Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (35570-VIII) op 13 oktober 2020
Brief regering
Nummer: 2020D40857, datum: 2020-10-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2020Z18872:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2020-10-15 11:15: Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2020-10-29 10:00: Procedurevergadering (videoconferentie) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-02-03 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-03-31 14:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Vragen van het lid Beertema, H.J. (Partij voor de
Vrijheid)
Vraag 1:
Wil de minister ingaan op het Nijmeegse ROC-voorbeeld waar een docent
kritisch was op het nieuwe leren en is ontslagen?
Antwoord:
Docenten moeten zich volledig vrij voelen om kritisch te zijn over de
instelling waar ze werken, vanzelfsprekend met de waarborgen van
privacy. Over eventuele kritiek zal binnen de instelling een goed
gesprek gevoerd moeten worden. Met het doel om van kritiek te leren en
zo bij te dragen aan een betere onderwijskwaliteit. In het specifieke
geval van ROC Nijmegen heeft de rechter vorige maand een uitspraak
gedaan. Het arbeidscontract is door de rechter ontbonden, met als
belangrijkste reden dat er sprake is van een verstoorde
arbeidsverhouding.
Vragen van het lid Beertema, H.J. (Partij voor de Vrijheid)
Vraag 2:
De corona-crisis heeft aangetoond dat zonder de inschrijvingen van
buitenlandse studenten universiteiten in de financiële problemen komen.
Zij zouden geen bestaansrecht hebben. Zij zouden voornamelijk onderwijs
moeten verzorgen voor Nederlandse belastingbetalers. Graag een reactie
van de minister.
Antwoord:
De Inspectie van het Onderwijs heeft vorig jaar geconstateerd dat op een
aantal kleine, internationaal georiënteerde kunstopleidingen na, hoger
onderwijsinstellingen voor hun bedrijfsvoering niet afhankelijk zijn van
internationale (niet-EER) studenten. Internationalisering is van grote
waarde voor het Nederlands hoger onderwijs, de wetenschap en de
kenniseconomie. De toegankelijkheid voor Nederlandse (en EER-)studenten
mag daar echter niet door belemmerd worden. In ons beleid richten we ons
daarom op gebalanceerde mobiliteit. Ook het hoger onderwijsveld zelf
heeft aangegeven behoefte te hebben aan meer instrumenten om op de
instroom van internationale studenten te kunnen sturen. Het Wetsvoorstel
taal en toegankelijkheid dat nu bij de Eerste Kamer ligt, is daar mede
op gericht.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag 3:
Wanneer staat de ontwikkeling/herziening van de pabo op de
planning?
Antwoord:
De voorgenomen planning die is geschetst in de brief (Kamerstukken II
2019/20, 31 293, nr. 542) van 10 juni 2020 is enigszins gewijzigd. De
definitieve kerndoelen worden verwacht in het najaar van 2024. Daarna
kan de programmering van de opleidingen daarop worden aangepast.
Gedurende het hele vervolgtraject van de bijstelling van het curriculum
worden lerarenopleidingen gericht betrokken, zodat zij zich tijdig
kunnen aanpassen. De beantwoording van de schriftelijke vragen die de
heer Heerema heeft gesteld over het tijdspad van de curriculumherziening
komen spoedig naar u toe.Vragen van het lid Heerema, R.J.
(VVD)
Vraag 4:
Is bekend of de pabo voldoende aansluit bij het huidige
onderwijs/curriculum?
Antwoord:
Opleidingen werken nauw samen met scholen voor de vormgeving en
herijking van hun kennisbases en hun curriculum. Dit doen zij
bijvoorbeeld vanuit het programma Samen Opleiden en Professionaliseren,
maar ook tijdens peer-reviewsessies en op landelijke dagen waarin kennis
wordt gedeeld.
In het bestuursakkoord dat recent is gesloten, is het belang
benadrukt van een structurele dialoog tussen scholen en
lerarenopleidingen, waarbij ook de beroepsgroep wordt betrokken.
Lerarenopleidingen kunnen zo aansluiten bij ontwikkelingen en behoeften
van leraren, schoolleiders en schoolbesturen in het primair onderwijs,
voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Door te investeren
in de verdere flexibilisering van lerarenopleidingen verwachten
de lerarenopleidingen sneller te kunnen reageren op ontwikkelingen in
het curriculum van scholen.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD) Vraag 5:
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van Rog en Heerema over de
pabo-differentiatie voor het jonge kind? Betekent dit dat er minder
studenten uitvallen uit het onderwijs?
Antwoord:
Begin september zijn op zes hogescholen pilots gestart met
gespecialiseerde pabo-opleidingen die gericht zijn op lesgeven aan het
jonge of het oudere kind. Waardering is op zijn plaats voor deze
opleidingen, die ondanks de coronacrisis pilots zijn gestart. Over
uitval is na anderhalve maand vanzelfsprekend nog niets te zeggen, maar
de pabo’s geven aan dat er belangstelling is voor de pilots en dat zij
voorzien in een behoefte.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag 6:
Hoe staat het met de uitvoering van amendementen en bijbehorende
motie om kinderen die onderwijs met iets bijzonders combineren beter te
ondersteunen, zoals bij de combinatie topsport en onderwijs? Wat is er
concreet verbeterd bij de stichting LOOT?
Antwoord:
Het amendement en de bijbehorende motie over mogelijkheden voor
topsporters op reguliere scholen zijn uitgevoerd. Stichting LOOT is nu
met de eerste scholen bezig de contracten op te stellen en de aanvragen
in te dienen om topsportende leerlingen op reguliere scholen te
ondersteunen. Vanaf 1 januari 2021 kunnen alle scholen die
topsporttalenten op school hebben hiervoor een aanvraag indienen na het
opstellen van een contract met Stichting LOOT. Stichting LOOT is
voortvarend aan de slag gegaan en vormt zich om. De stichting
ondersteunde en vertegenwoordigde eerst vooral scholen die
topsporttalenten hebben. Nu wordt het een organisatie die
topsporttalenten ondersteunt, op welke school ze ook zitten.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag 7:
Zijn er evaluaties bekend van de pabo-opleiding? Wanneer is dit
curriculum voor het laatst aangepast en is dit als succesvol
ervaren?
Antwoord:
In landelijke kennisbases wordt omschreven wat een aankomend leraar
nodig heeft. Deze kennisbases vormen de grondslag voor de inhoud van
lerarenopleidingen, zowel vakinhoudelijk als pedagogisch/didactisch. De
inhoud van de kennisbases wordt door opleidingen met po-scholen
afgestemd. Ook wordt er in de regio intensief samengewerkt tussen
opleidingen en scholen in het kader van Samen Opleiden en
Professionaliseren. Hiermee hebben po-scholen invloed op de
programmering en doelen van opleidingen. Actualisering van de
kennisbases vindt jaarlijks plaats en een grondige herziening eens in de
zes jaar. De laatste keer dat een grote herziening plaatsvond, was in
2018-2019.
In het recent gesloten bestuursakkoord flexibilisering
lerarenopleidingen is het belang benadrukt van structurele dialoog
tussen scholen en lerarenopleidingen, waarbij ook de beroepsgroep wordt
betrokken. Door te investeren in de verdere flexibilisering van
lerarenopleidingen verwachten we ook dat aanpassingen in het curriculum
sneller kunnen worden gerealiseerd.
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag 8:
Het overnemen van de Europese school door gemeenten in het noorden. Hoe
zit staat het met het proces en de stappen?
Antwoord:
De Europese School Bergen is een school die gericht is op leerlingen
waarvan de ouders verbonden zijn aan een Europese instelling. Vroeger
was dit alleen het Joint Research Center (JRC) in Petten, sinds ruim een
jaar ook het European Medicines Agency (EMA) in Amsterdam. In overleg
met verschillende betrokkenen is een zorgvuldig proces afgesproken om te
komen tot een nieuwe locatie. De betrokken partijen zijn allen op de
hoogte van het besluitvormingsproces. Drie gemeenten (Alkmaar,
Castricum, Zaanstad) is gevraagd om een alternatieve locatie aan te
dragen voor de Europese School. De deadline voor het indienen van
voorstellen is 31 december 2020. In de verkenningsfase is een aantal
maal met gemeenten gesproken, waarbij zij hebben aangegeven deze tijd
nodig te hebben om ook met hun gemeenteraad af te stemmen. Bovendien kan
in een gemeente de situatie van toepassing zijn dat de raad betrokken
moet worden om de vereiste garantieverklaring af te kunnen geven. Dit is
bijvoorbeeld aan de orde als de beoogde locatie momenteel niet de juiste
bestemming heeft in het bestemmingsplan. De besluitvorming zal naar
schatting zeker vier tot zes maanden in beslag nemen, mede in verband
met de hoeveelheid betrokkenen en de internationale component in de
besluitvorming.Vragen van het lid Heerema, R.J.
