depositiedoel (zie ook de beantwoording van vraag 70) en van de gekozen aanpak. De locatie waar de emissies worden gereduceerd is bepalend voor de stikstofdepositie.
92. Neemt u het doel om de Nederlandse stikstofuitstoot met de helft te verminderen over? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In mei 2020 wordt door het Adviescollege Stikstofproblematiek onder leiding van de heer Johan Remkes onder andere geadviseerd over de systematiek voor de langere termijn. Het uiteindelijke doel van het nieuwe stikstofbeleid volgt uit de lange termijn aanpak.
93. Wanneer worden de drie maatregelen ingevoerd en wanneer leiden die tot daling van de stikstofdepositie?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 50 t/m 52.
94. Hoe wordt gewaarborgd dat het stikstofregistratiesysteem een veilig systeem is waarmee niet gefraudeerd kan worden?
Het betreft een gevalideerd en gecertificeerd systeem binnen AERIUS en is veilig. Tegelijkertijd ziet het kabinet erop toe dat alle nodige beveiliging daadwerkelijk gewaarborgd is.
95. Hoeveel vergunningsaanvragen voor woningbouw worden op dit moment niet gehonoreerd en welk aantal woningen is hiermee gemoeid?
Het aantal afgegeven vergunningen is in juli en augustus in totaal circa 3.000 lager dan dezelfde periode vorig jaar. Voor september en oktober 2019 zijn nog geen cijfers beschikbaar. Deze afname komt waarschijnlijk voor een belangrijk deel door de stikstofproblematiek. Overigens lag de vergunningverlening in het eerste half jaar 2019 al circa 10 procent lager dan in 2018. Hiervoor worden verschillende oorzaken genoemd, zoals een gebrek aan locaties. De eerste signalen uit de provincies geven aan dat de vergunningverlening sinds 4 oktober jl. weer op gang komt.
96. Kunnen alle vergunningsaanvragen voor woningbouw nu in beginsel worden gehonoreerd? Zo nee, hoeveel wel, hoeveel woningen zijn hiermee gemoeid en op welke plaatsen kunnen vergunningsaanvragen wel respectievelijk niet worden gehonoreerd?
Met deze maatregel wordt stikstofruimte gecreëerd voor de bouw van 75.000 woningen in 2020. Of een woning gerealiseerd wordt, is van meer factoren afhankelijk dan alleen stikstof. We zetten ons er volledig voor in om die 75.000 woningen te halen.
Het aantal afgegeven vergunningen is in juli en augustus in totaal circa 3.000 lager dan dezelfde periode vorig jaar. Voor september en oktober 2019 zijn nog geen cijfers beschikbaar. Deze afname komt waarschijnlijk voor een belangrijk deel door de stikstofproblematiek. Overigens lag de vergunningverlening in het eerste half jaar 2019 al circa 10 procent lager dan in 2018. Hiervoor worden verschillende oorzaken genoemd, zoals een gebrek aan locaties. De eerste signalen uit de provincies geven aan dat de vergunningverlening sinds 4 oktober jl. weer op gang komt.
97. Is er wetenschappelijke en juridische onderbouwing dat het hanteren van een drempelwaarde compliant is? Zo ja, wat is die onderbouwing? Zo nee, waarom wordt het dan toch overwogen?
98. Wanneer is de uitkomst van de voorlichting van de Raad van State bekend en wilt u de uitkomst aan de Kamer doen toekomen?
Ja, bij het uitwerken van een drempelwaarde wordt rekening gehouden met de wetenschappelijke en juridische eisen. Daarbij wordt ook de uitkomst van de gevraagde voorlichting bij de Raad van State betrokken. De uitkomst van de voorlichting is naar verwachting binnenkort beschikbaar zijn en als het zover is wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
99. Kan de term «gebiedsgerichte aanpak» die diverse malen als belangrijk onderdeel van de maatregelen wordt genoemd nader worden uitgewerkt?
Gebiedsgerichte aanpak kan gezien worden als tegenhanger van generieke, ofwel landsbrede, aanpak. De omvang van een gebied is niet scherp gedefinieerd. In dit dossier zijn de Natura 2000-gebieden en hun omgeving te beschouwen als de gebieden die in elk geval onder de gebiedsgerichte aanpak moeten vallen. Provincies voeren de regie op de gebiedsgerichte aanpak. Niet alles is afweegbaar en oplosbaar in een-en-hetzelfde gebied, omdat er ook bovenliggende stikstof-relaties en stikstof-relaties tussen gebieden zijn. Dit vergt dat provincies en Rijk samen gebiedsoverstijgend optrekken bij het maken van evenwichtige keuzes. De landelijke regietafel stikstof heeft hierin een belangrijke taak.
100. Is de veronderstelling juist dat bij een stikstofdepositie van gemiddeld 0,3 mol/hectare/jaar voor gecumuleerd 75.000 woningbouwprojecten tegen een achtergronddepositie van gemiddeld 1.600 mol en een kritische depositiewaarde van ten minste 500 mol geen sprake kan zijn van meetbare effecten in het veld en van significante negatieve gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied?
Nee, de beoordeling of er sprake kan zijn van aantasting van de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied is gebiedsspecifiek. Dit kan niet worden gedaan aan de hand van landelijke gemiddelden. Daarom wordt lokaal bekeken hoeveel stikstofruimte er is in een Natura 2000-gebied gezien de genomen maatregelen. Het kabinet zet daartoe een stikstofregistratiesysteem op waarmee per project wordt geborgd dat de stikstofdepositie als gevolg van het project en de genomen maatregelen niet kan leiden tot een depositietoename.
101. Kan het kabinet inzicht verstrekken in de projecten die zorgen voor de veiligheid van onze (vaar)wegen en de waterveiligheid, die volgens het kabinet moeten worden gegarandeerd en waar via de noodwetgeving ruimte voor wordt gecreëerd?
Dit zijn al die projecten die de veiligheid van vaarwegen, rijkswegen en de waterveiligheid moeten garanderen, zoals dijken, kusten en bruggen. Daar valt ook beheer en onderhoud in relatie tot veiligheid. De nadere afbakening wordt in de wet vastgelegd.
102. Wat is het effect (in stikstofreductie/stikstofverhoging) van de projecten waar via de noodwetgeving ruimte voor wordt gecreëerd?
Op dit moment is nog niet bekend welke projecten onder de noodwet zullen vallen. Zodra dat duidelijk is wordt bekeken om hoeveel stikstofdepositie het gaat.
103. Wat is de voorgenomen mate van natuurherstel met de gereserveerde € 250 miljoen?
104. Zou de natuurcompensatie onder het voormalige Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet hebben plaatsgevonden?
Zoals aangegeven in de brief van 13 november jl. wordt € 250 miljoen uit de bij najaarsnota in te stellen begrotingsreserve gereserveerd voor natuurherstel en verbetering (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Daarmee wordt het mogelijk om eventuele nadelige effecten op Natura 2000-gebieden van activiteiten voor nationale weg- en waterveiligheid te compenseren en de natuur te verbeteren. Dit is aanvullend op de ruim 2.100 geprogrammeerde herstelmaatregelen, die met het voormalige PAS in gang zijn gezet. De precieze besteding van de middelen moet nog worden bepaald. Er is nog geen verdeling gemaakt voor inzet van het budget binnen en buiten bestaande Natura 2000-gebieden.
105. Wat zijn de verschillen tussen de noodwetgeving en het toepassen van de ADC-toets? Wat kan met deze noodwetgeving wat met de ADC-toets niet kon?
De noodwet maakt het mogelijk de weg- en waterveiligheid van Nederland te garanderen. Daarbij wordt ook € 250 miljoen ter beschikking gesteld voor compenserende natuurmaatregelen.
106. Wanneer is er precies sprake van een «gebiedsgerichte» aanpak en wie bepaalt wanneer er voor een gebied tot een «gebiedsgerichte» aanpak wordt besloten?
107. Hoe wordt gecoördineerd dat de «gebiedsgerichte» aanpak in belendende gebieden niet in strijd met elkaar zijn?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het antwoord op vraag 99.
108. Welk deel van het budget voor natuurherstel en -verbetering wordt ingezet voor natuurherstel in bestaande Natura 2000-gebieden en welk deel vormt natuurcompensatie daarbuiten?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 104.
109. Biedt de reductie van stikstofdepositie van het maatregelenpakket ruimte om de vergunningsverlening voor infrastructurele projecten weer op gang te brengen? Zo ja, in welke mate en waar wel en waar niet?
Op de eerste plaats biedt het maatregelen pakket weer ruimte voor de in de brief aan uw Kamer genoemde MIRT-projecten. Daarnaast is afgesproken dat er ruimte beschikbaar wordt gesteld voor projecten die zorgen dat veilig gebruik van onze rijkswegen wordt gegarandeerd. O nze veiligheid moet geborgd blijven, onze (water) wegen en kust moeten waar nodig worden onderhouden en versterkt. Ook zal voor aanvullende projecten via een gebiedsgerichte benadering worden bezien hoe resterende depositie ruimte kan worden ingezet.
110. Tot hoeveel minder stikstofdepositie leidt de voorgestelde snelheidsbeperking, en hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van een wetenschapper in Nieuwsuur dat die snelheidsbeperking tot een verlaging van de stikstofdepositie van 0,2% leidt?
Voor de hoeveelheid reductie van de stikstofdepositie verwijs ik naar het antwoord op vraag 24. Dit betreft de absolute depositiedaling.
