Jaarverslag en Slotwet 2019 (ongecorrigeerd stenogram)
Stenogram
Nummer: 2020D24553, datum: 2020-06-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2020-06-16 16:30: Jaarverslag en Slotwet 2019 (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Jaarverslag en Slotwet 2019
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 16 juni 2020 overleg gevoerd met mevrouw Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de heer Dekker, minister voor Rechtsbescherming, en de heer Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid, over:
het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Justitie en Veiligheid 2019 (35470-VI);
de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 juni 2020 inzake verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de Slotwet Ministerie van Justitie en Veiligheid 2019 (Kamerstuk 35470-VI) (35470-VI, nr. 5);
de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 20 mei 2020 inzake jaarverslag Ministerie van Justitie en Veiligheid 2019 (35470-VI, nr. 1);
de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 juni 2020 inzake beantwoording vragen commissie over ver het Jaarverslag Ministerie van Justitie en Veiligheid 2019 (35470-VI-1) (35470-VI, nr. 6);
de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 20 mei 2020 inzake aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (35470-VI, nr. 2);
de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 juni 2020 inzake beantwoording vragen commissie over het Rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (35470-VI, nr. 2 (35470-VI, nr. 7);
de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 10 juni 2020 inzake beantwoording vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport inzake de resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 35470-VI-2) (35470-VI, nr. 8);
de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 9 april 2020 inzake eerste evaluatie invoering nieuw bekostigingssysteem Openbaar Ministerie (33173, nr. 18);
de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 juni 2020 inzake factsheet Strafrechtketenmonitor 2019 (29279, nr. 597);
de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 15 juni 2020 inzake reactie op quick scan digitalisering strafrechtketen (2020Z11004);
de brief van de minister van Justitie en Veiligheid d.d. 16 juni 2020 inzake jaarbericht 2019 Openbaar Ministerie.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en
Veiligheid,
Van Meenen
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
Hessing-Puts
Voorzitter: Futselaar
Griffier: Hessing-Puts
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van den Berge, Van Dam, Futselaar, Groothuizen, Van Nispen en Yeşilgöz-Zegerius,
en mevrouw Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de heer Dekker, minister voor Rechtsbescherming, en de heer Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid.
Aanvang 17.09 uur.
De voorzitter:
Ik open deze vergadering van de vaste commissie voor Justitie en
Veiligheid. Aan de orde zijn het Jaarverslag 2019 en de Slotwet 2019.
Een bijzonder welkom aan de minister van Justitie en Veiligheid, de
minister voor Rechtsbescherming en de staatssecretaris van Justitie en
Veiligheid. Het is een volle bak wat dat betreft vandaag. Het betreft
hier een wetgevingsoverleg. Dat betekent dat er in de tweede termijn een
mogelijkheid is om moties in te dienen voor de leden die daar behoefte
aan hebben. Er is een indicatie van spreektijd meegegeven van vijf
minuten. Het is een wetgevingsoverleg, dus ik wil daar niet heel erg
strak op zitten als u dat nodig heeft. Als u dan probeert u een beetje
te beperken met interrupties, in ieder geval tegen elkaar, dan zijn we
misschien na een goed debat allemaal ook nog enigszins op tijd thuis.
Laten we ons daarbij ook realiseren dat we meer dan een half uur later
zijn begonnen dan gepland. Ik geef als eerste het woord aan de heer Van
den Berge van de fractie van GroenLinks.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Bedankt, voorzitter. Met het jaarverslag en de slotwet sluiten we het
jaar 2019 af. Laat ik beginnen met een compliment, voordat ik straks op
wat kritischere vragen kom. Het ministerie heeft volgens de Algemene
Rekenkamer in de bedrijfsvoering en met het gevoerde beleid positieve
resultaten geboekt. De onvolkomenheden in de informatiebeveiliging
lijken opgelost en het subsidie- en bijdragenbeheer zijn bijna op orde.
Dat is een compliment waard. Tegelijkertijd zien we dat de Algemene
Rekenkamer op twee punten toch wel scherpe bevindingen heeft. Daar ga ik
even op in. Het eerste betreft ondermijning en meer specifiek de
afpakketen. Het tweede betreft de jeugdbescherming.
Ik begin met dat eerste punt. We lezen in het rapport van de Algemene
Rekenkamer dat de ondermijningsaanpak effect lijkt te sorteren in die
zin dat de georganiseerde criminaliteit wordt aangepakt. Maar
tegelijkertijd lezen we toch ook in dat rapport terug dat er weleens
sprake zou kunnen zijn van een waterbedeffect, dat georganiseerde
criminelen die in de ene gemeente verdwijnen in de andere keten weer
oppoppen. Dat baart mijn fractie zorgen. Ik heb het al eerder gezegd in
debatten: als het zo blijft dat het bestrijden van de georganiseerde
criminaliteit er vooral op gericht is om de loopjongens en -meiden —
maar het zijn vaker jongens dan meiden — aan te pakken, zoals de mensen
in de xtc-labs, de wiettelers en de drugskoeriers, maar de grote leiders
van die georganiseerde criminaliteit buiten schot blijven, dan hebben we
wel een probleem. Dan lossen we het echte probleem namelijk niet
op.
De minister schrijft in reactie op de bevindingen van de Algemene
Rekenkamer dat hij in gesprek zal gaan met RIEC- en LIEC-partners over
oplossingen, maar dat klinkt mijn fractie toch nog wat vrijblijvend in
de oren. Ik zou de minister dus vandaag toch willen uitdagen tot iets
meer ambitie. Ik zou de minister concreet willen vragen of hij kan
aangeven wat zijn inzet is in die gesprekken. Wat heeft hij precies voor
ogen qua maatregelen? Ziet hij bepaalde prestatieafspraken voor zich?
Wat is de inzet van die gesprekken? Hoe gaat de minister ervoor zorgen
dat het afpakbeleid wél succesvol wordt, en dan uitdrukkelijk ook met
het oog op de leiders van die georganiseerde bendes? Mijn fractie vreest
namelijk dat we anders alleen de loopjongens en loopmeiden aanpakken,
maar dat de georganiseerde bendes van de ene gemeente naar de andere
geduwd worden, als in een soort waterbedeffect.
In het verlengde daarvan vraag ik de minister ook om in te gaan op de
nationaal coördinator tegengaan ondermijning. We hebben daar bij de
begroting over van gedachten gewisseld. De minister zei toen dat hij dat
een interessante gedachte vond. Er is ook een Kamermotie over
aangenomen. Ik ben benieuwd hoe het daar nu mee staat. Is die nationaal
coördinator inmiddels aan het werk? Wat zijn de eerste effecten? Welke
rol kan die nationaal coördinator volgens de minister spelen in het
oplossen van de knelpunten die de Algemene Rekenkamer geconstateerd
heeft?
Dan ga ik door naar het tweede zorgpunt. Dat betreft de
jeugdbescherming. De acute jeugdbescherming is op orde, zo lijkt de
Algemene Rekenkamer in ieder geval te suggereren. Het lukt betrokkenen,
zoals de Raad voor de Kinderbescherming, kinderrechters en instellingen,
om kinderen in acute nood direct te helpen. Maar het ontbreekt vaak nog
— mijn collega Westerveld heeft daar in debatten met de minister van VWS
meermaals op gewezen en ikzelf heb dat gedaan in debatten met de
minister voor Rechtsbescherming — aan een effectieve preventieve aanpak,
een de-escalerende aanpak, om te voorkomen dat bijvoorbeeld gedwongen
uithuisplaatsingen nodig zijn. Laat helder zijn dat mijn fractie
begrijpt dat gedwongen uithuisplaatsingen nodig kúnnen zijn. Maar dat is
wel een laatste stap op de escalatieladder. Mijn vraag aan de minister
is, ook voortbordurend op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer:
doen we op dit moment als rijksoverheid — dan heb ik het over dit
ministerie van Justitie en Veiligheid, het ministerie van VWS, gemeenten
en instanties waarmee wordt samengewerkt — voldoende aan vroege
signalering door wijk- en buurtteams? Hebben zij voldoende kennis en
kunde? Grijpen we niet te snel naar het middel van gedwongen
uithuisplaatsing? Graag op dit punt een reactie van de minister voor
Rechtsbescherming.
Voorzitter. Dan heb ik nog een vraag aan de minister voor
Rechtsbescherming. In het jaarverslag over 2018 gaf de Algemene
Rekenkamer aan dat er bij bijna alle penitentiaire inrichtingen
kwalitatieve personeelstekorten waren. Ik vraag de minister hoe het daar
op dit moment mee staat. Zijn die capaciteitstekorten inmiddels
opgelost? Ik wijs daarbij ook op de Wet straffen en beschermen, die de
minister volgens mij vandaag in de Eerste Kamer heeft mogen verdedigen.
Mijn fractie heeft daar na lang wikken en wegen uiteindelijk
voorgestemd, maar wel onder de harde voorwaarde dat met name ook de
preventieve kant van die wet in de praktijk wordt gebracht. Het beginnen
met resocialisatie en re-integratie binnen de gevangenismuren is voor
ons essentieel. Als die kwalitatieve personeelstekorten blijven
voortduren, maken wij ons wel grote zorgen over dat deel van de wet, dat
wij positief vinden. Dus graag een reactie van de minister: hoe staat
het hiermee? Hoe kijkt hij hiertegenaan?
Voorzitter. Dat brengt mij op de Centra Seksueel Geweld. Ik zal het
daarover vandaag kort houden. Ik heb meermaals aan de minister voor
Rechtsbescherming vragen gesteld over die centra en dan met name over de
financieringstekorten daar, omdat steeds meer slachtoffers van seksueel
geweld die centra weten te vinden. De minister heeft eerder aangegeven
dat hij hierover in gesprek wil met gemeenten en met de centra om te
kijken wat er mogelijk is. Ik zou de minister vandaag graag willen
vragen hoe het daarmee staat.
Voorzitter. Dan ga ik naar de staatssecretaris voor een aantal vragen
over asiel en migratie; ik ga alle bewindspersonen een voor een af. Mijn
fractie vindt dat het migratiebeleid van dit kabinet op veel punten
mislukt is. Er is geen gemeenschappelijk Europees asielsysteem gekomen,
de flexibilisering van de asielketen in Nederland is onvoldoende van de
grond gekomen en de vertragingen bij de IND zijn alleen maar verder
opgelopen. Mensen die recht hebben op bescherming wachten vaak jaren
uitzichtloos in een asielzoekerscentrum en mensen die geen recht hebben
op bescherming worden vaak niet teruggestuurd, omdat dat de
staatssecretaris niet lukt. Ik zou deze staatssecretaris dus willen
vragen hoe zij terugkijkt op de afgelopen periode, op het afgelopen
jaar. Wat zijn volgens haar de successen in het asiel- en
migratiebeleid? Wij kunnen ze namelijk moeilijk vinden, op één punt na.
Dat wil ik nog wel even benadrukken: mijn fractie is wel blij dat het
uiteindelijk is gelukt om toch de slachtoffers van bacha bazi, van
seksueel misbruik in Afghanistan, te kunnen beschermen in Nederland. Dat
ging moeizaam. We hadden daar een aangenomen Kamermotie over. De
staatssecretaris wilde die eerst niet uitvoeren. Toen stelden we er als
GroenLinks vragen over. Uiteindelijk heeft de staatssecretaris toch
gezegd: we gaan die groep als risicogroep beoordelen. Daarvoor veel
dank. Dat vinden we een mooi gebaar. Daar was het nodige voor nodig,
maar het is wel gelukt, dus dat is positief.
Ten slotte nog een vraag van mijn collega Van Ojik. Hij heeft meermaals
gevraagd naar de beloofde wet over staatloosheid. Eerst had de
staatssecretaris aan hem toegezegd dat die wet nog voor de zomer van
2019 zou komen. Nu begrijpen wij dat dat allemaal waarschijnlijk veel
langer gaat duren. De vraag aan de staatssecretaris is: wanneer verwacht
zij dat die wet naar de Kamer komt? Is zij het niet met onze fractie
eens dat het heel belangrijk is om die wet snel behandeld te krijgen, om
ook te kunnen beoordelen welke mensen staatloos zijn?
Daar wou ik het bij laten, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Yeşilgöz-Zegerius van de
fractie van de VVD.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Al kijken we vandaag vooral terug op 2019, toch
zou ik graag eerst nog even stil willen staan bij de actualiteiten. De
dood van de Amerikaan George Floyd door excessief, bruut politiegeweld
heeft wereldwijd een protestgolf tegen misbruik van politiegeweld,
racisme en discriminatie ontketend. Ook in ons land staan mensen massaal
op tegen onrecht. Dat stemt mij hoopvol, want ook in ons land zijn er
zaken die fors beter moeten. Dat is een van de redenen waarom ik ooit de
politiek in ben gegaan. Ik hoop ook dat we deze tijd met elkaar zullen
aangrijpen om te kijken hoe we samen ons land een stap verder kunnen
brengen.
Maar, voorzitter, ik heb ook grote zorgen. Dat is de reden waarom ik
hiermee begin. We zien dat er ook partijen zijn die Amerikaanse
verhalen, discussies en retoriek naar Nederland willen vertalen voor
eigen gewin. Dat is wat mij betreft een grote fout, want de Amerikaanse
situatie is niet te vertalen naar Nederland. Dit wel doen, schaadt aan
de ene kant de heel legitieme discussie die wij in ons land moeten
voeren over racisme en discriminatie, en voedt aan de andere kant het
wantrouwen jegens onze politiemensen. Het is vals om een beeld neer te
zetten alsof onze politie aan de lopende band nekklemmen uitdeelt of
alsof de politie iedere Nederlander met een kleur zou discrimineren. Het
ondermijnt ook al die agenten die dag en nacht voor onze veiligheid
staan. Daarmee wil ik niet zeggen dat er geen misstanden zijn; die zijn
er helaas. Daar moeten we stevig en consequent tegen optreden. Maar dat
kan volgens mij alleen maar als we eerlijk zijn naar elkaar toe en
oprecht naar elkaar luisteren. Die verantwoordelijkheid hebben we
allemaal. Voorzitter, dank u wel dat u mij toestond om daarmee te
beginnen. Ik weet het, het past niet bij de jaarstukken, maar wel bij
deze commissie.
Dan graag over de jaarstukken. Ik sluit me helemaal aan bij de
complimenten die de collega van GroenLinks heeft geuit. Dat scheelt mij
wat spreektijd. Dank daarvoor; ik sluit me daarbij aan. Ik wil mijn
betoog beginnen met de aanpak van ondermijning en georganiseerde
misdaad. De afgelopen periode wordt helaas gekenmerkt door enorme
dieptepunten, zoals bedreigde journalisten, bedreigde burgemeesters en
de moord op advocaat Derk Wiersum. Wat de VVD betreft, is het nog lang
niet back to business. We hebben nog heel wat vragen over deze zaak.
Maar ik zal mij in het kader van dit debat beperken tot de vraag hoe het
zit met het aantal agenten dat vlak na de moord op de advocaat is
overgeheveld richting persoonsbeveiliging. Hoeveel zitten daar nog?
Welke zijn inmiddels weer terug naar hun eigenlijke werk? Ik zou het erg
waarderen als de minister daarop zou kunnen ingaan.
Voorzitter. Er zijn natuurlijk ook lichtpuntjes geweest: mede dankzij
onze politie, dankzij het heel goede werk van de recherche is Nederlands
meest gezochte crimineel opgepakt. Knap werk. Maar dat is natuurlijk
niet het eindpunt, want met z'n allen willen we natuurlijk dat
criminaliteit en misdaad niet lonen. Dat betekent bijvoorbeeld dat we
slim en snel crimineel vermogen moeten kunnen afpakken. De VVD heeft al
vaker aangegeven dat dit wat ons betreft nog beter kan en ook beter
moet. Nu geeft ook de Algemene Rekenkamer aan dat de processen om het
verdienmodel van criminelen aan te pakken niet goed genoeg lopen. Dus in
die zin sluit ik me ook aan bij de vragen die zojuist zijn gesteld. Ik
wil graag weten op welke manier de minister hierop de regie gaat pakken
en welke concrete afspraken we vandaag dan ook met elkaar kunnen maken,
zodat wij dat kunnen volgen.
Voorzitter. In de strijd tegen ondermijning spelen de landelijke en
regionale …
De voorzitter:
Ik wilde u uw zin laten afmaken, maar er was een interruptie van de heer
Van Nispen. Nu we toch al hebben gebroken met de debatlijn, stel ik voor
dat we hem het woord geven. Meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Van mij had mevrouw Yeşilgöz ook wel haar zin mogen afmaken, maar goed,
nu ik toch het woord heb … Over het afpakken van crimineel vermogen
hebben we het natuurlijk al vaker gehad. Volgens mij zijn de resultaten
over 2019 op dat punt echt bedroevend en zwaar onder de maat. Wat de VVD
van de minister vraagt, is op zich duidelijk. Maar wat zijn nou volgens
de VVD oplossingen om de hoeveelheid misdaadgeld die afgepakt zou kunnen
worden, wat natuurlijk moreel rechtvaardig is, want we hebben dat geld
nodig voor de publieke sector, voor zorg, voor onderwijs en voor
veiligheid, goed aan te wenden? Wat zijn de voorstellen van de
VVD?
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
In het kader van dit debat sluit ik me sowieso aan bij de aanbevelingen
van de Algemene Rekenkamer. Die gaat heel erg in op het proces en die
weet hoe de diensten beter op elkaar moeten aansluiten en met elkaar
moeten samenwerken. Er lijkt bijna sprake te zijn van concurrentie,
terwijl je bij samenwerking veel effectiever kunt zijn. Dat zijn in dit
kader absoluut mijn ideeën. Ik vraag de minister graag hoe hij dat ziet,
want ik weet zeker dat hij daar ideeën bij heeft. Al eerder hebben wij
als VVD aangegeven — dat is niet zozeer terugblikkend op de jaarstukken,
maar wel voor een vervolgdebat — dat wij vinden dat je breder geld moet
kunnen afpakken, dus van familieleden die nu niet snel in aanmerking
komen. We zijn als VVD naar Italië geweest om te zien hoe ze het daar
doen. Daar doen ze het breder en sneller. Daar hebben we allerlei ideeën
voor. En we hebben natuurlijk ideeën, waarover we een motie hebben
ingediend, om het geld dat we afpakken of in ieder geval een deel
daarvan weer in te kunnen zetten om nog meer geld af te pakken. Op
verschillende plekken en niveaus is er dus volgens mij hier verbetering
mogelijk. Laten we vandaag vooral over de aanbevelingen van de Algemene
Rekenkamer praten, maar in de toekomst ook graag over al die andere
ideeën van ons, en wellicht van de SP.
De voorzitter:
Vervolgvraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Bij het voorstel om het geld dat je afpakt terug te laten vloeien naar
de aanpak van afpakken heb ik mijn twijfels. Want als we dat op dit
moment hadden gehad, hadden we minder geld dan ooit gehad voor de aanpak
van afpakken, juist omdat er zo weinig is afgepakt. Het is altijd de
vraag of dat wel een verstandig voorstel is, of dat je moet garanderen
dat er voldoende capaciteit is om geld af te pakken. Is de VVD ook
bereid om te kijken naar de capaciteit bij de financiële recherche, bij
het Openbaar Ministerie en bij de fiscale speurders, de FIOD, om te
kijken of er ook voldoende capaciteit is om dat belangrijke werk te
doen?
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
In ons voorstel zou dat afpakgeld een aanvulling zijn op de basisfondsen
die je hebt, om te zorgen dat je aanpak door kan gaan. Maar dit is
wellicht voor een ander debat, waarin we wel met elkaar daarnaar kunnen
kijken. Ja, als de minister straks zegt dat de samenwerking juist stokt
omdat er te weinig mensen zijn, dan heb ik het daar heel graag over.
Want ik vind echt oprecht dat we dit gewoon beter moeten doen. Als ik
het rapport van de Algemene Rekenkamer goed lees, dan zie ik dat er heel
veel winst te behalen is bij de diensten en de capaciteit daar, evenals
met betrekking tot de inzet die er is. Daarom ben ik erg benieuwd naar
wat de minister straks gaat zeggen over de manier waarop we de regie
kunnen pakken om ervoor te zorgen dat het in ieder geval vlotter gaat
lopen en dat misdaad niet loont, want daar gaat het om.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Voorzitter. In de strijd tegen ondermijning spelen ook de Landelijke en
Regionale Informatie- en Expertise Centra een belangrijke rol, het LIEC
en RIEC's. Ik kan die afkortingen niet mooier maken. Als ik het goed heb
begrepen, wordt er bij de huidige capaciteitsverdeling van de RIEC's
geen rekening gehouden met de specifieke omstandigheden en problematiek
vanuit de regio's. Ik zou graag van de minister willen weten of ik dat
goed heb begrepen. Is de minister het met de VVD eens dat de regionale
context wel mee zou moeten wegen? Er zijn per regio namelijk specifieke
problemen. Het is heel erg goed als we effectief optreden en als we er
met elkaar voor proberen te zorgen dat misdaad niet loont, maar dan moet
de zaak vervolgens niet te lang op de plank blijven liggen. Met de
huidige achterstanden, die ook oplopen, mede natuurlijk door de
coronacrisis, is dat wel een reëel risico. Ik wil graag weten wat de
minister voor Rechtsbescherming, samen met de minister van Justitie en
Veiligheid, daaraan gaat doen, want volgens mij is dit een gezamenlijke
taak als je de hele keten goed wilt aanpakken en ervoor wilt zorgen dat
de zaken worden opgepakt.