(VVD)
Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)
Vraag 9:
De balletacademie heeft weinig mogelijkheden om te
differentiëren op schoolniveau. Stichting DAMU maakt weinig progressie
om hier wat aan te doen. Is de minister bereid om deze twee partijen
samen te brengen zodat er een dusdanige samenwerking ontstaat zodat je,
los van het talent wat je hebt, goed ondersteund wordt in het
onderwijs?
Antwoord:
Er hebben ons - en de stichting DAMU - geen signalen bereikt over
problemen in de samenwerking tussen een balletacademie en de Stichting
DAMU.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD) Vragen
van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 10:
De WHW is een erg analoge wet. Zou het niet mooi zijn als we nog
naar die wet kijken? En dat we kijken waar het niet meer helemaal
actueel is en waar we het zouden kunnen veranderen? Zou mooi zijn als we
daar voor de formatie zicht op hebben.
Antwoord:
Samen met onderwijsinstellingen, studenten en andere betrokkenen blijven
we in gesprek om te kijken hoe de WHW goed kan blijven aansluiten bij
wat er vandaag en morgen in het hoger onderwijs speelt. Gewenste
actualisaties kunnen onder de huidige WHW worden gerealiseerd. Voor een
algehele herziening van de WHW ziet de minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap op dit moment geen aanleiding.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 11:
Hoe kunnen we online onderwijs nou nog beter maken? Kunnen we, binnen de
begroting, bijvoorbeeld het versnellingsplan of de kwaliteitsafspraken,
ruimte maken om de kwaliteit van online onderwijs te
verbeteren?
Antwoord:
Er wordt al op veel manieren gewerkt aan het verbeteren van de kwaliteit
van online onderwijs. In het mbo wordt dit ondersteund door bijvoorbeeld
de uitvoering van de strategische agenda digitalisering via het
programma Doorpakken op digitalisering. In het mbo wordt er in het kader
van de kwaliteitsafspraken door veel scholen aandacht aan digitalisering
geschonken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bieden van
nascholingsaanbod voor docenten en het uitwisselen van goede
voorbeelden.
In het HO gebeurt dit via het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT. Die initiatieven in het mbo en HO worden ondersteund met bijdragen van OCW. Ook in het HO is er de mogelijkheid om via kwaliteitsafspraken in te zetten op onderwijsinnovatie met ICT. In de afgelopen periode is op dit thema meer urgentie ontstaan. Instellingen kunnen ervoor kiezen om financiële middelen eerder in te zetten dan in de oorspronkelijke kwaliteitsplannen is geformuleerd. Dit is mogelijk met interne afstemming met de Raad van Toezicht en medezeggenschap. Binnen de OCW begroting schuiven met middelen die bestemd zijn voor het Versnellingsplan levert niet de gewenste financiële ruimte op. Daarvoor is het bedrag van €3,75 miljoen per jaar niet toereikend. Onderwijsinstellingen hebben met name behoefte aan ondersteuning voor docenten. De gereserveerde middelen voor het Versnellingsplan zijn hiervoor te beperkt en bovendien bedoeld voor de evenzo belangrijke landelijke programmaorganisatie.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 12:
Hoe staat het met de digitale organisatie ten aanzien van de veiligheid
van instellingen?
Antwoord:
Alle instellingen werken aan het verbeteren van de digitale veiligheid.
Zoals ook gemeld in de Kamerbrief van 3 juli 2020 naar aanleiding van
het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de cyberaanval op
de Universiteit Maastricht, gaat het hierbij om maatregelen om
bewustwording onder medewerkers te vergroten, maatregelen gericht op
monitoring en detectie en om onafhankelijke audits. In het tweede
kwartaal van volgend jaar ontvangt de Kamer de rapportage van de
Inspectie van het Onderwijs naar cyberveiligheid op stelselniveau,
vergezeld van onze beleidsreactie.
Vraag 13:
Wil de minister kijken naar de publicatieplicht van
onderzoekers, is er een pauzeknop in aan te brengen? Dit jaar is het
ingewikkeld om al die punten te moeten halen. Is het mogelijk om dit
jaar de publicatieplicht buiten beschouwing te laten.
Kunnen we nog meer erkennen en waardering geven, door de druk eruit te
halen en niet meteen mensen te ontslaan als ze te weinig
publiceren?
Antwoord:
Het is ons niet bekend dat wetenschappers ontslagen worden omdat ze niet
genoeg publiceren. Wat wel bekend is dat het aantal publicaties en het
werven van beurzen van groot belang is om in vaste dienst te kunnen
komen. OCW als financier of wetgever stelt geen eisen over een bepaalde
hoeveelheid publicaties. Dat doen de universiteiten zelf. Verder
benoemen wij graag dat er al een brede beweging gaande is om andere
eisen te stellen aan de hedendaagse wetenschapper, namelijk het anders
erkennen en waarderen van wetenschappers. De meer eenzijdige nadruk op
publicatieaantallen past niet bij deze ontwikkeling.
Daarnaast speelt nu een andere discussie: hoe gaan we om met onderzoeksvertraging door corona? Deze vraag treft vooral jonge onderzoekers in de laatste fase van hun onderzoek. Een werkgroep van de VSNU, NFU, PNN, PostdocNL en NWO heeft daarom handvatten opgesteld om vertraging te beperken, bijvoorbeeld door de onderzoeksmethode te veranderen of het aantal vereiste publicaties bij een promotie-onderzoek te verminderen, zonder daarbij in te boeten aan de kwaliteit van het onderzoek. De universiteiten en instituten hebben financiële ruimte vrijgemaakt om vertraagd onderzoek te kunnen opvangen. Daarbovenop hebben we besloten om extra financiële ruimte te creëren voor alle wetenschappelijke onderzoeksinstellingen. Dat wordt gedaan door NWO een algemene aanwijzing te geven in de vorm van een beleidsregel van maximaal € 20 miljoen.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 14:
Vorig jaar is aandacht gevraagd voor het profileringsfonds. Er
zijn soms verschillen tussen instellingen. Hier is vorig jaar een motie
over ingediend. Hoe staat het daar nu mee?
Antwoord:
De motie betreft vier aandachtspunten. Voor het vergroten van de
bekendheid met het profileringsfonds (punt 1) zijn meerdere acties in
gang gezet, die helaas door de corona-crisis vertraging hebben
opgelopen. Over het stellen van additionele eisen (punt 2) is inmiddels
een duidelijke uitspraak gedaan door het College van Beroep voor het
Hoger Onderwijs; instellingen mogen slechts regels van procedurele aard
stellen in de Regeling Profileringsfonds. Deze uitspraak is onder de
aandacht gebracht bij de instellingen. Het decentraal borgen van de
toereikendheid (punt 3) en het inventariseren van eventuele concurrentie
tussen de categorieën overmacht en niet-overmacht (punt 4) is nog
onderwerp van gesprek tussen betrokken partijen. Begin 2021 wordt uw
Kamer geïnformeerd over de verdere uitwerking van de motie.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 15:
Wat is de stand van zaken rond de motie Paternotte / Wiersma over
studenten en hypotheken?
Antwoord:
Naar aanleiding van de motie van de leden Paternotte en Wiersma is het
Nibud gevraagd om advies te geven over de vraag of wegingsfactoren
waarmee studieleningen meetellen voor het verkrijgen van een hypotheek
omlaag zouden kunnen vanwege de lage rentestanden. Het Nibud heeft
vervolgens geadviseerd om de wegingsfactoren te verlagen en deze in de
toekomst mee te laten bewegen met de rente op studieleningen. Het
kabinet heeft daarop gemeld voornemens te zijn deze wegingsfactoren en
de methodiek mee te nemen in de aankomende wijziging van de Regeling
hypothecair krediet, waardoor deze vanaf 1 januari 2021 kunnen worden
toegepast. Het Nibud-onderzoek en de reactie hierop zijn gemeld in de
Kamerbrief van de ministers van Wonen, Financiën en OCW van 3 juli
jongstleden en daarmee is de motie Paternotte/Wiersma dus
uitgevoerd. Inmiddels is de internetconsultatie voor de aangepaste
regeling afgerond en worden de reacties verwerkt. Binnenkort wordt uw
Kamer hierover nader geïnformeerd.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 16:
Op welke manier is de minister bereid om de beweging van het “Dutch
academic impact fund” te helpen?
Antwoord:
Academische start-ups groeien soms door met publieke en private
middelen. Met middelen van het ministerie van EZK en van ons stimuleren
we het Take-off programma bij NWO en de Thematische Technology
Transfer-regeling kennisintensieve start-ups.
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vraag 17:
Welke opties hebben we om iets meer zekerheid en duidelijkheid voor de
taak van valorisatie aan instellingen te geven? En zou bijvoorbeeld een
matchingsregeling straks in het kader van het groeifonds een manier
kunnen zijn?
Antwoord:
Een matchingsregeling is lastig te combineren met het Groeifonds, omdat
het Groeifonds uitgaat van een tijdelijke financiële bijdrage en een
matchingsregeling structurele financiering vereist.Vragen van
het lid Wiersma, A.D. (VVD)
Vragen van het lid Westerveld, E.M.
