Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het antwoord op de vragen van het lid Gijs van Dijk over het bericht dat de rechtbank opnieuw bevestigt dat Deliveroo-bezorgers gewoon werknemers zijn
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2021D25089, datum: 2021-06-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2021D25089).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.P.H.J. Peters, Tweede Kamerlid (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: L.B. Blom, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2021Z03278:
- Gericht aan: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Indiener: G.J. (Gijs) van Dijk, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
- 2021-06-23 14:00: Antwoord op vragen van het lid Gijs van Dijk over het bericht dat de rechtbank opnieuw bevestigt dat Deliveroo-bezorgers gewoon werknemers zijn (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (đ origineel)
2021D25089 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de op 18Â mei 2021 ontvangen brief inzake het antwoord op vragen van het lid Gijs van Dijk over het bericht dat de rechtbank opnieuw bevestigt dat Deliveroo-bezorgers gewoon werknemers zijn.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Peters
De adjunct-griffier van de commissie,
Blom
Inhoudsopgave | blz. | |
I | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties | 2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie | 3 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie | 3 | |
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie | 5 | |
II | Antwoord/Reactie van de Minister | 6 |
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het antwoord op de vragen van het lid Gijs van Dijk over het bericht dat de rechtbank opnieuw bevestigt dat Deliveroo-bezorgers gewoon werknemers zijn, zij hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
Allereerst is er inmiddels sprake van twee rechterlijke uitspraken rondom bezorgers van bezorgplatformen. EĂ©n, zoals aangehaald door de heer Gijs van Dijk, waar Deliveroo-bezorgers in zijn totaliteit als werknemers worden gezien, en een tweede over een individuele bezorger die daarentegen wel als ondernemer werd aangemerkt en aan wie geen vast arbeidscontract moest worden aangeboden. Hoe duidt de Minister deze twee uitspraken? Is de Minister op de hoogte van het feit dat er ook veel zelfstandige bezorgers zijn die juist geen vast arbeidscontract willen, en deze bezorgdiensten als flexibele bijbaan inzetten? Daarnaast vragen deze leden zich af aan welke voorwaarden een zelfstandige zonder personeel (zzpâer) zou moeten voldoen om wel als zelfstandig bezorger te kunnen werken. Welke vrijheden moeten mensen hebben om zelfstandig te kunnen werken? Op welk moment worden deze vrijheden beperkt?
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie ook nog vragen naar aanleiding van de situatie in het Verenigd Koninkrijk waar, naast werknemers en zelfstandig ondernemers, sprake is van een derde categorie. Hoe kijkt de Minister naar deze derde categorie? Is er gekeken om een soortgelijke categorie in Nederland te creëren? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister de mening dat er op een moderne arbeidsmarkt ook ruimte moet zijn om modern te werken, ook als dat niet direct in de categorie werknemer of zelfstandig ondernemer valt?
De leden van de VVD-fractie waarderen de aankondiging van de Minister om te komen tot een uitwerking van een rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst voor platformwerkers. Zij zijn benieuwd op welke termijn de Minister een concept daarvan kan delen met de Kamer.
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd hoeveel Deliveroo-bezorgers en andere platformwerkers op basis van de uitspraak van het Hof een arbeidsovereenkomst opeisen en wat er met deze eisen in de praktijk gebeurt. Is de Minister bereid om deze informatie te verzamelen en gebundeld aan de Kamer te doen toekomen, zodat de Kamer dit mee kan nemen in de wegingen rondom het voorstel van de Minister?