Ten slotte wil ik stilstaan bij cybercriminaliteit. Het aantal
Nederlanders dat slachtoffer wordt van cybercriminaliteit blijft
groeien. Criminelen hebben vooral de afgelopen maanden veel slachtoffers
gemaakt met WhatsApp-fraude. Ik sprak onlangs een oma. Zij dacht dat ze
met een kleinkind in nood aan het appen was en maakte daarom
uiteindelijk een flinke smak geld over naar de criminele bende. Ik zou
graag van de minister willen weten wat er de afgelopen periode concreet
is gedaan om vooral deze laffe criminelen harder aan te pakken en om
ervoor te zorgen dat de pakkans wordt vergroot. Ik weet dat er nieuwe
plannen zijn. Die zijn onlangs gepresenteerd. Het is ook de bedoeling om
de expertise te bundelen. Het zou fijn zijn als de minister daar nader
op wil ingaan.
De voorzitter:
Ik zie nog een interruptie van de heer Van den Berge.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dat klopt. Het gaat eigenlijk over een punt dat de collega van de VVD
niet heeft genoemd, namelijk asiel en migratie. Dat valt mij op, want in
deze commissie horen we vaak spierballentaal van de VVD. Vervolgens zien
we echter heel weinig resultaat van de staatssecretaris van dit kabinet.
Ik heb de staatssecretaris zojuist gevraagd wat zij als positieve
resultaten van het beleid beschouwt. Ik zou mevrouw Yeşilgöz-Zegerius
willen vragen wat voor haar de successen zijn, behalve de rechtse
spierballentaal in het parlement.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik weet dat mijn collega heel vaak het genoegen heeft om te mogen
luisteren naar mijn collega Bente Becker van de VVD. Zij is heel erg
aanwezig op dit dossier en komt continu met nieuwe voorstellen om ervoor
te zorgen dat we criminele asielzoekers kunnen aanpakken, dat we
uitgeprocedeerde mensen kunnen uitzetten, dat we met andere landen
concrete afspraken maken, zoals met Turkije, over opvang in de regio,
ook om te voorkomen dat mensen hiernaartoe komen die uiteindelijk geen
kans maken op asiel. De voorstellen van de VVD zijn niet alleen legio,
ze worden in de praktijk ook uitgevoerd. Daar waar er meer inzet nodig
is, komen we ook met voorstellen. Ik ben benieuwd wat de collega's nog
meer zullen vragen. Als dat zinnige ideeën zijn, zullen wij ons daarbij
aansluiten. Maar het is niet alleen spierballentaal. GroenLinks heeft
vaak tegen onze voorstellen gestemd, maar ik ben blij dat het kabinet er
wel fanatiek mee aan de gang gaat.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dat is inderdaad een heel uitgebreide samenvatting van alle ballonnetjes
die de VVD het afgelopen jaar heeft opgelaten op het gebied van asiel en
migratie, maar ik vroeg naar successen. Ik constateer dan dat de
wachttijden bij de IND alleen maar zijn opgelopen, dat de afspraken met
andere landen, bijvoorbeeld de Noord-Afrikaanse landen, er niet zijn.
Doordat de wachttijden bij de IND zo hoog zijn, zitten er heel veel
mensen in asielzoekerscentra die eigenlijk zouden moeten worden
teruggestuurd omdat ze geen kans maken op een status. Ik hoor inderdaad
opnieuw heel veel ballonnetjes en voorstellen. Die ken ik inderdaad van
de VVD, maar resultaten zie ik eerlijk gezegd niet.
De voorzitter:
Yeşilgöz-Zegerius, heeft u nog een reactie?
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Mijn achternaam bestaat inderdaad ook uit heel veel letters,
voorzitter.
Ik vind het standpunt van GroenLinks heel erg bijzonder, aangezien het
hele beleid ervoor zorgt dat we in de regio opvangen, dat we voorkomen
dat mensen hiernaartoe komen die sowieso geen kans maken, dat we ervoor
zorgen dat uitgeprocedeerde asielzoekers kunnen worden uitgezet. Er
liggen vooral plannen van de VVD, samen met collega's die onze doelen
delen. Volgens mij is GroenLinks vaak de fractie die zegt: van ons hoeft
dat niet allemaal. Het zijn geen proefballonnetjes. Die zaken worden in
de praktijk uitgevoerd. Neem de achterstanden bij de IND. Daar is geld
voor vrijgemaakt. Er wordt hard aan gewerkt om ervoor te zorgen dat die
achterstanden kunnen worden ingelopen, maar je moet die mensen wel
ergens vandaan halen en ze kunnen opleiden om het werk adequaat te
kunnen doen. Er wordt dus in geïnvesteerd. Er liggen plannen. Die worden
uitgevoerd. Ik blijf altijd heel trots op bijvoorbeeld het plan dat ooit
door mijn collega Azmani is voorgesteld — en dat door heel Europa is
overgenomen — om met Turkije tot afspraken te komen. En op het moment
dat het daar stokt of wanneer andere landen niet mee willen werken,
staat de VVD wederom vooraan om te zeggen: laten we dit goed regelen. We
moeten ervoor zorgen dat vluchtelingen die echt onze hulp nodig hebben,
altijd een plek hebben. En we moeten ervoor zorgen dat mensen die daar
misbruik van willen maken, flink aangepakt worden. Ik zal deze
interrupties van GroenLinks beschouwen als een uitspraak dat het
misschien ook tijd wordt dat GroenLinks eens meedoet aan die plannen om
ervoor te zorgen dat we het op het gebied van asiel goed regelen en dat
we niet alleen maar tegen al die plannen zijn.
De voorzitter:
Volgens mij was u klaar met uw betoog. Dan geef ik nu het woord aan de
heer Van Nispen van de SP.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. Het is niet alleen belangrijk om beleid en plannen te maken
en te presenteren, maar ook om echt verantwoording af te leggen. Wat is
er gepresteerd? Gaat het goed met het versterken van de rechtsstaat en
het veiliger maken van ons land? Dat vind ik toch altijd wel lastig op
te maken uit de stukken van de ministers. Ik heb niet zo heel veel aan
een anekdotisch verhaal over wat er allemaal gebeurt aan wetgeving,
projectstukken en beleid; volgens mij gaat het uiteindelijk om harde
cijfers, kerngegevens en betere informatie. En als je er zelf ook echt
naar op zoek gaat, dan blijkt toch weer dat de strafrechtketen helemaal
niet zo goed functioneert. Helaas!
Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar de criminaliteitsbestrijding en
naar het afpakken in het bijzonder. De collega's hebben het net al
genoemd. Dat is ontzettend belangrijk, want het uitgangspunt is dat
misdaad niet mag lonen. Ik weet zeker dat de minister dat zo ook zal
verkondigen. Maar al jaren horen we dat er hard aan wordt gewerkt en dat
het de goede kant opgaat, maar wat blijkt? Er is vorig jaar niet alleen
fors minder afgepakt dan begroot. Nee, van die 262 miljoen die in 2019
is afgepakt, is 183 miljoen van één grote zaak. Dat betekent dus dat er
minder dan 80 miljoen euro is afgepakt van alle andere criminelen bij
elkaar. En dat terwijl de georganiseerdemisdaadmarkt naar schatting zo'n
16 miljard euro bedraagt! Dat betekent dat de overheid er in dit tempo
61 jaar over doet om af te pakken wat criminelen in één jaar verdienen.
Dat is bedroevend. Het is volgens mij het slechtste resultaat uit de
geschiedenis. Maar dat heeft de minister zo niet opgeschreven in het
jaarverslag. En dan is toch de vraag: waarom niet? Wat vindt de minister
nou zelf echt van het afpakresultaat?
Of kijk bijvoorbeeld naar het aantal aangepakte criminele
samenwerkingsverbanden. De minister zegt: we hebben de norm gehaald.
Maar wat zegt dat nou precies als je je realiseert dat er volgens
deskundigen tussen de 50.000 en 60.000 mensen een rol spelen in die
misdaad en we er vorig jaar 988 achter de tralies hebben gekregen? Dat
is nog geen 2%. Ook dat lijkt mij niet zo best.
Kortom, volgens mij hebben we niet zo veel aan honderden pagina's over
wat er allemaal gebeurt, want het is nog niet helemaal het echte
verhaal. Ook de Algemene Rekenkamer is kritisch. De minister zou de
regie moeten nemen. Ook dat is genoemd door de collega's. Maar dan is de
reactie van de minister dat hij in 2020 zal bekijken hoe bestaande
knelpunten in de samenwerking in de afpakketen kunnen worden aangepakt.
Ik vind dat toch wel te slap. Mijn vraag aan de minister is: wat zegt
hij nu precies toe? Gaat hij nu echt de regie nemen in de afpakketen?
Gaat de minister ook naar de capaciteit kijken en deze uitbreiden? Hoe
gaat ervoor zorgen dat de afspraken die gemaakt worden, ook nagekomen
worden? Hoeveel pakken we af van criminelen? Wat zijn de precieze
doestellingen, ook met dat nieuwe team? Hoe zullen de samenwerking en de
regie verbeterd worden? Als de minister ook vindt dat misdaad niet mag
lonen, dan moet dit echt beter.
De Rekenkamer was ook kritisch over de spoedeisende jeugdhulp. Dat gaat
ons allemaal aan het hart: jongeren in de knel. Als er sprake is van
acute nood en onveiligheid, moet de overheid ingrijpen en bescherming
bieden. Maar kwetsbare kinderen moeten soms te lang wachten op hulp. De
Algemene Rekenkamer zegt dat kinderen niet de vereiste hulp en
begeleiding krijgen, dat de wachttijden te lang zijn en dat het
uitblijven van hulp en begeleiding kan leiden tot een verergering van
problemen.
Het probleem is ook dat het beleid niet goed controleerbaar is. Het is
gedecentraliseerd, een verantwoordelijkheid van de gemeenten, maar het
budget is niet geoormerkt en dus vrij besteedbaar door de gemeenten. Het
is dus achteraf niet vast te stellen, niet door de minister en ook niet
door de Rekenkamer, of er genoeg geld is, of het goed besteed wordt en
of de doelen bereikt worden. Waarom doen we dat zo? Waarom labelen we
dat geld niet? Waarom spreken we niet af dat het extra budget voor de
jeugdzorg ook echt bestemd is voor en alleen besteed mag worden aan de
hulp aan en de zorg voor kwetsbare jongeren?
Dan kom ik op de detentiecapaciteit. Ook vorig jaar hebben we aandacht
gevraagd voor de ramingen. Ik heb die ramingen van de minister van
voorgaande jaren er nog maar eens bij gepakt. De Telegraaf heeft er ook
over geschreven. In juni 2018 voorspelde de minister dat het aantal
plaatsen in het gevangeniswezen en de vreemdelingenbewaring in 2023 uit
zou komen op 9.810. En dat was destijds de rechtvaardiging om 1.500
plaatsen — dat waren vier gevangenissen — te sluiten. En dat gebeurde
ook, ondanks fel protest en waarschuwingen van het personeel, van ons en
van andere partijen om dat niet te doen. En wat blijkt inderdaad? Die
ramingen zaten er behoorlijk naast. Niet 9.810 maar 12.768 plaatsen zijn
er nodig, en dat is de verwachting voor 2025. Die plaatsen hebben we nu
dus niet, want opeenvolgende bewindspersonen van de VVD hebben nou juist
die gevangenissen gesloten en personeel laten vertrekken. Dat dit
kapitaalvernietiging was, waar we altijd voor gewaarschuwd hebben, is nu
volgens mij wel bewezen. Wat gaat de minister hieraan doen? Gaat hij die
gesloten gevangenissen nu weer openen? Of gaan er straks echt nog meer
mensen op een meerpersoonscel, zoals eerder gebeurde? Wat is het
vooruitzicht?
Niet in Nederland maar in de Verenigde Staten zit de 75-jarige
Nederlander Jaitsen Singh al 36 jaar gevangen. Zijn verzoeken om naar
Nederland overgebracht te worden zijn tot nu toe steeds afgewezen,
terwijl dat op humanitaire gronden alleszins gerechtvaardigd zou zijn.
Waarom zo halsstarrig? Waarom een landgenoot zo in de kou laten zitten,
in kritieke gezondheid en onder slechte omstandigheden? Dat is mijn
vraag aan de minister voor Rechtsbescherming.
Dan kom ik bij de staatssecretaris, over een zeer pijnlijke zaak,
namelijk het Griekse verzoek om 2.500 alleenstaande kinderen op te
vangen in de Europese Unie, waaronder Nederland. Dat verzoek is vorig
jaar al gedaan maar Nederland weigert dat verzoek uit te voeren. De
regering kiest ervoor om weeskinderen in Griekenland op te vangen, maar
volgens onze informatie komt daar helemaal niets van terecht. Zie het
artikel in De Groene van 28 mei. Mijn collega Jasper van Dijk heeft het
eerder al genoemd. Er komt niets terecht van al die mooie beloftes over
opvang van weeskinderen in Griekenland. U doet er beter aan,
staatssecretaris, om alsnog weeskinderen op te nemen van de Griekse
eilanden, net als veel andere lidstaten doen. Mijn collega Jasper van
Dijk heeft zijn motie samen met Partij van de Arbeid en GroenLinks
daarover aangehouden, maar is graag bereid om die in stemming te
brengen. Graag vandaag een reactie van de staatssecretaris.
Tot slot, voorzitter. 2019 was ook het jaar van de terechte protesten
van de sociaal advocaten, die zich druk maken om de toegang tot het
recht. Want als alleen rijken hun recht kunnen halen, krijgen we
klassenjustitie in Nederland. Die sociaal advocaten zijn uitgekleed.
Kantoren gaan failliet en advocaten stoppen ermee. Je kunt een sterke
neergaande lijn zien, maar tot nu toe is door de minister steeds ontkend
dat dat een probleem is. Het extra geld dat overgehouden was doordat er
minder toevoegingen waren, wordt nu als een soort bonus aan de advocaten
uitgekeerd. En ja, dat is inderdaad beter dan niets. Dat klopt. Maar
deze minister voor Rechtsbescherming had het natuurlijk nooit zo ver
moeten laten komen. Hoe ziet de minister de stelselherziening nu zelf
voor zich? Hoe kijkt hij terug op wat hij tot nu toe gepresteerd heeft
om de toegang tot het recht concreet te verbeteren? En wat is het
perspectief met onder andere die stelselherziening en de toegang tot het
recht in de toekomst?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van Dam van de fractie van
het CDA.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Laat ik beginnen met een woord aan mijn collega
Van den Berge. Ook ik zal niets vragen aan de staatssecretaris voor
Asiel en Migratie. Vorige week is er een heel uitgebreid notaoverleg
geweest, waarin mijn collega Van Toorenburg alle opmerkingen kwijt heeft
gekund. Een excuus aan de staatssecretaris daarvoor: fijn dat u er bent,
maar ik richt mij op de ministers.
2019. Ik noem twee data die heel belangrijk waren in dat jaar: 18 maart
en 18 september. Op 18 maart was de aanslag op de tram in Utrecht. Op 18
september, een halfjaar later, de aanslag op advocaat Derk Wiersum. Ik
denk dat wij in 2019 onze onschuld wat zijn verloren in Nederland waar
het gaat om de beleving van onze rechtsstaat. Zou dat mogelijk zijn in
Nederland? Kon dat gebeuren? Ja, dat bleek zo te zijn. Via de
bewindspersonen wil ik iedereen die in 2019, niet alleen bij die twee
incidenten maar sowieso, heeft bijgedragen aan de rechtsstaat, bedanken
voor alle inzet. Ik kan al die functies gaan noemen — het zijn er heel
veel — maar ik denk dat het heel wezenlijk is dat men in die rechtsstaat
die rol pakte. Ik wil ook de bewindspersonen zelf bedanken voor hun
persoonlijke inzet, in het bijzonder na de aanslag op advocaat Wiersum.
Ik weet dat zij arrondissementen af zijn gegaan en gesprekken hebben
gevoerd. U had ook in dat ministerie kunnen blijven, maar u bent op pad
gegaan. In ieder geval mijn fractie heeft dat bijzonder
gewaardeerd.
Dan, voorzitter, de slotwet en het jaarverslag. Er staat zo veel in dat
ik absoluut onrecht ga doen aan een heleboel dingen die ik niet
noem.
Als het gaat om de DJI-capaciteit sluit ik me gaarne aan bij wat de
collega van de SP heeft gezet.
Als het gaat om de politiecapaciteit sluit ik me gaarne aan bij wat de
VVD heeft gezegd.
Ik wil er één ding in het bijzonder uit pakken en dat is het
functioneren van de strafrechtketen. Want nu ik zo'n jaar of drie in de
Kamer zit en dat bekijk, kan ik toch niet anders zeggen dan dat ik daar
grote zorgen over heb. We hebben bij de eerste begroting in de richting
van deze bewindslieden gezegd dat voor ons de rechtsstaat niet een
abstractie is, maar eigenlijk de paraplu in handen van gewone burgers
als hun onrecht wordt aangedaan. Zoals je, als van een ladder valt, weet
dat er een dokter is en dat je naar het ziekenhuis kunt, zo zouden de
politie, de officier van justitie en de rechter er voor je moeten zijn
als je slachtoffer bent van een misdrijf. Maar is dat zo? Ik heb drie
concrete zorgen over de strafrechtketen, in de eerste plaats over de
prestaties. Dank dat de strafrechtketenmonitor voorafgaand aan dit debat
is aangeleverd zodat we daar ook gebruik van kunnen maken. Hetzelfde
geldt voor het jaarverslag van het OM. Dat is op de valreep
binnengekomen, maar fijn dat het onderdeel van de stukken is. Als je
naar de stukken kijkt, dan zie je dat er in Nederland zo'n 1 miljoen
aangiftes per jaar worden gedaan. 51% daarvan verdwijnt al meteen na het
doen van aangifte in wat in vaktermen het "ronde archief" eet. Het wordt
in ieder geval geseponeerd omdat er geen opsporingsindicatie is. Voordat
mensen het bureau uit zijn of voordat je je computer uitzet als je
aangifte hebt gedaan, is dat ding al eigenlijk opgelegd. De andere helft
stroomt door de keten heen met een tempo waar je niet heel erg van onder
de indruk raakt. Maar het allerergste is dat er vorig jaar 36.500 zaken
met een opsporingsindicatie überhaupt niet opgepakt zijn. Het jaar
daarvoor waren het er 20.000. Dat betekent dus dat, als je aangifte doet
van diefstal van je fiets en je gezien hebt dat je buurman dat ding jat,
je dan te horen krijgt: fietsendiefstal is geen prioritair feit; daar
doen we niks aan. Wel een opsporingsindicatie, geen gevolg. Dat is
zorgelijk.
Een ander punt, dat collega Van Nispen ook al uitgebreid heeft
behandeld, zijn de afpakresultaten en datgene wat de Rekenkamer daarover
zegt.
Een derde punt is de ICT binnen de strafrechtketen. Wij hebben als
commissie voor Justitie en Veiligheid prof. Lineke Sneller gevraagd om
daar onderzoek naar te doen. Dank voor de reactie die de minister daarop
gegeven heeft, maar, beste mensen, je wordt niet echt heel vrolijk van
wat daar staat. De plannen die al in 2017 werden gemaakt over papier uit
de keten of multimedia; ze zijn allemaal of nog niet in uitvoering, of
de planning wordt niet gehaald. Voor multimedia geldt zelfs dat het
project niet langer als een ketenvoorziening wordt gebouwd. Ieder voor
zich, iedereen z'n eigen cloud; ik moet er eerlijk gezegd niet aan
denken.
In 2015 is het programma Versterking prestaties strafketen beëindigd.
Dat programma kwam er nadat de Rekenkamer een vrij beroerd rapport over
de werking van de strafrechtketen had geschreven. Met het einde van VPS
zijn de ketenpartners zelf weer in control gekomen, maar is dat nou echt
de klapper van de week, om het maar zo te zeggen? Worden we daar echt
blij van? Ik niet. Graag een reactie van beide bewindspersonen op het
functioneren van de strafrechtketen, op de regie op dat functioneren en
op wat daar te verbeteren is. Er is in de jaren heel veel capaciteit in
gestopt. Het is mijn overtuiging dat het nu niet om capaciteit gaat,
maar om benutting van al die middelen en het goed aan laten sluiten van
de keten.
Voorzitter. Ik had hier een hele alinea staan over DJI, maar ik sluit me
nogmaals aan bij de vragen die daar van de zijde van de SP over zijn
gesteld.
Dan nog een paar korte dingen, heel kort. Het aantal politiebureaus in
Nederland. Uit de jaarstukken blijkt dat er in 2019 29 bureaus gesloten
zijn. Is dat het einde van de sluitingen of worden er nog meer dingen
voorzien? En hoe zit dat specifiek met arrestantencomplexen? Graag een
korte duiding daarvan.