(GL)
Vraag 18:
Er is grote vermogensongelijkheid. Studenten zijn er ook op
achteruitgegaan. Het zou mooi zijn als het Nibud weer koopkrachtplaatjes
maakt van studenten. Zouden de ministers hier vanuit hun positie op
kunnen aandringen?
Antwoord:
Het Nibud is al eerder gevraagd om studenten mee te nemen in de
koopkrachtplaatjes. We hebben hier ook zelf met het Nibud over
gesproken. Het Nibud heeft echter met goede argumenten aangegeven waarom
zij dit niet doen. De belangrijkste reden is dat de koopkrachtplaatjes
statisch zijn, waarbij er vanuit wordt gegaan dat er niets verandert in
de situatie. De situatie van studenten verandert echter vaak en ook nog
eens in korte tijd. Hierdoor is het niet goed mogelijk om studenten mee
te nemen in koopkrachtplaatjes. Tegelijkertijd is meer inzicht in de
financiële situatie van studenten heel waardevol. Om recht te doen aan
de diversiteit van de studentenpopulatie, hebben we besloten om het
Nibud-studentenonderzoek structureel te laten uitvoeren, ook in reactie
op een eerdere motie van de heer Bruins c.s. op dit punt. De
beleidsdoorlichting die voor de zomer met uw Kamer is gedeeld heeft nog
enkele aandachtspunten naar boven gehaald, die we ook graag direct
willen laten onderzoeken. Daarom is er voor gekozen om het
studentenonderzoek na de uitkomsten van de beleidsdoorlichting te laten
starten. De resultaten van het onderzoek worden in de tweede helft van
2021 verwacht.
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag 19:
Wat vinden de ministers ervan dat mede vanwege de inzet van dit
kabinet het budget van het wetenschapsprogramma Horizon Europe met
miljarden negatief wordt bijgesteld? Wat gaan ze de komende maanden doen
om de essentiële functies van onderwijs en onderzoek te versterken en
docenten weer lucht te geven? En gaan we verdere stappen zetten om de
Lissabondoelstellingen te behalen en investeren in onderwijs en
onderzoek?
Antwoord:
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen ingezet op een modern en
financieel houdbaar Meerjarig Financieel Kader (MFK), met meer aandacht
voor nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid,
migratie en klimaat (TK 21501-20, nr. 1349). Het nieuwe Kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie groeit, ten opzichte van de huidige
programmaperiode. Er zal juist meer geïnvesteerd worden in onderzoek en
innovatie dan onder het huidige MFK. Horizon Europe zal uit het MFK
2021-2027 een bedrag van €76 miljard ontvangen, onder de huidige
programmaperiode is dat een bedrag van € 66 miljard (uitgaande van EU27,
het VK niet meegerekend). Ook gaat er €5 miljard uit het
herstelinstrument Next Generation EU naar Horizon Europe. In totaal
betreft het dus een stijging van € 15 miljard, oftewel 22%. Nederland
had graag een nog ambitieuzere uitkomst gezien (TK 21501-20, nr. 1575).
Het huidige kabinet heeft stevig geïnvesteerd in onderzoek en innovatie.
Het kabinet heeft nog steeds als streven dat 2,5% van het Bruto
Binnenlands Product wordt besteed aan onderzoek en innovatie, zoals
afgesproken binnen de Europa 2020-strategie (TK 21 501-20, nr. 531, TK
29 338, nr. 165). Wel is minister Van Engelshoven met de KNAW en VSNU
in overleg hoe we in de toekomst kunnen komen tot een betere balans
tussen gebonden en ongebonden onderzoek, dit naar aanleiding van het
advies van de commissie Weckhuysen.Vragen van het lid
Westerveld, E.M. (GL)
Vraag 20:
Is de minister bereid de toelatingstoets af te schaffen voor de
lerarenopleiding?
Antwoord:
De toelatingstoetsen pabo zijn (in 2015) ingesteld om de succeskansen in
de pabo van instromende mbo’ers en havisten te vergroten. De toetsen
zijn succesvol. Vooral mbo’ers vallen minder uit. De huidige
corona-omstandigheden leggen echter een zware druk bij zowel de
studenten die voorwaardelijk zijn toegelaten tot de pabo, als bij de
opleidingen die voor lastige organisatorische vraagstukken staan. In
overleg met de Vereniging Hogescholen wordt bezien hoe we hier dit jaar
mee kunnen omgaan. Bij de aanpassing van het Servicedocument in november
2020 ontvangt u hierover nader bericht.
Vragen van het lid Westerveld, E.M.
(GL) Vragen van het lid Westerveld, E.M.
(GL)
Vraag 21:
Zijn de ministers het eens met GroenLinks dat het hele onderwijs
onder druk staat vanwege het rendementsdenken? Is er ruimte om
bijvoorbeeld om zich te ontwikkelen buiten de studie om? Is er ruimte
voor studenten om bijvoorbeeld vrijwilligerswerk te doen? Zijn daar
cijfers over wat dit betekent?
Antwoord:
In de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek 2019 is de nadruk
gelegd op studentsucces. Iedere student heeft iets anders nodig om
succesvol te zijn en daar moet ruimte voor zijn. Het doel is dat
studenten de opleiding met succes afronden en zich tegelijkertijd breed
kunnen ontwikkelen. Op dit moment zijn er geen cijfers beschikbaar over
hoeveel studenten hun studie combineren met andere activiteiten die
zorgen voor persoonlijke ontwikkeling, zoals vrijwilligerswerk.
Vragen van het lid Berge, C.N. van den
(GL)
Vraag 22:
Kan de minister aangeven wat de stand van zaken is van het
mbo-studentenfonds? Is er een versnelling mogelijk van
inwerkingtreding?
Antwoord:
Het mbo-studentenfonds is één van de onderdelen uit de Wet versterken
positie mbo-studenten. Deze wet zal per 1 augustus 2021 in werking
treden. Om ervoor te zorgen dat studenten ook in dit studiejaar in
aanmerking komen voor financiële ondersteuning wordt de tijdelijke
regeling schoolkosten verlengd. Eerdere inwerkingtreding van het
mbo-studentenfonds is helaas niet mogelijk. Door de inspanning die de
coronamaatregelen van scholen vergen, hebben mbo-scholen aangegeven dat
zij geen tijd hebben om vóór 1 augustus 2021 het mbo-studentenfonds goed
vorm te kunnen geven en het beleidskader hiervoor ter instemming aan hun
studentenraad voor te leggen.
Vragen van het lid Berge, C.N. van den (GL)
Vraag 23:
De minister zou met partijen in gesprek gaan over de invoering van een
minimale stagevergoeding. Hoe staat het hiermee?
Antwoord:
In de brief Voortgang maatregelen interdepartementaal beleidsonderzoek
naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt van 8 juli 2020, is
aangekondigd dat er met de sociale partners en het onderwijs overlegd
zal worden over een mogelijke verplichte onkostenvergoeding voor
stagiairs. Onderdeel van het overleg is om te bepalen uit welke
componenten een onkostenvergoeding dient te bestaan. Vóór het einde van
2020 wordt de Kamer geïnformeerd over vervolgstappen.
Vragen van het lid Berge, C.N. van den (GL)
Vragen van het lid Berge, C.N. van den (GL)
Vraag 24:
Voor jongeren die een praktisch talent hebben is het belangrijk om een
kans te hebben om daarin te excelleren, zoals de ambachtsacademie,
gezelmeesterroute, etc. Is de minister bereid om in gesprek te gaan met
deze initiatieven robuuster te maken en
toekomstbestendiger?
Antwoord:
Het is van groot belang dat ook jongeren met praktische talenten hun
vaardigheden goed kunnen blijven ontwikkelen. Daar zijn verschillende
mogelijkheden voor in het brede aanbod van opleidingen. Zo zijn er
bijvoorbeeld de excellentietrajecten in het mbo. Die zijn onderdeel van
de kwaliteitsafspraken die met de mbo-scholen zijn gemaakt. Daarnaast
wordt samen met de sector volop ingezet op de verdere ontwikkeling van
keuzedelen. Vakgerichte associate degree opleidingen maar ook
vakgerichte hbo bacheloropleidingen kunnen daarnaast bijdragen aan een
hoger niveau van vakmanschap. Mbo- en hbo-instellingen uit diverse
regio’s hebben aangegeven dat er meer behoefte is aan dergelijke
verdiepende trajecten. In de brief van 5 oktober 2020 over het advies
van samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs en bedrijfsleven over de
meestertitel is aangegeven dat met de onderwijsraden over dergelijke
verdiepende trajecten in gesprek wordt gegaan.Vragen van het lid
Berge, C.N. van den (GL)
Vragen van het lid Berge, C.N. van den (GL)
Vraag 25:
Kan de minister advies vragen aan de commissie macrodoelmatigheid hoe
een mismatch van vraag en aanbod van stageplekken kan
ontstaan?