111. Wordt de vermindering van de stikstofdepositie door verlaging van de maximumsnelheid alleen gebruikt om ruimte te scheppen voor de genoemde zeven Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) projecten?
Nee, ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 109.
112. Wordt de vermindering van de stikstofdepositie door verlaging van de maximumsnelheid ook gebruikt voor het creëren van ruimte voor woningbouw? Zo ja, om hoeveel woningen gaat het, waar worden die gebouwd en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, de maatregel biedt stikstofruimte voor de bouw van 75.000 woningen in 2020. Waar die woningen precies gebouwd worden, is afhankelijk van de lokale stikstofruimte en de verdeling daarvan.
113. Wanneer wordt de maatregel met betrekking tot een andere samenstelling van het veevoer effectief in de zin dat dit tot minder stikstofdepositie gaat leiden?
De vermindering van de stikstofdepositie als gevolg van veevoermaatregelen zal in 2020 effectief worden. De invoering en de doorwerking van de wettelijke verplichtingen vragen enige tijd.
114. Wanneer gaat de warme sanering van de varkenshouderij tot een lagere stikstofdepositie leiden?
De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen wordt op 25 november 2019 opengesteld. Naar verwachting zullen eind 2020 de effecten van deze regeling hun beslag krijgen, varkens en mest moeten dan zijn opgeruimd conform de vereisten, waarmee de stikstofemissie en -depositie naar verwachting afneemt.
115. Welke mate van reductie van stikstofdepositie moet generiek worden bereikt om de instandhoudingsdoelen te bereiken?
Dat is nu nog niet te bepalen. Zie ook de beantwoording van vraag 70.
116. In hoeverre laten de nationale en Europese regelgeving ruimte voor het schrappen van Natura-2000-gebieden en heeft u hiernaar juridisch onderzoek laten doen? Zo ja, wilt u deze onderzoeken ter beschikking stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 november jl. zal ik bezien of de beschermde status van sommige kleine gebieden kan worden aangepast (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Als een gebied niet meer zou worden beschermd als Natura 2000-gebied, dan ligt het in de rede dat de functie van het gebied wordt overgenomen door een ander Natura 2000-gebied. Hoe dit precies zou moeten, is onderdeel van het gesprek dat ik met de Europese Commissie ga voeren.
117. Op welke wijze wilt u de voorgestelde doelvoorschriften inzake veevoer en -voeding juridisch vormgeven?
Om voorschriften over diervoeders te stellen in het belang van het milieu, is het nodig om in de Wet dieren een grondslag te creëren. Een voorstel daarvoor zal worden opgenomen in de eerder genoemde spoedwetgeving.
118. Hoeveel reductie van stikstof levert de snelheidsverlaging op rijkswegen exact op, gezien de verwarring die is ontstaan door de verschillende getallen die worden genoemd in de brief (1,2 mol/ha/jaar) en in de media (0,5 mol/ha/jaar)?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 24.
119. Hoeveel stikstofreductie levert een snelheidsverlaging op de autosnelwegen naar 100 km/uur op tussen 19.00 uur–24.00 uur?
Uit telgegevens op autosnelwegen volgt dat ongeveer 13% van de gereden kilometers door personenauto’s en kleine bestelauto’s plaatsvindt tussen 19:00 en 24:00 uur. Dit betekent dat een verlaging van de maximumsnelheid tussen 19:00 en 24:00 uur een effect kan hebben op de gemiddelde deposities van ongeveer 0,2 mol/ha/jr (13% van 1,6 mol/ha/jr, zie antwoord op vraag 27).
120. Hoeveel stikstofreductie levert een snelheidsverlaging op de autosnelwegen naar 100 km/uur op tussen 19.00 uur–6.00 uur?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 24.
121. Komt de depositiereductie als gevolg van veevoermaatregelen en de saneringsregeling varkenshouderij voor een groot deel weer beschikbaar als ontwikkelingsruimte voor de landbouw?
De door het kabinet in de brief genoemde maatregelen – waaronder de veevoermaatregel en de ter uitvoering van het Urgendavonnis toegevoegde middelen aan de subsidieregeling sanering varkenshouderij (€ 60 miljoen) – leveren eenmalig structurele ruimte op die beschikbaar is voor de beoordeling van de aanvraag van nieuwe omgevingsvergunningen voor woningbouw en infrastructuurprojecten. Voor de toestemmingsverlening wordt de beschikbare depositieruimte van tevoren getoetst en lokaal gekeken hoeveel ruimte beschikbaar is gezien de genomen maatregelen. In de gebiedsgerichte aanpak kunnen provincies, gemeenten en Rijk afspraken maken over de resterende depositieruimte.
122. Is de opmerking «....dat op enig moment kan worden besloten dat de snelheid weer kan worden verhoogd...» door het kabinet te concretiseren? Zo ja, wanneer verwacht het kabinet de snelheid op rijkswegen weer te kunnen verhogen?
Nee, daar kan ik op dit moment geen termijn aan koppelen.
123. Welke doelvoorschriften worden hier bedoeld?
Deze zullen op korte termijn worden uitgewerkt, waarbij ook rekening wordt gehouden met voorstellen van de sector
124. Is dit veevoer met minder eiwit al direct voorhanden in de markt?
Er zijn diverse manieren om de hoeveelheid eiwit in het rantsoen te verlagen. Het is aan de veehouder te bepalen welke methode het best bij zijn of haar bedrijfsvoering past en hierover al dan niet het gesprek aan te gaan met de vervoerbedrijven.
125. Kan dit aangepaste veevoer met minder eiwit direct ingezet worden bij de boeren?
Zodra het beschikbaar is, kan krachtvoer met minder eiwit worden ingezet. In de melkveehouderij is het aangekochte krachtvoer aanvullend op het ruwvoer van het eigen bedrijf. De melkveehouder kan het eiwitgehalte in het rantsoen verlagen zowel via het aangekochte krachtvoer als via de samenstelling van het ruwvoer.
126. Wanneer worden de kosten van de maatregel van een andere samenstelling van het veevoer in beeld gebracht?
Ik wil de kosten nog dit jaar in beeld hebben.
127. Op welke maatregelen doelt het kabinet om het voor de boeren aantrekkelijk te maken om met een andere samenstelling van het veevoer aan de slag te gaan?
De nadere invulling van deze maatregel, inclusief de uitwerking van mogelijkheden om het voor boeren aantrekkelijk te maken hiermee aan de slag te gaan, zullen worden uitgewerkt. De plannen van de sector zullen worden betrokken bij de verdere vormgeving.
128. Kan het kabinet exact aangeven hoeveel financiële middelen er nu ingezet gaan worden, dus wat wordt het subsidieplafond, in de subsidieregeling sanering varkenshouderijen?
Het subsidieplafond van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen is sinds deze zomer (Kamerstuk 35 234, nrs. 1 en 2) € 180 miljoen door het ophogen met € 60 miljoen middelen om het Urgenda-vonnis uit te voeren.
129. Hoeveel stikstofreductie levert de warme sanering varkenshouderij in potentie op?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 24.
130. Kan de warme sanering varkenshouderij nu gelijk ingezet worden?
De Subsidieregeling sanering varkenshouderijen wordt per 25 november 2019 opengesteld voor aanmelding.
131. Heeft het kabinet enige inzage in het effect van warme sanering varkenshouderij op de korte termijn?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 114.
132. Wat is de technische ontwerpsnelheid van de zeven MIRT-projecten die speciaal stikstofruimte krijgen?
De projecten gaan bij het ontwerp uit van de huidige maximumsnelheid van 130 km/u. Het is niet bekend welke stikstofruimte precies nodig is bij het nieuwe snelheidsregime, daar is een nieuwe berekening voor nodig.
133. Hoeveel extra woningen kunnen er gebouwd worden zonder de extra uitstoot door aanleg en gebruik van de verbrede snelwegen bij Utrecht, Eindhoven en Almere?
Enkele infrastructurele projecten hebben de snelheidsverlaging reeds als mitigerende maatregel ingeboekt. Deze snelheidsverlaging kan niet nogmaals gebruikt worden voor woningbouw. De precieze effecten van deze maatregel moeten op lokaal niveau bekeken worden.
134. Hoeveel extra stikstof kan er worden gereduceerd door ook ’s nachts maximaal 100 km/u te rijden?
Dit leidt tot een besparing van de stikstofuitstoot van ongeveer 20%. RIVM heeft in detail het effect berekend van een snelheidsverlaging naar 100 km/uur op alle autosnelwegen gedurende het gehele etmaal (dus ook in de avond en nacht). Uit deze berekening volgt dat hiermee de gemiddelde depositiebijdrage van het wegverkeer afneemt met circa 1,6 mol/ha/jr.
Uit telgegevens op autosnelwegen volgt dat 17% van de gereden kilometers door personenauto’s en kleine bestelauto’s in de avond en nacht plaatsvindt (19:00–6:00 uur). Dit betekent dat een verlaging van de maximumsnelheid tussen 19:00 en 6:00 uur een effect kan hebben op de gemiddelde deposities van ongeveer 0,3 mol/hectare/jaar. De verlaging van de maximumsnelheid naar 100 km/uur tussen 6:00 en 19:00 uur leidt tot een reductie van 1,2 mol/hectare/jr.
135. Weet u wat 100 km/u rijden oplevert aan vermeden voertuigverliesuren door vermeden files?
Dat is in dit kader niet nader onderzocht.
136. Wat zijn de effecten van de 100 km/u maatregel op de emissies van CO2, van fijnstof en geluid en kunt u aangeven wat dit doet voor de klimaatplannen en de volksgezondheid/ voortijdige sterfte?