De voorraad aan strafzaken is enorm opgelopen door de coronacrisis. Wat
zijn nu de concrete plannen — ook een vraag aan beide ministers — om
daar verandering in te brengen? Kunnen we daar een soort plan voor
verwachten en wanneer?
Dan ook een vraag over de rechtsbijstand. Zou de minister voor
Rechtsbescherming nog eens even het tempo kunnen aangeven ? Wanneer
mogen wij en vooral ook de wereld van de sociale advocatuur de volgende
stappen verwachten?
Tot slot, voorzitter, een cri du coeur van mij. Ik heb eerder samen met
collega Den Boer een motie ingediend — zij zit inmiddels niet meer in de
Kamer maar haar naam staat nog op die motie — en aangenomen gekregen
over burgeropsporing en participatie van burgers in toezicht en
opsporing. Ik heb stellig de indruk dat de politie klaar is om daar
beleid voor te formuleren. Kan de minister aangeven wanneer dat beleid
naar de Kamer komt?
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dam. Dan geef ik het woord aan de heer
Groothuizen van D66.
De heer Groothuizen (D66):
Dank u wel, voorzitter. Bij het jaarverslag kijken we altijd terug of
het gevoerde beleid de gewenste resultaten heeft opgeleverd. Aan ons als
Kamer is de schone taak om met dat jaarverslag en de stukken van de
Rekenkamer in de hand naar de toekomst te kijken, naar wat er beter kan.
Dat is best wel veel, want het gaat inderdaad niet zo ontzettend goed in
de justitieketens. Ik zal vandaag inzoomen op het afpakbeleid, de
digitalisering van de strafrechtketen en het programma JenV Verandert,
en dan heb ik tot slot nog een losse vraag over slachtoffers van
internationale misdrijven.
Voorzitter. Ik begin met de afpakketen. Dat zijn eigenlijk alle
processen die tot doel hebben om crimineel geld af te pakken. Daarbij
werken het Openbaar Ministerie, de politie, de rechtspraak en het
Centraal Justitieel Incassobureau samen. Vorig jaar was de Rekenkamer al
kritisch over die keten en dit jaar eigenlijk weer. Er wordt niet goed
geregistreerd en niet goed samengewerkt binnen de keten. Collega's
hebben het ook al gezegd: dat is zonde, want we willen uiteindelijk
allemaal dat misdaad niet loont. Ik weet dat ook de minister dit van
groot belang vindt: het raken van criminelen in hun portemonnee. Hoe kan
het dan dat dat nog steeds niet goed gaat? De Rekenkamer beveelt aan dat
er iemand — het is een lelijk woord, maar ik ga het toch maar gebruiken
— ketenverantwoordelijk moet worden om de problemen te gaan oplossen.
Volgens de Rekenkamer moet de minister dat gaan doen. Mijn vraag aan de
minister is heel simpel: gaat hij dat doen, neemt hij de regie over die
keten? Zo ja, hoe gaat hij dat doen en hoe gaat hij de Kamer informeren
over de resultaten? Als ik de reactie van de minister op het rapport van
de Rekenkamer lees, vind ik die eigenlijk best wel vaag.
Voorzitter. Op het punt van het afpakken hebben collega Van Nispen en ik
een tijd geleden — ik meen bij de begrotingsbehandeling — een tamelijk
uitgebreid voorstel ingediend over non-conviction based confiscation. We
hadden daar een hoop tijd in zitten en het is ook een hele mond vol,
maar het gaat eigenlijk over het afpakken van crimineel geld op een
andere, effectieve manier. Uit de reactie van de minister in een stuk
bij de wet die gaat over wederzijdse erkenning begrijp ik dat hij zegt:
nou ja, ik neem het stuk wel mee en ik kom er in een bredere rapportage
nog wel een keer op terug. Dat vind ik eigenlijk zonde. Ik vraag om een
aparte reactie op het voorstel van de heer Van Nispen en mij. Kan hij
dat toezeggen en daar een termijn aan verbinden? Zouden we er dit najaar
toch nog eens verder over kunnen doorpraten?
Voorzitter, dan de digitalisering van de strafrechtketen. Op verzoek van
de Kamer is er een rapport gekomen over de digitaliseringsprojecten in
de strafrechtsketen. Het gaat dan om dingen als het digitaliseren van
processtukken. We willen alle papier uit de keten en alles digitaal gaan
doen. Dat is nog best wel een opgave in een beroepsgroep waar — ik kan
mij dat nog levendig herinneren — tot voor een aantal jaren geleden nog
weleens met de fax werd gewerkt. Het rapport is kritisch en dat is best
wel zorgelijk. Doelen worden niet altijd bereikt, er is vertraging en
naarmate de tijd vordert worden doelen naar beneden bijgesteld en minder
ambitieus gemaakt. Ik kijk even naar het project Papier (zo veel
mogelijk) uit de keten. In 2017 was het doel om dat in 2021 te
realiseren. Nu is het doel dat er in 2020 een aantal pilots zijn. Het
landelijk uitrollen of realiseren lijkt geen doel op zich meer te zijn.
Hoe kijkt de minister naar dat rapport? Is hij het eens met het rapport
dat ambities naar beneden worden bijgesteld? Zo ja, vindt hij dat goed?
Welke regie houdt hij eigenlijk op dit soort projecten? Wat gaat hij
doen om het tij te keren en te zorgen dat ook dit soort belangrijke
projecten echt breed wordt uitgerold en uitgevoerd?
Voorzitter. Er komt nog een grote nieuwe opdracht aan: de implementatie
van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Dat stelt ook eisen aan de
digitalisering. Hoe verhouden die dingen zich tot elkaar? Is er sprake
van afstemming?
Voorzitter, tot slot JenV Verandert. Het afgelopen jaar was niet bepaald
rustig op het departement. Het waren zelfs geen rustige jaren. Ik noem
de WODC-affaire, speculaties over beïnvloeding van de Inspectie JenV,
een afgetreden staatssecretaris. U kunt het zich nog wel voor de geest
halen. Sinds 2016 is het ministerie bezig met een cultuurverandering:
JenV Verandert. Ook bij dit jaarverslag zat weer een rapportage,
inmiddels geloof ik de achtste. Aan de minister van Justitie vraag ik
wat nou zo'n visie is op wat dat programma JenV Verandert nou eigenlijk
heeft opgeleverd. Wat zijn de uitdagingen die nog voor ons liggen? Ik
heb daar een specifieke vraag over. Na het debat dat wij voerden over de
onafhankelijkheid van de Inspectie JenV — het is nog niet eens zo heel
erg lang geleden, al voelt het wel veel langer — is de Auditdienst Rijk
een onderzoek gestart om te kijken of er nog sprake was van beïnvloeding
bij andere inspectierapporten. De minister heeft volgens mij toegezegd
dat die rapporten voor de zomer naar de Kamer komen. Is dat nog steeds
zo? Kunnen we die rapporten inderdaad binnen een week of twee
tegemoetzien en, zo nee, waarom niet?
Voorzitter, tot slot. In 2018 vroeg ik aandacht voor het punt dat
slachtoffers van internationale misdrijven, misdrijven die elders zijn
begaan maar hier worden berecht, bijvoorbeeld omdat mensen in een
asielprocedure terecht zijn gekomen, geen beroep kunnen doen op het
Schadefonds Geweldsmisdrijven en daarom ook geen recht hebben op
rechtsbijstand tijdens een procedure. Het gaat vaak om heel heftige
zaken. Vaak komt het aan op getuigenbewijzen en worden mensen ook op
zitting best wel doorgezaagd door een advocaat. Dat is terecht, maar als
je dan in een ander land bent zonder rechtsbijstand, is dat behoorlijk
vervelend. Ik heb daar eigenlijk niks meer van gehoord. Ik heb er
meerdere malen naar gevraagd en ik ben heel benieuwd of dit probleem is
opgelost. Is de minister voor Rechtsbescherming daarmee bezig? Graag een
update.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Groothuizen. Daarmee zijn we aan het einde gekomen
van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. We gaan een kwartier
schorsen, waarna we de eerste termijn van de zijde van de regering
hebben.
De vergadering wordt van 17.49 uur tot 18.10 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan nu over op de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Als
eerste geef ik het woord aan de staatssecretaris van Justitie en
Veiligheid.
Staatssecretaris Broekers-Knol:
Dank, voorzitter. Dank dat u mij de gelegenheid geeft om de vragen die
aan mij gesteld zijn, te beantwoorden. Allereerst ga ik in op de vraag
van de heer Van den Berge: hoe kijk ik terug en wat zijn de successen?
Nou, positief op de bacha bazi; ik ben er blij om dat u dat gezegd
heeft. Laat ik allereerst dit zeggen: het is misschien wel heel erg boud
om in die heel ingewikkelde portefeuille die ik mag beheren, te praten
over successen. Ik heb misschien wat stappen kunnen zetten en wat
vooruitgang voor elkaar weten te krijgen. En op die toer bekijk ik waar
ik mee bezig ben sinds een jaar. Afgelopen 11 juni was ik één jaar in
deze functie.
Op welk vlak vind ik nu dat we stappen hebben kunnen zetten? Allereerst
is dat de aanpak van de overlast. Er zijn ketenmariniers aangesteld, er
is een Top-X-lijst gekomen met 300 namen van de 300 meest notoire
gevallen en die worden natuurlijk telkens vervangen door andere mensen,
want sommigen gaan van de lijst af. Dat werkt heel goed in de diverse
gemeentes met azc-locaties. In verschillende gemeentes is een goede
ketensamenwerking tot stand gekomen. We zijn er druk mee bezig om die
verder tot stand te brengt. Sinds 1 februari jongstleden heb ik de htl
weten in te stellen in Hoogeveen. Het plan van aanpak van de
ketenmariniers is per 1 mei jongstleden uitgerold over meerdere
gemeentes. Ook is er een toolkit met allerlei maatregelen gemaakt door
de ketenmariniers. Azc's, gemeentes en de ketens, dus politie, Openbaar
Minister en IND, kunnen daarmee werken om de overlast zo veel mogelijk
in te tomen. Bij de aanpak van de overlast zijn er dus werkelijk stappen
gezet. We zijn er blij mee dat dat gebeurt, maar het is ook keihard
nodig. Want overlast is iets wat niet getolereerd kan worden. Op deze
manier hebben wie die goed aangepakt.
Het tweede punt dat ik naar voren wil brengen, is dat ik stappen heb
gezet om de IND klaar te maken voor de toekomst. We hebben een onderzoek
laten doen door het bureau Significant Public om te kijken of de
procedure die we bij asiel hanteren, wel de beste manier is om dit te
doen. Het ging met name om de uitvoering daarvan. Er is een goed rapport
verschenen. Dat is op 21 februari jongstleden verschenen. Per 1 mei
jongstleden is er iemand aangesteld, een plaatsvervangend hoofd IND,
specifiek om de maatregelen die Significant in het rapport heeft
voorgesteld, te implementeren, zodat er effectiever en efficiënter
gewerkt kan worden met betere sturing en betere planning bij de
IND.
Daarnaast is er een taskforce ingesteld bij de IND om ervoor te zorgen
dat we de grote achterstand van ruim 14.000 zaken, waar dwangsommen op
kunnen vallen, aanpakken. De inzet is om ervoor te zorgen dat die ruim
14.000 zaken aan het eind van dit jaar allemaal afgehandeld zijn. Daar
wordt keihard aan gewerkt. Er is een knip gemaakt op 1 april. Alle zaken
van voor 1 april vallen onder de taskforce, dus die moeten aan het eind
van het jaar afgehandeld zijn. Voor alle instroom die binnenkomt vanaf 1
april geldt gewoon dat de IND zal zorgen dat de procedure binnen de
termijn van de zes maanden die daarvoor staan, blijft. Het is dus een
heel ambitieus geheel, maar er zijn echt stappen gezet en daar wordt
grote vooruitgang mee geboekt.
In dat kader is het ook goed om te weten dat het telehoren ingevoerd is
voor een deel — niet voor alles — van de zaken van de IND. Dat vind ik
ook een stap vooruit. Voor het systeem van telehoren hebben we de gang
van zaken in de strafrechtketen als voorbeeld genomen. Dat werkt goed.
Daarmee kunnen ook grote stappen gezet worden. Dat is met name van
belang nu we toch allemaal te maken hebben met de RIVM-maatregelen in
verband met de coronacrisis.
Nu ik het toch over de coronacrisis heb, vind ik dat ik wel mag
vermelden dat de aanpak van de coronacrisis in het lastige domein van
IND, COA en DT&V goed is verlopen. We hebben een noodopvang kunnen
realiseren. Tegen degenen die zich vanaf 15 maart van dit jaar in Ter
Apel meldden omdat ze voor de asielprocedure in Nederland in aanmerking
wilden komen, hebben we gezegd: we willen geen risico lopen dat er een
besmetting ontstaat en we moeten niet hebben dat er opeens haarden van
besmetting binnenkomen. Toen hebben we een noodopvang kunnen realiseren.
Dat is goed verlopen. Half mei kon de noodopvang alweer afgebouwd
worden. Inmiddels zitten degenen die zich hebben gemeld sinds 15 maart
in de normale asielprocedure. Ik vind dat een belangrijke stap die we
hebben kunnen zetten.
Daarnaast wordt er hard gewerkt aan stappen om de asielketen te
flexibiliseren, zodat je mee kunt bewegen als er meer mensen komen en
ook als er minder mensen komen. Waar vooral hard aan gewerkt wordt nu,
is de gemeenschappelijke vreemdelingenlocatie. Daar wordt gezorgd dat
allerlei activiteiten op één plek kunnen gebeuren, waardoor de procedure
veel efficiënter en beter kan verlopen. Daarbij worden ook satellieten
gecreëerd.
De voorzitter:
Staatssecretaris, voor u verdergaat, er is een interruptie van de heer
Van den Berge.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Bedankt, voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden.
Helder. Ik heb er twee vragen over. De eerste gaat over de achterstanden
bij de IND. De wachttijden zijn vorig jaar verder opgelopen. Hoor ik de
staatssecretaris nu zeggen dat ze met de maatregelen die ze heeft
genomen, zoals de taskforce, garandeert dat voor april — volgend jaar,
neem ik dan aan — die achterstanden zijn weggewerkt? Hoe moet ik dat
plaatsen? Is het voor het eind van dit jaar?
Staatssecretaris Broekers-Knol:
De inzet is — daarvoor wordt alles op alles gezet — om aan het eind van
dit jaar door de achterstanden heen te zijn. Het zou kunnen zijn dat een
enkel heel moeilijk geval nog blijft liggen, maar dat is een
uitzondering. Alles wordt erop ingezet om daarvoor te zorgen. Het is een
inspanningsverbintenis en geen resultaatsverbintenis, maar het is een
inspanningsverbintenis waarbij het beoogde resultaat is dat we het aan
het eind van dit jaar voor elkaar hebben. Het is namelijk voor de
asielzoekers zelf een onwenselijke situatie, voor de staatskas een
onwenselijke situatie en voor de IND een onwenselijke situatie, dus
eigenlijk voor alle partijen.
De voorzitter:
Meneer Van den Berge, vervolgvraag.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dat gaan we dan nauwlettend volgen, want we hebben die
inspanningsverplichting wel eerder gehoord. Niet per se van deze
staatssecretaris, dus ik verwijt haar dat niet persoonlijk. We gaan dat
heel nauwlettend volgen.
Dan mijn tweede vraag. De staatssecretaris spreekt over de coronacrisis.
Dan vind ik het toch wel heel wrang — collega Van Nispen vroeg daar ook
al naar — dat we niet tegemoet willen komen aan dat verzoek van onder
andere Griekenland om vluchtelingenkinderen die daar met gevaar voor
eigen leven in die kampen zitten hier op te vangen. Terwijl er meer en
meer gemeenten in Nederland zijn die zeggen "wij vangen die kinderen
graag op", wil het kabinet, wil deze staatssecretaris, daar niet op
bewegen. Ik zou toch, in navolging van wat collega Van Nispen al in de
eerste termijn vroeg, een dringend beroep op deze staatssecretaris
willen doen: als je het nou hebt over het aanpakken van de coronacrisis,
kijk dan niet alleen naar wat we doen met de mensen die al in Nederland
zijn, maar kijk ook naar die kinderen in die Griekse kampen. Daar moeten
we iets voor kunnen doen. Gemeenten willen dat, wethouders willen dat.
Waarom beweegt deze staatssecretaris niet?
Staatssecretaris Broekers-Knol:
Ik kom op het antwoord daarop, ook in antwoord op de heer Van Nispen,
maar ik wil nog even iets vertellen over de stappen die we gezet hebben.
Ik heb het net over asiel gehad, maar ik wou toch ook nog iets zeggen
over de stappen die we regulier hebben gezet, en dat is het volgende. U
kent het systeem van de kennismigranten dat we in Nederland hebben. We
hebben ook in de loop van 2019 iets voor wat ik maar de
"start-upmigranten" noem ingevoerd, zodat mensen met een bepaalde
salarisschaal ook bij start-ups kunnen komen werken in Nederland en ze
daarvoor een vergunning krijgen. Daarnaast hebben we heel hard gewerkt
met de IND aan de gevolgen van de brexit voor alle mensen met een
VK-paspoort die in Nederland wonen en werken. Dat zijn er iets van
45.000. Al die 45.000 zijn in kaart gebracht. Sinds we weten dat de
brexit inderdaad een feit is — dat is sinds 31 januari — krijgen al deze
mensen brieven met papieren, zodat ze kunnen komen om ervoor te zorgen
dat ze een verblijfsvergunning krijgen. Dat gaat in groepen, zodat dat
niet voor alle 45.000 op dezelfde dag is. Dat zijn dus ook wel zaken die
echt goed voor elkaar zijn gekomen.
De heer Van den Berge heeft ook een vraag gesteld over de staatloosheid.
Mag ik eerst ingaan op de staatloosheid en dan op de minderjarigen op de
Griekse eilanden? Ja, dan doe ik dat zo. De heer Van den Berge heeft
gevraagd: wanneer kan ik het wetsvoorstel over de staatloosheid
verwachten, want dat zou voor de zomer komen? Daar wordt hard aan
gewerkt, maar het is geen eenvoudige materie. We zijn daar druk mee
bezig op het ministerie, maar wat het gecompliceerder maakt, is dat we
rekening moeten houden met de consequenties van bepaalde keuzes. Als je
die allemaal doorrekent en doorvertaalt, blijkt dat ingewikkeld en
lastig te zijn, maar je moet al die consequenties wel goed onder ogen
hebben voordat je weet wat een bepaalde formulering van een wetsvoorstel
betekent. Daarom is het nog niet af, maar er wordt hard aan
gewerkt.
Dan de vraag van de heer Van Nispen over de situatie van de
minderjarigen op de Griekse eilanden. De heer Van den Berge vroeg daar
zojuist ook naar. Laat ik allereerst dit zeggen: de heer Van Nispen
heeft het weer over weeskinderen, maar dat is niet bekend. Er zullen
ongetwijfeld weeskinderen bij zijn, maar het is een misverstand om te
denken dat we het alleen maar over weeskinderen hebben. Ik heb dat ook
in het notaoverleg gezegd.
Ik zal u wat cijfers geven. In totaal zijn er 5.500 minderjarigen — dat
zijn de zogenoemde amv's — in Griekenland. Van die 5.500 zijn er 1.300
op de Griekse eilanden. Over die 1.300 gaat het. Daarover is een vraag
gesteld door de Griekse regering. Van die 1.300 is 91% man en 9% van het
vrouwelijk geslacht. In totaal zijn er 5.500 amv's in Griekenland. Van
die 5.500 amv's in heel Griekenland — dat zijn dus degenen op het
vasteland en degenen op de eilanden — zijn er 3.800 in de leeftijd van
16 jaar en 17 jaar. Dat zijn dus adolescenten. Ik zei u net dat 91% van
het mannelijk geslacht is en 9% van het vrouwelijk geslacht. 44% is
afkomstig uit Afghanistan. 22% is afkomstig uit Pakistan. 11% is
afkomstig uit Syrië. Het overige percentage komt uit Bangladesh,
Kazachstan en allerlei andere landen, maar dat zijn kleine hoeveelheden,
dus dat valt niet precies aan te geven.
Het kabinet heeft de opvatting dat we niet meewerken aan
ad-hocoplossingen. Dat is u bekend. Het verzoek om minderjarigen over te
nemen is geen structurele oplossing, maar een ad-hocoplossing. Om die
reden hebben wij gezegd dat wij dat niet doen. We doen wel iets anders,
iets waar de Grieken heel specifiek om hebben gevraagd. Zij willen
namelijk heel graag een goede voogdijorganisatie hebben in Griekenland.
Die is daar niet goed. Zij hebben Nederland gevraagd om in navolging van
het model dat wij hier hebben — wij hebben hier Nidos voor minderjarige
asielzoekers — een voogdijorganisatie in Griekenland op te zetten. We
zijn druk bezig om ervoor te zorgen dat dat daar gebruikt kan worden en
dat er cursussen en trainingen voor de Grieken worden gegeven.