Antwoord:
SBB zal in samenspraak met onderwijs en werkgevers kijken naar het
verschil tussen vraag en aanbod van stages en leerbanen en hier in de
volgende voortgangsrapportage over het actieplan (die komend voorjaar
uitkomt) een analyse over geven. Het is daarom niet nodig om dat ook nog
eens door de commissie macrodoelmatigheid te laten doen.Vragen
van het lid Berge, C.N. van den (GL)
Vraag 26:
Hoe werkt de minister met de culturele sector en veiligheidsregio's aan
de voorspelbaarheid van de coronamaatregelen?
Antwoord:
Op 13 oktober heeft het kabinet de maatregelen om het aantal
coronabesmettingen terug te dringen verder moeten aanscherpen. Hiermee
is de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstellingen door de
Veiligheidsregio’s komen te vervallen. Voor alle theaters, podia,
concertzalen en bioscopen en filmtheaters geldt nu een maximum van 30
bezoekers per ruimte. Hierover is de Tweede Kamer middels brief van 13
oktober van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
geïnformeerd. In die brief is een gereedschapskist gepresenteerd die een
leidraad vormt voor de besluitvorming over de maatregel. Dit maakt
inzichtelijk en transparant welke maatregelen op welk moment gaan
gelden. Het is dus een instrument om de voorspelbaarheid van de
besluitvorming te vergroten. Ook voor de culturele sector vormt deze
gereedschapskist het uitgangspunt.Vragen van het lid Berge, C.N.
van den (GL)
Vraag 27:
Hoeveel stageplaatsen en leerwerkplekken kunnen gecreëerd worden
met alle (corona) steunpakketten gezamenlijk?
Antwoord:
Er is 2 x € 4 miljoen euro uitgetrokken voor extra werving, monitoring
en ondersteuning van scholen en leerbedrijven door SBB. Sinds de start
van het actieplan zijn 17.500 stages en leerbanen door SBB opgehaald.
Daarnaast is 2 x € 10,6 miljoen euro uitgetrokken voor een extra impuls
op de regeling praktijkleren. Onderzoek uit 2018 heeft aangetoond dat de
hoogte van de subsidie van invloed is op het aantal praktijkleerplaatsen
dat wordt aangeboden. De coronasituatie is echter uniek, en daarom is
het niet goed te voorspellen hoeveel extra plaatsen de stimulans op kan
leveren. De aanvullende subsidie is voor werkgevers een stimulans om
praktijkleerplaatsen te blijven aanbieden en een signaal dat de regering
hieraan grote waarde hecht.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag 28:
Waarom zijn bij het sectorakkoord met de VH en VSNU waar gisteren een
brief over uit is gegaan geen gesprekken gevoerd met leraren? Kan het
geld ook deels uitgegeven worden aan de lerarenbeurs. Hoe gaan we
pabodifferentiatie hier een plek in geven?
Antwoord:
Bij het tot stand komen van het sectorakkoord zijn wij ervan uitgegaan
dat de lerarenopleidingen en koepelorganisaties een goede inschatting
kunnen maken van wat benodigd en werkbaar is met betrekking tot
flexibilisering van de opleidingen. Leraren en ook schoolbesturen zullen
bij de uitwerking van dit akkoord worden betrokken. Er is geen ruimte om
de middelen in te zetten voor de lerarenbeurs, die zijn bij
Voorjaarsnota bestemd voor de aanpak van het lerarentekort. De middelen
zijn nodig om lerarenopleidingen in te richten die beter aansluiten op
eerder opgedane kennis en ervaringen en op de beroepspraktijk. Dat moet
ervoor zorgen dat met name zij-instromers sneller en beter voorbereid
voor de klas kunnen. Voor de differentiatie van de pabo loopt een apart
traject dat geen onderdeel is van het bestuursakkoord.
Vraag 29:
Kan ook de drempel verlaagd worden aan de voltijds pabo waar nu de rode
loper uitgaat voor zij-instromers, voor wat betreft die toelatingseisen?
Wat doet de minister met de enkeling die op 1 januari niet heeft voldaan
aan toelatingseisen?
Antwoord:
Met de instellingen voor hoger onderwijs zijn in verband met COVID-19
afspraken gemaakt over het tijdelijk afwijken van de voorwaarde voor
inschrijving. De afwijking houdt in dat studenten die als gevolg van
COVID-19 niet aan de vooropleidings- dan wel toelatingseisen voldoen
alsnog (voorwaardelijk) inschreven konden worden tot 1 januari 2021.
Voor de inschrijving in de pabo brengen deze afwijkingen grote
organisatorische vragen met zich mee. Hier zal serieus naar gekeken
worden om te bepalen hoe we hier dit jaar mee om kunnen gaan. Dit zal
gebeuren in overleg met de Vereniging Hogescholen en wij komen erop
terug bij de aanpassing van het Servicedocument in november 2020.
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vraag 30:
Is de minister bereid om de kansenbelemmerende vorm van toezicht van de
indicator onderbouwrendement aan te pakken?
Antwoord:
De cijfers over de resultaten zijn voor de Inspectie van het Onderwijs
(inspectie)het startpunt voor gesprek, maar er wordt juist ook gekeken
naar het verhaal achter de cijfers. De inspectie heeft de ruimte om daar
rekening mee te houden. Afstroom in het voortgezet onderwijs (vo) is
inderdaad één van de vier indicatoren in het vo op de standaard
onderwijsresultaten. Naar aanleiding van signalen dat vo-scholen
leerlingen soms minder kansrijk plaatsten om afstroom te voorkomen,
heeft de inspectie er in 2018 voor gekozen om voortaan het laagste
advies van de basisschool voor die indicator als ijkpunt te nemen, om zo
risicomijdend gedrag te voorkomen.Vragen van het lid Rog, M.R.J.
(CDA)
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)
Vragen van het lid Molen, H. van der
(CDA)
Vraag 31:
Hoe kunnen we jongeren die (na afstuderen) werkloos blijven helpen aan
een baan?
Antwoord:
In verband met de economische gevolgen van het coronavirus, blijft het
kabinet komend jaar de economie ondersteunen met een aanvullend sociaal
pakket. Onderdelen daarvan zijn een goede begeleiding van werkloosheid
naar werk en de aanpak van jeugdwerkloosheid. Zodat de werkgelegenheid,
ook onder recent afgestudeerden, zoveel mogelijk behouden kan blijven.
Ook zijn er in het steunpakket mogelijkheden om studenten in de eindfase
van hun opleiding voor te bereiden op de overgang naar de arbeidsmarkt.
Voor sommige afgestudeerde studenten kan het ook een mogelijkheid zijn
om aan een tweede opleiding of een vervolgopleiding te beginnen.
Daardoor kunnen hun kansen op de arbeidsmarkt groeien.
Vraag 32:
Is de minister bereid om de opleidingen Nederlands te
ondersteunen?
Antwoord:
Het is belangrijk dat de vijf opleidingen Nederlands behouden blijven.
Op dit moment wordt het kosten- en toereikendheidsonderzoek uitgevoerd.
Daarin wordt gekeken naar de kosten van opleidingen met geringe
studentenaantallen. Uit het onderzoek zal moeten blijken of het nodig is
om te zorgen voor een waarborg in de lumpsum, specifiek voor kleine
opleidingen als Nederlands. De minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap vindt met u dat deze opleidingen behouden moeten blijven,
maar wacht eerst dit onderzoek af zodat we precies weten wat daarvoor
nodig is. De minister wil nogmaals benadrukken dat er op dit moment geen
voornemens zijn bij faculteiten om opleidingen Nederlands te
stoppen.Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)
Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)
Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)
Vraag 33:
Wil de minister kijken naar twee groepen die vaak de dupe worden de
herstructurering van de financiering van het hoger onderwijs? Ten eerste
de Open Universiteit die enkel duale opleidingen heeft. Ten tweede de
levensbeschouwelijke universiteiten. Graag ontvangt het CDA daarover een
toezegging.
Antwoord:
Er wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de optimale verhouding
vast/variabel in de onderwijsbekostiging hoger onderwijs. Daarnaast
wordt de toereikendheid van het macrobudget, de doelmatigheid van de
besteding en de kosten(toerekening) in mbo, hbo en wo onderzocht. In
beide onderzoeken wordt nauw samengewerkt met de VSNU en het Netwerk van
Levensbeschouwelijke Universiteiten. Naar aanleiding van deze
onderzoeken werken we de plannen voor de bekostiging uit. Daarbij hebben
we oog voor de effecten op alle instellingen, waaronder ook de
levensbeschouwelijke universiteiten en de Open
Universiteit.Vragen van het lid Molen, H. van der
(CDA)
Vraag 34:
Wat vindt de minister van het idee om in de bekostiging rekening te
houden met breedte van een instelling en hoeveel andere instellingen in
de buurt onderwijs verzorgen?