Die effecten zijn voor deze maatregel niet in kaart gebracht.
137. Is er toestemming nodig van de Europese Commissie of de European Food Safety Authority (EFSA) voor de enzymen die moeten worden toegevoegd aan het veevoer?
Indien enzymen aan het diervoeder zouden worden toegevoegd, vallen zij onder de Verordening 1831/2003 Toevoegingsmiddelen voor diervoeder, en dienen zij een toelating te hebben conform deze verordening.
138. Hoeveel voer moet die enzymen krijgen om het beoogde effect te bereiken en hoeveel boeren moeten hier aan meewerken?
139. Hoe gaat u lessen trekken uit het luchtwasserdebacle, hoe gaat u fraude met enzymenvoer voorkomen en hoeveel extra capaciteit van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is er nodig om dit te handhaven?
Het voorschrijven van enzymen is op dit moment geen beoogde maatregel.
140. Kunt u bevestigen dat een uitbreiding van het aantal vluchten op Schiphol zal zorgen voor een toename van de stikstofuitstoot ten opzichte van de huidige situatie?
Ja.
141. Kunt u bevestigen dat een uitbreiding van het aantal vluchten op Lelystad Airport zal zorgen voor een toename van de stikstofuitstoot ten opzichte van de huidige situatie?
Ja.
142. Wat zou de bijdrage zijn van volledige weidegang voor alle koeien voor de vermindering van de stikstofdepositie?
Veel melkveebedrijven weiden tenminste 6 uur per dag gedurende tenminste 120 dagen per jaar, overeenkomstig de eisen die aan weidemelk worden gesteld door de zuivelsector. In de Regeling Ammoniak en Veehouderij (RAV) is bepaald dat 720 uur beweiding een ammoniakreductie van 5% oplevert op de stalemissie. De bijdrage aan de stikstofdepositie van volledige weidegang voor alle koeien is niet bekend.
143. Welke mogelijkheden voor het aanpassen het veevoer worden besproken met de veehouderijsector?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 57.
144. Laat het kabinet de afspraken uit het advies van de Commissie Grondgebondenheid leidend zijn in de sturing op de samenstelling van het rantsoen?
Het kabinet streeft naar brongerichte vermindering van de ammoniakuitstoot door te sturen op de hoeveelheid eiwit in het rantsoen van de diverse diercategorieën. Voor de melkveehouderij geldt dat het voer overwegend van het eigen bedrijf afkomstig en qua eiwit moet passen in het totale rantsoen. Daarbij kan het advies van de Commissie Grondgebondenheid als positieve ontwikkelrichting worden meegenomen.
145. Wat wordt de status van de doelvoorschriften voor de voermaatregelen, op welke wijze wordt hierop gestuurd en zijn deze afdwingbaar?
Om ruimte in vergunningen te kunnen gebruiken, zullen veehouders daarvoor dier- of fosfaatrechten moeten kopen. De feitelijke stikstofuitstoot op die plek kan stijgen, maar deze zal dus ten koste gaan van de stikstofuitstoot ergens anders.
146. Welke projecten van wegaanleg of wegverbreding moeten met dit besluit weer op gang komen? Klopt het dat niet opnieuw onderzocht is of wegaanleg of -verbreding wel noodzakelijk is bij de nieuwe snelheid van 100km/u?
Met de maatregelen ontstaat ruimte voor de zeven genoemde MIRT-projecten en voor de uitvoering van beheer en onderhoudsprogramma’s en het programma Vervanging en Renovatie.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer voorafgaand aan het Notaoverleg MIRT van 25 november a.s. informeren over het effect van de stikstofproblematiek en PFAS op de MIRT-projecten. Het is aannemelijk dat verkeersstromen door deze nieuwe maximumsnelheden veranderen. Mensen gaan wellicht andere routes kiezen. Daarom zullen de modeluitkomsten over de verkeerstromen die ten grondslag liggen aan de MIRT-projecten moeten worden geactualiseerd.
147. Is het kabinet bereid om voor ieder infrastructureel project te onderzoeken of het project nog noodzakelijk is gegeven de nieuwe, verlaagde, snelheid?
In de verkenningsfase worden nu al voor elk project nut en noodzaak bekeken. Dat zal op basis van het nieuwe snelheidsregime plaatsvinden.
148. Kan het kabinet aangeven waarom de verbreding van de A27 bij Utrecht nu wel doorgang zou kunnen vinden, aangezien de maximale snelheid daar niet verlaagd is (deze was al 100 km/u)?
Het effect op Natura 2000-gebieden door het project A27 Ring Utrecht vindt niet plaats op de plek van het project zelf (Amelisweerd is geen N2000 gebied). Dit effect vindt plaats door het netwerkeffect van dit project op de Veluwe. Op deze trajecten mag nu 120 km/u gereden worden.
149. Voor hoeveel van de voorgenomen wegverbredingen geldt dat de snelheid al laag was en dat er dus in dat gebied geen stikstofreductie gerealiseerd wordt?
Dat wordt op dit moment in kaart gebracht en hierover wordt uw Kamer voorafgaand aan het Notaoverleg MIRT geïnformeerd.
150. Welke infrastructuurprojecten, die vanwege de stikstofproblematiek stil waren te komen liggen, is het kabinet voornemens nu weer door te zetten en waarom is voor deze projecten gekozen?
Het kabinet is voornemens om alle projecten die vertraging op hebben gelopen dan wel zouden kunnen oplopen (weer) voort te zetten. Van de specifiek in de brief genoemde zeven MIRT-projecten was de procedure zo ver gevorderd dat zonder de in de brief genoemde aanpak, de vertraging verder zou oplopen.
151. Zijn de zeven genoemde MIRT-projecten een project van nationaal belang voor een ADC-toets en is het kabinet voornemens om ook andere projecten middels een ADC-toets te vergunnen? Zo ja welke?
Het zorgen voor voldoende doorstroming van het nationale hoofdwegennet is van nationaal belang. Het hoofdwegennet is essentieel voor de economische ontwikkeling van Nederland en ontlast daarnaast het onderliggende wegennet waardoor congestie op dit wegennet en de negatieve gevolgen hiervan voor de veiligheid en leefbaarheid van de woongebieden worden voorkomen.
De ADC-toets is de laatste stap die wordt ingezet bij toestemmingsbesluiten vanuit de natuurbeschermingswet. Het is nu nog niet bekend voor welke projecten deze mogelijk zal worden uitgevoerd.
152. Is er een overzicht van benodigde reductie van stikstofdepositie per Natura-2000-gebied? Zo ja, wilt u dat overzicht verstrekken? Zo nee, waarom is er niet zo’n overzicht?
De benodigde reductie van de Nederlandse emissies is afhankelijk van het depositiedoel (zie ook de beantwoording van vraag 70) en van de gekozen aanpak. De locatie waar de emissies worden gereduceerd is bepalend voor de stikstofdepositie.
153. Hoeveel stikstofruimte is er voor deze zeven MIRT-projecten nodig, voor zowel de bouw- als de gebruiksfase als er zou worden gekozen voor een ontwerpsnelheid van 100 of 80 km/u?
De projecten gaan bij het ontwerp uit van de huidige maximumsnelheid van 130 km/u. Het is niet bekend welke stikstofruimte precies nodig is bij het nieuwe snelheidsregime, daar is een nieuwe berekening voor nodig.
154. Wat betekent het toevoegen van experimentele stoffen aan het veevoer voor de gezondheid van consumenten of voor de export van vlees en zuivel?
In de toelatingsprocedure wordt het product door de EFSA getoetst met betrekking tot veiligheid voor mens, dier en milieu. Een niet toegelaten product mag niet op de Europese markt worden verhandeld.
155. Wat kost de veevoermaatregel, wie gaat dit betalen en gaat dit af van de eerdere € 500 miljoen voor stikstofmaatregelen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 139.
156. Welke natuurgebieden zijn door hun omvang en ligging structureel zwak?
Structurele zwakte moet nog per gebied worden bepaald. Aanpassing van de beschermde status is nog niet op gebiedsniveau overwogen.
157. Is er overleg geweest met de provincies over het wijzigen van de beschermde status van Natura 2000-gebieden?
Nee.
158. Typeert u de € 250 miljoen voor natuurherstel- en verbetering als investering of als compensatie?
Beide, afhankelijk van het specifieke doel waarvoor het in concrete gevallen zal worden uitgegeven.
159. Op welke manier komt de veiligheid van rijkswegen in gevaar door de stikstofproblematiek?
Het kabinet voorkomt met de genomen maatregelen dat de veiligheid in het geding komt.
160. Wordt bij het kritisch bezien van de aanwijzingsbesluiten ook gekeken naar een betere prioriteitstelling, zoals is verwoord in de motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 32 670, nr. 188)?
Ja.
161. Wat wordt bedoeld met «instandhoudingsdoelen die niet voortvloeien uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn»?
Daarmee worden instandhoudingsdoelstellingen bedoeld die zijn geformuleerd voor habitattypen of soorten die niet «in betekenende mate» aanwezig zijn in een gebied. Dit zouden bijvoorbeeld zeer kleine oppervlakten van habitattypen kunnen zijn.
162. Welke Natura 2000-gebieden zijn aan de orde om bekeken te worden of de beschermde status moet worden aangepast?
Zoals aangegeven in de brief zal ik bezien of de beschermde status van sommige kleine gebieden kan worden aangepast.