Tegelijkertijd hebben wij gezegd: wij willen ook een opvanglocatie
hebben voor minderjarige asielzoekers op het vasteland van Griekenland.
Er komt een opvanglocatie voor 48 kinderen of jongeren, maar omdat die
in procedure zijn, wisselt dat, dus in totaal kunnen wij daar in een
periode van drie jaar 500 minderjarigen huisvesten. Het bijzondere van
die huisvesting, die opvanglocatie die daar gaat ontstaan, is dat de
kinderen een dak boven hun hoofd krijgen, gezondheidszorg krijgen,
onderwijs krijgen, psychosociale bijstand krijgen en juridische bijstand
bij hun asielprocedure krijgen. We doen het dus op die manier en
tegelijk werken we samen aan het opzetten van de asielorganisatie in
Griekenland. Beide zaken zijn heel nauw verweven en versterken elkaar.
Aan beide zaken, zowel de voogdij als de opvanglocatie, hebben wij ons
gecommitteerd voor een periode van drie jaar. Daar is een bedrag mee
gemoeid van enkele miljoenen, een kleine 4 miljoen. Op die manier hebben
wij gemeend tegemoet te komen aan de wens van de Grieken. De Grieken
zijn daar zeer positief over.
De heer Van Nispen zei net dat de Griekse oplossing is mislukt. Dat is
geenszins het geval. Het is zelfs zo dat we daar met de Grieken echt
hele goeie contacten over hebben. Daar worden stappen gezet en
vorderingen gemaakt. Daar zijn we druk mee bezig.
De voorzitter:
Ik zag eerst de heer Van den Berge met een interruptie.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
De heer Van Nispen mag eerst.
De voorzitter:
Dat is allemaal heel hoffelijk. Dan geef ik het woord aan de heer Van
Nispen van de SP.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. De staatssecretaris zegt dat ik heb gezegd: daar komt niks
van terecht. Dat is inderdaad de informatie die wij hebben. Volgens mij
heeft de staatssecretaris die informatie ook. Want ik denk niet dat de
staatssecretaris ontkent dat er deskundigen zijn die op dit moment tegen
ons zeggen: die oplossing van Nederland is pertinente en totale nonsens;
het is ronduit onmogelijk. In de eerste plaats is het veel duurder dan
de staatssecretaris nu zegt. Maar het is ook veel ingewikkelder. Het
gaat om tientallen zwaar getraumatiseerde jongeren, die bij elkaar in
tehuizen worden geplaatst. Dat is natuurlijk veel ingewikkelder dan die
jongeren opvangen in de Nederlandse gemeentes, die daar nota bene zelf
om vragen op dit moment. Dus wat zijn tot nu toe volgens de
staatssecretaris de concrete resultaten? Ontkent de staatssecretaris
hier dat er grote problemen zijn? Is het niet zo dat er, zoals ik net
verkondigde, niets van terechtkomt?
Staatssecretaris Broekers-Knol:
De heer Van Nispen refereert aan een artikel in De Groene Amsterdammer.
Dat artikel heb ik ook gelezen. Dat is een heel negatief artikel en niet
gebaseerd op de feiten zoals wij die kennen en waar ik mee te maken heb.
Het feit waar ik mee te maken heb, is dat er een hele, hele goeie
samenwerking is met de Grieken, een hele goeie samenwerking met de
Griekse instanties, met EKKA — dat is onder andere de Griekse
voogdijinstantie, waarmee de samenwerking dus mooi uitgewerkt moet
worden — en met de Griekse persoon die speciaal belast is met
minderjarige migranten. Wat gesuggereerd wordt in het artikel in De
Groene Amsterdammer is niet juist. Zo hebben wij daar helemaal geen ...
Dat komt voor ons uit de lucht vallen, want wij zijn met een hele goeie
samenwerking met de Grieken bezig.
Ik wil nog wel één ding zeggen over de gemeentes, 500 gemeentes in
Nederland, die allemaal opgeroepen hebben: wij willen graag
minderjarigen overnemen. Dat is heel nobel, maar ik moet tegelijkertijd
iets anders zeggen. Er zijn op dit moment 6.100 statushouders woonachtig
in azc's die recht hebben op een woning in een gemeente, dus dat ze
opgenomen worden in een gemeente. Daar zijn ook heel veel minderjarige
kinderen bij. Het is een hele moeilijke zaak om dat voor elkaar te
krijgen. Dus mijn oproep aan de gemeentes is eigenlijk: help ons
dáármee; want deze groep van 6.100 personen, met minderjarige kinderen,
zit in het azc terwijl ze gezien het feit dat ze een status hebben,
opgenomen zouden moeten kunnen worden in de gemeentes. Het opnemen van
500 minderjarigen in gemeentes is ook niet zomaar een, twee, drie
gedaan. Daarom hebben wij in Nederland een hele goede
voogdijorganisatie, Nidos, die ervoor zorgt dat de minderjarige
asielzoekers in Nederland zeer gestructureerd opgevangen worden. Ze
krijgen daar ook onderwijs, hulp en dergelijke. Dus kortom, het is een
nobele oproep, maar het is een oproep die niet effectief is omdat er nog
wel heel wat andere zaken zijn waarvan ik zeg: kijk daar nu ook even
naar en werk daaraan mee.
Dan de oplossing die wij samen met de Grieken tot stand hebben gebracht
en met de implementatie waarvan we nu druk bezig zijn. Want terwijl ik
spreek wordt er weer over vergaderd en zetten we verdere stappen. In
drie jaar tijd worden er 500 minderjarige asielzoekers opgevangen en
tegelijkertijd wordt er een heel goede voogdijorganisatie opgezet in
Griekenland. Dat is een duurzame oplossing die in lengte van jaren voor
alle minderjarigen die daar komen, kan werken, net zoals wij in
Nederland Nidos hebben voor de minderjarige asielzoekers.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik blijf het een heel moeilijke redenering vinden van het kabinet: we
zijn niet voor ad-hocmaatregelen. Volgens mij is zo'n beetje alles wat
we in deze crisis doen ad hoc. Ik begrijp gewoon niet dat dat dan opeens
niet geldt voor het opvangen van hele kwetsbare kinderen. Natuurlijk ben
ik niet tegen het werken aan langetermijnoplossingen. Prima, doe dat
vooral, maar daar zijn die kinderen in deze crisistijd niet mee
geholpen. Die lopen daar gewoon gevaar. Ze kunnen het coronavirus
krijgen. Ik snap de argumentatie dus niet. Bij zo'n beetje alles wat we
nu doen, nemen we ad-hocmaatregelen, maar als het om kwetsbare kinderen
gaat, is het kabinet daar niet voor. Ik snap de argumentatie gewoon
niet.
Staatssecretaris Broekers-Knol:
Ik denk dat ik het voldoende heb uitgelegd. We zijn nu van de
weeskinderen afgestapt en zijn nu bij de kwetsbare kinderen. Maar
inderdaad, minderjarige kinderen zijn kwetsbaar. Daar ben ik het mee
eens. Maar de suggestie dat er nu opeens een andere oplossing gekozen
moet worden, omdat de coronacrisis daar heerst … Dat is niet het geval.
Ik weet niet of u de cijfers heeft gevolgd, meneer Van den Berge, maar
de coronacrisis is in Griekenland ongeveer het minst van de hele
Europese Unie. In ieder geval in één kamp op het vasteland zijn enkele
coronagevallen geweest, maar dat is het dan ook. Overigens net zo goed
als in Nederland, waar we in het azc in Sneek ook een aantal gevallen
hebben gehad met corona. Die zijn geïsoleerd van de rest en zijn naar
Zoutkamp gebracht in Noord-Nederland. Die was inmiddels leeg. Daar was
de noodopvang. Zij konden terug omdat ze in quarantaine hadden
gezeten.
Ik ben het dus niet eens met de opvatting van de heer Van den Berge dat
de kinderen vanwege de coronacrisis over moeten komen. Wij hebben gezegd
dat wij voor de minderjarigen zorgen met een opvanglocatie op het
vasteland van Griekenland. Daar kunnen wij in drie jaar tijd 500
minderjarige asielzoekers opvangen. Tegelijkertijd wordt er een degelijk
voogdijprogramma, een degelijke organisatie opgezet in Griekenland, op
Nederlandse leest geschoeid. Dat is de duurzame oplossing.
De voorzitter:
Meneer Van den Berge, tot slot op dit onderwerp, denk ik.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ja, tot slot, voorzitter. Dit is een ad-hocargumentatie van de
staatssecretaris. Ze is niet voor ad-hocmaatregelen, maar blijkbaar wel
voor ad-hocargumentatie. Het gaat er niet om hoeveel coronagevallen er
op dit moment in de kampen zijn. Wij krijgen berichten van humanitaire
hulporganisaties die zich grote zorgen maken. In mijn vorige leven,
voordat ik in de Tweede Kamer dit werk mocht doen, werkte ik in
vluchtelingenkampen. Daar zitten mensen hutjemutje. Je moet er niet aan
denken dat daar een uitbraak komt en dat die kinderen dan daar zitten.
Dit is dus een ad-hocredenering. En dat begrijp ik niet. De
staatssecretaris zegt dat ze geen ad-hocmaatregelen wil, maar blijkbaar
wel ad-hocredeneringen. Ik hoop echt … Ik doe echt een dringend beroep
op de staatssecretaris … Dat zal ze nu niet doen. Hierna mag ik niet
meer, wat ik vanwege de tijd ook begrijp. Maar ik doe echt een dringend
beroep op de staatssecretaris om die halsstarrigheid op te geven, om
gewoon in gesprek te gaan met die gemeenten en humanitaire
hulporganisaties en om te kijken wat er op de korte termijn kan in
Nederland.
Staatssecretaris Broekers-Knol:
Ik ben het met de heer Van den Berge eens. Hij is in de kampen in
Griekenland geweest. Ik ben er ook geweest, op Lesbos. De situatie is
daar gewoon niet goed. Je mag ook zeggen: die is slecht. Dat is zo, maar
daarom werken we ook hard mee aan een oplossing om te zorgen dat we in
de loop der tijd, in drie jaar tijd, een hoop kinderen kunnen helpen aan
een goede opvang, met onderwijs, gezondheidszorg, psychosociale
begeleiding en, ook heel belangrijk, juridische begeleiding voor de
asielprocedure. Daarnaast zorgen we dat er een duurzame oplossing tot
stand komt voor de minderjarige asielzoekers die überhaupt in
Griekenland zijn. Dat is niet ad hoc.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Voorzitter, alleen voor het stenogram: ik ben niet in de
vluchtelingenkampen op de Griekse eilanden geweest, maar in andere
kampen, onder andere in Bangladesh. Dat is belangrijk.
De voorzitter:
Dat is prima, maar we laten dan ook in het stenogram opnemen dat de
voorzitter graag zelf mensen het woord wil geven. Was u aan het eind
gekomen van uw betoog, staatssecretaris?
Staatssecretaris Broekers-Knol:
Ja. Ik heb drie vragen gekregen. Twee van de heer Van den Berge, over de
staatloosheid en de successen. En een vraag van de heer Van Nispen over
de kinderen op de Griekse eilanden, die daarna ook is overgenomen door
de heer Van den Berge. Die drie vragen heb ik beantwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we over naar de minister van Justitie en
Veiligheid.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Het is misschien goed om nu eens niet te beginnen met een
inleidende tekst, maar gewoon met een antwoord op de vraag van de heer
Groothuizen over JenV Verandert. Ik denk dat het gewoon goed is om daar
nog eens bij stil te staan, juist in dit overleg.
JenV Verandert is een programma dat de basis heeft gelegd om met elkaar
tot betere werkwijzen te komen binnen het ministerie van Justitie en
Veiligheid en om de complexe justitiële en veiligheidsvraagstukken die
er zijn, op een transparante en ook coöperatieve wijze met elkaar op te
lossen. Ik zie — ik heb dat ook vorig jaar gezegd — dat dat zich nog
steeds ontwikkelt en dat er inderdaad steeds meer een cultuur van
openheid en tegenspraak is. Ik heb ook al eerder met uw Kamer gedeeld
dat de ambtenaren op mijn ministerie een hoge mate van
integriteitsgevoel hebben. Misschien juist daarom zijn een paar kwesties
hier in de afgelopen jaren ook uitgebreid aan de orde geweest.
De heer Groothuizen noemde de kwestie van het WODC. Dat was overigens
een kwestie die in 2018 en 2019 heeft gespeeld, net als het aftreden van
de vorige staatssecretaris. We hebben onlangs gevierd dat de huidige
staatssecretaris er een jaar zit, dus we moeten de zaken wel een beetje
kalendarisch bekijken, zoals ze zich hebben afgespeeld. Ik zeg dat niet
om af te doen aan het feit dat je altijd bezig moet blijven met
verandering, maar ik ben er wel van overtuigd dat het ministerie van
Justitie en Veiligheid in de afgelopen jaren echt heel belangrijke
stappen heeft gezet, geïnitieerd en aangezwengeld door de vorige
secretaris-generaal, de heer Riedstra. Deze zomer komt er een volgende
stap in de organisatieontwikkeling, waarbij de organisatieontwikkeling
zelf in de gewone organisatie veel meer een soort blijvende en
terugkerende factor zal zijn. Op die manier zeg je niet "nou, we zijn
er", maar blijf je voortdurend kijken naar hoe de organisatie werkt en
wat goede ontwikkelingen kunnen zijn. Ik benadruk dat we er nog niet
zijn en we moeten er ook nooit zijn, want je moet altijd voort blijven
gaan op het pad van verandering.
Voorzitter, ik kom op de beantwoording van de andere vragen, want dit
was in ieder geval de beantwoording van één vraag.
De voorzitter:
Voordat u daarmee verdergaat, is er een interruptie van de heer
Groothuizen.
De heer Groothuizen (D66):
Misschien kan de minister hem meenemen, want ik had een vraag gesteld in
dit kader. Ik wil toch nog even vragen naar het onderzoek van de
auditdienst, dat voor de zomer naar de Kamer zou komen. Kunnen we dat
nog steeds voor de zomer verwachten of zit daar een vertraging in? Want
zo lang duurt dat niet meer.
Minister Grapperhaus:
Op dit moment moet ik u daar het antwoord schuldig op blijven. Ik zal
die vraag uitzetten en ik zal uw Kamer spoedig — aan het eind van deze
week — berichten over wat daar precies de timing van is. Ik wil hier in
ieder geval niet uitsluiten dat het anders functioneren van de
organisatie in de afgelopen maanden misschien voor wat vertraging heeft
gezorgd, maar ik zeg toe dat ik daar aan het eind van deze week in een
kort briefje aan uw Kamer op terugkom.
Voorzitter. Ik denk dat de afpakketen een heel belangrijk onderwerp is
geweest. De ontvangsten uit hoofde van afpakken hebben in de periode
2015 tot en met 2019 over meer jaren een stijgende lijn laten zien, met
als uitzonderingsjaar 2016. Toen was het aanzienlijk hoger, omdat daar
een hele grote eenmalige transactie in zat. In 2015 was het 143 miljoen
en in 2019 was het 262 miljoen. Maar daarmee is niet alles gezegd, want
ik vind met een aantal van uw leden dat die afpakresultaten fors omhoog
moeten. Ik kan het natuurlijk vooral hebben over de waarde van de
rechtsstaat, het rechtsgevoel van burgers, de compensatie van
slachtoffers en meer van dat soort zaken, maar het gaat er ook gewoon om
dat we criminele bedrijfsprocessen en criminele verdienmodellen continu
blijven frustreren. Als u bijvoorbeeld kijkt naar de grote cokevangsten
die gedaan worden, dan zult u begrijpen dat justitie geen euro
verzilvert van de marktwaarde die u dan op het NOS-journaal of elders
hoort. Maar in het afpakken van dat soort hoeveelheden, zitten ook
gewoon verstoringen van de processen.
Afpakken is daarmee dus op diverse manieren een belangrijk onderdeel van
de hele integrale overheidsaanpak. Het laat zien dat misdaad niet loont.
Het geeft opbrengsten die kunnen dienen ter compensatie van slachtoffers
of ter compensatie van een de nadelen ondervonden hebbende samenleving.
En een derde is: het rijdt het model ook af en toe flink in de
wielen.
Het is aan mij om hiervoor natuurlijk de beleidsmatige, wettelijke en
financiële kaders te verzorgen. Daarvoor heb ik ook vanaf vorig jaar
oktober steeds het motto gehanteerd van oprollen, afpakken en voorkomen.
En afpakken is dan het middelste stuk daarvan. Daar zijn we ook echt het
afgelopen jaar flink op gaan inzetten. We zijn bezig het financiële
stelsel transparanter te maken met het UBO-register. Voor de mensen die
kijken: dat is het ultimate beneficial owner-register. Dus dan kun je
gaan zien wie bij een bepaalde rechtspersoon uiteindelijk degene is die
profiteert van die rechtspersoon of de hele structuren die er zijn
gemaakt.
Daarnaast is er het verwijzingsportaal bankgegevens. Ook dat is nog
steeds verder in ontwikkeling om ervoor te zorgen dat het een groter
bereik krijgt. Daarbij moeten we er natuurlijk wel in goed overleg met
de Autoriteit Persoonsgegevens voor zorgen dat dat bereik in
overeenstemming is met onze privacyregels. Maar het
financieel-economisch opsporen van crimineel vermogen en integrale
samenwerking worden, wat mij betreft, vooral ook versterkt door de
oprichting van het Multidisciplinair Interventie Team. Het wordt een
grote prioriteit bij opsporingsinstanties en bij de RIEC's, de Regionale
Informatie en Expertise Centra en het FEC, het Financieel Expertise
Centrum. Ook gaan we verder met het realiseren van een actueel
vermogensbeeld in de executiefase bij hoge, openstaande
ontnemingsvorderingen, ook om ervoor te zorgen dat we lastig te vinden
crimineel vermogen toch kunnen traceren en afpakken. We zijn ook bezig
met het ontwikkelen van wetgeving. De EU-confiscatieverordening wordt
uitgevoerd. Ik heb het al gehad over het verwijzingsportaal. We gaan het
strafrechtelijk executieonderzoek versterken. Ik laat momenteel ook nog
uitzoeken wat de mogelijkheden zijn voor, wat men noemt, een soort
strafrechtelijke curator.
Dan kom ik op de non-conviction based confiscation, het punt waar de
heer Groothuizen terecht op wees. Ik zou daar eind april op een
symposium over spreken, tezamen met de Italiaanse collega. En ik zou op
de woensdag voor Hemelvaartsdag — even uit mijn hoofd gezegd moet dat
woensdag 20 mei geweest zijn — in Italië in het kader van een wat breder
overleg van ministers van Justitie apart met mijn collega verder
overleggen. Helaas is het eerste niet doorgegaan. Het tweede overleg
heeft de collega in verband met eigen parlementaire beslommeringen
moeten afzeggen. Maar ik ga hier toezeggen dat ik hier in het najaar wel
degelijk in een brief bij u op terugkom, want ik vind die non-conviction
based confiscation nog steeds een uiterst interessant iets om te zien of
we dat in ons rechtssysteem naar voren zouden kunnen brengen. Ik heb
weleens met uw Kamer mijn vertwijfeling gedeeld over het feit dat als je
bij Domeinen uit het raam kijkt, je ontzettend veel beslagobjecten ziet
staan. Die staan buiten in de regen te verrotten. Ik hoor de
staatssecretaris zeggen: te verpieteren. Dat zou zij zeggen als zij het
woord had. Daar valt in ieder geval nog steeds heel veel winst te
behalen.
Dan kom ik op het punt van het beslagproces. Daarbij zijn we ook bezig
met behulp van het beslagplan en zetten we in op een versterkte
informatievoorziening voor de afpakketen. We kunnen daar nog steeds echt
forse vooruitgang boeken als we zorgen dat de informatievoorziening in
die afpakketen beter op elkaar is afgestemd. Daarmee kom ik op het punt
van de regie, waarop de Rekenkamer wijst. Ik heb er nog deze week — of u
het gelooft of niet, maar u gelooft het natuurlijk — met mijn ambtenaren
en het Openbaar Ministerie over gesproken, en niet eens in het licht van
dit gesprek met uw Kamer. We stellen met elkaar vast dat we wel de
rechtsstatelijk grenzen in acht moeten houden. We kunnen er geen
regisseur op zetten die over de grenzen van de autonomie en
onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie of het
opportuniteitsbeginsel en dat soort zaken heen gaat. We gaan een
directeur-generaal anti-ondermijning aanstellen die een rol gaat krijgen
om wel degelijk die regie in de aanpak van ondermijning en met name die
afpakketen, waar dat rechtsstatelijk mogelijk is, zo veel mogelijk op te
pakken. Dat gaat in nauwe samenwerking met het Openbaar Ministerie. Als
we dat plan nader hebben uitgewerkt, kom ik daar uiteraard bij uw Kamer
op terug.
Er komt dus een programmatisch directeur-generaal anti-ondermijning. Dat
gaat degene zijn die de hele aanpak van ondermijning gaat doen,
inclusief de aanpak met die 150 miljoen structureel extra en inclusief
de incidentele gelden die voor de komende jaren extra zijn vrijgekomen.