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de Minister in de beoordeling en handhaving bij de kwalificatie van de arbeidsrelatie ook een rol ziet voor de Inspectie SZW. Kan de Minister zijn wegingen daarbij meenemen in de aangekondigde uitwerking? En kan hij aangeven welke toetsingskaders de Inspectie SZW daarvoor nodig heeft en hoe deze tot stand komen? Is de Minister het eens dat daarvoor specifieke en uitvoerbare criteria nodig zijn, dus niet zozeer een bepaald uurtarief (wat onuitvoerbaar is gebleken), maar dat door het platform opgelegde afspraken rondom bereikbaarheid, beschikbaarheid, werkroosters etc. onderdeel moeten zijn van dergelijke toetsingskaders?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele aanvullende vragen bij de beantwoording van vragen over het bericht dat de rechtbank opnieuw bevestigt dat Deliveroo-bezorgers werknemers zijn.
De leden van de D66-fractie vragen wat de stand van zaken is rond het uitwerken van het rechtsvermoeden rondom platformwerk. Deze leden vragen wat de overwegingen waren om toch te besluiten dat het van toepassing verklaren van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) op bepaalde vormen van platformwerk niet haalbaar bleek. Deze leden vragen of een groot deel van het platformwerk niet als driehoeksrelatie kan worden gezien, als het algoritme van het platform bepalend is voor welke werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Deze leden vragen ook of de Minister nader toe kan lichten dat als het werk door particulieren wordt gedaan, gelijkstelling van arbeidsvoorwaarden geen verbetering vormt. De leden van de D66-fractie vragen hoe het staat met de uitwerking van het rechtsvermoeden voor platformwerkers, en of er al een gesprek met de Europese Commissie heeft plaatsgevonden over de Europese houdbaarheid daarvan.
De leden van D66-fractie vragen of de Minister nader kan ingaan op de consultatie van de Europese Commissie over collectief onderhandelen en het mededingingsrecht. De Minister verwees eerder in het debat over de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 14Â juni naar verschillen tussen Directoraat-Generaal Competition en Directoraat-Generaal Employment. In de impact assessment worden verschillende groepen zzpâers onderscheiden die mogelijk extra bescherming nodig hebben op de arbeidsmarkt: alleen de zelfstandigen die via een digitaal platform werk verrichten, of ook een deel van de zzpâers die aan bedrijven (met enige omvang) hun diensten leveren, eventueel bepaalde vrije beroepen uitgezonderd. Deze leden vragen in dat kader of de Minister zou kunnen reflecteren op dit onderscheid en of dit behulpzaam kan zijn bij het onderscheiden van (schijn)zelfstandigen, niet alleen binnen het mededingingsrecht.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of de Minister zou willen reageren op het voorstel van verschillende platforms aan de formatietafel over platformwerk, waar onder andere in wordt aangekaart dat de maatschappelijke discussie over de positie van platformwerkers vaak weinig mét platformwerkers wordt gevoerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie constateren uit de beantwoording van schriftelijke vragen over het bericht «dat de rechtbank opnieuw bevestigt dat Deliveroo-bezorgers gewoon werknemers zijn» dat de Minister weinig urgentie voelt om kwaadwillende bedrijven, zoals Deliveroo, Uber Eats en Temper die overduidelijk met schijnzelfstandigen werken, aan te pakken. Deze leden lezen in de beantwoording dat de maaltijdbezorgers, die als schijnzelfstandigen worden ingezet, het zelf mogen uitzoeken en dat zij, als kwetsbare werknemers, zelf hun recht moeten opeisen. Is de Minister het eens dat kwetsbare werknemers, als zij hun stem laten horen, het risico lopen hun werk en inkomen daardoor te verliezen? Hoe reëel vindt de Minister het dat werknemers zelf hun recht kunnen opeisen? Laten bovendien de vertragende tactieken, wraken van raadsheer etc., van Deliveroo in de rechtszaal niet zien dat het voor werknemers, zelfs met een vakbond achter zich, heel lastig is om hun recht op te eisen? Is de Minister het daarom eens dat deze werknemers steun vanuit een overheid nodig hebben en dat maaltijdbezorgbedrijven die met schijnzelfstandigen werken door de overheid moet worden aangepakt?