Antwoord:
Het is belangrijk om in de bekostiging oog te hebben voor de context van
een instelling, bijvoorbeeld of deze in een krimpregio staat. Een
stabielere bekostiging die minder afhankelijk is van studentenaantallen
draagt hieraan bij. In 2020 hebben we reeds aanpassingen gedaan in de
bekostingingssystematiek om de onderwijsbekostiging stabieler te maken
en minder afhankelijk van studentenaantallen. Op dit moment onderzoeken
we of de bekostiging nog stabieler gemaakt kan worden door, naast het
kosten- en toereikendheidonderzoek, tevens onderzoek te doen naar de
optimale verhouding vast/variabel in de onderwijsbekostiging. We wachten
de onderzoeken af alvorens wij met voorstellen naar de Kamer komen. In
het voorjaar komen wij hierop terug.
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)Vragen van het lid
Kwint, J.P. (SP)
Vraag 35:
Wanneer krijgt de Kamer het rapport over de functiemix en de salarismix
van mbo-docenten?
Antwoord:
Voor het kerstreces wordt het rapport over de evaluatie van de Regeling
versterking van salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de
Randstadregio’s met beleidsreactie naar de Tweede Kamer
gestuurd.Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vraag 36:
Een MBO docent werd ontslagen omdat ze een kritisch boek heeft
geschreven, vanwege de keuzes die zijn gemaakt, over onder meer
gepersonaliseerd leren. Deelt het kabinet dat de positie van de docent
moet worden versterkt ten opzichte het bestuur?
Antwoord:
Het is belangrijk dat de docent in het mbo een goede positie heeft en
dat een mbo-school een aantrekkelijke werkgever is. Daaraan is
bijgedragen door onder andere extra investeringen in zij-instroom en
opleiden in de school. Met de MBO Brigade zijn regels geschrapt die
innovatief handelen van onderwijsteams in de weg zitten. Daardoor hebben
zij meer ruimte voor eigen invulling van hun werk. In de
Kwaliteitsafspraken staan de eigen keuzes van de mbo-school centraal. In
die keuzes hebben docenten een stem, omdat zij via de medezeggenschap
meepraten over de Kwaliteitsagenda en ook, omdat zij inhoudelijke
invulling aan de voornemens geven. Over de casus van ROC Nijmegen worden
verder geen uitspraken gedaan. Dat heeft de rechter vorige maand reeds
gedaan (arbeidsovereenkomst met de docent is ontbonden, met als
belangrijkste reden dat er sprake is van een verstoorde
arbeidsrelatie).
Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)
Vragen van het lid Meenen, P.H. van
(D66)
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraag 37:
Graag een reactie van de minister op de wens van D66 tot het behoud van
het praktijkonderwijs als een eigenstandige onderwijssoort. Het
praktijkonderwijs zou dan een rechtstreekse bekostiging ontvangen in
plaats van via het samenwerkingsverband.
Antwoord:
Zoals opgenomen in het Regeerakkoord is en blijft het praktijkonderwijs
een eigenstandige onderwijssoort. Momenteel verkent OCW samen met het
veld hoe de bekostigingssystematiek voor leerwegondersteunend
onderwijs en het praktijkonderwijs gemoderniseerd kan worden. Het CBS
ontwerpt daar verschillende alternatieven voor. Bij de evaluatie passend
onderwijs wordt daarop teruggekomen.
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraag 38:
Wat zou het kosten om een ov-studentenkaart in te voeren voor 16+
leerlingen in het praktijkonderwijs voor school en stage?
Antwoord:
Hoeveel het zou kosten om leerlingen in het praktijkonderwijs een
studentenreisproduct te geven, is nu niet aan te geven, omdat dit
afhankelijk is van onderhandeling met de vervoersbedrijven. Daarbij
geldt dat het verstrekken van een studentenreisproduct aan
pro-leerlingen direct tot een hellend vlakt leidt richting andere
doelgroepen binnen het vo die ook wel een studentenreisproduct zouden
willen. Denk bijvoorbeeld aan leerlingen in het VAVO, stagelopende
leerlingen in het vmbo of leerlingen die de entreeopleiding volgen
binnen het vso en mbo-studenten met een BBL-opleiding. Om leerlingen in
het praktijkonderwijs toch een studentenreisproduct te geven, zouden
bovendien forse wetswijzigingen én aanpassingen in de systemen van DUO
nodig zijn.
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraag 39:
Hoe kijkt de minister aan tegen het aanbieden van de entreeopleiding
binnen het praktijkonderwijs?
Antwoord:
Dit kabinet wil de samenwerking tussen praktijkonderwijs (pro) en het
mbo stimuleren. Al eerder bent u geïnformeerd over de voornemens van het
kabinet om de reeds ontstane samenwerking te waarborgen én nieuwe
samenwerkingen te stimuleren. Daarvoor wordt in de wet opgenomen dat het
pro in samenwerking met het mbo de entreeopleiding kan aanbieden. Door
de samenwerking pro-mbo wettelijk mogelijk te maken, kan er in elke
regio een passend aanbod tot stand komen voor deze jongeren. Over de
ontwikkelingen rondom dit wetstraject houden wij u op de hoogte.
Hierover zijn we momenteel met partners uit het veld in gesprek. Eind
dit jaar ontvangt u een brief waarin we aangeven hoe de entreeopleiding
in het pro een wettelijke basis krijgt.
Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)
Vraag 40: Verzoek aan het kabinet om de precieze details van
het werk-naar-werk pakket weer te geven, meer specifiek gericht op het
terugdringen van lerarentekorten.
Antwoord:
Voor mensen die willen overstappen naar het onderwijs zijn
zij-instroomtrajecten beschikbaar met subsidie vanuit OCW (€ 20.000 als
tegemoetkoming in de kosten). Om ondersteuning en begeleiding te bieden
bij de oriëntatie op de overstap naar de onderwijssector, zijn er
verschillende maatregelen beschikbaar in het sociaal pakket dat
onderdeel is van het derde steunpakket. Zo komen er vanaf 1 december
2020 50.000 ontwikkeladviezen beschikbaar na de 20.000 ontwikkeladviezen
die afgelopen augustus beschikbaar waren. Ontwikkeladviezen geven
inzicht in de eigen vaardigheden en wensen en kansen op de arbeidsmarkt.
Ook kunnen sectorale samenwerkingsverbanden van onder meer sociale
partners, sectoren en O&O-fondsen in 2021 cofinanciering aanvragen
voor maatwerktrajecten voor begeleiding ondersteuning en omscholing.
Hiermee kan ook begeleiding richting andere sectoren worden
georganiseerd. Daarnaast zullen mensen die met werkloosheid worden
bedreigd of recent werkloos zijn geraakt en intensievere ondersteuning
nodig hebben richting ander werk, worden begeleid door regionale
mobiliteitsteams. Hierin werken sociale partners, UWV en gemeenten
samen.
Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)
Vraag 41:
Is een veel bredere evaluatie van het accreditatiestelsel een
interessant idee? Kunnen we kijken op welke manier Den Haag stuurt en of
studenten en docenten genoeg bij die evaluatie betrokken zijn?
Antwoord:
In 2019 is het accreditatiestelsel door het ministerie van OCW samen met
de koepels en studentenorganisaties geëvalueerd. Dat heeft geleid tot
een verdere uitwerking van een voorstel voor instellingsaccreditatie.
Daarover wordt uw Kamer eind van dit jaar geïnformeerd. Bijzondere
aandacht in dat voorstel gaat uit naar versterking van de betrokkenheid
van studenten en docenten bij de kwaliteitszorg in het hoger
onderwijs.
Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)
Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)
Vraag 42:
Kan de minister toelichten namens het kabinet waarom de staatssecretaris
van BZK ervoor kiest om het publicatierecht niet aan onderzoekers toe te
kennen, maar voor de Rijksoverheid te behouden?
Antwoord:
De Staatssecretaris van BZK heeft uw Kamer, mede namens mij, per brief
van 29 juni (Kamerstuk 31288, nr. 869) geïnformeerd over de uitkomst van
de ad hoc toetsingscommissie Algemene Rijksvoorwaarden (de ARVODI)
getoetst aan de nieuwe Nederlandse gedragscode wetenschappelijke
integriteit. Hierin wordt benadrukt dat het niet de bedoeling is dat er
vanuit de overheid invloed wordt uitgeoefend op (de conclusies van)
onafhankelijk onderzoek noch dat deze indruk ontstaat. Naar aanleiding
van hun advies is een aantal wijzigingen gedaan in de model
onderzoekovereenkomst behorend bij de ARVODI op het vlak van open
wetenschap en wetenschappelijke integriteit. De aanbeveling om het
publicatierecht niet (uitsluitend) bij de opdrachtgever te leggen, maar
(tevens) bij de opdrachtnemer is niet overgenomen, omdat bijvoorbeeld
gelet op beleidsmatige of uit veiligheidsoverwegingen niet altijd meteen
gepubliceerd kan worden. Het in EU-verband afgesproken beginsel `zo open
als mogelijk, zo gesloten als nodig’ blijft hierbij het uitgangspunt. De
opdrachtgever kan een publicatie bijvoorbeeld niet ophouden omdat de
resultaten van het onderzoek hem onwelgevallig zijn.