Hij krijgt de regie en eindverantwoordelijkheid. Als het over het
afpakken gaat, gaat hij zorgen voor de uitvoering van het beslagplan,
voor het op orde brengen van de informatievoorziening in de keten,
waarin nog echt een aantal slagen moeten worden gemaakt, en voor het
volledig en doelmatig verantwoorden van de zogenaamde openstaande
rechten, zoals de geldelijke zaken en de openstaande
ontnemingsvonnissen. Dit sluit volgens mij zeer aan bij het advies van
de Rekenkamer dat die regisseur de verantwoordelijke partijen bij elkaar
gaat brengen en gaat aanspreken. Daarnaast gaat hij voorstellen doen om
die nauwe samenhang in de aanpak ook echt te realiseren.
Toen ik op 19 september vorig jaar na die verschrikkelijke 18de
september die drieslag noemde van oprollen, afpakken en voorkomen, was
dat niet omdat ik naar aanleiding van die verschrikkelijk moord op Derk
Wiersum dacht dat dat goed klonk. U kunt zich herinneren dat wij
pijnlijk genoeg een week eerder over dit onderwerp hadden gedebatteerd,
op dinsdag 10 of woensdag 11 september. Ik heb de Kamer toen gezegd dat
we drie van die zaken er voortdurend als een soort drie-eenheid bij
zouden halen. Als je een van de drie loslaat, dan gaat het met de andere
ook al snel een stuk minder, maar dat hoef ik hier verder niet opnieuw
uit te leggen. Zo snel mogelijk na het zomerreces zal ik met een brief
komen waarin ik de rol van die regisseur, die project-dg, nader zal
duiden voor zover het gaat over de regie op de afpakketen.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Volgens mij is dit voor ons allemaal een belangrijk onderwerp. Niet voor
niets vroegen echt alle woordvoerders hier heel nadrukkelijk aandacht
voor. De minister begon met te zeggen: het gaat eigenlijk helemaal niet
zo slecht, want we zien een stijgende lijn in de loop der jaren. Eén
keer was er een hele grote schikking, in 2016, maar die is er in het
afgelopen jaar ook geweest, namelijk een schikking van 183 miljoen.
Effectief blijft er dus nog geen 80 miljoen, volgens mij 78 miljoen,
over van wat er is afgepakt van alle andere criminelen. Laten we daar
eerlijk en helder over zijn. Ook als je naar de resultaten van het OM
kijkt, naar het Jaarbericht dat onder anderen op verzoek van de heer Van
Dam op het laatste moment naar de Kamer is gestuurd, dan zie je het
aantal ingestelde ontnemingsvorderingen de afgelopen jaren alleen maar
dalen. Het aantal onderzoeken naar witwassen en het aantal
strafrechtelijke onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden door
het Landelijk Parket naar aandachtgebied is de afgelopen vier jaar
gehalveerd. We moeten daar heel eerlijk over zijn. Ik vroeg de minister
niet voor niks om een oordeel. Hoe vindt hij nu zelf dat het gaat in de
afpakketen? Kan de minister daarvan een kwalificatie geven?
Minister Grapperhaus:
Ik gaf die kwalificatie al. Ik zei namelijk: het gaat langzaamaan beter,
maar het moet echt nog veel beter. In dat opzicht breek ik ook echt een
lans voor de diensten en de mensen die hier wel degelijk bovenop zitten
en er dagelijks mee bezig zijn. We hebben nu, denk ik, een belangrijke
slag gemaakt, doordat we met die structurele 150 miljoen extra ook echt
kunnen investeren in een aanpak waar alle disciplines niet alleen bij
elkaar gaan zitten op één onderdeel – we gaan even vertellen wat we
allemaal weten — maar ook echt in een soort matrixvorm al die
verschillende onderwerpen met elkaar gaan uitwisselen. Ik heb van
tevoren aan de diverse diensten gevraagd of dit ook echt een verrijking
en verbetering is van de mogelijkheden van het stelsel. Want er waren
aanvankelijk ook ideeën waarvan de stakeholders, de betrokken partijen
zeiden: gaat dat heel veel toevoegen? Wat we hier zien — daarin speelt
de ICT-ontwikkeling binnen het Multidisciplinair Interventie Team (MIT)
ook een rol — is dat men hier veel van verwacht. We moeten — dat ben ik
eens met de heer Van Nispen — die afpakketen echt een enorme
energie-injectie geven. Want anders is die drie-eenheid van oprollen,
afpakken en preventie niet in evenwicht. Dan blijft het bij oprollen en
dan weten we allemaal dat het de criminele organisaties veel te weinig
frustreert en dat het de maatschappij veel te weinig de genoegdoening
geeft waarnaar die maatschappij op zoek is. Ik hoop dus ook na het
zomerreces, als ik met die nadere invulling van de rol van de dg
anti-ondermijning annex regisseur van de afpakketen terugkom, nog verder
invulling te kunnen geven aan dat MIT. Ik hoop dat de kijkers het mij
vergeven als ik nu niet meer telkens die hele afkorting ga uitspreken,
maar het verder gewoon over het MIT heb.
De heer Van Nispen (SP):
Dat het langzaam beter gaat, zegt de minister nu weer, maar dat blijkt
nou juist niet uit de cijfers die we vandaag bespreken. Volgens mij moet
de minister dát erkennen en kan de conclusie niet anders zijn dan dat
misdaad nog steeds enorm loont en dat het niet rechtvaardig is, en dat
we het geld moeten afpakken en moeten inzetten voor onder andere onze
publieke sector, voor de zorg, voor onderwijs, voor veiligheid en al die
andere belangrijke zaken. Erkent de minister dat misdaad op dit moment
nog veel te veel loont en dat het dus helemaal niet goed gaat? Is de
minister er zelf van overtuigd dat de opsomming die hij net gaf — ik heb
veel ministers ook hiervoor al gehoord, die ook vonden dat het nog niet
goed genoeg ging, dat we op de goede weg waren en met allerlei goede
plannen kwamen en met beloftes dat het beter zou gaan — nu echt
voldoende is en een substantiële verandering gaat bewerkstelligen? Mijn
slotvraag op dit punt: kan de minister toezeggen dat in die brief die
hij ons net beloofd heeft, ook expliciet staat hoeveel financieel
rechercheurs er extra bij komen in de parketten, landelijk gezien, en
hoeveel mensen bij de FIOD? Dus gewoon heel erg concreet. Niet alleen
het totaalbedrag dat naar het nieuwe team gaat, maar ook heel concreet
de aantallen mensen die zich hiermee bezig gaan houden. Kan hij aangeven
wat vervolgens de concrete resultaten zijn die beoogd worden, zodat we
hier niet volgend jaar kunnen zeggen: eigenlijk loont het allemaal nog
steeds en we komen met nieuwe beloftes, zodat het echt beter gaat. Graag
ook die toezegging op het laatste punt.
Minister Grapperhaus:
In die brief zal het zeker concreter worden. Ik weet niet of het op het
volledige detailniveau van de heer Van Nispen zo concreet wordt, maar
het wordt zeker concreter. Dat heb ik net ook al gezegd. Ik heb vorig
jaar gezegd — het was niet heel verrassend dat ik dat zei — dat dit
jaren gaat duren. Diegenen in Nederland die denken dat we de
georganiseerde misdaad eronder gaan krijgen door er een paar keer flink
geld in te steken, hebben het totaal verkeerd. Diegenen die denken dat
dit een botte war on drugs is, hebben ook niet opgelet. Wij hebben een
samenleving met hele grote sociale vangnetten, juist voor mensen in
achterstandswijken of moeilijke omstandigheden die misschien de
verkeerde kant op kunnen gaan. We hebben heel veel programma's om naar
elkaar om te zien en te kijken wat we daaraan kunnen doen; dat is de
preventiepoot. Nog even los van dat gegeven, is dit een gerichte aanpak.
Dat is steeds de bedoeling geweest. Dan kom ik weer op die drie
onderdelen terug.
We kunnen met elkaar van mening verschillen over de vraag of er de
afgelopen jaren vooruitgang is geboekt. Ik vind dat dat wel het geval
is. Ik denk wel dat de heer Van Nispen en ik elkaar kunnen vinden in het
feit dat er nog veel meer vooruitgang zal moeten komen de komende jaren
in het bestrijden van de georganiseerde misdaad, met z'n liquidaties,
z'n enorme hoeveelheden drugsverkeer door het hele land heen, z'n
illegale wapens, z'n intimidatie — dat is een van de dingen die ik
mezelf nog het meest aantrek — van hele gewone burgers in buurten en z'n
ronselen van allerlei jonge mensen, soms zelfs kinderen. Het gaat echt
jaren duren voordat je dit etterende kwaad helemaal klein hebt gekregen.
Of je het er ooit helemaal uit krijgt, is volgens mij een heel Bijbels
vraagstuk. Dat zou ik hier toch niet willen bespreken.
De heer Van Nispen mag mij altijd kritisch blijven volgen. Dat zal hij
ook doen zonder mijn toestemming. We hoeven het er niet met elkaar over
eens te zijn in welke mate het nou wel of niet goed gaat. Ik hoop wel
dat we het met elkaar eens zijn dat er op dit punt nog heel veel
inspanning moet worden geleverd. Als je — u heeft dat ook gedaan als
Kamerleden — maar een paar keer in het land in een buurt komt en door de
wijkagenten wordt rondgeleid en ziet hoe mensen daar gewoon worden
kleingemaakt door misdaadorganisaties, zodat die daar hun hele handel,
hun handelsvoorraad en al hun schietincidenten kunnen organiseren, weet
je dat we echt voldoende motivatie hebben om daar ongeacht ieders
politieke richting vol op in te zetten. Maar het is nog niet genoeg. Ik
erken absoluut richting de heer Van Nispen dat het beter moet en dat er
nog meer zal moeten gebeuren. Ik brak alleen een lans voor de
organisaties die dit doen — de politie, het OM, de Belastingdienst en de
Douane — want die hebben de afgelopen jaren moeten werken met wat er aan
mogelijkheden en middelen was. Gelukkig gaat dit kabinet … En de Kamer
heeft dat te allen tijde gesteund, met moties van mevrouw Yeşilgöz en
mevrouw Van Toorenburg, maar ook van de heer Van Nispen, de heer
Groothuizen en de heer Van den Berge — ik heb bijna iedereen, dus dan
moet ik de heer Van Dam ook noemen. Met al die moties hebben we elkaar
verder geholpen. Nog steeds denk ik dat mensen in het land onderschatten
hoelang het gaat duren voordat we in ieder geval grotendeels af zijn van
deze enorme etterende ellende, de georganiseerde misdaad. Genoeg
daarover.
Voorzitter. Mevrouw Yeşilgöz vroeg naar de snellere executie.
De voorzitter:
Pardon, minister. Ik heb een interruptie van de heer Van Dam gemist.
Volgens mij zou ik hem dan tekortdoen, dus ik onderbreek u even.
De heer Van Dam (CDA):
Toch op dit punt. We voeren hier geen begrotingsdebat. Ik vind dat je
het bij een begrotingsdebat echt kunt hebben over nieuwe initiatieven en
hoe je daar geld voor creëert in de begroting. Dit is een
verantwoordingsdebat: wat is er gedaan met het geld dat aan het kabinet,
aan deze ministers, is toegewezen? Naar mijn smaak is er echt een
fundamenteel probleem in die strafrechtketen. Natuurlijk kun je altijd
meer geld krijgen en kun je altijd nieuwe initiatieven nemen. Of je het
nou hebt over — hoe heet dat nou? — based conviction … Het moet nog zes
keer voorbijkomen voordat ook ik het kan uitspreken. Dat zijn allemaal
goede initiatieven, maar daar gaat het voor mij niet om in dit debat.
Als ik deze strafrechtketenmonitor lees, constateer ik dat op allerlei
punten de prestaties ver achter blijven. Als ik dan een van de
belangrijkste adviseurs van de Kamer, de Algemene Rekenkamer, beluister,
dan zegt die over die specifieke afpakketen: het ontbreekt aan regie.
Als ik ga praten met mensen in die wereld, dan kom ik ook bij
organisaties die vooral met zichzelf bezig zijn. Dat is misschien wel
heel noodzakelijk en belangrijk. De rechtspraak heeft een aardige klus
gehad en heeft dit jaar van minister Dekker 95 miljoen gehad om te
overleven, in zekere zin. We hebben het ook vaak over de advocatuur. Dat
is ook een kwestie van overleven, althans, als het om de sociale
advocatuur gaat. Het Openbaar Ministerie heeft ook z'n dingetje gehad
dit jaar. Als ik dat lees, denk ik dat ze daar ook hun handen vol
hebben. Over de politie hoef ik de minister ook niks te vertellen. Wat
is nou de samenwerking in de keten? Ik denk dat we er allemaal nieuwe
dingen tegenaan kunnen gooien, maar als die samenwerking er niet is, dan
is het heel problematisch.
Voorzitter, ik zal afronden. Er ligt bij Domeinen en andere plekken voor
400 miljoen aan conservatoir beslag. Je moet een vonnis hebben om dat
uit te winnen. Je hebt de keten nodig om een vonnis te maken. Als dat
niet functioneert ... Dat is de problematiek waar we het hier over
hebben. Daar maak ik me echt heel veel zorgen over.
Minister Grapperhaus:
Heel kort: die zorg deel ik. Daar heb ik vorig jaar al met uw Kamer over
gesproken. We moeten daarin echt meters gaan maken. De Algemene
Rekenkamer legt dat ook nog eens pijnlijk bloot; laten we dat maar
eerlijk zeggen. Ik spreek nog maar eens hardop uit dat ik het advies
over de regie zo'n beetje een-op-een heb overgenomen. Dat breng ik
tegelijk ook daar in waar het moet zijn, namelijk bij de aanpak van
ondermijning, want het grootste gedeelte van het afpakken ziet
natuurlijk daarop en gaat die richting op.
Ik wil er nog wel één ding over zeggen. Het is natuurlijk per definitie
zo dat de partijen in de rechtsgang, of dat nu in de strafrechtketen is
of in een andere juridische keten — het woord zegt het al — van nature
een eigen biotoop hebben met alles wat daarbij hoort, en ook hun eigen
belangen. Het is lastig om daar overheen te springen. Het is soms ook
lastig om dat te verbinden, niet alleen omdat men nu eenmaal van nature
een eigen positie heeft, maar ook omdat er hier en daar rechtsstatelijke
bezwaren zijn om partijen te veel met elkaar te laten samengaan. Toch
gaan we nu aan de gang met zo'n regiefunctie in de strafrechtketen. Dan
zal ik echt nog wel een keer met een bloedneus bij u binnenkomen — dit
bedoel ik metaforisch — omdat gebleken is dat sommige dingen vanwege dat
rechtsstatelijke niet mogelijk zijn in de regiefunctie. Maar laten we
daar in ieder geval wel op inzetten, want die 400 miljoen waar de heer
Van Dam het over heeft, dat zijn, zoals ik toen zei, ook de 5.000 Ford
Fiesta's en dat soort autootjes die buiten op het terrein staan,
geconfisqueerd, en die over drie of vier jaar natuurlijk niets meer
waard zijn.
De heer Van Dam (CDA):
Die 400 miljoen is ook het geld dat je zou kunnen investeren óf in de
strafrechtketen óf in wijken om te laten zien dat misdaad niet
loont.
Voorzitter, om het af te ronden. Een tijdje terug kregen wij een nieuwe
korpschef. Ik ben een grote fan van deze nieuwe korpschef. Hij had
meteen een interview in de krant waarin er een soort jij-bak in de
richting van de rechtspraak kwam. Een paar weken later stond er een
interview in met de president van de rechtbank Rotterdam, en daarin zat
weer een kleine jij-bak de andere kant op. Als dat onze strafrechtketen
is, dan ben ik daar buitengemeen somber over gestemd. Dat is het punt
dat hier op tafel ligt en waar ik me zorgen over maak. Daarvan denk ik —
maar goed, we komen er nog op — dat meer regie van de zijde van het
ministerie echt nodig zou zijn. Dat wilde ik nog naar voren
brengen.
Dank u wel.
Minister Grapperhaus:
Ik kom daar meteen even op terug. Over het beslagplan wou ik even via u,
voorzitter, tot mevrouw Yeşilgöz zeggen dat het een van de dingen is om
te voorkomen dat ontnemingszaken te lang op de plank liggen. Ik heb daar
net al veel dingen over gezegd, ook over de strafrechtelijke curatele en
het optimaliseren van het informatieproces in de keten om dat inderdaad
— laten we dan maar de koe bij de hoorns blijven vatten — te voorkomen
of het bedrag van 400 miljoen permanent veel lager te hebben.
Dan kom ik even op het punt van de strafrechtketen en digitalisering.
Daarover is eigenlijk de meest toepasselijke vraag gesteld door de heer
Van Dam, maar een aantal anderen van u stelden aanverwante vragen.
Kunnen we een plan verwachten voor de voorraden in de strafrechtketen?
Ja. Collega Dekker en ik zijn de afgelopen weken intensief in gesprek
met de diverse partijen. Dat is deels in het kader van de door corona
ontstane problematiek, zoals ik het maar noem — er is ineens veel minder
zittingscapaciteit, et cetera et cetera — en heeft deels te maken met
het zogenaamde Bestuurlijk Ketenberaad, waarin alle partijen in de
strafrechtketen periodiek met het departement praten over de vraag hoe
we de doorlooptijden verkort krijgen en hoe we de volumes van de zaken
op een goede manier in de hand houden. Ik dacht dat wij op 29 juni — dat
zeg ik uit mijn hoofd — met uw Kamer een notaoverleg hebben over dit
onderwerp. Het voornemen is om tijdig daarvoor in ieder geval een brief
aan uw Kamer te sturen waarin wij de plannen zoals ze op dat moment
bestaan, dus in het stadium waarin ze op dat moment zijn, aan u
mededelen, zodat we daar tijdens dat overleg uitvoerig met elkaar over
kunnen spreken.
De heer Groothuizen vraagt naar de samenhang tussen de modernisering van
Strafvordering en de digitalisering van de strafrechtketen. De
doelstellingen voor de digitalisering zijn wat ons betreft niet
veranderd. We zullen u in de brief van eind juno ook informeren over de
voortgang daarin. Dan de samenhang met de modernisering van
Strafvordering. Het zou de bedoeling moeten zijn dat het Wetboek van
Strafvordering techniekonafhankelijk wordt, zodat optimaal kan worden
ingespeeld op de mogelijkheden en de snelle ontwikkelingen van de
digitalisering. Eigenlijk zou het zo moeten zijn dat de implementatie
van het nieuwe wetboek en de digitalisering gewoon hand in hand gaan.
Dat is in ieder geval een hele duidelijke prioriteit in het Bestuurlijk
Ketenberaad.
Dan heb ik nog een paar diversen.
De voorzitter:
Voor u verdergaat is er een interruptie van de heer Groothuizen.
De heer Groothuizen (D66):
Ik kan de minister toch niet helemaal volgen over de digitalisering. Dat
gevoel had ik al een beetje toen ik de brief van 15 juni kreeg, met de
reactie op de quickscan, want de quickscan die we als vaste
Kamercommissie hebben laten doen is eigenlijk behoorlijk hard. Het staat
er vriendelijk opgeschreven, maar er staat gewoon: doelstellingen worden
aangepast als ze niet worden gehaald. Ook hier is er weer het probleem
van de samenwerking in de keten. Het is onduidelijk of dingen als ze
allemaal klaar zijn bij de verschillende organisaties, ook leiden tot
iets wat in de landelijke praktijk werkt. Dan schrijft de minister in
een briefje: we onderschrijven die bevindingen eigenlijk wel. Dan denk
ik: dat is een behoorlijk mea culpa. Maar hier zegt de minister: nou ja,
eigenlijk zijn alle doelstellingen nog steeds wel in de lucht. Dat staat
haaks op wat mevrouw Sneller heeft geschreven. Volgens mij is dus de
vraag: wat zegt de minister nou? Wat is nou precies zijn reactie op het
rapport? Ik vraag daarop door, want dat is mij toch bijgebleven. Dat
moet mij van het hart. Dat speelt ook in die kwestie van die afpak een
rol.
Ik herinner mij een hoorzitting over de digitalisering in de
strafrechtketen. Volgens mij waren de heer Van Nispen en de heer Van Dam
daar ook bij. Na die hoorzitting met verschillende ketenpartners zijn we
nog net niet in polonaise door de zaal naar buiten gegaan, omdat het
allemaal zo ontzettend goed ging. Dat was namelijk de boodschap die de
Kamer werd meegegeven. Als ik vervolgens dit stuk zie, maar ook als ik
bijvoorbeeld zie hoe het in die afpakketen gaat — de heer Van Dam heeft
dat treffend verwoord, denk ik — dan is het helemaal niet zo'n feest. Ik
vind het helemaal niet zo erg dat het niet goed gaat, maar dan moet je,
als je mensen aan tafel hebt die het echte verhaal kunnen vertellen, ook
dat echte verhaal horen. Daar lijkt het een beetje aan te ontbreken. Dat
lees ik eigenlijk ook een beetje in de reactie van 15 juni. Zegt de
minister nu "ja, ik ben het eens met dit rapport, en er bestaan
inderdaad behoorlijk wat problemen bij de digitalisering van de
strafrechtketen"? Of zegt hij "nee, het gaat eigenlijk prima"? Dan is
hij het ook niet eens met het rapport. Hij kan niet allebei
zeggen.