163. Heeft het kabinet een overzicht van welke aanwijzingsbesluiten van Natura 2000-gebieden kritisch bezien worden en welke natuurgebieden worden samengevoegd of heringedeeld? Zo nee wanneer heeft het kabinet dat inzichtelijk?
Alle aanwijzingsbesluiten zullen kritisch worden bezien. Zie verder het antwoord op vraag 156.
164. Hoeveel ruimte voor stikstofdepositie komt er vrij door Natura 2000-gebieden samen te voegen of her in te delen?
In algemene zin kan ik hier op deze termijn geen inschatting van maken.
165. Wanneer heeft het kabinet de maatregelen die onder het kopje «perspectief landbouw» worden genoemd klaar en wanneer denkt het kabinet dat deze maatregelen geïmplementeerd kunnen worden?
Het Adviescollege Stikstofproblematiek komt in mei 2020 met een advies over een nieuwe aanpak van de stikstofproblematiek. Op basis daarvan komt het kabinet met een reactie, waarin ook de lange termijn aanpak van de landbouw een plek heeft. In de tussenperiode werkt het kabinet aan verschillende maatregelen.
Het kabinet komt in december met een pakket aan bronmaatregelen, waarbij de ambitie is om tot een generieke drempelwaarde te komen. Dat pakket zal ook maatregelen voor de landbouw bevatten. Het streven is om in januari een eerste module voor een investeringsregeling voor brongerichte verduurzaming van stallen te openen. Voor de korte termijn werkt het kabinet aan de mogelijkheid om de erkenning van nieuwe technieken tot stand te laten komen met behulp van real-time sensormetingen. Begin 2020 komt de WUR naar verwachting met een testmethode voor metingen met sensoren. Het kabinet overlegt ook met betrokkenen over hoe in de innovatiepraktijk kan worden geëxperimenteerd met sensormetingen. Tevens laat het kabinet op dit moment een advies opstellen over verdergaande wijzigingen van het stelsel voor stalbeoordeling. Het kabinet zal dit advies en de voornemens voor aanpassing van het stelsel op basis daarvan voor de zomer van 2020 aan uw Kamer voorleggen.
166. Hoeveel financiële ondersteuning gaat het kabinet bieden voor de «bijbehorende investeringen»?
Dit is onderdeel van de nadere uitwerking van de maatregelen.
167. Kunt u bevestigen dat, zolang de latente ruimte in afgegeven Wnb-vergunningen niet wordt weggenomen, de stikstofuitstoot feitelijk verder kan toenemen ten opzichte van de huidige situatie?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 45.
168. Hoeveel stikstofreductie verwacht het kabinet dat de emmissiearme landbouw oplevert?
Daar kan ik op deze termijn in algemene zin geen uitspraak over doen.
169. Kunt u bevestigen dat, blijkens de studie «Inventarisatie onbenutte emissieruimte in vergunningen van veehouderijen rondom de Peelvenen» van Pouderoyen Compagnons en Wageningen University & Research, de gemiddelde latente «stikstofruimte» in natuurbeschermingsvergunningen voor veehouderijen 25–30% is?
Ja, in de bedoelde studie staat dit inderdaad.
170. Erkent u dat de onduidelijkheid over het salderen met latente ruimte in vergunningen ertoe leidt dat sommige ondernemers nu zorgen voor een toename van stikstofuitstoot om daar op een later moment mee te kunnen salderen, zoals nu in Flevoland lege stallen zijn gevuld met eenden om zo niet-gebruikte capaciteit snel te veranderen in feitelijk gerealiseerde capaciteit? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De beleidsregels en de toelichting van de provincies zijn duidelijk over het salderen. Binnen de huidige vergunningen was en is het op elk moment toegestaan om bestaande stallen binnen de vergunde ruimte weer aan te vullen c.q. vol te zetten. Het voorbeeld van de lege stallen in Flevoland ken ik. Initiatiefnemer heeft afgelopen zomer, in de situatie dat er nog geen sprake was van nieuwe beleidsregels, een pakket aan maatregelen opgesteld om te voldoen aan de interne saldering, waarbij toen gebruik is gemaakt van deze juridische mogelijkheid om zoveel mogelijk zekerheid te verkrijgen.
171. Erkent u dat het hanteren van bijvoorbeeld 4 oktober als peildatum bij het vaststellen van niet-gebruikte capaciteit en feitelijk gerealiseerde capaciteit binnen afgegeven vergunningen, de enige mogelijkheid is om te voorkomen dat er een perverse prikkel ontstaat om op dit moment nog snel extra feitelijke capaciteit te realiseren (lege plekken in stallen op te vullen bijvoorbeeld), waardoor de uitstoot van stikstof nog verder toeneemt? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee. De datum van 4 oktober 2019 heeft betrekking op het aantal dier- en fosfaatrechten dat op die datum geregistreerd is bij een veehouderij. Het heeft te maken met de regels voor extern salderen.
172. Hoe verhoudt de zin «Deze worden opgeschoond, met als doel instandhoudingsdoelen die niet voortvloeien uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, waaronder habitattypen die na aanwijzing nog zijn toegevoegd, waar mogelijk te schrappen» zich tot de verplichting uit de Vogel- en Habitatrichtlijn dat een habitattype dat aanwezig is in een Natura 2000-gebied toch beschermd moet worden en in welke situaties is schrappen dan mogelijk?
Op basis van ecologische feiten zou kunnen blijken dat een toevoeging toch onterecht is geweest.
173. Welke gevolgen heeft het voornemen voor het samenvoegen of herindelen van natuurgebieden op de omvang van de opgave om voor soorten aanwezig in dat gebied een gunstige staat van instandhouding te realiseren en betekent dit dat de herstel- of uitbreidingsopgave in andere gebieden groter wordt?
Het realiseren van een gunstige staat van instandhouding is een opgave op landelijk niveau. Het samenvoegen of herindelen van gebieden maakt die opgave niet anders.
174. Kent u het bericht «De zogenaamd schone stal is net zo vervuilend als de traditionele stal» (Trouw, 6 november 2019) en het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waar dit artikel op is gebaseerd?
Ja.
175. Erkent u de conclusie van het CBS-onderzoek dat er minder stikstof in monsters van mesttransporten wordt gevonden dan verwacht op basis van modellen, en dat dit betekent dat er meer stikstof in de lucht terechtkomt?
De analyse zoals uitgevoerd door het CBS wijst uit dat de gasvormige stikstofverliezen bij mest hoger zijn dan aanvankelijk werd aangenomen. Het is onduidelijk in welke verbindingen deze gasvormige verliezen optreden en hoe deze verbindingen zich tot elkaar verhouden. Dit laatste was geen onderdeel van de analyse.
176. Erkent u de conclusie dat deze uitkomsten werden gevonden bij zowel «ouderwetse» stallen als bij emissiearme stallen?
Ja, in veel gevallen lagen deze dicht bij elkaar.
177. Erkent u dat uit dit onderzoek blijkt dat technieken zoals emissiearme vloeren en luchtwassers dus veel minder effect hebben dan waar tot nu van uitgegaan wordt?
Voordat deze conclusie getrokken kan worden moet duidelijk zijn in welke verbinding de gasvormige verliezen optreden. In de huidige stikstofdiscussie maakt het veel uit of dit gebeurt in de vorm van ammoniak of stikstofoxide, in de vorm van het broeikasgas lachgas, of in een onschuldige vorm als stikstofgas. Dit is niet onderzocht in het CBS-rapport.
178. Hoe neemt u de conclusies uit dit onderzoek mee in de aanpak van de stikstofcrisis?
De ammoniakemissiearme systemen zijn wetenschappelijk getoetst of doorgemeten volgens vastgestelde meetprotocollen. Op basis hiervan zijn emissiefactoren vastgesteld en opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij. In de CBS-analyse is niet onderzocht in welke vorm de gasvormige verliezen optreden. Het meenemen van de conclusies uit het CBS-rapport vraagt om een nadere analyse gezien de vele onzekerheden in het onderzoek. Ik wacht daarom eerst het advies af dat de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) dit voorjaar zal uitbrengen op basis van het CBS-onderzoek.
179. Worden de cijfers betreffende de Nederlandse stikstofuitstoot aangepast n.a.v. deze gegevens uit metingen, omdat eerdere cijfers alleen op modellen gebaseerd werden?
De cijfers van de stalemissies worden niet gebaseerd op modellen, maar op emissiefactoren uit de RAV die gebaseerd zijn op metingen en periodiek worden aangepast aan nieuwe inzichten.
180. Waarom kiest u er opnieuw voor om ondersteuning te bieden aan landbouwers die uit willen breiden op een «emissiearme» wijze, als onderzoek aantoont dat nieuwe technieken niet helpen om stallen emissiearm te maken?
181. Bent u, het onderzoek van het CBS in acht nemend, nog steeds van mening dat veehouders op een duurzame manier uit kunnen breiden?
Technische maatregelen in alle sectoren, waaronder de landbouw, vormen een belangrijk deel van de oplossing van de stikstofproblematiek. Voorwaarde is dat de emissieresultaten geborgd en gehandhaafd kunnen worden. De inzet van het kabinet en het bedrijfsleven op een integrale brongerichte aanpak van emissies kan hier een belangrijke bijdrage aan kan leveren.