Vraag 43:
Wat is het plan van Nederland om de Einstein Telescoop naar Nederland te
halen? Kan de minister daar zelf een actieve rol in
spelen?
Antwoord:
Wij hebben de opname van de Einstein Telescoop op de Europese Roadmap
met een Letter of Political Support gesteund. De steun van de
Provincie Limburg hebben we vanzelfsprekend ook overgebracht (in
combinatie via eenzelfde Letter of Support). Voor de kandidatuur van de
locatie in Limburg (Euregio) voor de Einstein Telescoop is een goed
voorbereid bid nodig van een consortium van Duitsland, België en
Nederland gezamenlijk en met steun van de regio’s. Dit bid moet er eind
2022, begin 2023 zijn. Op dit moment heeft Duitsland nog geen politieke
steun gegeven. Ten aanzien van de kandidatuur van Zuid-Limburg is de
deelname van alle drie de landen belangrijk. De volgende stap is om
samen met onze Belgische (Vlaamse) collega te bespreken welke acties wij
moeten ondernemen om op tijd (waarschijnlijk eind 2022) met een goed
voorbereid bod te komen voor de selectie van de locatie. De kosten voor
de Einstein Telescoop worden thans geschat op circa € 1,9 miljard; de
bijdrage van Nederland wordt bij de bouw in Limburg geraamd op circa € 1
miljard. Deze cijfers zijn nog in beweging. De dekking van een dergelijk
bedrag is er nog niet. Het gaat hier om een dermate hoog bedrag dat de
afweging gebaseerd moet zijn op de vier criteria die zijn genoemd in de
eerdere brief aan de Tweede Kamer (TK 29338-183). Het kabinet is
terughoudend bij opmerkingen over welke typen voorstellen in de toekomst
mogelijk wel of niet passen binnen het Nationaal Groeifonds. In de
Groeistrategie voor Nederland op de lange termijn (TK 29 696, nr. 7) en
de kamerbrief over het Nationaal Groeifonds (TK 35 300, nr. 83) benoemt
het kabinet het belang van onderzoeksfaciliteiten, net als onder andere
talent, fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek, innovatie en
ondernemerschap, voor het versterken van het lange termijn
verdienvermogen.
Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)
Vraag 44:
Het rapport over maatwerkdiploma laat zien dat er een groep leerlingen
is die echt is gebaat bij vakken op verschillende niveaus te doen. De
eerste summiere reactie van de ministers stelt dat ze eerst met de
onderwijskoepels gaan overleggen. Hoe gaan de ministers deze gesprekken
in?
Antwoord:
Zoals in de Kamerbrief van 3 juli 2020 bij de aanbieding van het
onderzoeksrapport ‘VO diploma’s met vakken op verschillende niveaus’ is
gesteld, gaan wij in gesprek met de onderwijskoepels en LAKS om op basis
van de uitkomsten van het onderzoek te verkennen wat de behoeften en
mogelijkheden zijn binnen iedere sector om brede talentontwikkeling te
stimuleren. Zoals aangegeven is dit gesprek vertraagd vanwege de
aandacht die nodig is om het onderwijs dit jaar goed vorm te kunnen
geven in verband met corona.
Een belangrijk bespreekpunt is voor welke groep leerlingen het
maatwerkdiploma daadwerkelijk een bijdrage kan leveren aan het centraal
stellen van hun talenten en voor welke groep het er toe kan leiden dat
zij minder inzet hoeven te plegen op een vak waar ze niet goed in zijn.
Over de voortgang van de gesprekken zullen wij uw Kamer
informeren.
Overigens is het ministerie intussen wel nauw betrokken bij de
pilotgroep Maatwerkdiploma, en dan, waar wordt ingezet op het
belonen van vo-leerlingen in het vervolgonderwijs die in het VO meer
hebben gedaan. Er wordt gezocht naar concrete mogelijkheden die er
binnen de huidige regelgeving bestaan.
Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)
Vraag 45:
Op welke wijze levert het Nationaal Groeifonds een bijdrage aan
fundamenteel onderzoek?
Antwoord:
Op het terrein R&D en Innovatie van het Nationaal Groeifonds zal
worden geïnvesteerd in samenhangende voorstellen die bijdragen aan het
lange termijn verdienvermogen van Nederland. Het kabinet is terughoudend
met opmerkingen die betrekking hebben op het type voorstel dat in de
toekomst mogelijk wel of niet past binnen het Nationaal Groeifonds. In
de Groeistrategie voor Nederland op de lange termijn (TK 29 696, nr. 7)
en de kamerbrief over het Nationaal Groeifonds (TK 35 300, nr. 83)
benoemt het kabinet het belang van fundamenteel onderzoek en
onderzoeksfaciliteiten, net als onder andere talent, toegepast
onderzoek, innovatie en ondernemerschap, voor het versterken van het
lange termijn verdienvermogen. In de kamerbrief over het Nationaal
Groeifonds benoemt het kabinet de uitdaging om de effecten van
voorstellen op het langetermijn verdienvermogen in te schatten. Wanneer
het niet mogelijk is om een kwantitatieve inschatting van de effecten te
berekenen, kunnen er nadere criteria door de beoordelingscommissie
gehanteerd worden om voorstellen op hun bijdrage aan lange termijn
verdienvermogen te beoordelen. Een grotere mate van onzekerheid is op
zichzelf echter geen reden om een voorstel niet positief te beoordelen.
Met het oog op het Nationaal Groeifonds, terrein R&D en Innovatie,
publiceert het kabinet in november een strategie voor het versterken van
onderzoeks- en innovatie-ecosystemen. Deze strategie is aangekondigd in
de Groeistrategie voor Nederland op de lange termijn.
Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)
Vraag 46:
Welke mogelijkheden ziet de minister om de effecten van investeringen in
onderwijs en onderzoek kwalitatief en kwantitatief beter in kaart te
brengen? En welke mogelijkheden ziet zij om de Onderwijsraad en AWTI
daartoe om advies te vragen?
Antwoord:
Het klopt dat het moeilijk is om de macro-economische waarde van
wetenschap kwantificeerbaar te maken. De modellen van het CPB zijn
gericht op de korte en middellange termijn. Op basis van deze kortere
termijn modellen is het moeilijk om algemene uitspraken te doen over de
invloed van investeringen in wetenschap, of andere langere termijn
investeringen, op economische groei en productiviteit. Men erkent dat
wetenschap ook op andere manieren kan bijdragen aan maatschappelijk
welzijn en welvaart. Deze bredere maatschappelijke waarde van wetenschap
maakt echter geen onderdeel uit van de CPB analyses.
Zoals aangegeven in de brief die u onlangs heeft ontvangen over de
aanpak van de beleidsdoorlichting onderzoek en wetenschapsbeleid, willen
wij in die doorlichting bijzondere aandacht vragen voor indicatoren
waarmee wordt gemeten of de ambities van het Nederlandse
wetenschapsbeleid behaald worden (TK 31 511, nr. 42). Het is belangrijk
om oog te hebben voor uiteenlopende aspecten van wetenschappelijk
succes. Wij verwachten dat de beleidsdoorlichting hierop reflecteert en
waar mogelijk aanbevelingen doet om het gebruik van (oude en nieuwe)
indicatoren verder aan te passen of te verfijnen. Daarnaast hebben wij
de KNAW gevraagd een traject te starten om de brede waarde van
wetenschap opnieuw kwalitatief, en waar mogelijk kwantitatief, in beeld
te brengen. Wij wachten graag de uitkomsten van de beleidsdoorlichting
en het KNAW traject af alvorens te overwegen een (aanvullende)
adviesvraag bij de Onderwijsraad of de AWTI uit te zetten.
Voor het hoger onderwijs geldt dat uw Kamer begin 2021
geïnformeerd wordt over de voortgang van de Strategische agenda hoger
onderwijs en onderzoek 2019. In deze voortgangsrapportage zal
nadrukkelijk ingegaan worden op het monitoren van de voortgang in het
hogeronderwijsbeleid. Daarbij worden – conform de aanbevelingen van de
beleidsdoorlichting hoger onderwijs - waar mogelijk eenduidige en
meetbare doelen geformuleerd. Waar dat niet mogelijk is, wordt
aangegeven hoe anderszins de voortgang in kaart kan worden gebracht. De
lessen van de Operatie Inzicht in Kwaliteit van het ministerie van
Financiën worden daarbij meegenomen.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)Vragen van
het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag 47:
Wanneer kunnen we de toegezegde beleidsagenda tegengaan segregatie in
het onderwijs tegemoet zien?
Antwoord:
Er wordt momenteel hard gewerkt aan de beleidsagenda segregatie. Ook is
recent het onderzoek naar toelatingsbeleid afgerond. We verwachten u
over beide zaken voor het eind van dit jaar te
informeren. Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den
(PvdA)
Vraag 48:
Leven Lang Ontwikkelen zou zo makkelijk mogelijk moeten worden gemaakt.