Minister Grapperhaus:
Ik heb net gezegd dat de doelstellingen niet veranderd zijn. Ik heb
totaal niet gezegd dat de doelstellingen gehaald zijn. De heer
Groothuizen legt de vinger terecht op de zere plek: er worden
doelstellingen niet gehaald en er zullen echt dingen moeten veranderen
en verbeteren om de doelstellingen in de toekomst alsnog te halen. De
quickscan laat dat ook heel duidelijk zien. Ik blijf wel bij datgene wat
datgene wat daarover is aangegeven in de brief van 15 juni.
De heer Groothuizen (D66):
Dat is volgens mij een te beperkte lezing van het rapport. Het rapport
zegt niet alleen dat sommige doelstellingen niet worden gehaald, maar
ook dat de doelstellingen gaandeweg steeds kleiner en smaller worden
gemaakt, waardoor je de kloof tussen wat je bereikt en wat je ooit wilde
bereiken, op papier steeds kleiner maakt. Volgens mij is het probleem
dus groter dan de minister nu toegeeft. In die zin blijf ik naar die
brief van 15 juni kijken. Dat is misschien een beroepsafwijking, maar ik
snap die brief vaak ook niet zo goed, bijvoorbeeld over hoe het nou zit
met de landelijke ingebruikname van de voorzieningen. Ik denk dat we het
erover eens zijn dat je pas iets hebt bereikt op het moment dat je
landelijke dingen in gebruik neemt. Mevrouw Sneller zegt: dat is een
probleem, want dat is niet gegarandeerd, want iedereen doet dingen
eigenlijk een beetje op zijn eilandje. Dan zegt de minister: nee, dat
komt een beetje door de manier waarop we het opschrijven. Maar dat is
volgens mij niet de vraag. Ik zie de minister heel moeizaam kijken, maar
hij schrijft dit zelf op: "Professor Sneller baseert haar standpunt
echter op de documenten van het programma. Binnen de keten is
afgesproken dat de ingebruikname van de voorzieningen een
verantwoordelijkheid is van de ketenorganisaties en niet van het
programma." Maar dat is toch een soort semantische werkelijkheid? Het
gaat er uiteindelijk om of het in de praktijk werkt of niet. Is de
minister dat in ieder geval met mij eens?
Minister Grapperhaus:
Nee, dat vind ik geen semantiek. Ik vind inderdaad wel degelijk dat de
organisaties zelf de verantwoordelijkheid houden dat ze leveren. Daarmee
bedoel ik ook: bijdragen. Zij moeten op de wijze die van hen verwacht
mag worden, dus ook bijdragen aan het bereiken van die doelstellingen.
Waar we het net over gehad hebben, is ook een van de punten die in het
rapport, in de quickscan, wordt benoemd. Ook hier speelt de vraag of er
wel voldoende regie op het geheel is. Maar ik vind het geen semantiek om
te zeggen dat de onderscheiden spelers gewoon wel echt hun eigen
verantwoordelijkheid houden.
De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter, dan tot slot, want de minister werpt zelf …
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Groothuizen.
De heer Groothuizen (D66):
Dank u wel, voorzitter. Excuus, het thema gaat mij aan het hart. Dat zit
wel heel erg in de kloof die ik bespeur. Na de hoorzitting die ik heb
bijgewoond, ging ik echt naar buiten met het idee dat het als een
tierelier ging. Toen ik samen met de heer Van Dam bezig was met de
totstandkoming van dit rapport, dacht ik: nou, dat is toch echt een
ander beeld. Daar schrok ik van. De minister werpt nu zelf de vraag op
of er wel voldoende regie is. Ik kaats die vraag terug: is er voldoende
regie op de digitalisering van de strafrechtketen?
Minister Grapperhaus:
Ik heb gezegd dat we hierop terug zullen komen teneinde daar uitvoerig
over verder te spreken. Uit mijn hoofd zeg ik dat dat op 29 juni is,
maar ik heb nog niemand een andere datum horen noemen. O, het is op
dinsdag 30 juni. Het is voor mij natuurlijk een beetje moeilijk, want ik
ben zelf niet bij die hoorzitting geweest, bij die technische briefing
of wat het precies geweest is. Ik kan natuurlijk niet instaan voor de
verkeerde indrukken die daar misschien ontstaan zijn. Ik vind het wat
lastig om daar iets over te zeggen. Nogmaals, in mijn brief van 15 juni
kunt u heel duidelijk lezen dat ik de — laat ik het zo zeggen — niet
gemakkelijke constateringen van professor Sneller onderken.
De voorzitter:
Voor u verdergaat, minister, een korte opmerking van mijn kant. Ik heb
geen maximum gesteld aan het aantal interrupties in dit debat. Dat vind
ik ook altijd lastig als er drie bewindspersonen zijn. Ik heb als
voorzitter geen mening over de inhoud van uw interrupties, maar ik kijk
wel naar de lengte ervan. Die is bij verschillende leden vrij groot. Ik
wil dus toch een dringend beroep op u doen om te proberen om het echt te
beperken tot het strikt noodzakelijke. Gaat u verder, minister.
Minister Grapperhaus:
Ik heb nog een paar onderwerpen. Mevrouw Yeşilgöz vroeg: klopt het dat
er bij de verdeling van gelden geen rekening wordt gehouden met
specifieke omstandigheden bij RIEC's en het LIEC? De reguliere bijdrage
wordt inderdaad evenredig over de verschillende RIEC's verdeeld. Bij de
verdeling van de versterkingsgelden uit het regeerakkoord is wel
rekening gehouden met de aard en de omvang van de problematiek in de
betreffende regio's. Het RIEC Oost-Nederland ontvangt een extra bijdrage
gezien de omvang van die regio. Verder is het zo dat ieder RIEC wordt
bestuurd door een regionale stuurgroep met een afvaardiging van
partners. Die bepalen de prioriteiten voor het eigen RIEC. Het LIEC
wordt voor 50% door mijn departement betaald en voor 50% komt het geld
weer vanuit de RIEC's. Ik denk dat dat even aangeeft hoe het in elkaar
steekt.
De voorzitter:
Dat leidt tot een interruptie van mevrouw Yeşilgöz-Zegerius.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dat is een fijne toelichting op hoe het feitelijk zit, maar ik had ook
aan de minister gevraagd of hij het met de VVD eens is dat die reguliere
bijdrage, al dan niet voor een deel, wellicht ook afhankelijk zou kunnen
zijn of moeten zijn van de context per regio. De problematiek is vaak
heel specifiek. Het kan bijvoorbeeld gaan om crystal methlabs, maar ook
om hele andere zaken. We hebben het daar uitvoerig over gehad in de
verschillende debatten. Wellicht ziet de minister ruimte om dat geld
effectiever in te zetten. Hij mag daar ook wat later op terugkomen, want
ik kan mij voorstellen dat hij daar niet heel makkelijk met een ja of
een nee op kan antwoorden. Maar hier valt wellicht wat winst te
boeken.
Minister Grapperhaus:
Ik vind dit een goed punt. Ik zal daarop terugkomen in de brief die ik
de Kamer na het reces zal sturen over de verdere uitwerking en
concretisering van die dg anti-ondermijning et cetera.
Voorzitter. Mevrouw Yeşilgöz had ook een vraag over het bewaken en
beveiligen. Er worden nog steeds enkele honderden agenten ingezet voor
het bewaken en beveiligen van personen die erbij zijn gekomen in het
stelsel na 18 september vorig jaar; laat ik het zo zeggen. Er is bij
voorjaarsnota 55 miljoen structureel vrijgemaakt om het stelsel bewaken
en beveiligen te versterken. Ik heb ook echt alle onderscheiden posten
van die 55 miljoen met mijn ambtenaren doorgelopen, niet omdat ik het
niet vertrouwde, maar omdat ik het gewoon wilde weten. Het is schokkend,
maar dat is gewoon echt wat we nu aan extra kosten hebben op dit gebied.
Voordat we nu zeggen "nou, dat is toch wat"; dat zegt dus iets over onze
rechtsstaat. Het zegt iets over onze rechtsstaat dat we inmiddels
structureel zo'n bedrag extra per jaar kwijt zijn aan dit soort kosten
om rechters, officieren, advocaten, journalisten en nog wat andere
mensen te beschermen. Die inzet zorgt nog altijd voor extra druk op de
politieorganisatie, maar het is de bedoeling dat dat nu langzamerhand
ook weer teruggaat. Er is in de nood aanvankelijk een zwaar beroep
gedaan op basisteams.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Begrijp ik goed dat de minister zegt dat de enkele honderden agenten die
nu nog ingezet worden, ook ingezet worden omdat er een tekort is aan
middelen om het op een andere manier te organiseren, of is er een tekort
aan beschikbare personen? Je zou kunnen denken aan de DKDB, maar ook aan
privébeveiligers of dat soort zaken. Er zijn variaties mogelijk. Ik wil
dus even begrijpen waarom die agenten daar nog zitten. Wat is de reden
daarvoor?
Minister Grapperhaus:
Het is het laatste. We hebben vorig jaar in één keer zo'n 150 mensen —
die overigens ook gekwalificeerd waren; laat dat duidelijk zijn — uit de
basisteams gehaald om ineens te kunnen voldoen aan de noodzakelijke
extra vraag na 18 september. Geleidelijk aan kunnen we die 150 weer
terugbouwen omdat we er mensen van buiten bij kunnen krijgen of mensen
uit andere geledingen kunnen halen.
Dan de richtlijn burgeropsporing. De politie en het OM draaien nu een
aantal proeftuinen. Zij destilleren daaruit een aantal leidende
principes rond rechtsstatelijkheid, proportionaliteit, et cetera. Ik zal
u verder informeren in het halfjaarbericht dat in het najaar van 2020
hierover komt.
De heer Van Dam vroeg ook of er nog meer politiebureaus gesloten worden.
Er zijn in 2019 inderdaad 29 locaties gesloten. Dat ging om bureaus en
posten. In twaalf gevallen ging het om de sluiting van een bureau.
Daarvoor zijn negen nieuwe kleinere bureaus en posten geopend. Er zijn
allerlei andersoortige vormen van bereikbaarheid van de politie
gerealiseerd, variërend van wijktafels of politiebussen tot
pop-uppolitiebureaus of locaties in winkels of buurtcentra. Het
uitgangspunt is altijd om te zorgen voor een optimale bereikbaarheid van
de politie.
Voorzitter. Mevrouw Yeşilgöz vroeg iets over WhatsApp-fraude. In deze
coronatijd zagen we aanvankelijk dat alle criminaliteit flink
omlaagging, maar inmiddels moeten we constateren dat bijna alle vormen
van criminaliteit weer op het oude niveau zitten, zowel op week- als op
vierwekenbasis. Het zit er nog iets onder. Per saldo maakt het niet uit,
omdat de cybercrime echt is toegenomen. Dat gaat van 130% tot 160%
vergeleken met een jaar eerder. WhatsApp-fraude en hulpvraagfraude zijn
heel akelige vormen van fraude, zeker als kwetsbare mensen daar het
slachtoffer van worden. Dat heeft dus ook de aandacht van politie en OM.
Onlangs zijn er meerdere verdachten opgepakt. Er zijn zelfs minderjarige
verdachten voor de rechter gebracht, gisteren nog in Utrecht. Recent
heeft de rechtbank Midden-Nederland nog een veroordeling uitgesproken.
We moeten heel eerlijk zijn: preventie is de meest effectieve vorm van
aanpak van dit soort fraude. Uit de vele gesprekken met de
Fraudehelpdesk, met politie en OM, met banken en anderen leer ik dat de
daders vaak al heel erg gevlogen zijn op het moment dat de politie "ter
plaatse" is. Ze werken met katvangers et cetera. Allerlei private
partijen, zoals de Betaalvereniging Nederland, maar ook Facebook, hebben
recent maatregelen aangekondigd om ook te helpen tegen deze fraude. Met
de korpsleiding heb ik afgesproken dat we binnenkort intensief met
elkaar in gesprek gaan om te zien wat we hier toch nog meer aan kunnen
doen. Wat geeft die toename ons aan extra aanleiding en
mogelijkheden?
Voorzitter, volgens mij heb ik hiermee alle vragen die aan mij zijn
gesteld, beantwoord.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Yeşilgöz het idee heeft dat er nog iets
ontbreekt.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik heb eigenlijk nog een vraag. Als ik die nu stel, kan ik een tweede
termijn wellicht vermijden.
De voorzitter:
Stel uw vraag.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Die gaat over cybercrime. Ik ben het helemaal eens met de minister als
hij zegt dat preventie cruciaal is en dat het heel erg lastig is om die
gasten te pakken te krijgen. We zien dat het aantal cybermisdrijven
enorm aan het stijgen is. Als je kijkt naar het aantal verdachten dat in
reguliere cyberonderzoeken wordt ingezonden richting het OM, dan stijgt
dat niet op die manier mee. Ik vind het heel fijn dat de minister
hierover in gesprek gaat. Kunnen we dan ook iets concreets afspreken? De
Kamer wordt natuurlijk sowieso geïnformeerd, maar ik zou graag met
elkaar bedenken hoe we deze daders effectiever kunnen aanpakken.
Wellicht is daar wel iets meer voor nodig. Ik zoek dus nog naar iets
concretere toezeggingen of afspraken, zodat we hier met z'n allen
bovenop kunnen gaan zitten.
Minister Grapperhaus:
Ik denk dat dat terecht is. Je ziet in deze coronacrisis dat cybercrime
definitief is doorgebroken als een verdienmodel voor allerlei hoeken en
gaten van de georganiseerde en ongeorganiseerde misdaad. Dat betekent
echt dat we met elkaar moeten bekijken hoe we hier meer initiatief op
moeten gaan inzetten; daar heb ik het met de korpsleiding ook over
gehad. Meer middelen zal nog wel een behoorlijke uphill battle worden
richting het ministerie van Financiën, maar het is echt heel duidelijk
dat bepaalde georganiseerde verbanden hun modus hebben verlegd naar deze
vorm van misdaad. Ik zeg concreet toe dat ik daar in het begin van het
najaar, een week of twee na Prinsjesdag, in een brief bij u op terugkom.
Ik zie niet dat we voor die tijd heel veel meters kunnen gaan
maken.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Yeşilgöz.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Prima, een brief. Ik hoop dat we die in een AO kunnen laten landen,
zodat we er met elkaar over kunnen praten. Kan de minister in die brief
ook ingaan op het onderscheid tussen meerderjarige en minderjarige
daders? Ook die cijfers over minderjarige daders zijn zorgwekkend, ook
gezien het aantal van hen dat we uiteindelijk voor de rechter krijgen en
goed aanpakken. Ik kijk uit naar die brief, zodat we met elkaar kunnen
kijken hoe we hierin flinke slagen kunnen maken.
Minister Grapperhaus:
Dat lijkt mij prima, dus dat zeg ik toe.
De voorzitter:
Dan komen we nu bij de minister voor Rechtsbescherming.
Minister Dekker:
Voorzitter, dank u wel. Laat ik beginnen met de kwestie die is
aangekaart door mevrouw Yeşilgöz en de heren Van Dam en Groothuizen. Dat
is misschien wel het meest actuele thema en dat is in ieder geval ook
voor ons twee een urgente kwestie: hoe gaat de keten het hoofd bieden
aan de klappen die die heeft opgelopen naar aanleiding van de
coronacrisis? Collega Grapperhaus gaf al aan dat wij goede hoop hebben
dat wij op zeer korte termijn kunnen komen met de contouren van hoe de
verschillende ketenpartners hiermee om willen gaan. Maar ik ondersteun
ook het punt dat dit in gezamenlijkheid doen, de enige manier is om het
goed te doen. We moeten niet alleen maar kijken naar de afdoening van
zaken. Het is wat ons betreft ook breder dan alleen maar OM en ZM. We
kijken daarbij ook heel nadrukkelijk naar hoe je vonnissen die zijn
opgelegd, in coronatijd gaat afdoen, want ook de reclassering heeft
klappen opgelopen en de uitvoering van taakstraffen is ingewikkelder
geworden. Datzelfde geldt voor DJI en misschien in iets mindere mate
voor het CJIB, omdat dat toch meer administratieve processen zijn. Wij
komen daarmee op zeer afzienbare termijn.
Inzoomend op DJI, maar wellicht iets breder dan alleen de ontwikkelingen
van de afgelopen drie maanden ...
De voorzitter:
Minister, voordat u verdergaat, zie ik een interruptie. Ik vermoed dat
dat de vraag is: wat is precies "op heel korte termijn"?
De heer Van Nispen (SP):
Exact, voorzitter, in verband met het debat dat we op 30 juni gaan
hebben. Ik hoop dus niet dat dat op 29 juni zal zijn. Misschien kunt u
ietsje preciezer zijn over wanneer we dat kunnen verwachten.
Minister Dekker:
Tussen 30 juni en nu zitten twee weken. Ik hoop dat we ergens in het
midden daarvan zitten. Dan heeft u voldoende tijd om dat mee te krijgen
en tot u te nemen en dan kunnen we erover praten op 30 juni. Dat moet
mogelijk zijn. Wij gaan daar ons best voor doen.
Inzoomend op DJI waren er een paar vragen, onder anderen van de heer Van
Nispen. De heer Van den Berge had het meer over het personeel. De heer
Van Nispen vroeg naar de plekkencapaciteit. Dat is een andere vorm van
capaciteit. De ramingen laten zien dat we de komende jaren meer nodig
hebben. De capaciteitsverwachting in 2020 wordt geraamd op iets meer dan
11.000 en in 2025 zal dat doorgroeien naar iets meer dan 12.000. De
vraag is: heb je daar dan voldoende capaciteit voor? Het antwoord daarop
is ja. Toen wij een aantal jaren terug overgingen tot de sluiting van
een aantal instellingen hebben we steeds rekening gehouden met een
buffercapaciteit. Als we de in 2020 verwachte ruim 11.000 plaatsen
nemen, dan hebben we ook nu nog een buffercapaciteit van zo'n 1.100
plaatsen. Die buffer is genoeg om op basis van de huidige raming ook in
2025 alle gedetineerden te plaatsen. Daarbij maken we wel gebruik van de
meerpersoonscellen, maar dat zijn in principe natuurlijk ook gewoon
reguliere plekken.
Ik denk wel dat het eerlijk is om daarbij twee kanttekeningen te
plaatsen. Als je kijkt naar de volledige capaciteit, dan hebben we
natuurlijk te maken met verschillende regimes. Niet iedere gedetineerde
is hetzelfde. Terroristen en gedetineerden met een psychiatrische
stoornis wil je natuurlijk op aparte afdelingen plaatsen. Die kun je ook
niet in een meerpersoonscel plaatsen, dus dat heeft wel iets van effect.
Daarom is het ook zo belangrijk dat we die meerjarenraming blijven
volgen. Hoe ontwikkelt zich dat naar 2025 toe? Je ziet wel dat hoe
verder weg die ramingen zijn, hoe groter de onzekerheden zijn. Maar daar
is in elk geval ruimte om bij te sturen, mocht dat noodzakelijk
zijn.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Van Nispen, die weet dat hij bondig
moet zijn.
De heer Van Nispen (SP):
Erkent de minister, met de kennis van nu, dat het sluiten van die
gevangenissen, van die laatste vier gevangenissen, en het laten
vertrekken van het personeel onverstandig is geweest of erkent de
minister dat niet?
De voorzitter:
De laatste toevoeging was onnodig, denk ik. De minister.
Minister Dekker:
Nee, dat erken ik niet, omdat we het ook nu, bij deze ramingen, die
weliswaar anders zijn dan toen we dat besluit namen, hebben kunnen
opvangen met de buffercapaciteit en ook omdat we geen mensen hebben
laten vertrekken. Alle mensen die werkzaam waren in die instellingen
zijn geplaatst in instellingen waar we ze erg hard nodig hebben. Als ik
nu kijk naar wat we nodig hebben als deze ramingen realiteit worden in
de komende jaren, is dat niet zozeer extra cellen — we hebben ook nu
gewoon nog lege plekken waar we mensen kwijt kunnen — maar wel extra
mensen, omdat je voor iedere gedetineerde handen aan het bed wilt
hebben. U hebt de Voorjaarsnota gezien. Daar hebben we goede afspraken
over gemaakt met Financiën, dus de ruimte voor die groei zit er de
komende tijd in.
Dat betekent natuurlijk wel dat we heel erg op zoek zijn naar goed
personeel. Dat waren we in het verleden en dat zal dus ook in de
toekomst zo zijn. We hebben een grote opgave om goede mensen te werven.
Daar zijn we niet mee gestopt, ook niet tijdens de coronacrisis. We zijn
stug doorgegaan, met een wel goed gevonden slogan vind ik zelf. Iets in
de trant van: een intelligente lockdown, dat doet DJI al jaren. Dus ook
virtueel werd gezegd: meld je ook in deze tijd aan, omdat we gewoon heel
goede mensen kunnen gebruiken. We weten natuurlijk niet precies hoe de
arbeidsmarkt zich gaat ontwikkelen. We hebben de afgelopen jaren best
last gehad van de krapte. We moeten zien hoe dat zich in de komende
jaren gaat ontwikkelen.