182. Welke financiële ondersteuning bedoelt u als het gaat om investeringen van landbouwers in emissiearme technieken?
Ik ben voornemens om begin 2020 voor de eerste keer een nieuwe subsidiemodule open te stellen voor innovatie- en investeringsprojecten die gericht zijn op een integrale brongerichte aanpak van schadelijke emissies, zoals ammoniak, methaan, geur en fijnstof, via technische maatregelen in stallen en voer- en managementmaatregelen. Hiervoor is tot 2025 een bedrag van € 55 miljoen beschikbaar uit de middelen voor de warme sanering varkenshouderij en tot 2030 € 112 miljoen uit de middelen van de Klimaatakkoord landbouw en landgebruik.
183. Bent u voornemens additionele subsidies te verlenen voor deze investeringen, aanvullend aan de € 252 miljoen die al beschikbaar is vanuit het Klimaatakkoord, de extra middelen t.b.v. de uitvoering van het Urgenda-vonnis, en uit de subsidieregeling voor de warme sanering van de varkenshouderij?
Het kabinet blijft werken aan nieuwe maatregelen, die kunnen worden ingezet voor de generieke drempelwaarde, verbetering en versterking van de natuur en het bieden van oplossingen voor de stikstofproblematiek in de sectoren en in de provincies. Hierover neemt het kabinet op een later moment een besluit.
184. Als bekend is dat «innovatieve emissiearme technieken» weinig tot geen effect hebben op de stikstofuitstoot uit stallen, hoe denkt u dan een grootschalige reductie van de stikstofuitstoot in de landbouw te bewerkstelligen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 180.
185. Kunt u aangeven welke natuurherstelmaatregelen u gaat nemen?
Zoals aangegeven in de brief van 4 oktober jl. zetten provincies alles op alles om de ruim 2.100 geprogrammeerde herstelmaatregelen voor 2021 conform planning uit te voeren (Kamerstuk 32 670, nr. 167). Dit zijn de maatregelen die genoemd staan in de gebiedsanalyses van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Naast het uitvoeren van de geplande herstelmaatregelen zijn provincies verantwoordelijk voor de maatregelen om de uitbreidingsdoelen te halen. Deze uitbreidingsmaatregelen staan veelal gepland voor de periode na 2021. Provincies zullen zich inzetten om deze maatregelen daar waar mogelijk eerder te kwantificeren en uit te voeren. In het kader van de te ontwikkelen gebiedsgerichte aanpak zijn er veel kansen en mogelijkheden voor de natuur, bijvoorbeeld door het aanleggen van bufferzones, zoneringsmaatregelen, ruimte voor natuurinclusieve landbouw, boerennatuur en de aanleg van «klimaatbossen». Deze worden in de gebiedsgerichte aanpak verder verkend en waar zinvol verder uitgewerkt.
186. Kent u het bericht «De strijd tegen stikstof: melkveehouderij steeds meer in het vizier» (De Volkskrant, 5 november 2019)?
Ja.
187. Klopt het dat Nederland, op slechts twee landen na, de minste Natura 2000-gebieden heeft aangewezen in Europa?
Malta, Cyprus en Luxemburg hebben minder Natura 2000-gebieden aangewezen dan Nederland. Portugal heeft ongeveer evenveel gebieden als Nederland.
188. Klopt het dat Nederland nog steeds geen duidelijkheid heeft vanuit de EU over de derogatie voor 2020 en 2021?
Ik heb uw Kamer op 24 september jl. geïnformeerd over de voortgang rondom de gesprekken in kader van de verlenging van de derogatie voor de jaren 2020 en 2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 363). Zoals aangegeven heeft de Europese Commissie verzocht om een update van de voortgang van de uitvoering van de versterkte Handhavingsstrategie. Deze update verwacht ik op korte termijn aan de Europese Commissie en uw Kamer toe te sturen. Op basis daarvan zullen de gesprekken over een verlenging van de derogatie worden voortgezet. Daarbij is het ook van belang dat aan de andere voorwaarden vanuit de derogatie worden voldaan zoals het per 1 januari 2020 vastleggen van de sectorale productieplafonds in wetgeving waarvoor een wetsvoorstel bij uw Kamer voorligt.
189. Klopt het dat de Europese Commissie op een tweetal momenten heeft gedreigd met ingebrekestelling doordat Nederland te weinig Natura 2000-gebieden had aangemeld?
Ja, dat klopt.
190. Onderschrijft u de zorg die in het bovenstaande artikel wordt geuit over het mogelijk niet verkrijgen van de derogatie als dit kabinet geen stevige stikstofmaatregelen neemt?
In de brief heeft het kabinet de eerste maatregelen aangekondigd in het kader van de stikstofproblematiek om op de korte termijn de woningbouw- en infrastructuursector vlot te kunnen trekken. Dit pakket is een eerste stap in een breder pakket aan (bron)maatregelen waaraan het kabinet werkt.
De derogatie wordt afgegeven in kader van de Nitraatrichtlijn. Het is dan ook van belang dat Nederland onderbouwd dat deze derogatie zich verhoudt tot de waterkwaliteitsopgaven die er vanuit deze richtlijn zijn. Deze onderbouwing is mede gebaseerd op meetresultaten die laten zien dat de waterkwaliteit onder derogatiebedrijven, waar relatief veel gras wordt verbouwd, beter is dan onder andere landbouwbedrijven. In het antwoord op vraag 188 heb ik aangegeven welke stappen de afgelopen periode zijn gezet in het kader van verlenging van de derogatie.
191. Verwacht u dat de derogatie voor Nederland op het spel staat vanwege de stikstofcrisis? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 188 en 190.
192. Heeft u contact gehad met de Europese Commissie of een Europese werkgroep over de derogatie i.v.m. de stikstofcrisis? Zo ja, wilt u deze communicatie met de Kamer delen?
Er heeft op 12 juli jl., 13 september jl. en 8 november jl. ambtelijk overleg met diensten van de Europese Commissie plaatsgevonden in relatie tot verlenging van de derogatie. Zoals toegezegd in mijn brief van 24 september jl. ontvangt uw Kamer de update die ik aan de Europese Commissie heb toegezegd. Ik verwacht deze op korte termijn aan u toe te sturen.
193. Hoe denkt u over het verplaatsen van natuurgebieden met de EU te kunnen onderhandelen, als ook de derogatie op het spel staat en waar ligt voor u de prioriteit?
Zoals aangegeven ben ik reeds met de Europese Commissie in gesprek over de verlenging van de derogatie in relatie tot de Nitraatrichtlijn en zal ik met de Europese Commissie in gesprek gaan met betrekking tot de aangewezen Natura 2000-gebieden. Deze onderwerpen hebben voor mij beide prioriteit.
194. Aan welke voorwaarden moet een natuurgebied voldoen om in aanmerking te komen voor het opheffen van de Natura 2000-status?
195. Kunt u aangeven welke Natura 2000-gebieden in Nederland nu of in de nabije toekomst voldoen aan de voorwaarden om de Natura 2000-status op te heffen?
196. Kunt u aangeven wat u bedoelt met het «overhevelen van de bescherming van specifieke soorten naar een ander gebied»? Gaat het om soorten die voorkomen in volgens u «kleine Natura 2000-gebieden [die] door hun omvang en ligging structureel zwak zijn en blijven, zelfs wanneer de hiervoor genoemde herstelmaatregelen worden getroffen»? Klopt het dat u wilt dat voor deze gebieden de beschermde status (van specifieke soorten) opgeheven wordt?
Betekent dit dat u van plan bent deze natuurgebieden en de soorten die daarin voorkomen als verloren te beschouwen en op te geven? Betekent dit dat er in het gebied waar de bescherming van deze specifieke soorten naartoe overgeheveld zal worden natuur bij zal komen?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar het antwoord op vraag 113.
197. Wat zou een krimp van 50% van het aantal varkens betekenen qua reductie van de gemiddelde stikstofdepositie?
De ammoniakemissie in de varkenshouderij bedroeg in 2017 20.1 kiloton (bron: Emissieregistratie, 2019). Bij een krimp van 50% van het aantal varkens nemen de ammoniakemissie en de huidige stikstofdepositie vanuit de varkenshouderij bij verder gelijkblijvende omstandigheden met circa de helft af.
198. Wat zou een krimp van 50% van het aantal kippen betekenen qua reductie van de gemiddelde stikstofdepositie?
De ammoniakemissie in de pluimveehouderij bedroeg in 2017 10.0 kiloton (bron: Emissieregistratie, 2019). Bij een krimp van 50% van het aantal kippen nemen de ammoniakemissie en de huidige stikstofdepositie vanuit de pluimveehouderij bij verder gelijkblijvende omstandigheden met circa de helft af.
199. Wat zou een krimp van 50% van het aantal koeien betekenen qua reductie van de gemiddelde stikstofdepositie?
De ammoniakemissie in de rundveehouderij (melkvee, jongvee, vleeskalveren, zoog-, mest- en weidekoeien, overig vleesvee) bedroeg in 2017 65.5 kiloton (bron: Emissieregistratie, 2019). Bij een krimp van 50% van het aantal runderen nemen de ammoniakemissie en de huidige stikstofdepositie vanuit de rundveehouderij bij verder gelijkblijvende omstandigheden met circa de helft af.
200. Wat zou een krimp van 50% van het aantal geiten betekenen qua reductie van de gemiddelde stikstofdepositie?
De ammoniakemissie in de geitenhouderij bedroeg in 2017 2.0 kiloton (bron: Emissieregistratie, 2019). Bij een krimp van 50% van het aantal geiten nemen de ammoniakemissie en de huidige stikstofdepositie vanuit de geitenhouderij bij verder gelijkblijvende omstandigheden met circa de helft af.