Is de Minister het verder eens met dat het feit dat deze zaak onder de civiele rechter ligt, niet hoeft te betekenen dat alles onder het fiscale en sociale zekerheidsrecht stil moet komen te vallen? Gaat de Minister het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst aansporen op te treden tegen Deliveroo op fiscaal en sociaal zekerheidsterrein om zodoende duizenden euroâs aan misgelopen belastingen en premies te kunnen innen? Zo nee, vindt de Minister dan niet dat hij een enorm slecht signaal geeft aan goede en fatsoenlijke werkgevers die wel gewoon belasting en premies betalen?
Deze leden vragen de Minister om dieper in te gaan op de passage: «De Belastingdienst kan niet automatisch afgaan op een gerechtelijke uitspraak waarbij de Staat der Nederlanden geen procespartij is». Waarom zou dit volgens de Minister niet kunnen? Betekent dit dan dat de Belastingdienst enkel kijkt naar gerechtelijke uitspraken waar zij zelf bij betrokken is? Stelt de Minister hiermee dat jurisprudentie van de rechter, waar de overheid niet bij betrokken is, dus geen invloed meer gaat hebben op wetgeving? Geeft de Minister hiermee dus ook aan dat de Belastingdienst, immers geen procespartij, het Groen/Schoevers-arrest1 niet meer volgt? Kan de Minister begrijpen dat de leden van de PvdA-fractie verbaasd zijn over deze passage en kan de Minister weerleggen dat hij wel degelijk rekening houdt met rechterlijke uitspraken, dus ook die over Deliveroo, over de praktische uitwerking van wetgeving?
Verder lezen de leden van de PvdA-fractie dat «gelet op de interpretatieverschillen in beoordeling die op grond van de huidige wet- en regelgeving mogelijk zijn, kan een opdrachtgever in een geschil met de inspecteur een pleitbaar standpunt hebben dat geen sprake is van een dienstbetrekking». Is de Minister het eens dat hiermee de door de Minister bedachte term «kwaadwillendheid» een wassen neus is? Indien dit zo is, gaat u de definitie van kwaadwillendheid aanpassen, waardoor bedrijven in de maaltijdbezorging geen gebruik meer kunnen maken van schijnzelfstandigen? En indien u niet bereid bent dit te doen, hoe denkt u dan invulling te geven aan de eerder aangenomen moties Palland (Kamerstuk 29 544, nr. 935) en Heerma c.s. (Kamerstuk 34 775 XV, nr. 47), waarin expliciet wordt verzocht om maximaal te handhaven in de maaltijdbezorging en in de «tussentijd de mogelijkheden tot handhaven bij kwaadwillendheid wil aanscherpen»?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister verder een uiteenzetting, in algemene zin, te geven welke acties er afgelopen jaren door de Belastingdienst zijn ondernomen in de maaltijdbezorging. Hoe vaak en wanneer is de Belastingdienst bij bedrijven in de maaltijdbezorging langs geweest? Hoeveel individuele toetsingen zijn er geweest en wanneer zijn deze gestart? Hoe ziet zoân individuele toetsing eruit? Is deze alleen administratief of wordt er ook gekeken naar de feitelijke omstandigheden en wordt er dus ook in de praktijk gecontroleerd? Hoeveel onderzoeken zijn er door de Belastingdienst gestart? Hoeveel aanwijzingen zijn er richting bedrijven in de maaltijdbezorging geweest? Hoeveel capaciteit is er bij de Belastingdienst om te handhaven op kwaadwillendheid? Deze leden zien graag een uitsplitsing tussen administratieve handhaving en inspecties die ook in de praktijk handhaven (en zo alle omstandigheden kunnen bekijken) tegemoet. Kan de Minister aangeven of er voldoende capaciteit bij de Belastingdienst is, of dient deze te worden uitgebreid? Hebben deze inspecties ook tijdens de coronaperiode plaatsgevonden? Zo nee, vinden deze nu wel al weer plaats?