Voor sommige leerlingen in de vavo zijn de reiskosten best wel een
drempel. Is de minister bereid om hier nader onderzoek naar te
doen?
Antwoord:
De minister van OCW heeft uw Kamer eerder laten weten dat het passender
is als eventuele knelpunten met betrekking tot reiskosten vavo door de
woongemeenten van deze studenten worden opgepakt. Wij hebben uw Kamer
toegezegd dat wij met gemeenten in gesprek zullen treden over
mogelijkheden, die zij in dit verband hebben. Wij zullen uw Kamer over
de uitkomsten van dit overleg informeren.
Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)
Vraag 49:
De PvdA pleit voor een Rijksacademie voor het onderwijs waar mensen
gratis de lerarenopleiding kunnen doen. Hoe kijkt de minister naar dit
idee?
Antwoord:
Het idee van de PvdA is sympathiek, maar mist nog verdere inhoudelijke
onderbouwing en financiële dekking. Voor studenten aan de
lerarenopleidingen geldt overigens in de eerste twee jaar een halvering
van het collegegeld.Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den
(PvdA)
Vraag 50:
Kinderen op het praktijkonderwijs die een entreeopleiding volgen,
krijgen geen studenten ov, terwijl het voor de leerlingen wel prettig is
om de entreeopleiding in de vertrouwde omgeving van het
praktijkonderwijs te doen. Is de minister het ermee eens dat zij wel een
studenten ov zouden moeten krijgen?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 38 en 39. Daarnaast zijn er andere mogelijkheden
voor financiële ondersteuning voor leerlingen in het voortgezet
onderwijs (pro, vso en vmbo) zodat zij binnen een vertrouwde omgeving de
entree-opleiding kunnen volgen. Zo kunnen scholieren vanaf 18 jaar in
aanmerking komen voor ‘tegemoetkoming’ scholieren op basis van de WTOS
en voor scholieren onder 18 jaar geldt dat ouders in aanmerking komen
voor kinderbijslag of (onder voorwaarden) voor een kindgebonden
budget.
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vraag 51:
Hoe staat de minister tegenover een (landelijk)
medezeggenschapsorgaan voor basisschoolleerlingen?
Antwoord:
Leerlingparticipatie en leerlingvertegenwoordiging is in alle sectoren
van belang, ook in het primair onderwijs. In het primair onderwijs
bestaat die landelijke vertegenwoordiging nog niet. Het LAKS en het JOB
werken daarom (met steun van OCW) op dit moment een plan uit om ook
leerlingvertegenwoordiging in het primair onderwijs vorm te geven. Zij
betrekken daar alle relevante partijen bij, waaronder natuurlijk ook
leerlingen uit het primair onderwijs. Ons ministerie ondersteunt het
initiatief. Wij hebben begrepen dat de initiatiefnemers de komende weken
al aan de slag gaan om ideeën om te zetten in concrete
acties.Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vraag 52:
Ik heb per motie gevraagd Nibud studentenonderzoek in ere te herstellen.
Hoe staat het met de uitvoering van die motie?
Antwoord:
Het Nibud is al eerder gevraagd om studenten mee te nemen in de
koopkrachtplaatjes. We hebben hier ook zelf met het NIBUD over
gesproken. Het Nibud heeft echter met goede argumenten aangegeven waarom
zij dit niet doen. De belangrijkste reden is dat de koopkrachtplaatjes
statisch zijn, waarbij er vanuit wordt gegaan dat er niets verandert in
de situatie. De situatie van studenten verandert echter vaak en ook nog
eens in korte tijd. Hierdoor is het niet goed mogelijk om studenten mee
te nemen in koopkrachtplaatjes. Tegelijkertijd is meer inzicht in de
financiële situatie van studenten heel waardevol. Om recht te doen aan
de diversiteit van de studentenpopulatie, hebben we besloten om het
NIBUD-studentenonderzoek structureel te laten uitvoeren, ook in reactie
op een eerdere motie van de heer Bruins c.s. op dit punt. De
beleidsdoorlichting die voor de zomer met uw Kamer is gedeeld heeft nog
enkele aandachtspunten naar boven gehaald, die we ook graag direct
willen laten onderzoeken. Daarom is er voor gekozen om het
studentenonderzoek na de uitkomsten van de beleidsdoorlichting te laten
starten. De resultaten van het onderzoek worden in de tweede helft van
2021 verwacht.
Vraag 53:
Herkent de minister dat de vier kleine levensbeschouwelijke
universiteiten maatwerk nodig hebben? Kan zij dit leveren in haar
plannen over bekostiging van de universiteiten? Wil zij daarover in
gesprek gaan met deze levensbeschouwelijke
universiteiten?
Antwoord:
Er wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de optimale verhouding
vast/variabel in de onderwijsbekostiging hoger onderwijs en naar de
toereikendheid van het macrobudget, doelmatigheid van de besteding en de
kosten(toerekening) in mbo, hbo en wo. In beide onderzoeken wordt nauw
samengewerkt met het Netwerk van Levensbeschouwelijke Universiteiten. We
wachten de onderzoeken af en bij de uitwerking van de plannen voor de
bekostiging, naar aanleiding van deze onderzoeken, zal overleg gevoerd
worden met alle daarvoor relevante organisaties waaronder ook de
levensbeschouwelijke universiteiten.Vragen van het lid Bruins,
E.E.W. (CU)
Vraag 54:
De behoefte aan technisch geschoold personeel vraagt om een
herwaardering van techniekonderwijs. Goede loopbaanoriëntatie, stages en
leerwerkplekken zijn cruciaal. Waar ziet de minister mogelijkheden voor
een extra offensief om te borgen dat we nu en in de toekomst voldoende
vakmensen opleiden voor tekortberoepen?
Antwoord:
Voor sectoren met een krapte op de arbeidsmarkt zijn er, naast de
verantwoordelijkheid van werkgevers en onderwijsinstellingen om hierop
in te spelen, diverse overheidsmaatregelen om studenten te stimuleren om
te kiezen voor een opleiding in de richtingen onderwijs, zorg, techniek
en ICT. In de brief van 7 oktober jl. zijn wij hier nader op ingegaan.
In de Technieksector wordt via het Techniekpact gewerkt aan een
verbetering van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en
zijn activiteiten gericht op het vergroten van de instroom in technische
opleidingen. Momenteel worden via het Sectorplan Onderwijs Bètatechniek
door de betrokken instellingen verschillende projecten gestart, zoals
een studiekeuzecampagne voor de opleiding elektrotechniek en een
gezamenlijke studiekeuzecheck voor informaticaopleidingen. In het najaar
ontvangt de Kamer een brief over het onderzoek dat wij door CDHO hebben
laten uitvoeren naar de macrodoelmatigheid van het bestaande
opleidingsaanbod in het hoger onderwijs en de moties over de aansluiting
tussen onderwijs en arbeidsmarkt die tijdens het Notaoverleg over de
Strategische Agenda Hoger Onderwijs daarover zijn ingediend.
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vraag 55:
Het aandeel publicaties in de vakgebieden natuur, techniek en landbouw
is gehalveerd, terwijl het aandeel van de medische en sociale
wetenschappen juist enorm is toegenomen. Hoe taxeert de minister dit?
Hoe kunnen we zorgen dat we juist ook in de vakgebieden bèta en techniek
excelleren?
Antwoord:
Wij herkennen ons niet in deze cijfers. Op basis van de bronnen die bij
ons bekend zijn, en waarvan de meest recente cijfers dateren uit 2018,
concluderen wij dat het aantal publicaties voor alle
vakgebieden is toegenomen. Het aantal publicaties in de medische en
sociale wetenschappen is wel aanzienlijk harder gestegen, waardoor het
aandeel publicaties in deze vakgebieden ten opzichte van de
rest is toegenomen. Van een halvering in het aandeel publicaties in de
vakgebieden natuur, techniek en landbouw is echter geen sprake (Rathenau
Instituut, data uit WoS, extractie door CWTS, en data bewerking op basis
van KUOZ).
Wij delen de mening dat het belangrijk is om over de gehele breedte, dus
ook in de bèta en techniek, te excelleren. Daarom is de afgelopen jaren
fors geïnvesteerd in dit vakgebied, in het onderzoek onder andere via de
sectorplannen en in het bètatechniek naar aanleiding van het advies van
de commissie Van Rijn. Het aantal of aandeel publicaties is echter niet
de enige manier om goede wetenschap te meten. Er dient ook oog te zijn
voor andere belangrijke, en soms meer kwalitatief te benaderen facetten
van wetenschapsbeoefening, zoals diversiteit, interdisciplinaire en
kennisketenbrede ontwikkelingen, de samenhang tussen onderzoek en
onderwijs, de maatschappelijke en economische impact van onderzoek,
sociale veiligheid en de beweging naar open science.
Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de
Dieren)
Vraag 56:
Hoe staat de minister tegenover het plan van het Platform Toekomst van
de Arbeid voor een ontwikkelingsrekening. Is de minister bereid om hier
onafhankelijk onderzoek naar te laten verrichten?
Antwoord:
In de volgende Kamerbrief Leven Lang Ontwikkelen (LLO) over de voortgang
van het lopende LLO-beleid zal ook een standpunt over leerrechten worden
opgenomen, waarin op de diverse voorstellen voor leerrechten (die
inhoudelijk overeen komen met de ontwikkelingsrekening, die het Platform
bepleit) wordt ingegaan. Deze brief zal in november 2020 naar de Tweede
Kamer worden gestuurd.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)
Vraag 57:
Het BPRC verdient geld door gefokte resusapen te verkopen voor 7000 euro
per stuk. Dat zijn inkomsten naast de 10 miljoen overheidssubsidie die
het BPRC krijgt. Vind de minister dit goed. Kunt u de cijfers met ons
delen om welke aantallen het gaat?
Antwoord:
Het BPRC geeft aan dat er geen sprake is van een verdienmodel op de
verkoop van apen. Daarnaast herkent het BPRC het genoemde bedrag niet en
worden er niet meer apen gefokt dan is afgesproken. Het BPRC verkoopt
enkel sporadisch apen aan andere onderzoekscentra. Het BPRC heeft een
eigen kolonie apen en heeft als een van de weinige primatencentra in
Europa een AAALAC-accreditatie vanwege het hoge dierenwelzijnsniveau.
Afname van apen vanuit het BPRC betekent daardoor ook dat er geen
goedkopere apen worden gekocht die zijn opgegroeid in centra met een
lager dierenwelzijnsniveau, bijvoorbeeld van buiten de EU. De
Nederlandse vergunningshouders voor proeven met apen hebben daarom juist
onderling recent afspraken gemaakt om waar mogelijk de apen voor
onderzoek af te nemen van het BPRC. In de Kamerbrief van 29 maart 2019
bent u hierover geïnformeerd (Kamerstuk 32336-88).
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de
Dieren)
Vraag 58:
Het BPRC heeft opdracht gekregen fokkolonie met 40% terug te brengen.
Hoe groot is de fokkolonie inmiddels? Hoe wordt dit
gecontroleerd?
Antwoord:
Het BPRC werkt momenteel aan een transitie naar een nieuwe organisatie
met de doelstelling om het aantal dierproeven met 40% te verminderen, de
fokkolonie te verkleinen van ca. 1400 naar ca. 1000 apen en meer in te
zetten op proefdiervrije innovaties. Dit is uiterlijk in 2025
gerealiseerd. Hierover bent u in de Kamerbrief van 29 maart 2019
geïnformeerd (Kamerstuk 32336-88). In het rapport ‘Zo Doende’
rapporteert de NVWA jaarlijks over de aantallen dierproeven. Het ‘Zo
doende’-rapport dat dit jaar verschijnt over 2019 moet nog vastgesteld
worden. De minister van LNV informeert u hierover uiterlijk voor het AO
Dierproeven op 12 november. Op basis van het laatste rapport vonden er
in 2018 in totaal 205 proeven met apen plaats.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de
Dieren)
Vraag 59:
Externe partijen zoals Shell hebben invloed in de klas. Dit terwijl
lespakketten alleen mogen als ze op een gezonde levensstijl en
objectieve informatie gericht zijn. Is de minister bereid om een veel
duidelijker sponsorconvenant op te stellen?
Antwoord:
Het huidige sponsorconvenant is in samenwerking met een groot aantal
partijen opgesteld na gesprekken waarin de duidelijkheid van het
convenant een belangrijk onderwerp is geweest. In onze ogen, en in die
van partijen die een groot deel van het veld vertegenwoordigen, is het
convenant voldoende duidelijk. Om die reden zien wij geen reden om het
convenant aan te passen.
Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)
Vraag 60:
Voor de VN klimaatconferentie in Schotland geldt bijvoorbeeld dat
bedrijven er niets te zoeken hebben als ze niet aantoonbaar korte
termijn reductieplannen hebben om hun uitstoot te beperken. Hoe
beoordeelt de minister zo'n strenger kader?
Antwoord:
Zoals u weet is het niet aan mij om lespakketten te beoordelen en
scholen te vertellen welk lesmateriaal ze wel of niet mogen gebruiken.
Het sponsorconvenant geeft al aan dat het van belang is dat scholen de
inhoud van het lesmateriaal beoordelen op kwaliteit en wenselijkheid.
Aspecten zoals objectiviteit en gezondheid zijn onderdeel van de
wenselijkheid.
Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)
Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)
Vraag 61:
Denk wil leraren meer bewust maken van hun eigen vooroordelen. De
minister heeft vorig jaar een Pilot Community Urban Education gedraaid.
Is zij bereid om dit uit te rollen en hier meer middelen voor te
reserveren?
Antwoord:
Zesendertig scholen uit Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Tilburg hebben
zich in samenwerking met de Gelijke Kansen Alliantie verenigd in de
Community Urban Education. In de community werken (po-, vo- en
mbo-)scholen samen aan kennisopbouw en -deling over lesgeven in een
grootstedelijke omgeving met veel diversiteit. Het doel is de
leerprocessen op scholen en opleidingen te verbeteren en de
schoolcultuur te veranderen zodat alle leerlingen en studenten klimmen
op de schoolladder. Ook loopt een grootschalig
professionaliseringstraject middels het professionaliserings- en
cultuurveranderingsprogramma ‘De Transformatieve School’. In dit traject
nemen in de periode 2019-2021 ruim 1500 leraren en docenten deel. Het
programma Transformatieve School is gekoppeld aan onderzoekstrajecten
met twee universiteiten (Erasmus Universiteit Rotterdam en de Vrije
Universiteit).
De Community Urban Education is overigens geen pilot maar een
structurele plek waar kennis opgebouwd en gedeeld blijft worden. De
community groeit, ook scholen uit Alkmaar en Utrecht zullen nog dit jaar
onderdeel worden van de community. Met scholen in Leiden en in Eindhoven
is de Gelijke Kansen Alliantie nog in gesprek. Met de bestaande middelen
en samenwerking met de GKA wordt kennis gedeeld met andere scholen. Wij
vinden dit een waardevol initiatief en volgen de ontwikkelingen.
Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)
Vraag 62:
Is de minister bereid in het onderwijs diversiteitsdoelen op te
stellen, die jaarlijks te monitoren en de resultaten met de Kamer te
delen? Vorig jaar is na motie van Denk een programma
opgezet.
Antwoord:
De Alliantie Divers voor de klas is, ondersteund door OCW, in het najaar
van 2019 van start gegaan en richt zich op het verhogen van de instroom
op de pabo en de doorstroom en uitstroom van mannen in het
lerarenberoep. Daarnaast hebben we een onderzoek uitgezet dat zich richt
op de vraag wat overheid, lerarenopleidingen en schoolbesturen kunnen
doen om tot een meer diverse lerarenpopulatie te komen, te beginnen met
meer mannen. Op basis van de bevindingen van de Alliantie en het
onderzoek zal OCW het beleid evalueren en stappen kunnen
ondernemen.
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vraag 63:
Waarom krijgen ouderverenigingen niet een heldere plaats in de
coronacrisis? Waarom worden hier niet meer maatwerkregelingen
getroffen?
Antwoord:
Wij hechten veel belang aan betrokkenheid van ouders. Het gaat immers om
de driehoek docent, leerling en ouders. Vorig jaar hebben we in uw Kamer
overleg gevoerd over de positie van de ouderorganisaties. Na een
evaluatie over de financiering van Ouders en Onderwijs is besloten deze
financiering voort te zetten. Er zijn toen ook afspraken gemaakt over de
wijziging van de governance van deze organisatie. Dit heeft ertoe geleid
dat er sinds kort een adviesraad is van de verschillende
ouderorganisaties bij Ouders en Onderwijs. Vorige week is nog overleg
geweest met de brede groep van ouderenorganisaties. Uiteraard is toen
gesproken over Corona, maar ook over de ontwikkelingen bij Ouders en
Onderwijs. Daarnaast zit Ouders en Onderwijs aan tafel bij alle
reguliere corona-overleggen, zowel bestuurlijk als ambtelijk.
Vraag 64:
Wanneer kunnen we het wetsvoorstel waarin de rol van ouders in onderwijs ingebed wordt verwachten? In het regeerakkoord is afgesproken dat in dit kader een wetsvoorstel zou komen.
Het wetsvoorstel over thuisonderwijs heeft afgelopen zomer online gestaan voor internetconsultatie. Daar zijn enorm veel reacties op binnen gekomen. Daar wordt nu hard aan gewerkt. Het voorstel zal daarna zo snel mogelijk worden voorgelegd aan de Onderwijsraad en de Raad van State voor advisering. Die stappen verwachten we deze kabinetsperiode nog te zetten.Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)
Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)