Als ik onder streep kijk naar wat het heeft opgeleverd, ben ik best
tevreden. Je ziet bijvoorbeeld dat de acties van de afgelopen tijd
hebben geleid tot een nettotoename van het aantal fte's binnen DJI met
ruim 400. Dat is belangrijk. Daardoor is ook het contingent vast
personeel ten opzichte van het deel dat wordt ingehuurd, de flexibele
schil, toegenomen. Dat vind ik ook een positieve ontwikkeling. Dat staat
nog even los van de kwalitatieve impuls die we willen geven om de slag
te maken naar de visie op het gevangeniswezen en de Wet straffen en
beschermen. Daarin zeggen dat we meer willen doen aan resocialisatie,
aan een goede begeleiding van gedetineerden vanaf het eerste moment dat
ze binnenkomen. Ook daar is extra ruimte voor gemaakt. Er is 50 fte
extra toegevoegd aan DJI om daarin te investeren. Dat is deels een
investering in casemanagers en psychologen om dat werk te doen, maar ook
deels een investering in administratie om ervoor te zorgen dat piw'ers
werk uit handen wordt genomen zodat ze meer tijd hebben om te besteden
aan het face-to-facecontact, het een-op-eencontact, met
gedetineerden.
Voorzitter. Ik wou van DJI naar de jeugdbescherming.
De voorzitter:
Voordat u daartoe overgaat, meneer Van Nispen nog.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb nog een vraag van een iets andere orde, ook over het
gevangeniswezen. Ook deze zal ik kort houden. Ik wil niet nog twee weken
wachten met deze vraag, want ik loop er al heel lang mee rond. Er is
natuurlijk heel veel bezorgdheid onder gedetineerden en ook onder hun
familieleden over wat het betekent voor het dagprogramma, wat het
betekent voor de detentiefasering en wat het betekent het voor bezoek.
Ik weet dat er van alles over te zeggen is. Er zijn versoepelingen
aangekondigd, maar wat er steeds bij mij terugkomt is: wij worden daar
zo slecht over geïnformeerd. Dan heb ik het dus over de gedetineerden
die met die vragen zitten en over hun familieleden. Kan de minister
toezeggen dat hij er alles aan gaat doen om die mensen te betrekken bij
de besluiten die genomen zijn, om die beter uit te leggen, en om hen zo
goed mogelijk te informeren over de versoepelingen die recent weer aan
de Kamer zijn aangekondigd en die er misschien aan zitten te komen? Want
daar kan volgens mij een hele hoop onvrede en bezorgdheid mee worden
weggenomen. Meestal ben ik wat feller en vraag ik wat meer. Dit is
volgens mij een heel bescheiden vraag. Daarom hoop ik ook op een
ruimhartige toezegging van de minister.
De voorzitter:
Ik wil niet aanmoedigen dat Kamerleden hun eigen bijdragen gaan
recenseren, maar verder geef ik het woord aan de minister.
Minister Dekker:
Ik zal mijn best doen om dit zo empathisch mogelijk … Nee. Betrekken bij
de besluitvorming vind ik een ingewikkelde. Wat we proberen — het zijn
ingrijpende dingen die we moeten doen — is ervoor zorgen dat het virus
buiten de deur blijft en daar zijn we de afgelopen maanden redelijk goed
in geslaagd. Wat ik wel vind dat we moeten doen, is goed communiceren.
Ik heb alle vestigingsdirecteuren gevraagd om dat steeds te doen. Mijn
indruk is dat dat op heel veel plekken redelijk goed loopt. Maar als u
zegt dat u toch ook signalen hebt dat dat niet het geval is, ga ik daar
nog een keer achteraan. Ik ben ook wel blij als ik het
incasseringsvermogen van heel veel van de gedetineerden zie. Ik vond dat
er juist ook heel veel begrip was aan hun zijde. Die maatregelen waren
niet leuk, maar ik heb ook veel reacties teruggekregen, in de zin van
e-mails en kaartjes en in virtuele werkbezoeken die ik heb gedaan, van
mensen die zeiden: dit heeft ons ook wel weer iets nader tot elkaar
gebracht. Er zijn piw'ers en vestigingsdirecteuren die juist in gesprek
zijn gegaan, wat leidt tot heel veel begrip en daarmee tot acceptatie
van de maatregelen die we hebben moeten nemen. Dus ja, ik zeg het
volmondig toe: als er signalen zijn dat dat nog beter kan, dan ga ik
daar nogmaals achteraan.
De voorzitter:
Gaat u verder, alstublieft.
Minister Dekker:
Dan ga ik van DJI naar jeugd. De heer Van den Berge vroeg of ik vind dat
er voldoende wordt gedaan aan voorkomen, aan preventie, om gezinnen weg
te houden uit het gedwongen domein. Dat beeld is gewoon heel gemengd.
Als ik het ARK-rapport lees, ben ik aan de ene kant blij dat daarin
staat dat de acute hulp redelijk op orde lijkt, hoewel ik aan de andere
kant ook wel zie dat er bij de Raad voor de Kinderbescherming echt nog
wel een hoop verbeterwerk op de plank ligt, met name in het wegwerken
van achterstanden. Er is nog veel verbeterruimte. Soms wordt er acuut
ingegrepen en zeggen de betrokkenen: misschien was dat niet nodig
geweest als we er iets eerder bij waren geweest. Dus ja, ik zie daar
zeker ruimte voor verbetering. Dat is ook een van de redenen dat we
bezig zijn met het programma Zorg voor de Jeugd. Daar komen we volgens
mij ook binnenkort over te spreken. U krijgt er ook een
voortgangsrapportage over, als die niet al in uw Kamer is beland, met
wat nadere feiten en cijfers.
De andere kant van het verhaal is dat het aantal uithuisplaatsingen en
gedwongen maatregelen en de duur van die maatregelen sinds het moment
van decentralisatie wat zijn afgenomen. Gemeenten zeggen dan vaak: we
investeren veel meer aan de voorkant, dus het mag dan ook wel wat zijn
afgenomen. Daar zien we dus iets van een dalende trend. Met andere
woorden: het is een gemengd beeld. Het is nog niet zo dat hier een
tevreden minister zit die zegt: zo is het wel goed. Sterker nog, er is
heel veel werk aan de winkel.
De voorzitter:
Dit leidt tot een interruptie van de heer Van den Berge.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik ga ervan uit dat dit het einde van het antwoord op mijn vraag was.
Klopt dat?
Minister Dekker:
Ja.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dan heb ik wel een vraag. Kijk, er is werk aan de winkel; dat klopt. Dan
ben ik wel benieuwd hoe de minister dat gaat doen. Want mijn collega
Westerveld vraagt hier ook vaak naar bij de minister van VWS en die
verwijst soms dan weer naar de minister voor Rechtsbescherming. Er ligt
een grote verantwoordelijkheid bij gemeenten. Hoe gaan we dat doen? Gaat
de minister in gesprek met gemeenten? Komt er een actieplan? Hoe gaan we
tegemoetkomen aan die aanbeveling van de Algemene Rekenkamer? Ik sprak
laatst nog iemand die nota bene bij de Kinderbescherming is vertrokken
omdat ze vond dat er te snel naar die dwangmaatregel gegrepen moest
worden. Dat is overigens geen verwijt aan de Kinderbescherming. Zij vond
dat er in de de-escalerende fase te weinig ruimte was om dingen te doen.
Ik ben dus benieuwd wat we concreet gaan doen.
Minister Dekker:
We doen er al veel aan en er is al een actieprogramma. Het
actieprogramma Zorg voor de Jeugd loopt nu twee jaar. Dit is daarin een
van de vier of vijf pijlers. Laat ik een voorbeeld geven van een van de
dingen die we doen; dat is vrij fundamenteel, maar ik geloof dat daar
ook echt ruimte is voor winst. Ik heb het over de vereenvoudiging van de
hele jeugdbeschermingsketen. Je ziet dat het nu allemaal stapjes zijn,
die soms te veel volgordelijk in de tijd zijn: met Veilig Thuis, met de
vrijwillige jeugdhulp, dan wordt het wat erger en komt het bij de Raad
voor de Kinderbescherming, vervolgens komt de gji en wordt veel werk nog
eens overgedaan. Dat kan beter en eenvoudiger. Dat zien alle
organisaties in die sector ook.
Wat hebben we gedaan? Onlangs zijn we een zeer fundamenteel gesprek
aangegaan: kunnen we dat niet vereenvoudigen, kunnen we de redundantie
daar niet wegsnijden, kunnen we niet beter samenwerken? Laten we ook
buiten de geijkte kaders kijken. Als het nodig is dat we ingrepen doen
in de manier waarop we het hebben georganiseerd, dan moet ook dat op
tafel komen. Er lopen nu vijf of zes pilots in het land, onder andere in
Zeeland en Amsterdam, waar met een andere manier van werken goede
ervaringen worden opgedaan. Dat biedt input voor die discussie. Hugo de
Jonge en ik hebben samen met de sector eigenlijk de ambitie om voor het
einde van het jaar de houtskoolschets te hebben, de contouren te kunnen
schetsen, van hoe we dat fundamenteel gaan veranderen. Dat is een
ingrijpende operatie. Ziet de Raad voor de Kinderbescherming er straks
nog uit zoals we gewend zijn? Wat betekent dit voor de verhouding van de
sociale wijkteams ten opzichte van de jeugdbeschermingsorganisaties? Er
wordt dus echt serieus werk van gemaakt om dit te verbeteren.
De heer Van Nispen vroeg naar het geld dat naar het Gemeentefonds is
gegaan voor de jeugdzorg. Het overgrote deel van die middelen zit echt
in het jeugdzorgdomein, meer aan de kant van VWS. Hij zegt: we kunnen
dat niet controleren of het kan niet gecontroleerd worden. Ik
parafraseer even; ik weet niet helemaal of ik hem juist citeer. Ik lees
ook iets dergelijks terug in het ARK-rapport, maar het rapport van de
Rekenkamer zegt niet dat het niet gecontroleerd kan worden. Ze zeggen
alleen dat dit iets is wat moet plaatsvinden op lokaal niveau, in de
gemeenteraden, waarbij lokale gemeenteraden hun colleges en hun
wethouders jeugd, die hiervoor verantwoordelijkheid dragen, scherp
moeten houden, waardoor het ingewikkeld wordt voor het parlement en voor
het Rijk om precies in kaart te brengen hoe dat er uitziet. Dat is de
consequentie van de decentralisaties. Wij hebben de
verantwoordelijkheden en ook de middelen overgedragen aan het lokaal
bestuur. Binnen het lokaal bestuur moeten daar de goede dingen mee
worden gedaan. Wethouders moeten scherp worden gehouden op vragen als
"is er voldoende jeugdzorg?", "is het tijdig?", "is het kwalitatief
goed?" Als er gaten vallen, moeten zij daarop worden aangesproken. Dat
is echt nog een proces dat in mijn ogen beter kan. Ik ben er niet voor
om dan nu maar te zeggen dat we het geld gaan terughalen of labelen,
want dat is echt te veel ingrijpen in de lokale autoriteit.
Voorzitter. Dan de rechtsbijstand. Er waren een aantal meer algemene
vragen over hoe het staat met het programma rechtsbijstand en de
herziening van het stelsel. Dat ligt gewoon op koers, in die zin dat er
de afgelopen maanden bij het juridisch loket door corona echt wel een
aantal dingen vertraging heeft opgelopen maar dat niet heeft geleid tot
een wijziging van de plannen. Wij zijn nog steeds van plan om in de
eerste pijler te kijken of we de laagdrempelige, toegankelijke
eerstelijnshulp kunnen verbeteren en misschien nog wel dichter bij
mensen brengen. Datzelfde geldt voor de tweede pijler, die gaat over het
terugdringen van het onnodig procederen. Ook daarin worden nu serieus
meters gemaakt. U kunt van mij op zeer korte termijn een uitwerking van
het plan van aanpak verwachten. Ook op de derde pijler, waarover we vaak
de meeste discussie hebben — de ontwikkeling van de rechtshulppakketten
— is er een subsidietraject uitgeschreven waarop verschillende
initiatieven konden intekenen. Die zijn de afgelopen maanden allemaal
beoordeeld. Ik hoop u eerlijk gezegd voor de zomer te kunnen informeren
welke veelbelovende trajecten daaruit ook echt subsidie kunnen krijgen.
Kort en goed: het traject ligt gewoon op koers. Waar er effecten zijn
geweest vanwege de coronacrisis, kan ik u daarover informeren in de
voortgangsrapportage die u nog voor de zomer van mij kunt verwachten,
net als afgelopen jaren.
Meer specifiek was er een vraag over rechtsbijstand in internationale
zaken. Ik wil daar ook op terugkomen. Ik heb een toezegging gedaan om te
kijken hoe dat zit. Op zich is dat ingewikkeld, vanwege het
territorialiteitsbeginsel en de koppeling van rechtsbijstand vanuit het
idee dat je als slachtoffer een advocaat in de arm neemt om ervoor te
zorgen dat er in de schadevergoeding wordt voorzien. U weet dat de
schadevergoeding is gekoppeld aan misdrijven gepleegd in Nederland, maar
goed, ook daarover hebben we een discussie gehad. Inmiddels is de
commissie-Donner ingesteld om meer fundamenteel naar het
schadevergoedingsstelsel te kijken. Daar ligt ook een relatie met de
rechtsbijstand.
De heer Van den Berge vraagt hoe het staat met het Centrum Seksueel
Geweld. Voor 2020 zijn goede afspraken gemaakt. Er is ook structureel
1,5 miljoen uitgetrokken om te voorzien in een stijging van het aantal
meldingen. Er lopen op dit moment gesprekken tussen de VNG en de Centra
Seksueel Geweld om voor het komende begrotingsjaar, 2021, te komen tot
een basiskostprijs, om te kunnen objectiveren wat logisch zou zijn voor
gemeenten om te betalen aan het Centrum voor Jeugd en Gezin om voor hen
in die taak te voorzien. Daarmee komen er handvatten om ook de begroting
strak te trekken. Ik heb begrepen dat die gesprekken constructief
verlopen.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, ik zag dat de heer Groothuizen nog een vraag had.
Ik denk over het vorige punt.
De heer Groothuizen (D66):
Ja. Mijn vraag was eigenlijk heel kort: wanneer komt de minister daar
dan op terug? Hij zegt: ik ga daarnaar kijken.
Minister Dekker:
Voor de zomer.
En voorzitter, dan helemaal tot slot het volgende over de kwestie-Singh.
Ik probeer altijd terughoudend te zijn; dit is natuurlijk een
individueel geval. Ik kan daar twee dingen over zeggen. Ik heb zeer
recent samen met de minister van Buitenlandse Zaken nog een hele trits
vragen beantwoord. Ik geloof dat ze mede door de heer Van Nispen waren
ingediend, maar ook door een aantal anderen. Ik denk dat het belangrijk
is om daarin twee dingen te onderscheiden. Aan de ene kant het
instrument van de WOTS, dat het mogelijk maakt om straffen over te
dragen van het ene naar het andere land, maar wel binnen een vrij strikt
gereguleerd kader. Dan moet er bijvoorbeeld sprake zijn van een bepaalde
binding met Nederland, maar ook moet er sprake zijn van een
strafrechtstand. Anders zal een rechter dat bij toetsing, een onderdeel
van die procedure, ook nooit goedkeuren, en dan is er in feite geen
grond voor. En daar hebben we ook laten zien — het is een soort
prealabale toets geweest — dat, als je het daarnaast neerlegt, wij
eigenlijk inschatten dat de kans dat het daarvoor in aanmerking komt,
bijzonder klein is. Wij kunnen niet zeggen: wij gebruiken die regeling
voor een heel ander doel. Dat gaat struikelen bij de rechter, en het
gaat ook dat instrument bot maken. Want als je het voor andere doelen
gaat misbruiken, dan weet je één ding zeker: dan zijn er straks veel
minder landen bereid om op basis van de WOTS met Nederland zaken te
doen. Dus daar moeten we, denk ik, echt mee oppassen.
Dat wil niet zeggen dat wij als Nederland niets doen; ook de heer Van
Nispen geeft aan dat die humanitaire grond ook wel door Nederland wordt
gezien. Buitenlandse Zaken is diplomatiek betrokken en probeert op
andere wegen de heer Singh te helpen, bijvoorbeeld in de contacten met
de lokale autoriteiten in dezen.
De voorzitter:
Ik zag een interruptie van de heer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Ja, voorzitter. Ik moet uitkijken dat ik niet de kritiek over me heen
krijg dat ik alleen maar een minister van eigen huize kritisch bejegen.
Dus vandaar dat ik ook nog het punt wilde maken in de richting van de
minister voor Rechtsbescherming over die regie in de strafrechtketen.
Mag ik u een voorbeeld noemen? In Utrecht staat het CVOM, het
verkeersparket van het OM. Die maken zittingen voor heel Nederland. Die
hebben, meen ik, van alle kantongerechten in Nederland — en dat zijn er
een stuk of 40 — aparte lijstjes aan de muur hangen, want bij het ene
kantongerecht mogen ze tien zaken aanbrengen en bij het andere vijftien;
bij de ene mag het zo lang duren, bij de andere weer zo lang. Ik wil
geloven dat er een verschil is tussen de binnenstad van Amsterdam en
Staphorst; op Staphorst komen misschien iets minder mensen naar de
zitting toe, en dan moet je daar anders mee omgaan. Maar die diversiteit
... En er wordt vaak ook geschermd met de onafhankelijkheid van de
rechtspraak als argument. Hoe kijkt u nou aan tegen die best wel
kritische woorden die ik heb over die samenwerking in de
strafrechtketen?
Minister Dekker:
Ik zie dat als een aanmoediging om daar werk van te maken. En ik zie
ruimte voor verbetering. Maar laat ik er nog een schepje bovenop doen.
Het gaat aan de ene kant over de samenwerking tussen de ketenpartners,
maar dit vraagt ook nog wel bijzonder wat van bijvoorbeeld de
rechtspraak zelf. We weten dat de rechtspraak geen centraal geleide
organisatie is. Daar is veel zeggenschap niet neergelegd op het bordje
van de Raad voor de rechtspraak, maar dat behoort tot het gezag van de
presidenten van de individuele rechtbanken en de hoven. Nou, dat zijn er
bij elkaar opgeteld vijftien. Dus als je dit soort processen recht wilt
trekken, dan vraagt dat veel overleg en veel afstemming en veel
coördinatie, alleen al binnen de organisatie van de rechtspraak. En dat
is voor een deel ook zoals de wetgever dat heeft bepaald. U weet dat, u
kent de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij ook een aantal van
dit soort dingen echt op het niveau van de rechtbank blijft
liggen.
De heer Van Dam (CDA):
Ik heb nul behoefte om af te doen aan de onafhankelijkheid van de
rechtspraak waar het gaat om vonnissen, maar ik heb wel de behoefte om
de keten beter te laten werken. Nu is deze minister drie jaar minister
voor Rechtsbescherming. Hij heeft drie jaar met de rechtspraak te maken.
Ik hoor hem eigenlijk dezelfde constateringen uiten als die ik heb. Maar
mijn vraag is: wat gaan we eraan doen?
Minister Dekker:
Laat ik het zo zeggen. Ik vind dat we daar de afgelopen jaren forse
slagen hebben gemaakt. Dan kijk ik naar de bijna 100 miljoen die we
vorig jaar bij de Miljoenennota hebben toegevoegd aan de rechtspraak om
een aantal verbeteringen door te voeren, waarbij ook hele concrete
afspraken zijn gemaakt over meer solidariteit en meer
gerechtsoverschrijdend werken. De Raad voor de rechtspraak heeft daarbij
in mijn ogen een hele constructieve rol vervuld om ook dat gesprek
tussen de gerechten los te trekken en door te laten zien dat, als er een
probleem is met achterstanden in familierecht in het noorden van het
land, de rest niet kan wegkijken en dat terugslaat op de gehele
rechtspraak. Als je kijkt naar bijvoorbeeld het plan Tijdige
Rechtspraak, waarmee wordt beoogd de belangrijkste doelstelling uit onze
afspraken in de prijsakkoorden te realiseren, namelijk ervoor zorgen dat
in twee à drie jaar tijd de doorlooptijden en de achterstanden zijn
teruggebracht tot aanvaardbare proporties, zie je dat er echt hele
belangrijke stappen zijn gezet. Dat zijn, om te beginnen, binnen de
rechtspraak goede stappen vooruit.