Met betrekking tot de naleving van de arbeidswetgeving door de Inspectie SZW vragen deze leden hoe vaak er een bestuurlijke boete is uitgedeeld aan bedrijven in de maaltijdbezorging. Waarvoor zijn deze boetes uitgedeeld? Wordt er bovendien ook gehandhaafd in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de Minister op de vragen van het lid Gijs van Dijk, en hebben nog een aantal vervolgvragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoeveel zzpâers er op dit moment in Nederland zijn. Zij vragen de Minister naar zijn inschatting van het aandeel zzpâers dat volgens het arbeidsrecht eigenlijk als werknemer zou moeten worden aangemerkt, en of dit ook de groep is die de Minister aan zou merken als schijnzelfstandigen. Voorts vragen deze leden hoe groot de groep is bij wie dat nu al direct problematisch is, omdat het gebeurt om de arbeidskosten te drukken, waardoor zij zich niet kunnen verzekeren of pensioen kunnen opbouwen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook een aantal aanvullende vragen over de handhaving. Zij vragen of de Minister kan aangeven hoeveel fulltime equivalent (fte) beschikbaar is bij het themaprogramma schijnconstructies bij de Inspectie SZW. Wordt de beschikbare capaciteit ook volledig voor dit doel ingezet? Zijn er nog mensen in opleiding om deze capaciteit uit te breiden?
Voorts vragen deze leden of de Minister kan aangeven hoeveel fte op dit moment beschikbaar is en is opgeleid om te handhaven bij de Belastingdienst om te controleren of wel op de juiste manier loonheffing en sociale premies wordt afgedragen. Wordt de beschikbare capaciteit op dit moment ook volledig voor deze handhaving ingezet en zijn er nog mensen in opleiding om deze capaciteit uit te breiden? Door hoeveel fte wordt er op dit moment gehandhaafd op kwaadwillendheid? Is daar extra capaciteit van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) voor beschikbaar?
De Minister schrijft over de sectorspecifieke benadering bij de implementatie van de webmodule. Kan de Minister aangeven hoeveel fte op dit moment beschikbaar en opgeleid is voor deze sectorspecifieke benadering? Kan de Minister dit uitsplitsen per sector?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd wat de opbrengsten zijn geweest van de capaciteit voor handhaving van de verschillende diensten in de afgelopen vier jaar. Kan de Minister dit nader toelichten? Voorts vragen deze leden wat er zou gebeuren als het handhavingsmoratorium per direct zou worden opgeheven.Wat zou dat betekenen voor de inzet van handhaving?
Deze leden vragen de Minister het vroegst mogelijke pad te schetsen voor het (gedeeltelijk) afbouwen van het handhavingsmoratorium. Voorts vragen deze leden of het klopt dat met het opheffen van het handhavingsmoratorium vooral zal worden gehandhaafd op het juist afdragen van sociale premies en loonheffing. Verwacht de Minister ook een effect van de webmodule op de wijze waarop mensen werken binnen het arbeidsrecht? Wat zijn de randvoorwaarden om handhaving weer volledig op te kunnen starten in termen van capaciteit bij de verschillende diensten? Hoeveel tijd is nodig om aan deze randvoorwaarden te voldoen? Hoeveel extra fte is bij de Belastingdienst en de Inspectie SZW nodig om weer volledig te handhaven, op zowel kwaadwillendheid en schijnconstructies, als op loonheffing en de inning van sociale premies? Bij welke uitkomst van de pilot van de webmodule is het wat u betreft niet mogelijk om te starten met handhaving? Wat gebeurt er in dat geval?
Ten slotte zijn de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat de arbeidsombudsman een belangrijke rol kan spelen bij het opeisen van de rechten van werkenden. Deelt de Minister deze mening, en kan hij aangeven wat de oprichting van een dergelijke ombudsman zou kosten en op welke termijn zoân ombudsman het vroegst mogelijk zou kunnen zijn ingesteld?
II Antwoord/reactie van de Minister
Hoge Raad, 14 november 1997, zaaknummer 16453 Groen/Schoevers (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:1997:ZC2495).â©ïž