201. Kunt u aangeven of het «samenvoegen of herindelen van natuurgebieden», betekent dat er robuuste verbindingszones tussen natuurgebieden zullen worden aangelegd? Zo nee, hoe zullen natuurgebieden dan worden samengevoegd?
De praktische uitwerking moet nog worden vastgesteld.
202. Wat zou een krimp van 50% van het aantal schapen betekenen qua reductie van de gemiddelde stikstofdepositie?
De ammoniakemissie in de schapenhouderij bedroeg in 2017 0.4 kiloton (bron: Emissieregistratie, 2019). Bij een krimp van 50% van het aantal schapen nemen de ammoniakemissie en de huidige stikstofdepositie vanuit de schapenhouderij bij verder gelijkblijvende omstandigheden met circa de helft af.
203. Betekent het «samenvoegen of herindelen van natuurgebieden» dat het Natuurnetwerk Nederland zal worden uitgebreid boven op de oorspronkelijke doelstelling? Zo nee, hoe bent u dan van plan natuurgebieden samen te voegen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 201.
204. Kunt u aangeven aan welke specifieke natuurgebieden gedacht wordt die kunnen worden samengevoegd?
Momenteel zijn er nog geen gebieden in beeld. Dit wordt nader onderzocht in het kader van de actualisatie van het doelensysteem Natura 2000.
205. Kunt u aangeven wat u bedoelt met herindelen van natuurgebieden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 201.
206. Wat zou een krimp van 50% van het aantal professioneel gehouden eenden betekenen qua reductie van de gemiddelde stikstofdepositie?
De ammoniakemissie door de eendenhouderij is onderdeel van de pluimveehouderij. Hierover zijn geen aparte gegevens beschikbaar.
207. Kunt u aangeven aan welke specifieke natuurgebieden gedacht wordt die kunnen worden heringedeeld?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 204.
208. Hoe verhoudt het volgende citaat uit het rapport «Natura 2000 in Nederland Juridische ruimte, natuurdoelen en beheerplanprocessen» (Planbureau voor de Leefomgeving, 2011) «De staat van instandhouding op netwerkschaal, en op landelijke schaal, is ecologisch echter niet los te zien van de situatie in de afzonderlijke gebieden, die de basiseenheden van het netwerk vormen. Ten eerste vertalen ontwikkelingen in de gebieden zich direct naar hogere schaalniveaus. Dit kunnen positieve ontwikkelingen zijn als de verbetering en uitbreiding van habitats in een gebied, maar het kunnen ook negatieve ontwikkelingen zijn als het wegvallen van habitats in een gebied. Ten tweede functioneert een deel van de soorten en habitattypen op landschapsniveau. Voorbeelden zijn trekvogels of roofvogels die meerdere Natura 2000-gebieden gebruiken, en grondwaterafhankelijke habitattypen, die over kilometers gekoppeld kunnen zijn aan gebieden waar regen ingevangen wordt. Als gebieden elkaar aanvullen wat betreft bescherming van de soorten en habitattypen, treden problemen in de afzonderlijke gebieden minder snel op en zijn speciale maatregelen minder snel nodig. Gebieden functioneren beter op netwerkniveau wanneer ze onderling verbonden zijn en wanneer ze beter met de omliggende natuur zijn verbonden.» zich tot wat gesteld wordt op pagina 5 van de kabinetsbrief: «Zo kan bijvoorbeeld de kwaliteit van sommige kleine Natura 2000-gebieden door hun omvang en ligging structureel zwak zijn en blijven, zelfs wanneer de hiervoor genoemde herstelmaatregelen worden getroffen. Daar waar dat aan de orde is, zal worden bekeken of de beschermde status moet worden aangepast. Daarover gaat het kabinet met Europese Commissie in gesprek.»?
De aangehaalde passage in het rapport beschrijft de netwerkfunctie die gebieden kunnen hebben en laat zien dat de ligging en omvang van gebieden in het netwerk belangrijke aspecten zijn die mede bepalend kunnen zijn in hun ecologische bijdrage.
209. Voor de inzet op emissiearme landbouw worden zowel landbouwers ondersteund die de keuze maken voor kringlooplandbouw, als landbouwers die de keuze maken hun bedrijf in de huidige omvang willen voortzetten of uitbreiden; zijn beide opties nevengeschikt?
Ja.
210. Kan (globaal) worden aangegeven hoeveel activiteiten via een collectieve regeling worden gelegaliseerd en kan dit per sector worden uitgesplitst?
De genoemde collectieve regeling is expliciet bedoeld voor de meldingen die onder het PAS zijn gedaan. Door de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 is de drempelwaarde van 1,00 mol/ha/jaar onverbindend verklaard. Daardoor hebben de onder het PAS geregistreerde meldingen geen rechtskracht meer en moet er voor alle activiteiten die onder de vrijstelling zijn geregistreerd (ruim 3.300) alsnog een toestemmingsbesluit moet worden verleend. Het merendeel van de meldingen betreft de landbouw. Daarnaast gaat het onder meer om meldingen in het kader van energie, woningen, kantoren, winkels, industrie en wegen.
211. Wanneer zijn bodemkwaliteitskaarten wel en wanneer niet openbaar?
Bodemkwaliteitskaarten zijn openbaar zodra ze zijn vastgesteld door het bevoegde bestuursorgaan.
212. Kan het kabinet inzicht geven in welke projecten er via een collectieve regeling worden gelegaliseerd?
Nee, dat kan pas als alle meldingen zijn afgehandeld. Soms worden meldingen gedaan die uiteindelijk niet tot realisatie leiden.
213. Hoeveel stikstofreductie c.q. stikstofverhoging verwacht het kabinet het legaliseren van projecten via een collectieve regeling oplevert?
Zoals gemeld in de brief wordt er met prioriteit gewerkt aan het via een collectieve regeling legaliseren van activiteiten waarvoor destijds in het kader van de PAS een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht gold, omdat de uitstoot de toenmalige grenswaarde van maximaal 1 mol/hectare per jaar niet overschreed. Zodra hier meer duidelijkheid over is, kan ik uw Kamer hier informatie over geven.
214. Hoe verhoudt de norm voor PFAS waar het RIVM nu aan werkt zich tot de nieuwe gezondheidsnormen waar de European Food Safety Authority (EFSA) eind dit jaar mee komt en wat zijn de mogelijke implicaties van de veel hogere EFSA blootstellingsnormen voor de bodemnormen die nu door het RIVM bepaald gaan worden?
De norm waar het RIVM nu aan werkt heeft betrekking op de achtergrondwaarde PFAS voor de bodemkwaliteit. Dit is met name relevant voor de omgeving, en de indirecte risico’s van doorvergiftiging en verspreiding van PFAS naar het grondwater. De norm waar EFSA aan werkt, die naar verwachting medio 2020 afgerond wordt, betreft de waarde die in acht genomen moet worden vanuit gezondheidskundig oogpunt bij inname. Deze betreft alleen PFOS en PFOA.
215. Welke additionele stappen kan Nederland zetten om alle toepassingen van alle PFAS-stoffen te verbieden?
Deze regels worden op Europees niveau vastgesteld. Het vrij verkeer van goederen en de interne markt vereisen dat dat type maatregel op EU-schaal wordt genomen, waar het effect bovendien veel groter is. Dat is de reden van het voornemen tot een Europese restrictie te komen. Daarnaast wordt, op EU-niveau, al gewerkt aan restricties voor PFAS in textiel, en is in onderzoek of PFAS geweerd kan worden uit blusschuim.
216. Wat is de overweging om artikel 4:8 Algemene wet bestuursrecht niet verplicht te stellen voor besluiten over PFAS en kan dit alsnog gebeuren?
De toepassing van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is al verplicht als zich een geval voordoet zoals in die bepaling is omschreven. Daarnaast kan in de geest van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, als het bevoegd gezag dat nuttig vindt, ook in andere gevallen belanghebbenden altijd gericht om commentaar worden gevraagd. Dat staat ter beoordeling van het bevoegd gezag.
217. Waarom heeft u niet direct PFAS-maatregelen genomen?
Zoals in de brief aangekondigd, neemt het kabinet diverse maatregelen, zoals bijvoorbeeld het openstellen van de rijksbaggerdepots voor zeer vervuilde baggerspecie, het versnellen van het traject voor het vaststellen van bodemkwaliteitskaarten, het opstellen van een tijdelijke landelijke achtergrondwaarde voor landbodem, met ook een vergelijkbaar perspectief voor de waterbodem.
218. Waarom wordt alleen het rijkswater meegenomen in de versnelling analyse waterbodems en niet het regionale watersysteem en geldt de hieruit komende achtergrondwaarde dan ook voor diepe plassen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangekondigd, zal Rijkswaterstaat in samenwerking met het RIVM en het kennisinstituut Deltares voor 1 december een beeld opleveren van de huidige kwaliteit van het watersysteem. Dit biedt voor toepassing van baggerspecie op de waterbodem een vergelijkbaar perspectief als bij de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde voor de landbodem. De metingen op basis waarvan RWS in samenwerking met Deltares en RIVM een analyse maakt voor de waterbodem worden gedaan op de plek waar het water Nederland binnen komt. Dit is de gebruikelijke methode om deze waarde te bepalen voor wateren, ook voor andere stoffen. Dit is generiek beleid. Er wordt bekeken voor welke diepe plassen deze waarde gebruikt kan worden, rekening houdend met het grondwater.