Ten tweede is het ook iets tussen de ketenpartners. De doorlooptijden —
laat ik een ander voorbeeld nemen — op het gebied van jeugd liggen niet
alleen op het bordje van de rechtspraak, maar dat vraagt het een en
ander van alle ketenpartners. Ik ben heel erg blij dat er voor het eerst
concrete afspraken liggen over wat dat betekent voor ieder van de
organisaties. Ik ben blij dat het geen loze afspraken zijn en dat ieder
van die organisaties in hun gesprekken met bijvoorbeeld de regio's, de
arrondissementen of de individuele rechtbanken iedere keer de vraag laat
terugkomen: komen we de afspraken zoals we die in ketenverband gemaakt
hebben nu na? De afspraken zijn er. Ik heb de indruk dat het ook echt
heel erg duidelijk op het vizier staat van al die ketenorganisaties. Wat
we vervolgens willen, is dat we de verbeteringen zien, dus dat we ook
echt zien dat die doorlooptijden minder worden. Ik heb wat dat betreft
goede hoop, ware het niet dat met alles wat met doorlooptijden en met
het voorgaande te maken heeft, een paar stappen terug is gezet de
afgelopen twee, drie maanden. Dat is echt de grote uitdaging waar wij nu
voor staan. We hadden de komende twee, drie jaar al het hoofd te bieden
aan een enorme opgave. We waren inmiddels echt goede voortgang aan het
maken om daar stap voor stap een oplossing voor te bieden, en toen
werden we een heel end teruggezet. We zijn nu aan het kijken of we voor
beide uitdagingen, de opgave die we al hadden én de opgave die er nog
eens keer bovenop is gekomen, ketenbreed met een aanpak komen. Wij
beiden voorzien dat we u op zeer korte termijn de contouren daarvan
kunnen schetsen.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee is er een einde gekomen aan de eerste termijn van de
zijde van de regering. Ik heb moties rond zien gaan, dus ik ga ervan uit
dat er behoefte is aan een tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik
wil u wel verzoeken u te beperken tot eventuele motieteksten en een
enkele afsluitende opmerking, want er is veel heen en weer gegaan in de
eerste termijn.
Ik geef het woord aan de heer Van den Berge.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik hoop dat u mij een paar staccato opmerkingen
toestaat, want ik heb expres op een aantal punten niet geïnterrumpeerd
omdat ik dacht dat ik een tweede termijn zou krijgen. Ik probeer het
echt heel kort te doen. De staatssecretaris had het over de wet
staatloosheid en zei dat er hard aan gewerkt wordt. Ik vroeg mij af of
zij een iets specifiekere indicatie had.
Om u een plezier te doen, voorzitter, zal ik meteen overgaan tot mijn
motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Algemene Rekenkamer constateert dat het vereiste
jeugdhulpaanbod vaak niet beschikbaar is, waardoor problemen in een
gezin verder onnodig escaleren en spoedmaatregelen onontkoombaar
zijn;
verzoekt de regering te onderzoeken hoe het aanbod van jeugdhulp kan
worden geoptimaliseerd, waardoor gezinsproblemen snel worden onderkend,
aangepakt en gede-escaleerd, zodat de oplegging van spoedmaatregelen zo
veel mogelijk kan worden teruggedrongen, en de Kamer hierover te
informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berge en Westerveld.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (35470-VI).
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik laat de rest wel achterwege. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius heeft aangegeven geen gebruik te
hoeven maken van een tweede termijn. Dan is het woord aan de heer Van
Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. Volgens mij moet de minister erkennen dat het helemaal niet
zo goed gaat met de strafrechtketen. Het gaat niet goed met de
rechtsbijstand; u kent mijn kritiek. Het gaat ook niet goed met
digitalisering. Dat er stevig gekort is op het budget, helpt denk ik ook
niet mee. En het gaat zeker niet goed met het afpakken, omdat de
resultaten ronduit onvoldoende zijn. Als de minister zegt dat hij een
lans wil breken voor de organisatie en mensen die dat belangrijke werk
doen, dan is mijn reactie daarop: dat wil ik natuurlijk ook. Dat wil ik
juist ook, want er wordt heel hard gewerkt, maar die mensen hebben recht
op meer regie, meer samenhang in het beleid en meer samenwerking.
Volgens mij hebben zij ook recht op meer collega's. Dus het gaat niet
over die mensen, maar het gaat erom dat zij recht hebben op een betere
keten.
Voorzitter. Ik heb drie moties. Ik zal mij verder beperken tot het
voorlezen van die teksten.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de resultaten van de afpakketen nog steeds tegenvallen
en dat ook de Algemene Rekenkamer kritisch is en maar "weinig
verbetering ziet in de afpakketen";
tevens constaterende dat de Rekenkamer aanbeveelt om structurele
maatregelen te treffen en binnen de keten te komen tot een uniforme
werkwijze, waarbij het goed zou zijn als de minister de
verantwoordelijkheid neemt binnen JenV om de problematiek binnen de
afpakketen op te lossen;
van mening dat criminaliteit niet mag lonen, de conclusies van de
Rekenkamer houtsnijden en er inderdaad meer gedaan zou moeten worden om
structureel meer crimineel vermogen af te pakken;
verzoekt de regering in lijn met de constateringen van de Algemene
Rekenkamer regie te nemen in de afpakketen en zorg te dragen voor het zo
snel mogelijk structureel meer afpakken van crimineel vermogen en de
Kamer heel concreet te informeren wat ervoor nodig is om dat te
bereiken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Groothuizen, Van
Dam, Yeşilgöz-Zegerius en Van den Berge.
Zij krijgt nr. 10 (35470-VI).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de 75-jarige Nederlander Jaitsen Singh al 36 jaar
vastzit in een gevangenis in de Verenigde Staten, zijn verzoeken om naar
Nederland overgebracht te worden tot nu toe steeds worden afgewezen,
terwijl dat op humanitaire gronden gerechtvaardigd zou zijn;
verzoekt de regering zich maximaal in te spannen om de heer Singh op
korte termijn naar Nederland over te laten brengen, verzoeken tot
overbrenging te honoreren en hiertoe zo nodig de procedure tot
overdracht van de tenuitvoerlegging te starten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Sjoerdsma, Van
Helvert, Ploumen, Voordewind, Wassenberg en Van Ojik.
Zij krijgt nr. 11 (35470-VI).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat budgetten voor spoedeisende jeugdzorg niet geoormerkt
zijn, waardoor noch de minister, noch de Tweede Kamer, noch de Algemene
Rekenkamer kan vaststellen of het toegekende budget aan gemeenten
adequaat is geweest en of beoogde doelmatigheid is bereikt;
van mening dat in tijden van knellende budgetten bij gemeenten het
risico aanwezig is dat geld dat bedoeld is voor spoedeisende jeugdzorg
onttrokken kan worden aan andere zaken dan spoedeisende zorg voor de
jeugd;
van mening dat het wenselijk is dat geld voor spoedeisende jeugdzorg
niet mag worden uitgegeven aan andere zaken dan deze gedecentraliseerde
taak;
verzoekt de regering de budgetten voor spoedeisende jeugdzorg te
oormerken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen en Hijink. Naar mij
blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12 (35470-VI).
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Nispen. Dan is het woord aan de heer Van
Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de drie bewindspersonen voor de
beantwoording van de vragen. Ik heb nog één vraag aan de minister van
Justitie en Veiligheid. Die heeft te maken met mijn piep-en-kraakmotie.
Die motie heeft als doel om licht te schijnen op een soort continuïteit
in de financiering in de justitieketen. In het licht van de
Voorjaarsnota vroeg ik me af hoe het daarmee staat. Wat is daar de
verwachting van en de voortgang in? Ik heb een motie. Die richt zich,
niet geheel verrassend, op de regie in de strafrechtketen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er ernstige zorgen bestaan over het functioneren van
de strafrechtketen, zowel waar het gaat om prestaties, voorraden,
doorlooptijden, ICT en afpakken;
constaterende dat organisaties in het strafrecht alleen tot
topprestaties kunnen komen als de onderlinge samenwerking en afstemming
staat in het teken van de collectieve prestatie;
overwegende dat uit rapportages, jaarverslagen én uit media-uitingen van
betrokkenen blijkt dat de samenwerking binnen de strafrechtketen
onderling te vrijblijvend is en onvoldoende op elkaar is
afgestemd;
overwegende dat dit al langer gaande is en ten koste gaat van het
vertrouwen in het strafrecht en de belangen van betrokken burgers;
verzoekt de regering om te bevorderen dat vanuit het ministerie meer
regie wordt genomen op het functioneren van de strafrechtketen, met name
waar het gaat om logistieke en bedrijfsmatige issues zoals ICT,
doorlooptijden, het afpakproces en het wegwerken van voorraden en daar
de Kamer voorafgaand aan Prinsjesdag een voorstel over te doen
toekomen;
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam, Groothuizen en Van
Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Zij krijgt nr. 13 (35470-VI).
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dam. Dan geef ik het woord aan de heer
Groothuizen.
De heer Groothuizen (D66):
Dank u wel. In de richting van de bode zeg ik even dat ik geen moties
heb. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen. Ik
dank voor de toezegging om in het najaar terug te komen op ons stuk —
met "ons" bedoel ik de heer Van Nispen en mijzelf — over non-conviction
based confiscation. Dank aan de minister voor Rechtsbescherming voor de
toezegging om voor de zomer nog terug te komen op het punt van de
slachtoffers van internationale misdrijven.
Ik heb nog wel een vraag aan de minister van Justitie over de
digitalisering van de strafrechtketen. Hij zegt dat er eind juni 2020
nog een brief komt. Ik zou hem willen vragen om daarin dan in ieder
geval een van de onderdelen expliciet eens uit te lichten. Dat is een
belangrijk onderdeel in de digitalisering, namelijk multimedia in de
keten. Dat is een hartstikke mooi project. Dan heb je een filmpje — dat
hebben we steeds meer — dat de politie veiliggesteld heeft als
bewijsmateriaal. Het OM wil dat filmpje kunnen beoordelen om een zaak te
kunnen inschatten. De rechtbank moet het eventueel kunnen zien. We
missen overigens de advocatuur nog in dit verhaal, want die zou dat ook
moeten zien. Het is bij uitstek dus iets waarbij je moet samenwerken. Je
moet daarvoor een gezamenlijk platform hebben. Wie schetst mijn
verbazing? In het rapport van mevrouw Sneller staat het besluit uit
december 2019 om dat niet meer als een ketenvoorziening te zien, maar op
te splitsen naar de drie ketenpartners. Ik kan wel ongeveer voorspellen
hoe dat er dan gaat uitzien, maar ik ben heel benieuwd naar de uitleg
van de minister. Ik zou hem willen vragen om dat mee te nemen in de
brief die wij eind juni krijgen. Leg ons dat eens uit. Gaat dat goed in
de toekomst?
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee is er een einde gekomen aan de tweede termijn van de
zijde van de Kamer. We gaan kort schorsen, al is het maar omdat de
moties vermenigvuldigd moeten worden. Het is wel zo fair dat de
bewindspersonen die hebben voordat ze daar een oordeel over moeten
geven. Ik denk dat dat allemaal in vijf minuten wel moet kunnen, zeg ik
ook tegen bewindspersonen.
De vergadering wordt van 20.04 uur tot 20.09 uur geschorst.
De voorzitter:
We zijn aangekomen bij de tweede termijn van de zijde van de regering.
Vergis ik mij of zijn er geen vragen aan de staatssecretaris
gesteld?
Staatssecretaris Broekers-Knol:
Voorzitter. De heer Van den Berge heeft één vraag gesteld, namelijk over
het wetsvoorstel staatloosheid. Ik zou graag zo snel mogelijk met dit
wetsvoorstel komen. We zijn ermee bezig, maar zoals ik in eerste termijn
al heb gezegd: het is geen eenvoudige materie. We werken er hard aan om
het zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen, maar we moeten rekening
houden met de consequenties van bepaalde keuzes. En dat is lastiger dan
voorzien. We werken er hard aan, maar ik kan op dit moment niet
specifieker zijn. Het zit boven in onze aandacht.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de minister voor Justitie en Veiligheid.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Ik heb twee moties en een vraag van de heer Groothuizen, die
ik meteen met ja kan beantwoorden. Ik hoop dat hij daarmee kan
leven.
Dan de motie op stuk nr. 10 van de heren Van Nispen en Groothuizen. De
namen Van Dam, Yeşilgöz en Van den Berge staan er handgeschreven onder,
dus die geef ik onmiddellijk de eer dat het ook een motie van hen is.
Die motie kan ik oordeel Kamer laten als ik de motie zo mag lezen dat de
"concrete informatie" waar de motie handgeschreven om vraagt, de brief
gaat worden die ik na het zomerreces naar uw Kamer stuur, waarin ook de
project-dg anti-ondermijning nader wordt toegelicht.
De voorzitter:
Ik zie non-verbaal dat u de motie zo kan lezen. Daarmee heeft de motie
oordeel Kamer.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Dan kom ik op de motie op stuk nr. 13 van de heer Van Dam,
de heer Groothuizen en de heer Van Nispen. Als ik deze motie zo mag
lezen dat in de overwegingen ook komt te staan "rekening houdend met het
PwC-advies over het functioneren van de strafrechtketen dat binnenkort
zal verschijnen", dan is de motie wat mij betreft ook oordeel
Kamer.
De voorzitter:
Ik kijk naar de indieners.
De heer Van Dam (CDA):
Wat mijn handicap daarbij is, is dat ik niet precies weet wat het
PwC-onderzoek behelst. Misschien is dat de invulling van de
piep-en-kraakmotie, maar die ziet op de financiering. En dit ziet echt
op de regie, op de operationele regie. Gaan we elkaar daarin niet
verliezen?
Minister Grapperhaus:
Het was niet mijn bedoeling om er iets geks mee te doen. Ik kan het ook
anders formuleren. Wij weten al dat in het advies dat PwC aan het
schrijven is, ook wel wat observaties staan over het functioneren van de
strafrechtketen. Dat kan ook haast niet anders als je over de
financiering daarvan gaat schrijven. Ik wil alleen maar zeggen dat ik,
als uw Kamer deze motie aanneemt, dit zal meenemen in de uitvoering van
de motie.
De heer Van Dam (CDA):
Zolang die dingen maar herkenbaar blijven en niet helemaal door elkaar
gehusseld worden. Als het herkenbaar in één document of in één
rapportage terechtkomt, kan ik er vrede mee hebben.
De voorzitter:
Ik constateer dat u elkaar heeft gevonden. Daarmee krijgt de motie op
stuk nr. 13 oordeel Kamer.
Dan is het woord aan de minister voor Rechtsbescherming.
Minister Dekker:
Ik heb twee moties. De eerste is de motie op stuk nr. 11 over de heer
Singh. Ik vind dat om heel veel redenen een ingewikkelde motie. Ik weet
niet of de Kamer het moet willen dat dit soort moties over individuele
zaken worden ingediend, nog los van het feit dat er een aantal
beweringen in staan die ook feitelijk niet kloppen. Zo staat er dat
verzoeken om naar Nederland overgebracht te worden, zouden zijn
afgewezen. Nederland heeft nooit een verzoek gehad om over te gaan tot
overbrenging en tenuitvoerlegging van de straf. Ik vind het belangrijk
om dit te benadrukken, omdat dit de lijn is die Stef Blok en ik steeds
hebben aangegeven. Het is echt aan de staat Californië om zo'n verzoek
te doen. Dan zal het hier gewoon gewogen worden langs de normale
procedures.
De tweede reden waarom ik het een ingewikkelde motie vind, is omdat het
lijkt alsof de normale procedures en de regels die we met z'n allen
hebben afgesproken over die overbrenging en tenuitvoerlegging straffen
hier kennelijk niet zouden moeten gelden. Daarmee ga je in feite op de
stoel van de rechter zitten. Dan zie ik hier ook partijen onder staan
die het rechtsstatelijke toch enigszins altijd hoogachten. Maar een WOTS
wordt altijd voorgelegd aan het Hof Arnhem als het gaat om de toetsing
aan een aantal van de afspraken die we in die richtlijn, dat
beleidskader, hebben gemaakt. Met andere woorden, ik ontraad deze
motie.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 11 wordt ontraden. De heer Van Nispen wil daar kort
nog iets op zeggen, geloof ik.
De heer Van Nispen (SP):
Ik aarzel een beetje. Het dossier over deze zaak dat op mijn bureau ligt
is werkelijk zo dik. Er zijn zo ongelofelijk veel Kamervragen gesteld,
niet alleen aan deze minister maar ook aan zijn voorgangers en aan
Buitenlandse Zaken en noem het allemaal maar op. Er is werkelijk alle
reden om … Eigenlijk alles wat de minister net zei, zit in dat dossier
en kan allemaal ontkracht worden. Zolang Nederland geen vinger uitsteekt
voor deze man, zal er vanuit de Verenigde Staten geen verzoek komen dat
überhaupt door Nederland getoetst kan worden. Wij gaan met deze motie
niet op de stoel van de rechter zitten, maar het komt er wel op aan dat
Nederland initiatief neemt, want als Nederland dat niet doet, gebeurt er
niks en valt er niks te toetsen door de rechter. Dan hebben we het ook
nog over binding en strafrestant en noem het allemaal maar op. Nogmaals,
dit is een Nederlander. Hij zal bezocht zijn door de ambassade, zoals
dat regulier gaat. Maar hij zit al heel lang vast. Hij is al heel oud.
Hij heeft hier nog familieleden. Hij zou vrijwillig in zo'n
resocialisatietraject kunnen. Dus dat hele verhaal van strafrestant … Ik
weet eigenlijk niet waar ik mee moet beginnen om alles wat de minister
net heeft gezegd, te ontkrachten. Ik laat het erbij. De minister ziet
aan de ondertekening dat een heel groot deel van de Kamer deze discussie
wil forceren en het beu is. Iedere vergelijking gaat mank, maar dit is
net zoals het in de zaak-Van Laarhoven is gedaan. Ja, het is heel
ongebruikelijk om je te bemoeien met individuele zaken, maar soms is
iets zo schrijnend dat je er toch voor in de bres springt.
De voorzitter:
Wil de minister daar nog op reageren?
Minister Dekker:
Als je kijkt naar de recente antwoorden op de schriftelijke vragen, kun
je volgens mij niet stellen dat Nederland niets heeft gedaan. In die
vragen wordt aangegeven dat het WOTS-traject, dat aan bepaalde criteria
moet voldoen, hiervoor niet het geschikte middel lijkt te zijn, ook
omdat een toetsing aan de criteria zo goed als waarschijnlijk zal falen.
Is er nog een strafrestant? Hoogstwaarschijnlijk niet. Is er een
feitelijke binding met Nederland zoals die in alle regels wordt benoemd?
Waarschijnlijk niet. Ik wil niet op zo'n toetsing vooruitlopen, maar wij
hebben steeds gezegd: als er een aanvraag komt, dan zullen we die langs
de meetlat leggen, zoals we iedere aanvraag langs een meetlat leggen.
Wij zijn alleen niet zo optimistisch gestemd over de slagingskans ervan.
Ik denk dat dat een reëel verhaal is. Daar heeft de rechter ook een rol
in. Dat kunt u niet ontkennen. Als een rechter constateert dat er geen
strafrestant meer is, is er ook geen grond voor de WOTS. Ik kan het niet
mooier maken dan het is. U kunt wel lachen, maar dat is wel zoals de
WOTS is ingericht.
U zegt: dit is een schrijnend geval.
De voorzitter:
"Meneer Van Nispen zegt."
Minister Dekker:
Voorzitter. Volgens mij wordt dat ook niet ontkend. Volgens mij wordt er
langs diplomatieke wegen ook van alles gedaan. Als u een beetje tussen
de regels door leest, kunt u zien wat de minister van Buitenlandse Zaken
heeft gedaan bij het afscheid van zijn ambtsgenoot. Er werd eigenlijk
een beetje gehoopt dat in de gratieverlening aan de kant van de VS ook
serieus gekeken zou worden naar de zaak van Singh. Helaas heeft dat tot
niks geleid, maar dat betekent niet dat we ons er niet voor inzetten.
Dus dat werp ik echt verre van me. Dan kijk ik gewoon naar wat deze
motie vraagt. U vraagt eigenlijk iets aan mij dat ik onmogelijk kan
bieden.
De voorzitter:
Ik constateer dat het advies op de motie op stuk nr. 11 ontraden is. Ik
wil het daar eigenlijk bij laten, meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ook, voorzitter, nadat ik gezegd heb dat de minister, als deze motie
dinsdag aangenomen wordt — gelet op de ondertekening ziet het er daar
wel naar uit — zich gewoon maximaal heeft in te spannen om de heer
Singh, met de mogelijkheden die er zijn, op korte termijn naar Nederland
te brengen. Dan zullen wij toetsen of de minister deze motie voldoende
heeft uitgevoerd.
Minister Dekker:
Dat ga ik dan zien. Maar een motie die iets aan mij vraagt wat ik
feitelijk niet kan, lijkt me ingewikkeld.
Dan gaan we naar de motie op stuk nr. 12. Ook die ontraad ik, daarbij
verwijzend naar de discussie die we zojuist hadden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 12 wordt ontraden. Daarmee zijn we … Meneer Van
Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Ik ben even kwijt wat er met de motie op stuk nr. 9 gaat gebeuren.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 9.
Minister Dekker:
Volgens mij kan ik deze motie oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 9 krijgt oordeel Kamer.
Dan zijn we daarmee aan het eind gekomen van de tweede termijn van de
zijde van de regering.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemming over de moties zal volgende week dinsdag plaatsvinden.
Sluiting 20.20 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 68 (2019-2020) van 16 juni 2020 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |