Reactie op het inspectierapport uitzetting naar Bahrein
Terugkeerbeleid
Brief regering
Nummer: 2020D47876, datum: 2020-11-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29344-146).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ()
Onderdeel van kamerstukdossier 29344 -146 Terugkeerbeleid.
Onderdeel van zaak 2020Z22589:
- Indiener: A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2020-12-02 14:05: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-12-02 15:30: Procedures en brieven (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-01-20 14:30: Extra procedurevergadering Justitie en Veiligheid (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-01-27 09:30: Vreemdelingen- en asielbeleid en Informele JBZ-Raad d.d. 28 en 29 januari 2021 (vreemdelingen- en asielbeleid) (onderdeel Informele JBZ-Raad d.d. 28 en 29 januari 2021 (vreemdelingen- en asielbeleid) is omgezet in een schriftelijk overleg op 25 januari 2021) (Notaoverleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-02-02 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2022-01-20 13:00: Procedures en brieven (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-03-09 09:30: Vreemdelingen- en asielbeleid (Commissiedebat), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-03-10 15:04: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
29 344 Terugkeerbeleid
Nr. 146 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 november 2020
In deze brief aan uw Kamer ga ik conform mijn toezegging tijdens het nota overleg JBZ van 6 oktober jl. in op het rapport «uitzetting naar Bahrein» van de Inspectie van Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) (Kamerstuk 32 317, nr. 638). Het rapport is de uitkomst van het onderzoek dat de Inspectie op het verzoek van mijn ambtsvoorganger heeft verricht naar het verloop van de procedure vanaf het indienen van het asielverzoek tot de uitzetting naar Bahrein.
Zoals ik uw Kamer laatstelijk bij brief van 2 juli 2020 heb geïnformeerd had ik zwaarwegende redenen om het Inspectierapport niet openbaar te maken (Kamerstuk 29 344, nr. 143). De gemachtigde van de vreemdeling heeft echter het rapport op 4 oktober jl. op de website van zijn kantoor geplaatst. Hiermee is het rapport openbaar geworden en staat de vertrouwelijkheid van het rapport mij niet langer in de weg om buiten het kader van vertrouwelijkheid een toelichting op deze zaak met uw Kamer te delen.
Proces
De Inspectie heeft mij op 22 november 2019 het onderzoeksrapport aangeboden. Medio december 2019 heb ik uw Kamer het rapport vertrouwelijk doen toekomen. (Kamerstuk 29 344, nr. 138). Begin februari 2020 heb ik de Inspectie gevraagd om de nader gekomen vertrouwelijke informatie van de Inspectie alsnog te onderzoeken en te betrekken bij het eerdere onderzoek. Dit heeft geleid tot een addendum op het rapport, dat mij is aangeboden op 28 mei 2020. (Kamerstuk 29 344, nr. 142) Ik heb uw Kamer de gelegenheid gegeven ook dit addendum vertrouwelijk in te zien.Het onderzoek van de Inspectie was daarmee afgerond.
Bij brief van 2 juli jl. heeft uw Kamer de kabinetsreactie op de aangenomen motie1 van 18 december 2019 van de leden Jasper van Dijk en Kuiken ontvangen. Deze motie verzocht de regering om het rapport van de Inspectie openbaar te maken.
Reactie op het Inspectierapport
Het rapport is opgesteld conform de toezegging aan uw Kamer om onderzoek te doen naar het verloop van de toelatings- en de vertrekprocedure en de informatiepositie van de IND daarin. De Inspectie heeft noch in het rapport, noch in het addendum aanbevelingen gedaan.
Voorts onthoudt de Inspectie zich van een oordeel over de inhoud van de zaak aangezien de beslissing in de asielprocedure, inclusief de informatiepositie, in ons rechtsbestel is onderworpen aan rechterlijke toetsing.
De Inspectie volstaat in het rapport met een feitelijke weergave van de gang van zaken. Uit het onderzoek blijkt dat in de toelatingsprocedure alle gebruikelijke stappen zijn uitgevoerd. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, geven het onderzoeksrapport en het addendum mij aanleiding te oordelen dat de gevolgde asiel- en vertrekprocedure zorgvuldig en op de voorgeschreven wijze is verlopen. Dat is ook de belangrijkste conclusie die ik trek uit het onderzoek.
In deze brief geef ik uw Kamer een toelichting op enkele relevante aspecten van het onderzoek naar de asielprocedure, de informatiepositie van de IND en de terugkeerprocedure. Hiermee verwacht ik uw Kamer meer duidelijkheid te geven over de gemaakte afwegingen in de doorlopen procedure.
Hoewel het onderzoek van de Inspectie zich heeft gericht op de procedurele aspecten van de behandeling van de aanvraag geeft het rapport ook inzicht in de inhoudelijke aspecten van deze zaak. Daarbij is zowel vanuit uw Kamer als in de media herhaaldelijk de zorg uitgesproken dat deze zaak verkeerd is beoordeeld; dit in het bijzonder gelet op de arrestatie van de vreemdeling na terugkeer naar Bahrein. Dit is voor mij reden om, binnen de beperkingen die ik heb om informatie uit een asieldossier te delen en het eerdergenoemde uitgangspunt dat de besluitvorming binnen ons systeem is onderworpen aan een gerechtelijke beoordeling, hier op enkele aspecten van de asiel- en terugkeerprocedure inhoudelijk in te gaan.
Asielbeoordeling
De geloofwaardigheid van de verklaringen van een asielzoeker vormen de kern van de asielbeoordeling. Zoals ook verwoord in het Inspectierapport heeft de vreemdeling zijn gestelde activiteiten en daaraan gerelateerde vrees in Bahrein in de asielprocedure niet aannemelijk gemaakt.
De IND heeft onderzoek verricht om tot een zorgvuldig besluit te komen en heeft daarbij de vreemdeling voldoende gelegenheid gegeven om zijn aanvraag nader te onderbouwen. Zijn verklaringen waren naar het oordeel van de IND echter summier, tegenstrijdig en vragen over gestelde activiteiten kon hij niet onderbouwen. Tevens is hij legaal en op eigen paspoort het land uitgereisd, wat er ook op duidt dat hij op dat moment niet in de negatieve belangstelling van de Bahreinse autoriteiten stond. De IND heeft, op basis van het asielrelaas zoals dat door de vreemdeling naar voren is gebracht én de toen bekende feiten en omstandigheden, dan ook kunnen oordelen dat de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor asielbescherming.
Het is daarbij van groot belang dat een vreemdeling die om bescherming vraagt alle informatie naar voren brengt die relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag. Gelet op de informatie in het asieldossier en de berichten die naar buiten zijn gekomen ná zijn vertrek uit Nederland moet er rekening mee gehouden worden dat de vreemdeling niet alle voor de beoordeling vereiste informatie naar voren heeft gebracht.
Ook de informatie die volgt uit een Rijks-intern bericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken duidt daarop. In het addendum van het Inspectierapport staat dat in dit bericht het ministerie onder meer meedeelt dat de familie van de Bahreinse vreemdeling in contacten met ambassademedewerkers onvolledige en onjuiste informatie heeft verstrekt over gebeurtenissen die relevant zijn voor de asielaanvraag en heeft de vreemdeling ook zelf bepaalde informatie niet ingebracht in de asielprocedure.
Sinds 23 september jl. ligt het Rijks-intern bericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake de vreemdeling uit Bahrein ter vertrouwelijke inzage bij de griffie van uw Kamer. (Kamerstuk 29 344, nr. 144)
In het artikel dat de NRC2 over deze zaak heeft gepubliceerd op 4 oktober jl. wordt informatie naar voren gebracht die, op het moment dat de IND een beslissing nam op zowel de eerste asielaanvraag van 10 augustus 2017 als de opvolgende aanvraag van 20 oktober 2018, door betrokkene niet bekend was gemaakt bij de IND.
Citaat NRC:
«Details over de gevangenisuitbraak, het onderduiken en het bootincident geeft [naam betrokkene] niet. De link met mogelijk strafbare feiten houdt hij klein, vermoedelijk uit wantrouwen naar de Nederlandse autoriteiten.»
Deze berichtgeving van de NRC onderstreept het beeld dat de vreemdeling om hem moverende redenen deze gebeurtenissen tijdens zijn asielprocedure niet naar voren heeft gebracht.
Uit vorenstaande informatie uit verschillende bronnen komt naar voren dat betrokkene ten tijde van de asielprocedure relevante informatie niet kenbaar heeft gemaakt. Evenals de IND heeft ook de vreemdeling een plicht tot samenwerking om de juiste en relevante feiten en omstandigheden boven tafel te krijgen. Daarbij liggen de stelplicht en bewijslast bij het asielrelaas in beginsel bij de asielzoeker, hij moet het asielrelaas en daarmee ook de gestelde vrees aannemelijk maken. Indien de vreemdeling hier niet of onvoldoende gehoor aan geeft, ontneemt hij de IND de mogelijkheid om een volledige beoordeling te verrichten van de asielaanvraag en risico’s die verbonden zijn aan de terugkeer.