219. Is het de bedoeling dat alle vrijkomende bagger op de landbodem toegepast moet worden en kunt u aangeven wat de effecten hiervan zijn voor de uitstoot van stikstof en CO2?
Nee. Er zijn verschillende mogelijkheden om baggerspecie toe te passen of te verwerken. Dit hangt af van de mate van verontreiniging van de baggerspecie. Naast toepassing op de landbodem kan baggerspecie ook worden toegepast in de waterbodem. Het kabinet verwacht dat de effecten van baggeren op de uitstoot van stikstof en CO2 niet wezenlijk anders zal zijn dan voorheen.
220. Hoe wordt het stand-still principe toegepast voor aangetroffen achtergrondconcentraties PFAS in de waterbodem en geldt hierbij hetzelfde uitgangspunt als voor landbodems?
In het tijdelijk handelingskader mag op basis van het stand still principe baggerspecie bovenstrooms (binnen aansluitende oppervlaktewaterlichamen) worden toegepast: Bagger uit hetzelfde of aansluitende oppervlaktewaterlichamen mag worden toegepast als de achtergrondconcentratie van PFAS bovenstrooms in de waterbodem hetzelfde of hoger is dan de toe te passen baggerspecie. Zo wordt gewaarborgd dat de toestand van de waterbodem niet verslechtert of zelfs verbetert. Benedenstrooms mag baggerspecie worden toegepast omdat het sediment van nature al in deze richting beweegt en daarmee ook sprake is van stand still.
221. Kan de gehele PFAS-groep als potentieel Zeer Zorgwekkende Stoffen worden aangemerkt?
Het RIVM plaatst stoffen op de lijst potentiële Zeer Zorgwekkende Stoffen (pZZS). De keuze voor deze stoffen en stofgroepen is gebaseerd op beschikbare informatie rond de uitvoering van REACH. Daartoe wordt gebruik gemaakt van verschillende lijsten van stoffen, volgens de procedure die op de website van het RIVM beschreven is. Zelfs al delen de stoffen uit de PFAS groep verschillende eigenschappen, blijft het daarbij van belang om per stof te beoordelen wat de risico’s zijn. De stoffen PFOA, PFOS en GenX zijn aangemerkt als ZZS.
222. In hoeverre is de voorgenomen vereenvoudiging van besluitvorming in strijd met bestaande wetgeving die het gebruik van Zeer Zorgwekkende Stoffen moet beperken?
De voorgenomen wijziging van het Besluit bodemkwaliteit is niet in strijd met bestaande wetgeving; de wijziging ziet alleen op een versnelling van de procedure van totstandkoming van de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart met betrekking tot PFAS. Hierdoor wordt het mogelijk voor gemeenten en waterbeheerders om gebruik te maken van de reguliere procedure van de Algemene Wet Bestuursrecht in plaats van de uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure. Deze wijziging heeft geen gevolgen voor wetgeving die betrekking heeft op zeer zorgwekkende stoffen en staat hier los van.
223. Waarom wordt artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing verklaard en is dat niet in strijd met de verplichting om de verspreiding van Zeer Zorgwekkende Stoffen juist vooraf te voorkomen?
Op dit moment is afdeling 3.4 van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing op de totstandkoming van het gebiedsspecifieke beleid in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Dat deze procedure is voorgeschreven, staat los van het beleid voor ZZS. De procedures van de Algemene wet bestuursrecht beogen gelegenheid tot inspraak over voorgenomen beleid te bieden en de kwaliteit van de besluitvoorbereiding te verhogen. De wijziging van het Besluit bodemkwaliteit maakt het mogelijk dat gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders de reguliere procedure van de Algemene wet bestuursrecht volgen. De wens om de huidige impasse bij grondverzet en baggerwerkzaamheden te versnellen is de reden om de mogelijkheid te bieden om voor een snellere procedure te kiezen. In plaats van de mogelijkheid van inspraak vooraf biedt de reguliere procedure de mogelijkheid van bezwaar achteraf. Het gaat alleen om een wijziging van de procedure en heeft geen gevolgen voor het beleid omtrent zeer zorgwekkende stoffen. Het blijft een afweging van het bevoegd gezag of zij ervoor kiest om van de versnelde procedure gebruik te maken.
224. Kan bevestigd worden dat inspraak achteraf geen zin heeft als het gaat om het verplaatsen of vermengen van grond aangezien de grond en de daarin aanwezige stoffen achteraf niet gescheiden kunnen worden?
225. Waarom wordt de inspraak vooraf geschrapt, aangezien het gaat om besluiten die achteraf niet meer teruggedraaid kunnen worden? Wat gebeurt er als grond is toegepast en dit achteraf onrechtmatig wordt verklaard en als er op dat moment reeds op de grond gebouwd is en PFAS-stoffen reeds uitgespoeld zijn naar de omgeving?
Een bodemkwaliteitskaart brengt de huidige kwaliteit van de bodem in kaart en biedt daarmee ruimte om grond met dezelfde kwaliteit of betere kwaliteit toe te passen. Daarmee wordt juist voorkomen dat dit leidt tot een verslechtering van de kwaliteit. Ten aanzien van de reguliere procedure van de Algemene Wet bestuursrecht is in beginsel de standaard procedure die gevolgd wordt bij het nemen besluiten. In afwijking hiervan is in het Besluit bodemkwaliteit de uniforme openbare procedure voorgeschreven waarbij gelegenheid tot inspraak vooraf geboden. Deze procedure heeft tot doel om een zorgvuldige voorbereiding van ingewikkelde besluiten te bevorderen en bij te dragen aan de kwaliteit van de besluitvorming. In de reguliere procedure, die voor de meeste besluiten wordt gevolgd, bestaat er de mogelijkheid van bezwaar achteraf. Daarmee kunnen belangen of informatie waarmee onvoldoende rekening zou zijn gehouden, alsnog onder de aandacht worden gebracht. Er kan ook schorsing of een voorlopige voorziening worden gevraagd om ontwikkelingen met onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Het besluit heeft betrekking op het te voeren beleid en niet op individuele toepassingen. Als er bij een individuele toepassing iets mis gegaan zou zijn, kan een handhavingsverzoek worden ingediend.
226. Hoe vaak wordt in betrekking tot bodembesluiten gebruik gemaakt van inspraak vooraf en hoe vaak van inspraak achteraf?
Doorgaans wordt voor het nemen van besluiten de reguliere procedure gevolgd. Voor het opstellen van gebiedsspecifiek beleid is destijds de uniforme openbare procedure voorgeschreven, omdat beleid een brede reikwijdte heeft en het daarom wenselijk is om een goed inzicht te krijgen in de betrokken belangen en de ook alle relevante informatie op tafel te krijgen. Inspraak helpt daarbij. In dat geval moet echter worden meegewogen dat de wijziging een actualisatie van de bodemkwaliteitskaart voor PFAS betreft en niet het opstellen van breder gebiedsspecifiek beleid. Daarnaast is het Kabinet van mening dat de impasse in het grondverzet en bij baggerwerkzaamheden zeer zwaar moeten worden gewogen. Daarom wordt gemeenten en waterbeheerders de mogelijkheid geboden om, als ze dat zelf willen, de snellere reguliere procedure te volgen. Voor zover bekend wordt tegen besluiten inzake gebiedsgericht beleid zelden beroep ingesteld.
227. Waarom is de voorgestelde wijziging van het Besluit bodemkwaliteit niet tijdelijk gemaakt en waarom is er geen datum opgenomen in het besluit waarop deze wijzigingen weer teruggedraaid worden?
De voorgestelde wijziging is inderdaad als tijdelijk bedoeld. Het Besluit bodemkwaliteit wordt bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet, voor zover hier relevant, sowieso ingetrokken. Daarmee vervalt ook deze voorgestelde wijziging van het Besluit bodemkwaliteit.
228. Waarom wordt met zekerheid gesteld dat de wetgeving automatisch opgaat in de Omgevingswet, aangezien de beide Kamers der Staten-Generaal zich nog moeten uitlaten over het wel of niet in werking treden van de Omgevingswet, en wat gebeurt er met deze beleidswijziging op het moment dat de Omgevingswet niet volledig in werking treedt?
De tijdelijke aanpassing voor de procedure voor de vaststelling van lokaal bodembeleid met betrekking tot PFAS is in dit wijzigingsbesluit niet in de tijd begrensd. Hiermee kunnen de bevoegd gezagen op zo spoedig als mogelijk hun bodemkwaliteitskaarten op PFAS aanpassen. Het is wel de intentie dat deze versnelde procedure voor slechts een beperkte periode zal gelden. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid in de praktijk is het gewenst het aantal verandermomenten van de regelgeving te beperken.
229. Is het noodzakelijk dat voor een tijdelijk probleem en een tijdelijk handelingskader een structurele aanpassing in de besluitvorming gerealiseerd wordt?
Het kabinet neemt nu maatregelen om de toestemmingverlening in de bouwsector vlot te trekken. Deze maatregelen vormen een stap in een integrale aanpak om het stikstofprobleem aan te pakken. Voor het uitvoeren van deze integrale aanpak, worden maatregelen genomen die juridische stappen vereisen. Zoals altijd kunnen wijzigingen van de wet, na advies van de Raad van State en goedkeuring door beide Kamers, worden doorgevoerd.
230. Klopt het dat door het locatiespecifiek maken van het uitgangspunt in het Besluit bodemkwaliteit de grond en baggerspecie toch verslechteren, in tegenstelling tot het uitgangspunt?