Of de IND tot een ander oordeel inzake de asielaanvraag zou zijn gekomen als alle feiten en omstandigheden bekend waren geweest, valt achteraf moeilijk te zeggen.
Zoals mijn ambtsvoorganger u ook reeds heeft medegedeeld, maakt de arrestatie en veroordeling nog niet dat daarmee een relatie te leggen is met de Nederlandse asielprocedure.
Voorts ga ik kort in op de gestelde vrees van de vreemdeling in verband met de (politieke) activiteiten van zijn broer, die in Duitsland asiel heeft gekregen. De in het Inspectierapport genoemde algemene informatie uit diverse bronnen, over het risico dat gezinsleden van gezochte politiek actieve personen in Bahrein kunnen lopen, is hierbij meegewogen. Deze informatie geeft geen aanleiding om te concluderen dat elk familielid vanwege die omstandigheid reeds voor vervolging te vrezen zou hebben van de zijde van de Bahreinse autoriteiten. Het risico beoordeelt de IND op individuele basis. In deze zaak was er echter geen concreet aanknopingspunt dat betrokkene of zijn familieleden vanwege hun relatie met de broer van betrokkene zwaarwegende problemen te duchten hadden. Na het vertrek van zijn broer naar Duitsland in 2014 heeft de vreemdeling tot zijn eigen (legale) uitreis in februari 2017, noch zijn familieleden problemen ondervonden van de zijde van de Bahreinse autoriteiten. Om die reden heeft de IND kunnen concluderen dat de omstandigheid dat de broer in de negatieve belangstelling staat, niet maakt dat aannemelijk is dat de vreemdeling om die reden ook gevaar loopt.
In het Inspectierapport wordt ook ingegaan op de opvolgende asielaanvraag die, ongeveer een jaar nadat hij Nederland was ingereisd en zijn eerste asielaanvraag had gedaan, zeer kort voor de geplande en bij de vreemdeling aangekondigde uitzetting werd ingediend.
Een opvolgende aanvraag wordt inhoudelijk in behandeling genomen als de vreemdeling nieuwe feiten en/of omstandigheden aanvoert. In deze procedure zijn echter geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leidden. De vreemdeling had ten behoeve van zijn opvolgende aanvraag een onvertaald document in kopie overgelegd. In een dergelijk geval, ook om frustratie van het vertrekproces tegen te gaan, wordt de asielzoeker tijdens het gehoor in de gelegenheid gesteld om door middel van een tolk te verklaren wat er in de documenten staat en wat dit voor zijn aanspraken op bescherming betekent. In combinatie met de antwoorden op de vragen hoe de asielzoeker aan de documenten komt, wanneer de documenten zijn ontvangen en waarom hij ze niet eerder heeft overgelegd of heeft laten vertalen, worden de documenten beoordeeld. Tevens wordt betrokken de omstandigheid of sprake is van een origineel document dat op authenticiteit kan worden onderzocht of slechts van een kopie. Dit is de wijze waarop de IND de opvolgende aanvraag heeft beoordeeld en, ook onder verwijzing naar vaste jurisprudentie, tot de conclusie is gekomen dat zijn opvolgende aanvraag onvoldoende was onderbouwd.
Tevens wil ik een korte toelichting geven op enkele aspecten zoals die in het Inspectierapport staan beschreven over het terugkeerproces.
Voor de DT&V is het uitgangspunt dat de risico’s bij terugkeer door de IND zijn beoordeeld in de asielprocedure. Uit het rapport volgt dat de Bahreinse vreemdeling nadat zijn aanvraag is afgewezen heeft aangegeven bij de DT&V dat hij niet naar Bahrein wil terugkeren, maar eventueel wel naar een ander derde land wil reizen. Het initiatief en de verantwoordelijkheid voor het realiseren van toegang tot een derde land op basis van vrijwillig vertrek ligt altijd bij de vreemdeling zelf. Daarnaast dient het betreffende land hiervoor toestemming te geven. Er dient sprake te zijn van een gewaarborgde toegang3 als de vreemdeling onder verantwoordelijkheid van de DT&V vertrekt.
Wanneer de vreemdeling aangeeft vrijwillig naar een derde land te willen vertrekken is het aan hem om hiertoe concrete stappen te ondernemen. Hij kan naar de betreffende ambassade gaan of contact opnemen met de IOM, waarbij de DT&V -waar nodig- kan ondersteunen. Zo zal de DT&V bijvoorbeeld het paspoort (onder toezicht) ter beschikking stellen wanneer dit noodzakelijk is voor de concrete voorbereiding om vrijwillig te kunnen vertrekken. De vreemdeling heeft echter niet het initiatief genomen om daadwerkelijk uitvoering te geven aan het verkennen van de mogelijkheden om naar een derde land te vertrekken.
Het Inspectierapport meldt in dit kader voorts: «De DT&V wil voor de uitzetting gebruik maken van een zogenoemde removal order die de KLM verplicht om A. terug te vervoeren naar Iran, het land van waaruit hij naar Nederland was gereisd. Omdat toegang tot Iran volgens de KLM niet gegarandeerd is aangezien A. voor dit land geen visum heeft, wordt de removal order omgebogen naar Bahrein.»
Addendum
Het aanvullend onderzoek, dat op mijn verzoek is ingesteld, was naar aanleiding van nagekomen informatie dat de Inspectie had ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Kort gezegd geeft de ambassadeur te Koeweit aan dat alvorens een onomkeerbaar besluit wordt genomen, de ambassade zou moeten worden bevraagd in situaties waarmee mogelijk weinig bekend is bij de IND, zoals Bahrein. Ten behoeve van het aanvullende onderzoek heeft de IND een reactie opgesteld en doen toekomen aan de Inspectie, waarvan de essentie is verwoord in het addendum. Ik onderschrijf vanzelfsprekend deze reactie.
In aanvulling hierop vind ik het relevant om op te merken dat de betreffende ambassadeur in algemene zin niet volledig bekend leek te zijn met de asielprocedure en de beoordelingskaders en met betrekking tot deze zaak niet in volle omvang bekend was met hetgeen door de vreemdeling in het kader van zijn asielaanvraag naar voren is gebracht. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven tevreden te zijn met de samenwerking met de IND. Ook voor mij geldt dat ik heel tevreden ben met de samenwerking op het terrein van landeninformatie. De Inspectie markeert in het addendum mijns inziens terecht in haar conclusie dat de mogelijkheid die de ambassadeur ziet om, buiten het kader van ambtsberichten, op meer informele wijze om informatie te vragen, voorbij gaat aan de eis dat de (verkrijging van) informatie moet voldoen aan zorgvuldigheidsvereisten om te kunnen worden gebruikt in een asielprocedure.
Echter, nog afgezien van dit vraagstuk over verantwoordelijkheden, wijs ik uw Kamer nogmaals op de asielbeoordeling waaruit blijkt dat de vreemdeling ongeloofwaardige verklaringen over zijn eigen activiteiten heeft afgelegd. Indien de verklaringen van de vreemdeling ongeloofwaardig en/of niet volledig zijn, speelt de informatie over het land van herkomst waar het Ministerie van Buitenlandse zaken mogelijk in kan voorzien, een minder grote rol. Voor mij ligt de kern van deze zaak bij het oordeel over de geloofwaardigheid en volledigheid van verklaringen van de vreemdeling.
Tot slot wil ik uw Kamer mededelen dat ik hier enkele onderdelen van de procedure nader heb uitgelicht en toegelicht. Ik realiseer me dat ik daarmee niet volledig ben. Echter, de feitelijke weergave van de gang van zaken zoals opgesteld in het onderzoeksrapport van de Inspectie spreekt voor zich. Met deze toelichting verwacht ik beter inzichtelijk te hebben gemaakt hoe de IND en de DT&V volgens de procedurele voorschriften en binnen de kaders van het asielbeleid de procedure binnen hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden op zorgvuldige wijze hebben gevoerd.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A. Broekers-Knol
Kamerstuk 19 637, nr. 2549.↩︎
Artikel NRC Next: Hier niet welkom, in Bahrein levenslang; Asielaanvraag In Nederland geweigerd, in Bahrein levenslang.↩︎
Zie voor een toelichting op de gewaarborgde toegang de beantwoording van 2 juli 2020 van de Kamervragen over het bericht IND wees ultiem verzoek asielzoeker Bahrein af, (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3406).↩︎