Zoals aangekondigd, zal Rijkswaterstaat in samenwerking met het RIVM en het kennisinstituut Deltares voor 1 december een beeld opleveren van de huidige kwaliteit van het watersysteem. Dit biedt voor toepassing van baggerspecie op de waterbodem een vergelijkbaar perspectief als bij de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde voor de landbodem. De metingen op basis waarvan RWS in samenwerking met Deltares en RIVM een analyse maakt voor de waterbodem worden gedaan op de plek waar het water Nederland binnen komt. Dit is de gebruikelijke methode om deze waarde te bepalen voor wateren, ook voor andere stoffen. Dit is generiek beleid. Er wordt bekeken voor welke diepe plassen deze waarde gebruikt kan worden, rekening houdend met het grondwater.
231. Hoe wordt de «locatie» waarnaar verwezen wordt in het nieuwe «locatiespecifieke» uitgangspunt bepaald en aan de hand van welke indicatoren wordt een locatie ingekaderd?
Dit wordt aangegeven met zones in de bodemkwaliteitskaart. Meestal zijn deze zones op wijkniveau. Ook dit is bestaande regelgeving van het Besluit bodemkwaliteit.
232. Wat wordt bedoeld met «Pm later aanvullen» in de begeleidende brief bij het Besluit bodemkwaliteit, wat had hier behoren te staan en klopt het dat dit een slordige fout is die is ontstaan door de haast waarmee dit besluit opgesteld is?
Er is geen sprake van een slordige fout, maar van een zorgvuldige voorbereiding. In de nota van toelichting, behorende bij het ontwerp Besluit, is een «pm later aanvullen» opgenomen, omdat in deze paragraaf de uitkomsten van de voorhang in beide kamers wordt verwerkt, een advies van de ATR en in een latere fase het advies van de Raad van State en het nader rapport hierop.
233. Waarom is besloten de bevoegdheid over PFAS-besluiten weg te halen bij de lokale volksvertegenwoordiging zoals vertegenwoordigd in de gemeenteraad of de waterschappen?
Het ontwerpbesluit biedt alleen de mogelijkheid voor een versnelling van de besluitvormingsprocedure en haalt zeker geen bevoegdheden weg. De gemeenten en waterschappen besluiten zelf of ze van deze mogelijkheid tot versnelling van besluitvorming gebruik willen maken.
234. Hoeveel procent van het jaarlijkse aanbod aan baggerspecie past in de rijksbaggerdepots?
Uit lopend onderzoek blijkt dat de rijksbaggerdepots per 2019 gezamenlijk een restcapaciteit hebben van meer dan 40 mln depot-m3, waarvan een kwart tot 2040 verwacht wordt aan aangeboden baggerspecie.
235. Klopt het dat het verlagen van de maximumsnelheid van 130 naar 100 km per uur tussen 6.00 uur en 19.00 uur leidt tot een daling van 0,2% van de totale stikstof uitstoot in Nederland en wordt dit bevestigd door de berekeningen van de RIVM?
236. Valt deze 0,2% in de Randstad of in de provincies met veel natuurgebieden, waar zitten de grootste woningbouwopgaven, klopt het dat dit vooral in de Randstad is en dat de grote natuurgebieden vooral buiten de Randstad liggen?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 134. De genoemde cijfers in het antwoord op vraag 134 zijn landelijke gemiddelden. De grootste woningbouwopgave ligt inderdaad in de Randstad. De Natura 2000-gebieden zijn verspreid door heel Nederland.
237. Welk effect zou het hebben op de totale stikstofuitstoot in Nederlandse natuurgebieden als Zuid- en Noord-Holland uitgezonderd zouden worden van de 100 km/per uur-maatregel en klopt het dat dit minder dan 0,1% van de totale stikstofuitstoot in de Nederlandse natuurgebieden is?
Hier is geen berekening van gemaakt.
238. Hoeveel extra woningen zouden er gebouwd kunnen worden door deze 0,2%, is dat 0,2% maal 75.000 = 150 extra woningen en hoe relateert u dit aan de uitspraken van de Minister-President dat de stikstofmaatregelen een substantieel werkgelegenheidseffect zouden hebben?
Hier is geen berekening van gemaakt.
239. Wanneer kan de Kamer de doorrekeningen van het RIVM verwachten en worden deze doorrekeningen nog gevalideerd door het PBL en het CPB?
De berekeningen door RIVM zijn door hen gepubliceerd op hun website: https://www.rivm.nl/nieuws/rivm-berekeningen-maatregelen-stikstofproblematiek. De berekeningen zijn gemaakt in nauw overleg met PBL. Bij de doorrekeningen van de stikstofreductieplan in het voorjaar 2020 wordt ook het CPB betrokken.
240. Bent u bereid om medewerkers van het RIVM naar de Kamer te laten komen voor een hoorzitting over het onderwerp stikstof?
Het RIVM is een onafhankelijk instituut en het staat de Tweede Kamer vrij om hen uit te nodigen voor een hoorzitting via de gebruikelijke procedure.
241. Klopt het dat de behoefte aan salderingsruimte voor de woningbouw 0,3 mol N per ha per jaar is en is dit de hoeveelheid stikstofdepositie die nodig is om de woningbouw weer op gang te brengen?
Uit de cijfers van het RIVM blijkt dat er gemiddeld 0,3 mol/ha/jaar aan stikstofruimte nodig is om 75.000 woningen te bouwen. De precieze hoeveelheid stikstofruimte kan per Natura 2000 gebied verschillen. De cijfers van het RIVM laten een spreiding zien van 0,1 tot 0,8 mol/ha/jaar.
242. Waarom wordt dan een verkeersmaatregel (100 km/uur) genomen, die een veel hogere depositiewaarde (1,6 mol N per ha per jaar) heeft en is dit niet met een kanon op een mug schieten?
Het is van belang dat de natuur verbeterd wordt en ruimte wordt gemaakt voor nieuwe initiatieven. Het kabinet presenteert in de brief een eerste pakket aan maatregelen. Er zijn nog steeds aanvullende maatregelen nodig.
243. Waarom wordt geen gebruik gemaakt van de Distributiewet 1939 om de woningbouw weer op gang te brengen en klopt het dat met deze wet in buitengewone omstandigheden de overheid de productie van woningen kan vorderen, ook van private partijen?
De Distributiewet dateert uit een periode van oorlogsdreiging, en bevat regels om in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden een doelmatige distributie van goederen in het belang van volkshuishouding, landsverdediging en veiligheid van niet-militaire personen of lichamen mogelijk te maken. Ons beleid is erop gericht dat bouwers zelf weer woningen kunnen gaan bouwen. Daarmee is de situatie niet vergelijkbaar.
244. In hoeverre zijn de stikstofmaatregelen van 13 november een gevolg van de Vogel- en Habitatrichtlijn, hoe wordt deze richtlijn in andere landen toegepast, kunt u een overzicht geven van landen die in het kader van deze specifieke richtlijn de maximumsnelheid naar beneden hebben bijgesteld en zou een richtlijn in Nederland niet strenger mogen worden uitgelegd dan in andere EU-landen?
De maatregelen zijn onderdeel van de stikstofaanpak die voortkomt uit de verplichtingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Alle landen zijn gebonden aan de Vogel- en Habitatrichtlijn en het arrest van het Europees Hof van notitie van 7 november 2018. Ik kan op deze korte termijn geen overzicht geven van de toepassing van deze richtlijnen in andere landen.
245. Welke grenswaarde wordt in Nederland gehanteerd voor de stikstofdepositie, waar staat deze depositienorm in de Vogel- en Habitatrichtlijn en klopt het dat de Raad van State ook geen heldere norm heeft gegeven?
Op dit moment wordt er in Nederland geen grenswaarde gehanteerd voor stikstofdepositie. De Vogel- en Habitatrichtlijn bevat geen depositienorm. De Vogel- en Habitatrichtlijn verplicht er toe dat maatregelen worden getroffen die verslechtering van de beschermde gebieden te voorkomen en die de ecologische omstandigheden van habitats en soorten die in de gebieden voorkomen verbeteren. Voor plannen en projecten mag slechts toestemming worden gegeven als zeker is dat deze de natuurlijke kenmerken van de gebieden niet aantasten. De Raad van State toetst aan deze verplichtingen.
246. Kan de regering een heldere en eenduidige norm formuleren en zou deze norm niet eerst vastgesteld moeten worden alvorens men tot vergaande maatregelen overgaat, zoals een verlaging van de maximumsnelheid met 30 km per uur in heel Nederland?
In de brief van het kabinet staat waarom de daarin genoemde maatregelen worden getroffen. De maatregelen zijn bedoeld om bij te dragen aan versterking van de natuur en ruimte vrij te maken voor nieuwe initiatieven, om de vergunningverlening weer vlot te trekken. De aanpak zal per gebied verschillen, omdat de natuurkwaliteit per gebied verschilt.
247. Welke mogelijkheden zijn er om de stikstofuitspraak van de Raad van State juridisch aan te vechten en welke rechtsgang is er mogelijk bij het Europees Hof van Justitie?
De stikstofuitspraak van de Raad van State is onherroepelijk. Een rechtsgang over deze uitspraak bij het Europees Hof van Justitie is niet mogelijk. Nationale rechtbanken kunnen tijdens een lopende procedure het Hof van Justitie vragen om interpretatie van wetgeving (prejudiciële beslissing). Verder doet het Hof van Justitie onder meer uitspraak over handhaving van wetgeving (inbreukprocedure) tegen de regering van een EU-land die de EU-wetgeving niet toepast.
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