[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2021

Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2021

Jaarverslag

Nummer: 2022D17596, datum: 2022-05-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36100-VIII-1).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36100 VIII-1 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2021.

Onderdeel van zaak 2022Z08707:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021–2022
36 100VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2021
Nr. 1

Jaarverslag van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en wetenschap (viii)

Ontvangen 18 mei 2022

Gerealiseerde uitgaven en ontvangsten

Figuur 1 Gerealiseerde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen).
Totaal € 49.040,99

Figuur 2 Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen).
Totaal € 1.620,59

A. Algemeen

1 1. Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

Aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bieden de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) over het jaar 2021 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 2.37 en 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media decharge te verlenen over het in het jaar 2021 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14 van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt op grond van artikel 7.15 van de Comptabiliteitswet 2016 door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Algemene Rekenkamer over:

  1. het gevoerde begrotingsbeheer, financieel beheer, materiële bedrijfsvoering en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;
  2. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën;
  3. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;
  4. de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;
  5. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk.

Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:

  1. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2021;
  2. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;
  3. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
  4. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2021 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten over 2021, alsmede over de saldibalans over 2021 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

R.H.Dijkgraaf

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,

A.D. Wiersma

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. Leeswijzer

Het departementaal jaarverslag 2021 bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. een algemeen deel;
  2. het beleidsverslag;
  3. de jaarrekening;
  4. de bijlagen.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs is verantwoordelijk voor artikel 1 (primair onderwijs), artikel 3 (voortgezet onderwijs) en artikel 9 (arbeidsmarkt- en personeelsbeleid). De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen tussen de Ministers en de Staatssecretaris is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte IV.

Algemeen deel

Het Algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Grondslagen voor de vastlegging en de waardering

De verslaggevingsregels en waarderingsgrondslagen die van toepassing zijn op de in dit jaarverslag opgenomen financiële overzichten zijn ontleend aan de Comptabiliteitswet 2016 en de daaruit voortvloeiende regelgeving, waaronder de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2022 en de Regeling agentschappen. Voor de departementale begrotingsadministratie wordt het verplichtingen-kasstelsel toegepast en voor de baten-lasten agentschappen het baten-lastenstelsel.

Groeiparagraaf

Ten opzichte van het jaarverslag 2020 zijn, conform de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2022, de volgende wijzigingen aangebracht:

  1. Openbaarheidsparagraaf
    In reactie op het rapport ‘Ongekend onrecht’ heeft het kabinet o.a. maatregelen aangekondigd gericht op actieve openbaarmaking van informatie en op verbetering van de informatiehuishouding bij de ministeries (‘Open op orde’). Verder schrijft artikel 3.5 van de Wet open overheid (Woo) voor dat een bestuursorgaan in de begroting aandacht besteedt aan de beleidsvoornemens inzake de uitvoering van de Woo en in de jaarlijkse verantwoording verslag doet van de uitvoering ervan. Deze openbaarheidsparagraaf is in dit jaarverslag opgenomen als onderdeel van het beleidsverslag. Hierbij sprake is van een groeimodel;
  2. Afgerond Evaluatie- en overig onderzoek
    Bijlage 2 is in lijn gebracht met de Strategische Evaluatieagenda (SEA) zoals opgenomen in de begroting 2022;
  3. Ter uitvoering van de motie Hachchi c.s. (Kamerstukken II 2011/12, 33000 IV, nr. 28,) brengen departementen reeds langer in kaart welke uitgaven zij doen ten behoeve van Caribisch Nederland, uitgesplitst per beleidsartikel en per instrument. Naar aanleiding van de voorlichting van de Afdeling Advisering van de Raad van State (RvS) en het Interdepartementale Beleidsonderzoek Koninkrijksrelaties (IBO) heeft het kabinet besloten het overzicht Rijksuitgaven (ten behoeve van) Caribisch Nederland uit te breiden (Kamerstukken II 2019/20, 35300 IV, nr. 11). Deze uitgaven zijn opgenomen in bijlage 5.

Informatie in begroting, jaarverslag en andere relevante publicaties

De begroting en het jaarverslag zijn compacte documenten en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda en het beleidsverslag presenteren de doelstellingen van de Ministers en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit begroting en jaarverslag wordt verwezen naar de openbare website OCW in cijfers. Op deze website worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.

Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Figuur 3 Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van het Ministerie van OCW. Op de website van OCW in cijfers worden onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten gevolgd, waaronder de Lerarenagenda en de sectorakkoorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.

Sinds eind 2021 verschijnt periodiek de Cultuurmonitor en de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed (RCE) maakt de Erfgoedmonitor. Relevant voor het mediabeleid is onder meer de Mediamonitor van het Commissariaat voor de Media.

De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichtshouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs (Kamerstukken II 2021/2020, 35570-VIII, nr. 175) wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.

Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).

Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorakkoorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.

De derde woensdag in mei is Verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van het Ministerie van OCW, en de laatste stand van zaken van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.

Beleidsverslag

Het beleidsverslag kent de volgende onderdelen:

  1. de beleidsprioriteiten;
  2. de beleidsartikelen;
  3. de niet-beleidsartikelen;
  4. de bedrijfsvoeringparagraaf.

De beleidsprioriteiten

In het onderdeel Beleidsprioriteiten wordt teruggekeken op de activiteiten in 2021. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.

De beleidsartikelen

De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. een algemene doelstelling met een toelichting daarop;
  2. een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Ministers;
  3. de beleidsconclusies;
  4. de tabel budgettaire gevolgen van beleid;
  5. een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel «budgettaire gevolgen van beleid»

De tabel «budgettaire gevolgen van beleid» bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In de kolom «Vastgestelde begroting» is de stand weergegeven van de ontwerpbegroting (derde dinsdag van september) plus de mutaties die bij een nota van wijziging, amendement of motie ten opzichte van de ontwerpbegroting (dus na de derde dinsdag van september, maar voor de mutaties eerste suppletoire begroting) zijn aangebracht.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid staan naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren, kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector en de garanties voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant, wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.

De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  1. op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling;
  2. op artikel 95 (Apparaat Kerndepartement) worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal zbo's en rwt's verantwoord.

De bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen, de jaarverantwoording van de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.

Bijlagen

De volgende bijlagen zijn opgenomen:

  1. toezichtrelaties rwt's en zbo's;
  2. strategische evaluatie agenda;
  3. externe inhuur;
  4. financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector;
  5. rijksuitgaven Caribisch Nederland.

B. Het Beleidsverslag

3. Beleidsprioriteiten

Inleiding

Het afgelopen jaar was een bijzonder jaar met verkiezingen, een demissionair kabinet en de aanhoudende coronapandemie. Helaas begon en eindigde het jaar met een lockdown. Onze sectoren zijn hierin hard getroffen. Daarmee was het ook een moeilijk jaar voor veel mensen en organisaties. Er werd opnieuw veel flexibiliteit gevraagd van leerlingen, leraren, docenten en studenten. Terwijl zij opgelopen vertragingen probeerden in te halen, moesten nieuwe maatregelen getroffen worden. Culturele instellingen waren genoodzaakt perioden hun deuren te sluiten. Onderzoekers zochten onvermoeibaar door naar meer kennis over het virus en de gevolgen voor de samenleving. De media bleken ook afgelopen jaar onmisbaar te zijn in het verspreiden van die kennis en het duiden van informatie. We schetsen eerst in dit beleidsverslag een beeld van de ondernomen acties en maatregelen.

Ondanks de coronacrisis werd ook doorgewerkt aan andere uitdagingen. In dit beleidsverslag geven we daar een toelichting op. Voor de opbouw is gekozen voor de gebruikelijke indeling van de afgelopen jaren: na het onderwerp corona beginnen we met de thema’s binnen het onderwijs en gaan daarna in op wetenschap, cultuur, media, emancipatie. Daarbij schetsen we per beleidsterrein welke voortgang is geboekt op de door het vorige kabinet gestelde doelen. In elke paragraaf staat een tabel met daarin de bijbehorende indicatoren en streefwaarden. Hierbij willen we opmerken dat het gaat om de indicatoren die betrekking hebben op doelen van het vorige kabinet. Tot slot geven we een toelichting op onze acties voor het verbeteren van de dienstverlening van de overheid, waaronder het programma OCW open. Dat is in 2021 in het leven geroepen naar aanleiding van het rapport ‘Ongekend onrecht’ over de kinderopvangtoeslagaffaire.

Corona

Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening 5.247 5.247 (Kamerstukken II 2020/21, 35716, nr. 2.)
Tweede cultuurpakket 248.406 248.406 (Kamerstukken II 2020/21, 32820, nr. 400.)
Extra steun voor de culturele en creatieve sector 24.000 24.000 (Kamerstukken II 2020/21, 35735, nr. 2.)
Opschalen initiatieven voor kunst en cultuur voor kwetsbare groepen 10.000 10.000 (Kamerstukken II 2020/21, 35776, nr. 2.)
Vierde steunpakket cultuur 69.990 69.990 (Kamerstukken II 2020/21, 35850 VIII, nr. 2.)
Boekenvak 20.000 20.000 (Kamerstukken II 2020/21, 35877, nr. 2.)
Ondersteuningsmaatregelen onderwijs 188.853 184.353 (Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184.)
Extra hulp voor de klas 206.889 206.889 (Kamerstukken II 2020/21, 35570 VIII, nr. 123.)
Aanpak van de jeugdwerkloosheid 39.213 39.048 (Kamerstukken II 2020/21, 35682, nr. 2.),
Coronabanen in het hoger onderwijs1 14.201 14.201 (Kamerstukken II 2020/21, 35682, nr. 2.)
Extra apparaten voor onderwijs op afstand po en vo 15.000 15.000 (Kamerstukken II 2020/21, 35696, nr. 1.)
Sneltesten 24.496 20.914 (Kamerstukken II 2020/21, 35739, nr. 2), (Kamerstukken II 2020/21, 35806, nr. 2.)
Examens vo 45.182 45.182 (Kamerstukken II 2020/21, 35739, nr. 2.)
NPO maatregelen2 2.419.162 3.025.561 (Kamerstukken II 2020/21, 35570 VIII, nr. 185.)
Projectskills en scholingsmogelijkheden 996 996 (Kamerstukken II 2020/21, 35850 VIII, nr. 2.)
Tegemoetkoming ongeplaceerde culturele activiteiten 49.000 49.000 (Kamerstukken II 2021/22, 35420, nr. 406.), (Kamerstukken II 2021/22, 35964, nr. 2.)
  1. Hiervoor werd initieel € 20,0 miljoen overgemaakt. Uiteindelijk is € 14,2 miljoen uitgeput.
  2. Zowel voor po, vo als mbo geldt dat niet het volledige bedrag is uitgegeven op de inhaal- en ondersteuningsprogramma's. Totaal is er € 72,0 miljoen teruggestort naar het Ministerie van Financiën.

In 2021 heeft de uitbraak van het coronavirus opnieuw grote impact gehad. Om het onderwijs tijdens en na corona te herstellen en te ontwikkelen is het Nationaal Programma Onderwijs opgericht. Een belangrijk onderdeel van dit programma is ook het mentale welzijn van leerlingen en studenten. Voor het Nationaal Programma Onderwijs stelde het kabinet € 8,5 miljard beschikbaar, uit te geven in 2,5 jaar. Daarmee kon bijvoorbeeld in 2021 het werk van de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) uitgebreid worden. Er is een start gemaakt met het verdiepen van de huidige 50 GKA-agenda’s en een uitbreiding van het aantal deelnemende gemeenten naar op termijn ongeveer 100 gemeenten. Dit doel zal naar verwachting in 2022 behaald worden. Ook was er expliciet aandacht voor het bereiken van kinderen en jongeren die niet (volledig) naar school gaan. Schoolbesturen en gemeenten kunnen hiervoor middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs inzetten en er is een aanvullend project gestart om niet-ingeschreven jeugdigen te bereiken. Scholen, gemeenten en leerplicht/RMC doen er alles aan in verbinding te blijven met jongeren en ervoor te zorgen dat zij een startkwalificatie halen. In tijden van lockdown en afstandsonderwijs is ervoor gezorgd dat studenten in een kwetsbare positie fysiek onderwijs konden blijven volgen. Instellingen in het mbo, ho en onderzoek hebben concrete plannen gemaakt om met de extra middelen studievertraging terug te dringen en maatregelen te nemen die het studentenwelzijn verbeteren. Belangrijk onderdeel in die plannen is de aanpak van problemen die studenten ondervinden bij de overgangen tussen en binnen de onderwijssectoren, én de verbetering van het studentenwelzijn.

De eerste voortgangsrapportage over de uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs geeft een beeld van de stand bij de start van het schooljaar 2021/2022. Dat eerste beeld is vanuit het oogpunt van de inzet van al onze leraren positief: scholen hebben voor de zomer de leervertragingen en achterstanden van hun leerlingen in kaart gebracht en hebben vervolgens passende interventies uit de menukaart met effectieve interventies gekozen. In het funderend onderwijs bestaan echter nog steeds leervertragingen op het gebied van de kernvakken. Daarnaast zijn er zorgen over het welbevinden van leerlingen en de ontwikkeling van executieve vaardigheden. Scholen hebben in 2021 aanvullende bekostiging ontvangen voor de uitvoering van de schoolprogramma’s. Voor het primair onderwijs (po) ging dit om € 525 miljoen en voor het voortgezet onderwijs (vo) om € 653 miljoen. Ook gemeenten hebben via een specifieke uitkering middelen ontvangen. In 2021 gaat het om € 39,1 miljoen voor het po en € 25 miljoen voor het vo. Verder is besloten om voor de schooljaren 2021-2022 en 2022-2023 een arbeidsmarkttoelage beschikbaar te stellen voor personeel op scholen in het funderend onderwijs met veel leerlingen met een groot risico op een onderwijsachterstand. Deze regeling is in oktober 2021 ingevoerd.

Om achterstanden als gevolg van de coronacrisis weg te werken zijn middelen beschikbaar gesteld voor alle onderwijssectoren via de regeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s (IOP). In totaal heeft het kabinet voor deze regeling € 590 miljoen vrijgemaakt. Instellingen konden aanvragen indienen tot en met december 2021. De middelen zijn in 2021 onderdeel geworden van het Nationaal Programma Onderwijs en worden vanaf 2022 toegevoegd aan de corona-enveloppe als onderdeel van de reguliere bekostiging. Via de regeling Extra hulp voor de klas is voor het po, vo, mbo en ho (ho vanaf 1 juli 2021) in totaal € 419 miljoen beschikbaar gesteld en € 416 miljoen uitgekeerd. Instellingen hebben hiermee middelen voor extra personele inzet, die noodzakelijk is om de continuïteit van het onderwijs te waarborgen. Uit de tussenrapportage blijkt dat het de intentie is om gemiddeld de helft van het aangevraagde subsidiebedrag in te zetten voor (extra) leraren, onderwijsassistenten en instructeurs. Op de tweede plaats staat het inhuren van ondersteuning en begeleiding ter ontzorging van leraren en ander personeel.

De eerste voortgangsrapportage over de uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs laat zien dat in het mbo en ho nog steeds sprake is van studievertraging. Van de € 8,5 miljard voor het Nationaal Programma Onderwijs is er voor het mbo en ho circa € 2,7 miljard beschikbaar gesteld, waarvan ruim € 1,3 miljard in 2021. Deze middelen zijn ingezet om studievertraging tegen te gaan en te voorkomen, studentenwelzijn te verbeteren en voor de begeleiding van studenten op het gebied van stages en coschappen. Ook zijn specifiek middelen beschikbaar gesteld voor de lerarenopleidingen. Daarnaast hebben studenten een steun in de rug gekregen door middel van 50% korting op het college-, les- of cursusgeld voor het studiejaar 2021-2022. Ook is er een tegemoetkoming voor studenten die hun recht op de basisbeurs en de aanvullende beurs dreigen te verliezen. Verder is het studentenreisproduct verlengd met maximaal 12 maanden voor studenten in het hoger onderwijs als blijkt dat zij meer tijd nodig hebben om hun diploma te halen.

We hebben alles in het werk gesteld om scholen open te houden en het fysieke onderwijs doorgang te laten vinden. In nauwe afstemming met het onderwijsveld hebben we gewerkt aan de invulling van de coronamaatregelen. In alle onderwijssectoren zijn zelftests beschikbaar gesteld aan leerlingen, leraren, studenten en medewerkers. Zelftests dragen bij aan het vroegtijdig opsporen van coronabesmettingen.

Nederlandse onderzoekers zetten zich onverminderd in voor het ontwikkelen van kennis over het coronavirus. De aandacht gaat daarbij niet alleen uit naar de behandeling en zorg rondom corona, maar ook naar de effecten op de maatschappij. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) heeft daarnaast de post-COVID (digitale) samenleving aangemerkt als prioritair thema voor het synergieprogramma van de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) en het Kennis- en Innovatieconvenant (KIC). OCW is hierbij nauw betrokken. Zoals in alle sectoren, was het ook voor onderzoekers lastig om hun werk voort te zetten gedurende de maatregelen. Om onderzoekers op een tijdelijk contract te ondersteunen heeft het kabinet voor de jaren 2021 en 2022 in totaal € 162 miljoen vrijgemaakt binnen het Nationaal Programma Onderwijs. Hiermee worden circa 20.000 onderzoekers met een tijdelijke aanstelling, waarvan het onderzoek is vertraagd door de coronacrisis, in staat gesteld om hun onderzoek af te ronden.

Het coronavirus heeft ook de culturele en creatieve sector hard getroffen. Van de een op de andere dag moesten alle concertzalen, musea en theaters dicht. Daarom zijn na het eerste steunpakket in 2020 in 2021 nog eens drie steunpakketten van in totaal € 411,4 miljoen beschikbaar gesteld. Het jaar startte met het tweede steunpakket van € 248,4 miljoen gevolgd door het derde steunpakket van € 24 miljoen wegens de lockdown. In het derde kwartaal is hier € 70 miljoen aan toegevoegd middels het vierde steunpakket. Daarnaast is er € 49 miljoen uitgetrokken voor de suppletieregeling ongeplaceerde evenementen en € 20 miljoen voor het boekenvak. Culturele instellingen hebben verder steun ontvangen via andere departementen, zoals garantieregelingen via het Ministerie van EZK en steun aan lokale cultuur via het Ministerie van BZK. Datzelfde geldt voor generieke maatregelen zoals de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO). Door de sluiting van de openbare bibliotheken als gevolg van corona is het gebruik van de online bibliotheek sterk toegenomen. Vanuit de steunpakketten cultuur heeft de Koninklijke Bibliotheek aanvullende middelen ontvangen om de kosten van het gestegen gebruik te kunnen dekken.

De media waren ook afgelopen jaar van groot belang voor het verstrekken, verdiepen en verbreden van informatie. De eerste helft van 2021 stond wederom in het teken van het steunen van lokale media in tijden van crisis. Het Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening, uitgevoerd door het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek, werd verlengd met een vierde ronde. In 2022 vindt de afwikkeling van het Steunfonds plaats.

1. Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen

Percentage van de gemeenten die goab-middelen ontvangen, dat 960 uur voorschoolse educatie aanbiedt aan doelgroeppeuters tussen de 2,5 en 4 jaar1 2021 2021
PO 42% 99,10% 100%
Percentage kindercentra met een aanbod van voorschoolse educatie, dat per doelgroeppeuter 10 uur pedagogisch beleidsmedewerker per jaar inzet.2 2022
PO n.v.t.
Sociale inclusie van laaggeletterden3
MBO
Kwalificatiewinst4 2012-2013 2018-2019 2019-2020 2020
MBO 82,7% 87,9% 88,4% Hoger t.o.v. basiswaarde
Succes eerstejaars mbo5 2012-2013 2018-2019 2019-2020 2020
MBO 82,9% 83,6% 85,1% Hoger t.o.v. basiswaarde
Succes doorstromers in eerste jaar hbo6 2012-2013 2018-2019 2019-2020 2020
MBO 78% 85% 85% Hoger t.o.v. basiswaarde
Aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv’ers)7 2008-2009 2019-2020 2020-2021 2019-2020
VO & MBO 41.800 22.766 24.385 20.000
  1. Bron: Monitor Implementatie en besteding goab 2019-2023 meting 2 24-11-2021 Uit de rapportage van de 2e meting van het implementatieonderzoek van september 2021 bleek dat de 960 uur in vrijwel alle gemeenten was ingevoerd op alle locaties. Slechts 2 gemeenten (van de 226 bevraagden) gaven aan dat het nog niet op elke locatie werd aangeboden.
  2. De extra inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker in de voorschoolse educatie treedt per 1 januari 2022 in werking, daarom is er nog geen streefcijfer. Er is geen data/bron beschikbaar.
  3. Vanaf 2020 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het meten van het effect van opleidingen basisvaardigheden (de outcome). Gemeenten kiezen hierbij welke indicatoren zij verzamelen. Hierdoor zijn er geen landelijke, uniforme cijfers beschikbaar voor het effect op sociale inclusie. Bijna alle 35 contactgemeenten (Wet educatie beroepsonderwijs) hebben een regionaal programma laaggeletterdheid ingediend, waarin zij aangeven hoe zij het effect van hun lokale en regionale aanpak van laaggeletterdheid op doorlopende basis meten. Het onderzoekbureau Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) doet een meerjarig onderzoek naar de inhoud en voortgang van deze regionale programma’s laaggeletterdheid. Daarnaast is het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevraagd om een proef uit te voeren met een aantal gemeenten om het bereik en de deelname aan opleidingen basisvaardigheden inzichtelijk te maken, waarbij achtergrondkenmerken zoals de leeftijd en het geslacht van de deelnemer en de aard van de gevolgde cursus in beeld worden gebracht (de output). In lijn met de motie van de leden Tielen en Kwint (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 28760, nr. 104) is met gemeenten afgesproken om voorlopig slechts een beperkt aantal gegevens landelijk te monitoren.
  4. Bron: Benchmark mbo 2020, KBA Nijmegen.
  5. Bron: DUO
  6. Bron: DUO. Het betreft mbo-4 gediplomeerden die doorstromen naar het hbo en in het eerste jaar niet uitvallen. De definitie is voorlopig. Het cohortjaar is het jaar van het diploma in het mbo. Aan mbo-studenten die voorwaardelijk zijn toegelaten tot het hbo terwijl zij nog een klein gedeelte van hun mbo-opleiding moesten afronden, is uitstel gegeven. Ook is het bindend studie-advies een jaar opgeschort door hogescholen. Aan mbo-studenten die voorwaardelijk zijn toegelaten tot het hbo terwijl zij nog een klein gedeelte van hun mbo-opleiding moesten afronden, is uitstel gegeven. Ook is het bindend studie-advies een jaar opgeschort door hogescholen.
  7. Bron: DUO. Nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv'ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten in het studiejaar vanuit het vo of mbo. Het voorlaatste jaar is aangepast aan de definitieve cijfers, het laatste jaar betreft voorlopige cijfers.

Om gelijke kansen te creëren is per 1 augustus 2020 het aanbod voorschoolse educatie (ve) uitgebreid voor kinderen met een risico op een achterstand. Sindsdien moeten gemeenten 960 uur ve aanbieden aan kinderen tussen de 2,5 en 4 jaar oud. Uit de tweede meting in 2021 van de monitor naar de implementatie van de 960 uur blijkt dat het een ingrijpende beleidsoperatie is geweest voor gemeenten en ve-aanbieders. Toch bieden vrijwel alle gemeenten de 960 uur aan op alle ve-locaties. Afgelopen jaar verscheen ook de eerste voortgangsrapportage van de evaluatie en verbeteraanpak passend onderwijs. De verbeteraanpak is tot stand gekomen met groot draagvlak vanuit het onderwijsveld. De uitvoering verloopt via dezelfde werkwijze: een brede vertegenwoordiging van partijen werkt aan de uitwerking van de maatregelen. In 2021 is onder andere met succes gewerkt aan een leidraad voor het opzetten van de ouder- en jeugdsteunpunten bij samenwerkingsverbanden, het afbouwen van bovenmatige reserves, een stappenplan om basisondersteuning te bieden, experimenten voor intensieve samenwerking tussen speciale en reguliere scholen en intensiever toezicht op passend onderwijs. Gezien de beschikbare capaciteit en belastbaarheid van het veld moet gefaseerd worden in het oppakken van de maatregelen. Er is een wisselwerking met de aanpak om meer leraren voor de klas te krijgen en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen.

De evaluatie van de onderwijszorg op Caribisch Nederland laat zien dat er de afgelopen jaren grote stappen zijn gezet en deze sterk is verbeterd. Nog niet voor alle leerlingen is een passende onderwijsplek beschikbaar. Daarom hebben de Expertisecentra Onderwijszorg (EOZ’s) plannen gemaakt voor specialistische onderwijsvoorzieningen op de drie eilanden. Voor de uitvoering van deze plannen ontvangen de EOZ's financiële middelen van het Ministerie van OCW. Binnen het programma BES(t) 4 Kids (Openbare lichamen en de Ministeries van OCW, SZW, VWS en BZK) wordt gewerkt aan kwalitatief goede en toegankelijke kinderopvang op Caribisch Nederland. Belangrijk onderdeel daarvan zijn de voorwaarden rond de veiligheid, gezondheid, toezicht, financiering en kwaliteit van de kinderopvang (zoals opleidingseisen van het personeel). Sinds 1 juli 2020 is de Tijdelijke subsidieregeling Financiering Kinderopvang Caribisch Nederland van kracht.

De afgelopen jaren is extra aandacht gekomen voor het belang van aanwezigheid op school en voor het preventief optreden bij schoolverzuim in po, vo en mbo. Scholen signaleren verzuim, maar het voorkomen en beperken van (langdurig) verzuim vergt meer. Daarom zetten we in op een integrale aanpak die bestaat uit de verbeteragenda passend onderwijs, de verbeterde onderwijs-zorg samenwerking en de onderwijszorgarrangementen. Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs hebben in 2021 € 20 miljoen ontvangen om (langdurig) verzuim te voorkomen en te beperken. Dit kan zowel aan de preventieve kant (het voorkomen van uitval of thuiszitten) als de curatieve kant (het terug naar school brengen van thuiszitters). De schoolbesturen leggen over de besteding van deze middelen verantwoording af in hun jaarverslag. Het Ministerie van OCW blijft inzetten op de verbeteraanpak passend onderwijs, onderwijs-zorgbeleid en meer ruimte voor maatwerk via de onderwijszorgarrangementen, om zo het aantal jongeren dat verzuimt terug te dringen. Ook is er in het kader van de Subsidieregeling incidentele middelen leerlingendaling (IML) door het kabinet geld beschikbaar gesteld (€ 25 miljoen euro) om scholen in regionaal verband te laten samenwerken aan het actief aanpakken van de negatieve gevolgen van leerlingendaling in hun regio.

Per 1 augustus 2021 zijn het mbo-studentenfonds en de mbo-verklaring in werking getreden. Ter voorbereiding hierop zijn mbo-instellingen via presentaties en handreikingen ingelicht over wat deze nieuwe wettelijke bepalingen precies voor mbo-instellingen betekenen. In 2021 is de aanpak voortijdig schoolverlaten (vsv) onverminderd doorgezet. Scholen en gemeenten werken intensief samen in een regionaal programma, waarin zij regio-specifieke maatregelen nemen om vsv te voorkomen en te bestrijden. In deze aanpak spelen regio’s steeds in op de veranderende corona-situatie, waarbij zij de samenhang zoeken met de maatregelen uit het Nationaal Programma Onderwijs. Om de soepele overgang naar het hoger onderwijs te verbeteren zijn door hogescholen, samen met het mbo, meerdere doorstroomkeuzedelen in het mbo ontwikkeld. Studenten die een doorstroomkeuzedeel hebben gevolgd, ervaren over het algemeen een betere aansluiting met het hbo. Ook is hun kans op uitval (stoppen of switchen) kleiner dan bij de mbo-studenten die geen doorstroomkeuzedeel hebben gevolgd (zie Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs).

Om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs (ho) te vergroten en de mogelijke kansenongelijkheid te verkleinen, is in het voorjaar van 2021 het wetsvoorstel herinvoering loting ingediend bij de Tweede Kamer. Met dit wetsvoorstel wordt decentrale loting toegevoegd als selectiemethode. Verder vond de startbijeenkomst plaats van de Expertgroep Toegankelijk Hoger Onderwijs (ETHO), die is ondergebracht bij het Nationaal Regie-orgaan Onderwijs (NRO) in Den Haag. Deze expertgroep draagt bij aan het waarborgen en verbeteren van de toegankelijkheid van het ho. Medio 2021 lanceerde het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO) de website hogeronderwijstoegankelijk.nl waar informatie beschikbaar is voor studenten met een functiebeperking of ondersteuningsvraag. Om de voorlichting over studiekeuze voor studenten te verbeteren, zijn de opbrengsten van het rijksbrede project De Mens Centraal verwerkt in de voorlichting die vanuit OCW aan studiekiezers wordt verstrekt. Daarnaast verkent het Experticecentrum Loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB), mede naar aanleiding van de motie-Van Kuik c.s., hoe de voorlichting van aankomende studenten over het arbeidsmarktperspectief verbeterd kan worden. Dit jaar zijn de rapporten Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik van Studenten in het hoger onderwijs uitgebracht. De resultaten zijn ernstig en bieden reden tot zorg. Met de middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs is er al veel extra begeleiding mogelijk, maar we moeten meer doen. Op basis van de aanbeveling doen we een verkenning met instellingen, studenten en experts naar een integrale aanpak voor het verbeteren van de mentale gezondheid. Daarnaast gaan we verder onderzoek doen naar de achterliggende oorzaken van stress en prestatiedruk en mogelijke oplossingsrichtingen.

2. Sterke docenten

Percentage van besturen dat aangeeft dat er binnen het schoolteam een gesprek is gevoerd over de besteding van de werkdrukmiddelen1 2019 2020 2021
PO 99,27% 98,08% n.v.t.
Percentage van besturen dat aangeeft dat de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad ingestemd heeft met het voorstel voor de besteding van de werkdrukmiddelen1 2019 2020 2021
PO 98,34% 97,65% n.v.t.
  1. Bron: XBRL Onderwijsportaal, DUO. Er is geen basiswaarde omdat het om nieuw beleid gaat en de procesindicatoren nieuwe eisen betroffen waaraan schoolbesturen eerder niet hoefden te voldoen. Daarnaast is er in het werkdrukakkoord overeengekomen dat er voor deze procesindicatoren het principe van comply or explain geldt en is er geen streefwaarde afgesproken. Voor de percentages in 2019 geldt dat 964 schoolbesturen zijn meegenomen in het totaal. Voor 2020 geldt dat 891 schoolbesturen zijn meegenomen in het totaal.

In 2020 werd het Bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen gesloten. Lerarenopleidingen ontwikkelden een ambitieus programma dat bijdraagt aan het beter en meer op maat opleiden van aankomende leraren, het beter benutten van eerder verworven competenties en een intensievere (regionale) samenwerking tussen hbo- en wo-lerarenopleidingen. In 2021 is de uitvoering van dit akkoord ter hand genomen. Ook is dit jaar de eerste hogeronderwijspremie uitgereikt aan zes docententeams van universiteiten en hogescholen. Met deze premie wordt de hoge waardering voor het onderwijs uitgedrukt.

In 2019 sloten de sociale partners en het Ministerie van OCW een gezamenlijk convenant om de aanpak van de personeelstekorten in het funderend onderwijs te continueren en te intensiveren. Daarin stelde het kabinet extra geld beschikbaar voor het onderwijs, in totaal ongeveer € 460 miljoen. De besteding vindt plaats met actieve betrokkenheid van het onderwijzend personeel. Afgelopen jaar is gewerkt aan diverse afspraken uit het convenant: het diplomagerichte deel van het vso, intensiveren aanpak samen opleiden via de opleidingsscholen, individuele scholingsrechten in het po en de monitoring van de gemaakte afspraken en de effecten van de aanpak. Om de werkdruk in het po te verlagen, zijn er financiële middelen beschikbaar oplopend tot € 430 miljoen structureel vanaf 2025. In 2021 ging het om € 381 miljoen. Scholen en besturen hebben de ruimte om zelf te bepalen hoe zij het extra geld om de werkdruk te bestrijden willen inzetten. De resultaten van de tussenevaluatie van het werkdrukakkoord laten zien dat door de inzet van deze middelen de werkdruk is gedaald en dat scholen positief zijn over het zelf kunnen kiezen van een eigen aanpak passend bij de school. Bijna alle besturen (98,8%) voeren binnen het schoolteam een gesprek over de besteding van middelen. Bij 97,65% van de besturen heeft de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad ingestemd met het voorstel voor de besteding van de werkdrukmiddelen. De derde en laatste tranche van de werkdrukmiddelen is toegevoegd aan de OCW-begroting als gevolg van deze positieve tussenevaluatie. Het extra geld is vooral gebruikt om extra personeel aan te stellen. Het aantal leraren en onderwijsassistenten is fors toegenomen. Tussen 2017 en 2020 is het aantal fte leraren toegenomen met 1.100 fte en het ondersteunend personeel met 6.600 fte. Omdat de personeelstekorten in het po zich het sterkst concentreren in de G5 (Almere, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht), is in 2020 de aanpak personeelstekorten geïntensiveerd met structureel € 30 miljoen. In het eerste jaar 2021 zien wij dat de convenanten bijdragen aan de (gezamenlijke) aanpak van de tekorten. Wel legt de combinatie van corona en de tekorten een zware wissel op scholen, dat beïnvloedt de uitvoering van de maatregelen. Voor de verbetering van de begeleiding van startende leraren en professionalisering van het onderwijspersoneel zijn binnen het sectorakkoord PO afspraken gemaakt die lopen tot het schooljaar van 2022/2023. Daarvoor is in totaal € 138 miljoen per schooljaar beschikbaar gesteld.

In 2021 is het aantal zij-instromers na een kleine daling in 2020 weer toegenomen met circa 100 aanvragen tot 1.891 aanvragen in totaal in 2021. Vooral in het vo was de stijging substantieel, onder meer bij de instroom in de profielkeuzevakken in het vmbo. Via verschillende lijnen is gewerkt aan verbetering van de zij-instroom. Zo zijn vanuit het Bestuursakkoord flexibilisering en de ontwikkelingen rond leeruitkomsten bij de lerarenopleidingen stappen gezet om zij-instromers te faciliteren om zo snel mogelijk een onderwijsbevoegdheid te halen. Verder is ook de informatie- en adviesvoorziening over het opleidingenlandschap naar zij-instromers toe verbeterd. Het Onderwijsloket adviseert zij-instromers over de mogelijkheden. De regionale aanpak personeelstekort onderwijs (RAP-)regio’s en regionale loketfuncties helpen zij-instromers op weg. Regioplan evalueerde de subsidie zij-instroom in po, vo en mbo. De Inspectie van het Onderwijs onderzocht de kwaliteit van zij-instroomtrajecten in het po. Hieruit kwam naar voren dat het aanbieden van verkorte routes voor zij-instromers van toegevoegde waarde is. Verdere investering in maatwerk en kwaliteit is wenselijk. In nauwe afstemming met raden, vakbonden, Vereniging Hogescholen en de Universiteiten van Nederland is verkend hoe een toekomstige invulling vorm kan krijgen.

3. Opleiden voor de samenleving van de toekomst

Percentage leidinggevenden dat (zeer) tevreden is over de kwaliteit van het techniekonderwijs1 2017 2017 2020 2024
VO 54% 54% 68% 65%
Percentage vmbo-leerlingen waarbij binnen een straal van 10 km rondom woonadres een techniekvestiging is2 2017 2018 2020 2024
VO 95% 94% 94% 90-100%
Aandeel afgestudeerden bètatechniek3 2012 2020 2021 2021
HBO 18% 21% 22% Hoger t.o.v. basiswaarde
WO 21% 28% 29% Hoger t.o.v. basiswaarde
Aandeel mbo-studenten techniek3 2011 2020-2021 2021-2022 2020
MBO 28% 26% 26% Hoger t.o.v. basiswaarde
Arbeidsmarktrendement, per opleidingsniveau4 Cohort 2012-2013 Cohort 2016-2017 Cohort 2017-20185 2020
MBO
Entree 66% 61% 63% Hoger t.o.v. basiswaarde
Niv. 2 77% 84% 84% Hoger t.o.v. basiswaarde
Niv. 3 85% 92% 92% Hoger t.o.v. basiswaarde
Niv. 4 83% 90% 91% Hoger t.o.v. basiswaarde
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was6 2012-2013 2017-2018 2018-2019 2020
MBO 76% 77% 79% Hoger t.o.v. basiswaarde
Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft7 2016 2018 2020 2020
MBO 77% 77% 71% Vasthouden
Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden oordeel (zeer) goed geeft8 2016 2018 2020 2020
MBO 76% 80% 74% Vasthouden
Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan leeractiviteit (LLL)9 2010 2019 2020 2020
MBO 17,1% 19,5% 18,8% 20%
Percentage hbo-afgestudeerden dat ruim een jaar na afstuderen aan het werk is10 Cohort
2010-2011
Cohort
2016-2017
Cohort 2017-2018 2022
HBO 88% 91% 91% Vasthouden
Percentage wo-afgestudeerden dat ruim een jaar na afstuderen aan het werk is11 WO 88% 92% 92% Vasthouden
Percentage werkende hbo-afgestudeerden ruim een jaar na afstuderen werkzaam op minimaal het niveau van de opleiding12 2010 2019 2020 2022
HBO 79% 80% 79% Vasthouden
Percentage werkende wo-afgestudeerden ruim een jaar na afstuderen werkzaam op minimaal het niveau van de opleiding13 2010 2019 2021 2022
WO n.b. 71% Vasthouden
  1. Bron: Enquête leidinggevenden technisch vmbo, SEO Economisch Onderzoek 2021, gepubliceerd in Sterk Techniek Onderwijs - Eerste fase STO: Monitorgegevens en voortgang in het eerste jaar – ResearchNed Nijmegen 2021. De nulmeting komt uit de enquête «Vernieuwing vmbo onder leidinggevenden» uitgevoerd door de SEO Economisch Onderzoek (2018).
  2. Bron: Onderwijsdata DUO (eigen bewerking ROA), gepubliceerd in Sterk Techniek Onderwijs - Eerste fase STO: Monitorgegevens en voortgang in het eerste jaar – ResearchNed Nijmegen 2021. De nulmeting komt uit het onderzoek in het kader van de Monitor Sterk Techniekonderwijs; de nulmeting.
  3. Bron: DUO.
  4. Bron: CBS maatwerk. Het gaat om het aandeel werkenden (minimaal 12 uur per week) van gediplomeerde mbo-uitstromers ruim een jaar na diplomering (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober). De cijfers van 2016-2017 zijn definitief.
  5. Bron: CBS maatwerk.
  6. ROA, BVE-Monitor.
  7. Bron: Onderzoek SBB. De onderzoekspopulatie leerbedrijven in 2016 en 2018 verschillen licht van elkaar. De cijfers betreffen een tweejaarlijks onderzoek.
  8. Bron: Onderzoek SBB. De cijfers betreffen een tweejaarlijks onderzoek.
  9. Bron: Eurostat, Labour Force Survey (LFS).
  10. Bron: CBS, maatwerk. Het gaat om het aandeel werkenden (minimaal 12 uur per week) van afgestudeerde hbo-bachelors ruim een jaar na afstuderen (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober).
  11. Bron: CBS, maatwerk. Het gaat om het aandeel werkenden (minimaal 12 uur per week) van afgestudeerde wo-masters ruim een jaar na afstuderen (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober).
  12. Bron: VH, Factsheet HBO-Monitor 2020
  13. Bron: ROA, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, 2011, 2018 en 2019. De enquête onder wo-afgestudeerden (Nationale Alumni Enquête) wordt tweejaarlijks gehouden. In 2020 is daardoor geen onderzoek gedaan, data van de NAE voor 2021 wordt in het tweede kwartaal van 2022 bekend.

Digitalisering van het onderwijs biedt kansen om de kwaliteit te verhogen, door meer onderwijs op maat mogelijk te maken en tijd- en plaatsonafhankelijk onderwijs te faciliteren. Het Nationaal Groeifonds heeft € 80 miljoen voor het Nationaal Onderwijslab in het funderend onderwijs beschikbaar gesteld voor de komende tien jaar. Hierin zullen onderzoekers, leraren en ontwikkelaars samenwerken aan digitale onderwijsinnovaties die belangrijke uitdagingen uit het onderwijs, zoals werkdruk en dalende leeropbrengsten, adresseren. In de tussentijdse evaluatie die in opdracht van het Ministerie van OCW is uitgevoerd (2021), is het Versnellingsplan Onderwijsinnovatie in ICT als positief en verrijkend voor de ho-sector beoordeeld. Ook in het tweede jaar (2021) van het programma Doorpakken op Digitalisering MBO is de groep van deelnemende mbo-instellingen gegroeid. Er wordt succesvol en in collectiviteit gewerkt aan onderwijsvernieuwing met behulp van ICT. Daarnaast is na verschillende incidenten in samenwerking met de sectoren een aanpak ontwikkeld voor cybersecurity en kennisveiligheid. Deze inzet wordt in samenwerking met de sector verder uitgewerkt. Het wetsvoorstel uitbreiding bestuurlijk instrumentarium is op 30 september 2021 ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel breidt het handhavingsinstrumentarium van de Minister voor alle sectoren uit, en maakt sneller ingrijpen bij wanbeheer mogelijk.

Het afgelopen studiejaar zijn verschillende maatregelen genomen om de tekorten aan stages en leerbanen als gevolg van de coronacrisis zoveel mogelijk terug te dringen. Het aantal stage- en leerbaantekorten in het mbo is afgenomen tot 6.284 per 25 november 2021 (bron: Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)). In januari 2021 waren dit er nog 21.013. De meeste tekorten spelen in de sector zorg en onder studenten van de lagere niveaus van het mbo. Het kabinet heeft voor de aanpak van stagetekorten in de zorg voor 2021 extra middelen toegevoegd aan het stagefonds zorg (via het Ministerie van VWS). Daarnaast kent het mbo een door het kabinet gefinancierd actieplan stages en leerbanen, dat wordt uitgevoerd door de SBB. In 2021 is via de campagne #KIESMIJ ingezet op het vergroten van bewustwording rondom stagediscriminatie bij leerbedrijven, mbo-scholen en studenten. In samenwerking met de MBO Raad is door de Ministeries van OCW en SZW het Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit & Inclusie opgericht. Het kennispunt ondersteunt scholen bij het bevorderen van gelijke kansen op een stage en eerste baan voor jongeren met een migratieachtergrond en/of laag sociaaleconomische status. In opdracht van de Ministeries OCW en SZW wordt via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) onderzoek gedaan naar de impact van interventies gericht op het bevorderen van gelijke kansen bij de intrede op de arbeidsmarkt van jongeren met een migratieachtergrond vanuit het mbo. De daling bij het percentage tevreden leerbedrijven betreft 2019, en is gepubliceerd in 2020. Nader onderzoek heeft geen verklaring geleverd voor de daling. De meting over 2021 is uitgesteld vanwege de corona-periode. Uit de meting over 2022, te publiceren in 2023, zal blijken of er sprake is van een trend.

Het wetsvoorstel ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht is aangenomen door het parlement en op 1 augustus 2021 in werking getreden. Hiermee is het voor scholen in het funderend onderwijs duidelijker wat van hen wordt verwacht ten aanzien van burgerschap. In dit kader zijn de sectorraden en Stichting School en Veiligheid gefaciliteerd door OCW om op diverse manieren ondersteuning te bieden.

In 2021 hebben we verdere stappen gezet om onze in de vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020-2024 gestelde ambities te verwezenlijken. Het merendeel van de 35 contactgemeenten vanuit de Wet educatie beroepsonderwijs heeft een regionaal programma laaggeletterdheid ingediend. Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) heeft deze regionale programma’s laaggeletterdheid geanalyseerd in het kader van de beleidsmonitor. Het CBS heeft onderzocht hoe een monitor laaggeletterdheid opgezet kan worden. Een pilot heeft plaatsgevonden in de periode maart tot en met juli 2021. De resultaten zijn gepubliceerd in de Pilot Monitor Laaggeletterdheid 2021 en geven input voor een brede landelijke pilot in 2022. Ook is in 2021 de handreiking kwaliteit bij laaggeletterdheid voor gemeenten ontwikkeld. Deze handreiking bevat informatie, instrumenten en voorbeelden om gemeenten te helpen bij het sturen op de kwaliteit van het non-formele aanbod rond basisvaardigheden. Via de subsidieregeling Tel mee met Taal hebben 650 organisaties in 2021 subsidie ontvangen voor de aanpak van laaggeletterdheid. In 2021 was er vanuit het corona-steunpakket € 6 miljoen extra beschikbaar voor de subsidieregeling voor werkgevers.

In 2021 heeft de commissie kwaliteitsafspraken mbo een tussentijdse beoordeling uitgevoerd van de kwaliteitsagenda’s over de jaren 2019 en 2020 en een tweede sectorrapportage opgesteld. Op basis van het advies van de commissie hebben we besloten dat alle 62 mbo-instellingen het resultaatafhankelijk budget over de jaren 2019 en 2020 ontvangen. Daarnaast is de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Bestuurlijke Harmonisatie Beroepsonderwijs in 2021 afgerond en de wet per 1 januari 2022 van kracht geworden. Deze wet geeft mbo-instellingen en vo-scholen meer mogelijkheden om bestuurlijk samen te werken, zoals in verticale schoolgemeenschappen (mbo-vo) en bestuurlijke fusies in het mbo. Met de invoering van het programma Sterk beroepsonderwijs is er gewerkt aan meer regionale samenwerking tussen vmbo en mbo en structurele verankering van een goed en toegankelijk aanbod voor doorlopende en geïntegreerde leerroutes vmbo-mbo. In 2021 zijn op verschillende plekken in het land zeven leerlabs, regionale begeleidingstrajecten gericht op samenwerking in het beroepsonderwijs, gefaciliteerd. Volgens de meest recente cijfers van DUO volgen 1.181 jongeren in het schooljaar 2021/2022 een doorlopende of geïntegreerde leerroute. Het aanbod is (nog) niet voor elke jongere in elke regio toegankelijk. In 2021 heeft de SBB, in samenwerking met mbo-instellingen, 14 beroepsgerichte onderdelen van diverse kwalificaties geselecteerd voor een mbo-certificaat. Het merendeel betrof de zorgsector. Met de uitbreiding in 2021 zijn er, zoals vastgelegd in de Regeling certificaten middelbaar beroepsonderwijs, in totaal 51 certificaten voor beroepsgerichte onderdelen vastgesteld. Deze certificaten kunnen worden ingezet voor bij- en omscholing van werkenden en werkzoekenden.

Inmiddels hebben alle ho-instellingen een positief besluit op hun plan in het kader van de kwaliteitsafspraken ontvangen. In 2022 vindt een beoordeling plaats van de voortgang van de plannen van de instellingen tot en met 2021. De NVAO adviseert de Minister van OCW hierover op basis van de balans die de instellingen zelf hebben opgemaakt in hun jaarverslag over 2021. Daarbij wordt tevens de reflectie op de voortgang van het plan tot nu toe gevoegd van de medezeggenschap van de instellingen. In maart 2021 stuurden wij de Tweede Kamer de rapporten van drie onderzoeken naar de bekostiging van het mbo en het hoger onderwijs. Een daarvan is het onderzoek van PwC naar de toereikendheid van het macrobudget, de doelmatigheid van de bestedingen en de kosten(toerekening) van het mbo, hbo en wetenschappelijk onderwijs en onderzoek (wo&o). Daaruit bleek onder andere dat het macrobudget van het wo&o niet toereikend was voor het leveren van de huidige kwaliteit. Voor het leveren van de gewenste kwaliteit is het macrobudget van zowel het wo&o als het hbo niet toereikend. Voor het mbo werd in het onderzoek geconstateerd dat voor de huidige kosten het macrobudget toereikend is. Echter, het budget is niet toereikend voor het benutten van alle mogelijkheden voor het verminderen van voortijdig schoolverlaten. Daarnaast stelt PwC dat, om de geoperationaliseerde gewenste kwaliteit te behalen, mbo-instellingen in de huidige praktijk structureel meer uitgeven aan studenten op niveau 2 in het kader van multiproblematiek dan aan bekostiging van het Rijk wordt verkregen. Deze meerkosten voor niveau 2 worden gefinancierd uit de kwaliteitsafspraken en uit de bekostiging voor studenten op niveau 3 en 4. Het rapport concludeert dat in alle drie de sectoren sprake is geweest van een positieve ontwikkeling van kwaliteit en toegankelijkheid. De onderzoekers stellen vast dat kwaliteit over de hele breedte wordt gerealiseerd en de verschillen tussen instellingen beperkt zijn. De mogelijkheden tot doelmatigheidswinst worden als beperkt ingeschat. De rapporten bevatten voor de drie sectoren naast financiële aanbevelingen ook verbetermogelijkheden. Deze nemen we de komende tijd in overleg met de sectoren ter hand.

4. Onderzoek van wereldformaat

Percentage open-access gepubliceerde artikelen1 2016 2019 2020 2020
OWB 42% 62% 73% 100%
  1. Bron: UNL, open access.nl De UNL zal naar verwachting de cijfers over 2021 in de tweede helft van 2022 publiceren.

In 2021 is het behalen van de 100% open access-doelstelling weer een stap dichterbij gekomen. 73% van de publicaties van de Nederlandse universiteiten is 2020 open access gepubliceerd. Dat is een toename van 11% ten opzichte van 2019. Daarnaast is in UNESCO-verband een aanbeveling over open science aangenomen. Dat is een belangrijke mondiale mijlpaal, omdat daarmee het belang van de transitie naar open science wereldwijd is erkend.

Begin 2021 zijn de onderhandelingen voor Horizon Europe, het nieuwe Europese Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, naar tevredenheid afgerond. Het is gelukt voor Nederland impact en excellentie te behouden als uitgangspunten. Daarnaast zijn belangrijke stappen gezet naar een ambitieuzere Europese Onderzoeksruimte, en staan in het ‘ERA Pact’ de waarden en principes van Europees onderzoek beschreven. Om internationale samenwerking op een veilige manier te laten plaatsvinden zijn maatregelen uitgewerkt om kennisveiligheid te borgen. Hiermee worden instellingen in het hoger onderwijs en de wetenschap in staat gesteld weerbaar te zijn tegen dreigingen. Met kennisinstellingen zijn bewustwordingsgesprekken gevoerd en is samen met het kennisveld een Nationale Leidraad Kennisveiligheid opgesteld. Verder is een Advies- en Expertiseloket Kennisveiligheid ontwikkeld en is actief geïnvesteerd in een internationaal netwerk om met internationale partners gezamenlijk te werken aan kennisveiligheid.

5. Cultuur

Percentage scholen dat deelneemt aan het programma CMK1 2017 2019 2020 2024
Cultuur 42% 59,8% 61,0% 60%
Percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat2 2013 2020 2021 2021
Cultuur 87% 84,4%3 4 84,6%
  1. Bron: Programma Cultuureducatie met Kwaliteit, het percentage geeft de deelnemende scholen in het primair onderwijs weer.
  2. Bron: Erfgoedmonitor.
  3. Het percentage monumenten dat in goede staat verkeert laat een stijgende lijn zien. In 2019 bevond 83,6% van de monumenten zich in een redelijk tot goede staat, in 2020 was dat 84,4%. Dit percentage ligt wel lager dan de basiswaarde van 87% die in 2017 is vastgesteld, maar dat komt doordat de meetmethode in de tussentijd verder is verbeterd. Dit komt door een toename van het aantal objecten dat in beeld is. Monumenten bestaan veelal uit meerdere objecten (zoals gebouwen, toegangspoorten, ornamenten en tuinonderdelen) en de onderhoudsstaat van steeds meer objecten wordt in beeld gebracht. Onder de nieuw toegevoegde objecten bevinden zich relatief veel objecten die minder goed toegankelijk zijn en daarom voorheen niet beoordeeld zijn. Deze bevinden zich ook vaker in een relatief minder goede staat van onderhoud. Gelukkig zien we -ook met de nieuwe meetmethode- een stijgende lijn in het aantal monumenten dat in goede staat verkeert.
  4. Per 1 januari 2022 zijn de gegevens over 2021 nog niet beschikbaar. De data komt van de provincies en moet na oplevering nog samengevoegd worden. De verwachting is dat de data half maart 2022 beschikbaar komt. De data is dan in te zien via de Erfgoedmonitor

In 2021 is de nieuwe subsidieperiode van start gegaan. We geven in de periode 2021-2024 per jaar € 421,8 miljoen subsidie aan culturele instellingen in de basisinfrastructuur en aan instellingen, projecten en makers via de fondsen. Voor de b-lijst instellingen van het Fonds Podiumkunsten is voor de jaren 2021-2024 € 15 miljoen extra beschikbaar gesteld. Daarnaast hebben we met 14 stedelijke cultuurregio’s en Landsdeel Oost convenanten gesloten. In 2021 is verder het programma Cultuurparticipatie van start gegaan om de samenwerking tussen cultuur, zorg en welzijn te stimuleren. Hiervoor is eenmalig € 10 miljoen extra toegevoegd uit het Steunpakket sociaal en mentaal welzijn en leefstijl.

Afgelopen jaar zijn drie nieuwe Nederlandse sites bijgeschreven op de lijst van het UNESCO Werelderfgoed: de Neder-Germaanse Limes (2021), de Koloniën van Weldadigheid (2021) en de Hollandse Waterlinies (1996, uitbreiding in 2021). De Nederlandse corsocultuur en de valkerij zijn ingeschreven op de Representatieve Lijst van Immaterieel Cultureel Erfgoed van de Mensheid van UNESCO. Voor (rijks)monumenten zijn in 2021 de gebruikelijke subsidierondes van de Sim en de Woonhuisregeling uitgevoerd. Ook werd geïnvesteerd in innovatie voor verduurzaming van monumenten door het openstellen van een Small Business Innovation Research (SBIR), samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Op het gebied van kunstaankopen is op 16 december 2021 door de Tweede Kamer ingestemd met het voornemen tot aanschaf van Rembrandts De Vaandeldrager voor Collectie Nederland. Het gaat om een bedrag van € 175 miljoen, waarvan € 25 miljoen particulier geld. Ook is afgelopen jaar de vernieuwde Nationale Strategie Digitaal Erfgoed 2021-2024 gepresenteerd. De digitale transformatie van de culturele sector is in 2021 verder ondersteund door het opzetten van Innovatielabs bij het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie en de versterking van de dienstverlening van DEN, kennisinstituut voor cultuur en digitale transformatie. Daarnaast is het Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp van start gegaan. Het is een stimuleringsprogramma om de inzet van ruimtelijk ontwerp bij maatschappelijke opgaven te versterken. Het programma vormt een onderdeel van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het cultuurbeleid, en is een samenwerking tussen de Ministeries van OCW en BZK. Het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie is gestart met de uitvoering van een vierjarig stimuleringsprogramma. Doel is het stimuleren van regionale en lokale initiatieven die gericht zijn op het experimenteren met innovatieve ontwikkel- en ontwerppraktijken. In 2021 zijn de activiteiten onder het Leesoffensief verder voortgezet. We hebben een voorstel voor modernisering van de Archiefwet ingediend bij de Tweede Kamer. De aanpassing van de Archiefwet is nodig om ervoor te zorgen dat overheidsorganisaties ook digitale informatie goed opslaan en toegankelijk houden. Bovendien moeten zij blijvend te bewaren informatie straks al na tien in plaats van na twintig jaar overbrengen naar een archiefdienst. Daar kan iedereen de informatie raadplegen.  

6. Media

Alle afspraken uit prestatieovereenkomst worden door NPO nagekomen1 2017 2019 2020 2020
Media 33/342 31/343 30/344 34/34
  1. Bron: Terugblik NPO; Verificatie Commissariaat voor de Media.
  2. De niet-behaalde afspraak is ten dele gerealiseerd.
  3. Een afspraak is niet gerealiseerd, twee van de niet-behaalde afspraken zijn ten dele gerealiseerd.
  4. Een van de vier afspraken is net niet gehaald, de andere drie hebben te maken met onvoldoende budget/mogelijkheden door de coronacrisis. Bron: Terugblik NPO 2020; Verificatie Commissariaat voor de Media.

Alle media in ons land hebben afgelopen jaar keihard gewerkt om aan de informatiebehoefte te voldoen. Of dat het nu ging om het verslaan van persconferenties, het geven van duiding bij medische informatie of het berichten over lokale hulpinitiatieven was. De crisis heeft bevestigd dat de publieke omroep nog steeds van onschatbare waarde is voor onze samenleving. Het wetsvoorstel, waarmee de visiebrief over de toekomst van het publieke omroepstelsel is uitgewerkt, is met brede steun aangenomen. Daardoor kon in 2021 stapsgewijs toegewerkt worden naar een reclamevrije landelijke publieke omroep. Zo is de publieke omroep gestopt met reclame rond televisieprogramma’s voor kinderen en al het non-lineaire video-aanbod. Daarnaast zijn de ledeneisen voor omroepverenigingen bijgesteld, waardoor de pluriformiteit van de landelijke publieke omroep is versterkt. Ook is de bestuurlijke organisatie verstevigd door een versterkte rol voor het college van omroepen en voor de raad van toezicht van de NPO. Het jaar 2022 is de start van de nieuwe concessieperiode voor de landelijke publieke omroep. Hiervoor zijn erkenningen verleend aan de omroepen, waaronder twee nieuwe aspiranten. In 2021 is het belang van de veiligheid van journalisten ten enenmale onderkend door het instellen van het Flexibel Beschermingspakket Freelance Journalisten. Hiervoor is door het kabinet € 200.000 ingezet, met een looptijd 2021-2023.

Samen met het Ministerie van BZK, VNG en NLPO is vervolg gegeven aan advies over organisatie en financiering lokale omroepen van Raad voor Cultuur en Raad voor het Openbaar Bestuur. Met het uitvoeren van het pilotproject ‘Professionalisering Lokale Publieke Mediadiensten’ is in twintig projecten bij in totaal 26 lokale omroepen geëxperimenteerd met het toevoegen van journalistieke professionals aan hun redacties. Tijdens de pilot ‘Versterking lokale journalistiek door samenwerking’ hebben voor het eerst de drie lagen van het publieke bestel (landelijke, regionale en lokale omroepen) nauw samengewerkt. De omroepen leren van elkaar, en versterken daarmee elkaar en de kwaliteit van de lokale journalistiek. In totaal zijn 63 extra journalisten aangenomen bij 44 lokale omroepen en de 13 regionale omroepen. De pilot is gezien de veelbelovende ontwikkelingen met een jaar verlengd. Tot slot is de prestatieovereenkomst voor de Regionale Publieke Omroep (RPO) en regionale omroepen tot stand gekomen.

7. Emancipatie

Acceptatie lhbti1 2010 2016 2018 2020
Emancipatie 90% 93% 94% ≥ 90%
Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies2 2017 2018 2019 2020
Emancipatie RvB: 11,0% 12,4% 12,4% ≥ 30%
RvC: 15,4% 18,4% 20,4% ≥ 30%
  1. Bron: Lhbt monitor (SCP). Deze monitor verschijnt tweejaarlijks. De monitor over 2020 verschijnt waarschijnlijk najaar 2022.
  2. Bron: Bedrijvenmonitor topvrouwen 2020.

In 2021 hebben we nationaal en internationaal gewerkt langs de drie thema’s van afgelopen kabinetsperiode: arbeid, sociale veiligheid en genderdiversiteit. De wetgeving om onder andere een ingroeiquotum (een vertegenwoordiging van mannen én vrouwen van ten minste 30% vrouwen in de raad van commissarissen) in te voeren voor vennootschappen aan de Nederlandse beurs is op 1 januari 2022 in werking getreden. Daarnaast hebben we verder gewerkt aan meer diversiteit in de semipublieke sector en aan ondersteunende infrastructuur. Die infrastructuur helpt bedrijven bij het maken van plannen, het monitoren van de voortgang en uiteindelijk ook bij het transparant maken van de resultaten. Om vrouwen meer te laten participeren op de arbeidsmarkt en financieel onafhankelijk te maken, is het belangrijk dat zij in staat zijn om arbeid en zorg te combineren. In 2021 is hiervoor de Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen verschenen. Om geweld tegen vrouwen tegen te gaan werkten we verder aan de uitwerking van de aanbevelingen van Grevio. De rode draad in de aanbevelingen is dat de Nederlandse aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld onvoldoende gendersensitief is. Daarom hebben we samen met de Minister voor Rb, de Staatssecretaris van VWS en de Staatssecretaris van SZW een aantal richtlijnen en acties geformuleerd om meer aandacht te besteden aan genderaspecten in de aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling.

Op het gebied van de regenboogmaatregelen is er een regeling voor deelgezag uitgewerkt. Doelgroep is de personen die nauw betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van een kind, maar nu geen gezag hebben. De Raad van State heeft in maart 2021 advies uitgebracht. Daarnaast is gewerkt aan een wetsvoorstel Kind, draagmoeder en afstamming. Dit voorstel treft een regeling voor het ontstaan en de erkenning van afstammingsrelaties na draagmoederschap. Het versterkt het recht van het kind op afstammingsinformatie. Ook hierover heeft de Raad van State inmiddels (juni 2021) advies uitgebracht. Voor meer bewustwording over onnodige sekseregistratie bij de rijksoverheid zijn instrumenten onder de aandacht gebracht. Organisaties kunnen daarmee aan de slag, bijvoorbeeld met de toolkit onnodige sekseregistratie. De komende jaren wordt de aanpak onnodige sekseregistratie nog verder uitgerold. In 2021 was er extra aandacht voor een aantal kwetsbare groepen, bijv. transgenderpersonen, bi+ personen, religieuze groepen en lhbti-jongeren. We ondersteunden naast de Alliantie ‘Gedeelde trots, gedeeld geluk’, gericht op de sociale veiligheid en sociale acceptatie van lhbti-personen, ook Stichting Bi+ Nederland. Deze stichting zet zich in voor een bi-inclusieve samenleving door middel van gemeenschapsvorming, onderzoek en lobby. Er is een onderzoek gedaan naar de belemmeringen voor transgender personen op de arbeidsmarkt, eventuele knelpunten in bestaande verlofregelingen en mogelijkheden om de arbeidsmarktpositie van deze groep te verbeteren. Het onderzoek naar homogenezingspraktijken is afgerond. In de beleidsreactie staan de vervolgstappen: een gedragscode, het inrichten van steunpunten en een verkenning voor nadere maatregelen en regelgeving. Ook is er veel inzet gepleegd op het verbeteren van de positie van lhbti-leerlingen in het algemeen (bijvoorbeeld Onderwijsstandaard, uitbreiding Paarse Vrijdag) en lhbti-leerlingen in het reformatorisch onderwijs (bijvoorbeeld voorzetting project Stil Verdriet).

Op het internationale vlak werkten we aan de uitwerking van de Genderstrategie 2020-2025 van de Europese Commissie. Daarvoor zijn er drie lijnen: vrij zijn van geweld en stereotypen, gelijke kansen op succes in de samenleving en de economie, én op voet van gelijkheid deelnemen aan bestuur, economie en samenleving.

8. Verbetering dienstverlening van de overheid

Om bij te dragen aan het herstellen van het vertrouwen van de samenleving in het handelen van de overheid, hebben we in 2021 het programma OCW Open ingericht. De basis hiervoor is het rapport ‘Ongekend onrecht’ over de kinderopvangtoeslagaffaire. Het programma loopt vier jaar van 2021 tot 2026. Met het organiseren van meer openheid streven we zeven aspecten na: menselijke maat, transparantie, gelijke kansen, toegankelijk, ontkokering, betere balans tussen politiek, beleid en uitvoering en opgavegericht werken. We moeten kritisch kijken naar ons handelen. Daarvoor werken we aan verschillende strategische doelstellingen. OCW wil bijvoorbeeld dichter bij de mensen en instellingen staan waar OCW voor werkt, met oog voor menselijke maat en maatwerk. Daarnaast willen we een betere verbinding en meer samenwerking tussen beleid en uitvoering. Het is van belang dat er een betere en passendere verstandhouding met de politiek komt. We willen meer, eerder en breder in dialoog gaan met partners binnen en buiten OCW. We zullen alerter zijn op (onbewuste) discriminatoire mechanisme in ons handelen en beleid. Tot slot is ons doel betere verantwoording en zichtbaarheid van onze afwegingen en besluiten, dus transparanter handelen.

In de kabinetsreactie op het rapport Werk aan Uitvoering (WaU) en de kabinetsreactie op de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) hebben we aangegeven dat een brede samenhangende agenda van acties en investeringen nodig is, ter versterking van de dienstverlening en toekomstbestendigheid van de uitvoering. Het Ministerie van OCW participeert hier actief in. DUO heeft bijvoorbeeld een belangrijke bijdrage geleverd aan de hersteloperatie POK. Zo zijn in 2021 grotendeels de studieschulden van inmiddels 7600 gedupeerden van de kinderopvangtoeslag kwijt gescholden. Daarnaast heeft DUO, als deelnemer namens het Ministerie van OCW, aan de basis gestaan van het rapport Kwantificering Werk aan Uitvoering dat vorig jaar naar de Kamer is verzonden. Dit onderzoek geeft inzicht wat de vier grote uitvoeringsorganisaties (DUO, de SVB, UWV en de Belastingdienst), financieel voor de acties uit het rapport nodig hebben. Ook is het rijksbrede beeld berekend van met name de versnelling van de digitale agenda.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

1,3,4,6,7,9 Onderwijs
Beleidsdoorlichting 2014 ‒ 2018 Artikel 4 begroting Ministerie van OCW X Ja
Beleidsdoorlichting 2015-2018 Artikel 6 (ho) en Artikel 7(wo) X Ja
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog3 X Nee4
Doelmatigheid en focus op het onderwijs3 X Nee2
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders3 X Nee2
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk Nee
Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat Nee
Brede scholen Nee
11 Beleidsdoorlichting artikel 11 studiefinanciering X Ja
12 WTOS
Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten X Ja
14 Cultuur
Cultuur 2009-2014 X Ja
15 Media
Mediabeleid 2010-2013 X Ja
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid
Beleidsdoorlichting 2014-2020
«Evalueren, leren en sturen»
X Ja
25 Emancipatie
Emancipatie 2011 ‒ 2014 X Ja
Emancipatie 2014 ‒ 2018 X Ja
  1. Zie ook: Bijlage 2: Strategische Evaluatie Agenda.
  2. Zie ook: "meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen".
  3. De overkoepelende doorlichting «Prestaties leerlingen en studenten omhoog» is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen «Doelmatigheid en focus op het onderwijs» en "Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders".
  4. Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.

Toelichting beleidsdoorlichting Media

Bij de beleidsdoorlichting Media is ervoor gekozen om een evaluatieve terugblik over de periode 2014-2020 te combineren met een vooruitblik naar duurzame versterking van de publieke omroep. Het uitdenken van de onderzoeksvraag liep hiermee vertraging op, maar zo is wel tegemoet gekomen aan een specifiek verzoek vanuit de Eerste Kamer voor onafhankelijk onderzoek naar dit onderwerp.

Toelichting beleidsdoorlichting Onderzoek en Wetenschapsbeleid

Doorlichting van het beleidsartikel over de periode 2014-2020 door Dialogic innovatie & interactie. Met de doorlichting is gekeken naar de sturingsfilosofie en monitoring binnen het onderzoek- en wetenschapsbeleid. Het onderzoek heeft zich daarbij onder anderen gericht op de doeltreffendheid en doelmatigheid van de onderzoeken en de daarbij horende evaluaties. Het onderzoek biedt enkele conclusies en aanbeveligen voor de komende kabinetsperiode.

Overzicht van risicoregelingen

7 Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen 138.503 0 12.709 125.794 176.631
14 Indemniteitsregeling 70.897 459.286 283.870 246.313 300.000
Totaal 209.399 459.286 296.579 372.106 476.631

Op deze garanties zijn in 2021 geen uitgaven en ontvangsten gerealiseerd.

De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

14 Achterborgstelling 350,9 379,9

Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.

De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het NRF is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.

Een nadere toelichting op de regelingen is opgenomen bij het onderdeel Saldibalans.

4. Beleidsartikelen

4.1 Beleidsartikel 1 Primair onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

1 Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 % 0,09% 0,10% 0,12% 0,12% 0,11%
Aantallen 1.396 1.525 1.771 1.751 1.677
2 Aandeel leerlingen dat de referentie niveaus lezen, taal en rekenen haalt2 Lezen3 1F 97% 98% 98% n.v.t. 4
2F 67% 75% 78% n.v.t.
Taalverzorging 1F 96% 96% 97% n.v.t.
2F 57% 59% 60% n.v.t.
Rekenen 1F 93% 93% 94% n.v.t.
1S 48% 49% 47% n.v.t.
3 Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd5 81% 80% 87% 87% 87%
4 Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt6 97% n.v.t. 98%
  1. Bron: Rapportage leerplichtwet. De leerplichttellingen vinden in het najaar plaats. De cijfers bestaan uit po en (v)so. Ten opzichte van voorgaande jaren zijn er twee dingen anders in 2020, waardoor de cijfers lastig te vergelijken zijn: Drie gemeenten zijn overgestapt op een ander systeem, die cijfers worden niet meer meegenomen en vanwege COVID-19 zijn de verzuimcijfers anders. Tijdens schoolsluiting in voorjaar waren scholen immers niet verplicht om verzuimmeldingen door te geven aan gemeenten.
  2. Bron: 2016: College voor Toetsen en Examens (CvTE). De opgenomen cijfers betreffen het in de CvTE-rapportage 2016-2017 opgenomen bijgestelde aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2015-2016. Dit is het eerste schooljaar met verplichte rapportage. 2017 en 2018: Kamerstukken II 2018/2019, 31293, nr. 422. De opgenomen cijfers betreffen het aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2016-2017 (bijgesteld t.o.v. CvTE-rapportage 2016-2017) en in schooljaar 2017-2018. 2019: DUO. Deze cijfers betreffen schooljaar 2018-2019. 2020: De kengetallen op de referentieniveaus worden gebaseerd op de eindtoetsgegevens. De eindtoets is vanwege de scholensluiting door COVID-19 niet afgenomen, dus er zijn geen cijfers voor 2020. 2021: Er vindt nog nader onderzoek plaats naar de betrouwbaarheid van de rapportage op de referentieniveaus in 2021. Pas wanneer hier duidelijkheid over is worden de uitkomsten gedeeld. Zie: Kamerstukken 2020/21, 31293, nr. 581.
  3. De cijfers voor Lezen van 2017 verschillen met eerder gepubliceerde cijfers. Dit is te wijten aan het verschil in bronnen. In eerdere jaren is namelijk alleen naar de Centrale Eindtoets gekeken (die toen nog door het overgrote deel van de leerlingen werd gemaakt) en daarna is gewisseld naar alle eindtoetsen (aangezien inmiddels de helft van de leerlingen een andere eindtoets maakt dan de Centrale Eindtoets).
  4. 2021: Er vindt nog nader onderzoek plaats naar de betrouwbaarheid van de rapportage op de referentieniveaus in 2021. Pas wanneer hier duidelijkheid over is worden de uitkomsten gedeeld. Zie: Kamerstukken 2020/21, 31293, nr. 581.
  5. Bron: Loopbaanmonitor 2020, Begeleiding van startende leraren, 2020. Bij de loopbaanmonitor van 2019 zijn twee zaken gewijzigd: 1: Er wordt niet naar opleiding gekeken maar naar sector; 2: Er wordt niet naar cohort gekeken maar naar peiljaar. Alle cijfers zijn nu aangepast naar peiljaar en sector en daarom iets gewijzigd. 2021: Bron: Loopbaanmonitor onderwijs 2021, paragraaf 4.2 p. 136.
  6. Bron: Praktikon monitor naar Sociale Veiligheid. Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten, maar de monitor sociale veiligheid heeft in 2020 niet plaatsgevonden in verband met COVID-19 en de schoolsluiting.
Leerlingen basisonderwijs2
geen gewicht 1.295,4 1.292,4
gewicht 0,3 60,7 56,6
gewicht 1,2 58,2 56,5
Subtotaal3 1.414,3 1.405,6 1.396,5 1.386,0 1.370,8
Leerlingen trekkende bevolking4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4
Totaal3 1.414,7 1.405,9 1.396,9 1.386,4 1.371,2
Leerlingen in het speciaal basisonderwijs 34,0 35,0 35,7 35,7 35,4
Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs 67,5 68,4 69,8 70,2 71,6
Totaal PO3 1.516,2 1.509,3 1.502,4 1.492,3 1.478,2
  1. Bron: DUO 1cijferbestand
  2. In verband met de nieuwe bekostigingssystematiek onderwijsachterstanden, is de onderverdeling naar gewichtenleerlingen met ingang van teldatum 1-10-2019 vervallen.
  3. (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.
  4. Dit zijn leerlingen van de rijdende scholen en van de school voor varende kleuters.
Primair onderwijs1 6,9 7,3 7,8 8,2 9,0
  1. In tegenstelling tot Begroting 2021 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de in de begroting gestelde doelen. De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 10.632.968 11.687.151 12.054.624 12.603.439 14.333.769 12.274.752 2.059.017
Uitgaven 10.494.756 11.142.533 11.759.120 12.226.291 13.308.561 12.244.752 1.063.809
Bekostiging 9.986.309 10.616.984 11.144.415 11.432.864 12.293.701 11.466.146 827.555
Hoofdbekostiging 9.742.879 10.292.897 10.822.277 11.096.315 11.415.246 11.177.411 237.835
Bekostiging Primair Onderwijs 9.725.580 10.275.784 10.803.308 11.076.356 11.391.680 11.157.420 234.260
Bekostiging Caribisch Nederland 17.299 17.113 18.969 19.959 23.566 19.991 3.575
Prestatiebox 228.085 309.368 296.983 295.031 252.850 178.716 74.134
Aanvullende bekostiging 15.345 14.719 25.155 14.856 14.634 80.019 ‒ 65.385
Aanpak lerarentekort G5 0 0 0 26.662 30.660 30.000 660
Aanvullende bekostiging Nationaal Programma Onderwijs 0 0 0 0 580.311 0 580.311
Subsidies (regelingen) 88.877 87.640 88.316 214.053 384.356 200.369 183.987
Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten 23.191 23.808 24.500 21.237 23.400 23.200 200
Nederlands onderwijs buitenland 12.513 12.239 12.095 12.600 ‒ 505
Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek) 1.519 952 720 0 0 0
Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs 11.510 11.900 12.664 13.102 13.479 13.130 349
Inhaal- en ondersteuningsprogramma's 115.835 74.455 0 74.455
Extra hulp voor de klas 201.838 102.000 99.838
Overig 52.657 50.980 37.919 51.640 59.089 49.439 9.650
Opdrachten 6.915 6.901 4.756 7.772 7.456 11.010 ‒ 3.554
Opdrachten 0 0 0 0 5.299 11.010 ‒ 5.711
Sneltesten 0 0 0 0 2.157 0 2.157
Overig 6.915 6.901 4.756 7.772 0 0 0
Bijdrage aan agentschappen 26.207 29.651 41.663 39.448 37.899 30.895 7.004
Dienst Uitvoering Onderwijs 26.207 29.651 41.663 39.448 37.899 30.895 7.004
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 19.997 34.907 17.625 17.375 15.732 7.731 8.001
Stichting Vervangingsfonds en Participatiefonds 18.412 33.502 16.225 15.975 13.672 5.228 8.444
UWV 1.585 1.405 1.400 1.400 2.060 2.503 ‒ 443
Bijdrage aan medeoverheden 366.451 366.450 462.345 514.779 569.417 528.601 40.816
Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 266.750 277.402 462.345 509.159 520.716 508.909 11.807
Aanvulling GOA convenant G37 95.000 84.348 0 0
Verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten 4.701 4.700 0 0
Caribisch Nederland 5.620 6.573 19.692 ‒ 13.119
Scholenprogramma Groningen 3.000 0 3.000
Nationaal Programma Onderwijs 39.128 0 39.128
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken 0 0 0 0
Brede Scholen 0 0 0 0
BES(t)4kids 0 0 0 0
Ontvangsten 23.358 76.894 29.049 26.681 37.634 10.461 27.173
2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 10.632.968 11.687.151 12.054.624 12.603.439 14.333.769 12.274.752 2.059.017
waarvan garantieverplichtingen 19.065 12.590 15.837 4.389 4.086 0 4.086
waarvan overige verplichtingen 10.613.903 11.674.561 12.038.787 12.599.050 14.329.683 12.274.752 2.054.931

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de kasuitgaven in 2021 is € 1,1 miljard hoger dan begroot. De realisatie van de verplichtingenuitgaven in 2021 is € 2,1 miljard hoger dan begroot.

De hogere (kas)uitgaven hangen samen met de extra meerjarige investeringen die in 2021 zijn gedaan na vaststelling van de begroting. Dit betreffen met name extra investeringen in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs, maar ook de loon- en prijsbijstelling.

De verplichtingenuitgaven zijn in het verlengde hiervan in 2021 ook hoger dan begroot, omdat in 2021 niet alleen de uitgaven in kalenderjaar 2021 zijn verplicht, maar ook een deel van de uitgaven in 2022, doordat de bekostigingsmiddelen op schooljaarbasis worden beschikt.

De realisatie van de garantieverplichtingen ter hoogte van € 4,1 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van Schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd.

Bekostiging

Op het instrument bekostiging is de realisatie € 0,8 miljard hoger dan begroot. Dit heeft meerdere oorzaken die hieronder worden toegelicht.

Hoofdbekostiging

Bekostiging primair onderwijs

Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 234,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste reden hiervoor is de toegekende loon- en prijsbijstelling voor 2021.

Aanvullende bekostiging Nationaal Programma Onderwijs

Scholen ontvangen tevens aanvullende bekostiging voor specifieke doelen. In februari 2021 besloot het kabinet tot het Nationaal Programma Onderwijs. In dit kader ontvangen scholen aanvullende bekostiging voor het bestrijden van de leervertragingen als gevolg van de coronacrisis. De realisatie op dit budget is in 2021 € 580,3 miljoen en is daarmee voor dat volledige bedrag hoger dan de vastgestelde begroting. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief beleidsmatige wijzigingen OCW-begroting na Najaarsnota 2021, is er een overlopende verplichting van € 38,7 miljoen op dit budget. Het bedrag wordt naar 2022 geschoven om het juiste betaalritme voor schooljaar 2021/2022 te bewerkstelligen. Daarmee komt het bedrag in 2022 wél tot betaling.

Subsidies

De realisatie op de subsidies is € 184,0 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de extra investeringen om leervertragingen als gevolg van de coronacrisis aan te pakken door middel van de subsidieregeling Inhaal- en ondersteuningsprogramma's (IOP) en subsidieregeling Extra hulp voor de klas.

Bijdrage aan medeoverheden

De realisatie is € 40,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit heeft meerdere oorzaken die hieronder worden toegelicht.

Gemeenten ontvangen van het Ministerie van OCW middelen voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOAB) bestaat uit meerdere instrumenten, waaronder voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. De realisatie is € 11,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door de ontvangen loonbijstelling.

Caribisch Nederland ontvangt van het Ministerie van OCW een bijdrage voor onderwijshuisvesting en de onderwijsagenda. De realisatie is € 13,1 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door een latere realisatie van de onderwijshuisvestingskosten en de onderwijsagenda. Het overgrote deel van het budget zal dan ook worden doorgeschoven naar latere jaren.

Gemeenten ontvangen van het Ministerie van OCW middelen in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs. De realisatie in 2021 is daarvoor € 39,1 miljoen.

Vijf Groningse gemeenten ontvangen tevens een bijdrage aan het scholenprogramma Groningen van in totaal € 3,0 miljoen per jaar.

Ontvangsten

De realisatie is € 27,2 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt veroorzaakt doordat de realisatie van de GOAB-ontvangsten van circa € 12 miljoen in 2021 viel in plaats van in 2020. Daarnaast zijn de ontvangsten circa € 8 miljoen hoger dan vooraf werd verwacht door uitkeringen die rechtmatig zijn toegekend door het UWV en de bovenwettelijke uitvoerder en namens de schoolbesturen zijn voorgefinancierd door het Participatiefonds. Uiteindelijk is op basis van het reglement van het fonds vastgesteld dat deze kosten niet ten laste van het Participatiefonds hadden moeten komen, maar ten laste van het schoolbestuur. Dit is budgetneutraal, omdat deze ontvangsten ook weer worden overgeboekt naar het fonds.

4.2 Beleidsartikel 3 Voortgezet onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

1 Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 % 0,19% 0,18% 0,19% 0,18% 0,15%
Aantallen 1.853 1.828 1.912 1.755 1.420
2 Aandeel zittenblijvers2 5,40% 5,71% 5,91% 3,32% 5,97%
3 Aandeel lessen dat gegeven wordt door bevoegde en benoembare leraren3 95,70% 95,90% 96,00% 96,40%
4 Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd4 90% 86% 86% 89% 90%
5 Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt5 97% n.v.t. 98%
6 Aantal vsv’ers6 23.744 25.666 27.067 22.766 24.385
7 Meer leerlingen doen eindexamen in vakken op hoger niveau7 1,20% 1,54% 1,80% 1,58%
  1. Bron: Rapportage leerplichtwet. Het betreft het aantal leerlingen dat 3 of meer maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan. De cijfers bestaan uit het vo en zijn exclusief voortgezet speciaal onderwijs (vso). De leerplichttellingen vinden in het najaar plaats. Ten opzichte van voorgaande jaren zijn er twee dingen anders in 2020 waardoor de cijfers lastig te vergelijken zijn. Drie gemeenten zijn overgestapt op een ander systeem, die cijfers worden niet meer meegenomen en vanwege COVID-19 zijn de verzuimcijfers anders. Tijdens de schoolsluiting in het voorjaar waren scholen immers niet verplicht om verzuimmeldingen door te geven aan gemeenten.
  2. Bron: DUO. Er zijn minder zittenblijvers in 2020 dan in voorgaande jaren omdat veel scholen soepel zijn omgegaan met de overgangsregeling vanwege corona. Ook heeft er een correctie in de berekening van het aantal zittenblijvers plaatsgevonden. De doorstroom naar een niet-bekostigde mbo instelling wordt nu namelijk ook gerekend tot de categorie ‘naar mbo’. Hierdoor wijken de percentages zittenblijvers in ddit jaarversla iets af van de percentages in eerdere versies. Verder zijn nieuwkomers, net als in 2019, niet meegenomen in de berekening van het aantal zittenblijvers.
  3. Bron: IPTO
  4. Bron: Loopbaanmonitor 2020. Begeleiding van beginnende leraren, 2020. Bij de loopbaanmonitor van 2019 zijn twee zaken gewijzigd. Er wordt niet naar opleiding gekeken maar naar sector en er wordt niet naar cohort gekeken maar naar peiljaar. Alle cijfers zijn nu aangepast naar peiljaar en sector.
  5. Bron: Praktikon monitor naar Sociale Veiligheid. Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten, maar de monitor sociale veiligheid heeft in 2020 niet plaatsgevonden in verband met COVID-19 en de schoolsluiting.
  6. Bron: DUO. Nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv’ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten in het studiejaar vanuit het vo of middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Het voorlaatste jaar is aangepast aan de definitieve cijfers, het laatste jaar betreft voorlopige cijfers.
  7. Bron: DUO, Examenmonitor 2019. Dit kengetal heette voorheen 'Meer studenten volgen vakken op hoger niveau'. In 2020 is de Examenmonitor aangepast vanwege het schrappen van de eindexamens en ontbreekt informatie over het aantal leerlingen dat eindexamen doet in vakken op een hoger niveau.
1 Totaal aantal ingeschreven leerlingen (aantallen x 1.000)4 961,1 975,0 956,8 937,0 934,2
Nader te verdelen in:
vmbo/havo/vwo leerjaar 1-2 380,2 383,5 376,8 372,3 377,8
vmbo leerjaar 3-4 198,5 209,8 201,5 190,5 184,6
havo/vwo leerjaar 3 96,7 95,4 94,2 93,5 91,6
havo/vwo vanaf leerjaar 4 249,3 250,2 248,6 248,2 246
pro alle jaren 29,6 29,2 29,3 29,8 29,6
voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) vo 6,8 6,7 6,4 2,8 4,6
2 Totaal aantal scholen 644 649 650 648 645
3 Gemiddeld aantal leerlingen per school 1.492 1.502 1.472 1.446 1.448
  1. Bron: DUO, 1cijferbestand.
  2. Vanaf 2018 zijn de leerlingen en scholen in het groen onderwijs ook meegenomen in de aantallen.
  3. Deze aantallen zijn gebaseerd op de voorlopige telling op de teldatum.
  4. Op de teldatum.
Voortgezet onderwijs1 8,4 9,0 9,2 9,5 10,7
  1. De totale uitgaven uit tabel 18, exclusief de bijdragen aan agentschappen (bron: DUO) en ontvangsten, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaande jaar (bron: DUO), zoals opgenomen in tabel 17.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 8.326.918 8.814.741 9.533.455 9.265.679 10.858.044 8.962.351 1.895.693
Uitgaven 8.143.906 8.707.896 9.009.949 9.135.685 10.076.767 9.026.169 1.050.598
Bekostiging 7.992.965 8.527.776 8.817.242 8.837.248 9.643.928 8.763.676 880.252
Hoofdbekostiging 7.545.671 8.050.064 8.487.843 8.495.386 8.832.871 8.634.254 198.617
Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum 6.890.750 7.336.257 8.471.508 8.477.175 8.812.231 8.616.767 195.464
Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro 639.339 698.845 0
Bekostiging Caribisch Nederland 15.582 14.962 16.335 18.211 20.640 17.487 3.153
Prestatiebox 259.356 290.268 313.141 323.705 0 0 0
Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs 259.356 290.268 313.141 323.705 0 0 0
Aanvullende bekostiging 187.938 187.444 16.258 18.157 811.057 129.422 681.635
Aanvullende regeling strategisch personeelsbeleid, begeleiding starters en thuiszitters 109.923 107.234 2.689
Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs) 3.906 4.700 0
Regeling leerplusarrangement eerste opvang nieuwkomers 109.922 104.768 0
Regeling functiemix VO Randstadregio's 61.214 61.400 0
Resultaatafhankelijke bekostiging vsv voor VO-scholen 12.896 16.576 16.258 18.157 16.820 17.648 ‒ 828
Aanvullende regelingen leerlingendaling 4.513 4.540 ‒ 27
Aanvullende bekostiging Nationaal Programma Onderwijs 679.801 0 679.801
Subsidies (regelingen) 54.473 63.815 79.509 180.305 275.846 156.664 119.182
Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO 12.280 12.260 19.774 19.240 21.240 19.240 2.000
ICT-projecten (incl. Transparantie) 6.172 4.749 0 0 0 0
Pilots zomerscholen 8.276 7.972 8.152 6.933 4.704 9.000 ‒ 4.296
Extra hulp voor de klas 94.146 112.001 0 112.001
Nieuwe leerweg 9.337 8.944 12.000 ‒ 3.056
Inhaal- en ondersteuningsprogramma's 69.795 56.000 13.795
Overige projecten 27.745 38.834 51.583 50.649 59.162 60.424 ‒ 1.262
Opdrachten 4.981 3.861 4.936 7.630 12.174 7.095 5.079
In- en uitbesteding 4.981 3.861 4.936 7.630 8.128 7.095 1.033
Sneltesten 4.046 0 4.046
Bijdrage aan agentschappen 32.310 54.546 52.840 56.180 65.074 54.096 10.978
Dienst Uitvoering Onderwijs 32.310 54.546 52.840 56.180 65.074 54.096 10.978
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 58.969 57.775 55.207 54.103 54.532 44.358 10.174
ZBO: College voor Toetsen en Examens 12.718 12.728 11.619 10.541 11.553 4.380 7.173
SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens) 46.251 45.047 43.588 43.562 42.979 39.978 3.001
Bijdrage aan medeoverheden 0 0 0 0 25.016 0 25.016
Nationaal Programma onderwijs 0 0 0 0 25.016 0 25.016
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 208 123 215 219 197 280 ‒ 83
GRAZ (ECML) en PISA 208 123 215 219 197 280 ‒ 83
Garantie-uitgaven 0 0 0
Garantie-uitgaven 0 0 0
Ontvangsten 9.173 10.287 8.855 6.507 7.152 7.391 ‒ 239
2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 8.326.918 8.814.741 9.533.455 9.265.679 10.858.044 8.962.351 1.895.693
waarvan garantieverplichtingen 45.105 50.192 87.747 40.312 51.912 0 51.912
waarvan overige verplichtingen 8.281.813 8.764.549 9.445.708 9.225.367 10.806.132 8.962.351 1.843.781

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2021 is € 1,1 miljard hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De ophoging van de garantieverplichtingen ter hoogte van € 51,9 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd. De realisatie op de overige verplichtingen is € 1,8 miljard hoger dan geraamd. Oorzaak is onder meer de toekenning van loon- en prijsbijstelling van € 195,5 miljoen op de reguliere bekostiging en de toevoeging van het Nationaal Programma Onderwijs van € 907,0 miljoen.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs (vo) ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. Daarnaast ontvangen zij aanvullende bekostiging voor onder andere nieuwkomers en achterstandsleerlingen. De realisatie op de bekostiging voortgezet onderwijs lumpsum is € 195,5 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak hiervan is de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling van € 195,5 miljoen. Verder is € 72,0 miljoen beschikbaar gesteld vanuit generale middelen voor het extra begeleiden van examenkandidaten en voor het compenseren van scholen en personeel voor extra werklast uit het examenbesluit 2021. De leerlingenraming van 2021 heeft gezorgd voor een meevaller van € 63,3 miljoen.

De Regeling Sterk Techniekonderwijs valt onder de hoofdbekostiging op het bekostigingsinstrument. In 2021 is € 106,5 miljoen gerealiseerd op deze regeling. In de bekostiging is bijzondere aandacht voor verschillende groepen leerlingen (leerplus, eerste opvang nieuwkomers en internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs). Met de Regeling functiemix VO Randstadregio's wordt rekening gehouden met randstedelijke problematiek. De realisatie op het leerplusarrangement was in 2021 € 50,5 miljoen. De realisatie op de eerste opvang nieuwkomers was € 86,9 miljoen en de realisatie op het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs € 7,1 miljoen. De realisatie op de Regeling functiemix VO Randstadregio's was in 2021 € 67,2 miljoen.

Aanvullende bekostiging

De realisatie van de aanvullende bekostiging is € 681,6 miljoen hoger dan eerder geraamd. Dit komt door de toevoeging van het Nationaal Programma Onderwijs. Voor dit programma is in 2021 € 679,8 miljoen aan scholen in het vo verstrekt.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de inhaal- en ondersteuningsprogramma's, extra hulp voor de klas, de pilots voor de nieuwe leerweg, de subsidie voor Stichting Kennisnet en de doorstroom-regelingen po-vo en vmbo-havo/mbo. De inhaal- en ondersteuningsprogramma's zijn erop gericht dat leerlingen leerachterstanden kunnen inhalen. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroeps-onderwijs bij het benutten van ICT. De regelingen doorstroom po-vo en doorstroom vmbo-havo/mbo hebben het doel om de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs enerzijds, en de overgang van het vmbo naar de havo of het mbo anderzijds te verbeteren. De realisatie op de subsidies is per saldo € 119,2 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door de uitbreiding van de inhaal- en ondersteuningsprogramma's die beschikbaar zijn gesteld vanuit generale middelen van € 13,8 miljoen en de regeling extra hulp voor de klas van € 112,0 miljoen.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de ondersteuning voor zeer zwakke scholen en onderzoeken naar regelluwe scholen en hoogbegaafden. De realisatie ligt € 5,0 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt met name door de distributie van sneltesten van € 4,0 miljoen.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatie-voorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De gerealiseerde uitgaven liggen € 11,0 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit komt met name door uitvoeringskosten voor het examenbesluit 2021 van € 7,0 miljoen.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwassenen-educatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en Nederlands als tweede taal (NT2). De realisatie op de bijdrage aan het CvTE is € 7,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit komt met name doordat andere directies gedurende het jaar hun bijdrage aan het CvTE overboeken naar artikel 3 (voortgezet onderwijs). Deze bijdrage begroten andere directies wel onder het eigen artikel.

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneducatie

Op 1 januari 2014 is de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 (SLOA) (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van Stichting Cito en Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). De realisatie op de bijdrage aan Stichting Cito en SLO is € 3,0 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

Bijdrage aan medeoverheden

Onder de bijdrage aan medeoverheden valt de specifieke uitkering aan gemeenten voor het Nationaal Programma Onderwijs. De realisatie op de bijdrage aan medeoverheden is € 25,0 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit wordt verklaard door de specifieke uitkering voor het Nationaal Programma Onderwijs van € 25,0 miljoen in 2021.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het European Centre for Modern Languages (ECML) ontvangt een bijdrage voor onderzoek naar talenonderwijs. De Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ontvangt een bijdrage ten behoeve van Programme for International Student Assessment (PISA). De realisatie op de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is € 0,1 miljoen lager dan de oorspronkelijke begroting.

Ontvangsten

In 2021 is € 0,1 miljoen minder ontvangen dan begroot. De ontvangsten bestaan voornamelijk uit terugvorderingen van bekostiging bij schoolbesturen en terugbetalingen van onterecht betaalde subsidies.

4.3 Beleidsartikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

A. Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat studenten hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van middelbaar onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, kwaliteitsafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

1 Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt1 37% 38% 37% 37% 38%
2 Studenttevredenheid2
Cijfer opleiding 7 7,1
6,73 nieuwe cijfers in 2022
Cijfer instelling 6,6 6,7
6,53 "
Percentage tevreden over school en studie4 62%
  1. Bron: ROA.
  2. Bron: JOB-monitor. Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten.
  3. Vanwege een andere antwoordmogelijkheid bij de vragen zijn de cijfers niet vergelijkbaar met eerdere jaren.
  4. Vanwege een andere vraagstelling over de tevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren, en worden deze eerdere jaren niet getoond. Vanaf 2020 wordt deze vraag niet meer gesteld.
1 Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. vavo en vanaf 2018 inclusief groen onderwijs)1 459 492,4 498,6 506,1 500,2
Bol 357,7 373,6 370,8 379,0 377,9
Bbl 101,3 118,8 127,8 127,1 122,3
Vavo 9,8 8,7 8,4 6,4 6,7
2 Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)2 8,1 8,3 8,3 8,6 9,43
  1. (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.
  2. De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging en de steunmaatregelen corona voor het instrument subsidies te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming 2021.
  3. In 2021 is eenmalig de extra aanvraag subsidieregelingen uit het Nationaal Programma Onderwijs toegevoegd aan de berekening. De onderwijsuitgaven per student zijn in 2021 berekend door de middelen voor het instrument bekostiging plus de subsidieregelingen Inhaal- en ondersteuningsprogramma's (€ 33.471) en Extra hulp voor de klas (€ 102.647) te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten (inclusief vavo) uit de referentieraming 2021. Dit is gedaan omdat beide regelingen in 2022 onderdeel uitmaken van de bekostiging en daarmee wordt de vergelijkbaarheid van de onderwijsuitgaven per student over de jaren heen vergroot.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten. Aanvullend is met het mbo het «Bestuursakkoord 2018–2022 Trots, vertrouwen en lef» afgesloten. Het bestuursakkoord bevat de gezamenlijke ambities voor het mbo. De uitvoering van dit bestuursakkoord is in volle gang. Studenten, docenten en externe stakeholders (bedrijfsleven, regionale overheden, andere onderwijsinstellingen) worden daarbij actief betrokken. Het bestuursakkoord kent drie speerpunten:

  1. innovatie van het onderwijs om beter in te spelen op de regionale opgave;
  2. gelijke kansen voor alle studenten ongeacht afkomst;
  3. leven lang ontwikkelen: uitbouwen van het onderwijs voor volwassen.

In 2021 heeft de tussentijdse beoordeling van de voortgang over de periode 2019-2020 plaatsgevonden. Op basis van deze beoordeling heeft de Minister van OCW besloten dat alle mbo-instellingen het resultaatafhankelijk budget over de jaren 2019 en 2020 ontvangen. De coronapandemie heeft grote impact gehad op de uitvoering van de kwaliteitsagenda’s, maar de mbo-instellingen zijn flexibel omgegaan met de uitdagingen die de coronapandemie voor studenten, docenten en bedrijven heeft opgeleverd. De meeste mbo-instellingen geven aan dat deze vertraging niets doet met de ambities uit de kwaliteitsagenda en dat zij er vertrouwen in hebben de komende twee jaar te kunnen versnellen. De constructieve samenwerking rond het bestuursakkoord biedt een goede basis om in de komende jaren de uitdagingen waaraan het mbo wordt gesteld het hoofd te bieden.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 4.333.854 4.424.079 5.275.175 4.993.746 5.626.977 4.816.679 810.299
Uitgaven 4.209.212 4.601.918 4.654.063 4.864.049 5.313.781 4.901.765 412.016
Bekostiging 3.786.795 4.151.144 4.210.160 4.330.200 4.605.346 4.358.128 247.218
Hoofdbekostiging 3.298.079 3.607.090 3.678.920 3.777.137 4.021.039 3.775.924 245.115
Bekostiging mbo-instellingen1 3.229.517 3.537.697 3.608.204 3.704.028 3.944.713 3.700.096 244.617
Bekostiging Caribisch Nederland 6.109 5.491 5.316 5.744 6.943 8.463 ‒ 1.520
Bekostiging vavo 62.454 63.902 65.400 67.365 69.383 67.365 2.018
Kwaliteitsafspraken 366.000 399.635 417.800 440.000 457.867 453.226 4.641
Investeringsbudget 183.600 196.069 381.300 440.000 247.215 247.215 0
Resultaatsafhankelijk budget 182.400 203.566 36.500 0 210.652 206.011 4.641
Aanvullende bekostiging 122.716 144.419 113.440 113.063 126.440 128.978 ‒ 2.538
Regionaal Investeringsfonds 20.691 22.729 21.676 21.010 19.637 22.425 ‒ 2.788
Salarismix Randstadregio's 42.293 47.591 48.397 51.503 52.664 51.503 1.161
Regionaal programma 30.400 30.400 30.400 30.550 30.550 30.550 0
Tegemoetkoming schoolkosten mbo 10.000 10.000 10.000 10.000 0 0 0
Gelijke kansen 4.332 18.761 2.967 0 0 0 0
Schoolmaatschappelijk werk in het mbo 15.000 14.938 0 0 0 0
Begeleidingsgesprekken jeugdwerkloosheid 0 23.589 24.500 ‒ 911
Subsidies (regelingen) 235.308 246.410 241.277 322.155 489.354 324.024 165.330
Subsidieregeling praktijkleren 196.500 201.500 204.048 213.500 306.279 217.200 89.079
Permanent leren 464 0 0 0 0
Leven Lang Ontwikkelen 3.895 5.225 10.590 ‒ 5.365
Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met taal 14.072 22.780 16.007 16.031 19.394 21.360 ‒ 1.966
Loopbaanoriëntatie 1.462 2.949 3.234 3.275 1.782 2.275 ‒ 493
Vakwedstrijden mbo 3.200 4.100 4.100 0
Inhaal- en ondersteuningsprogramma's 69.745 33.471 0 33.471
ROC Leiden 7.017 525 0 0 0 0
Extra hulp voor de klas 102.647 52.000 50.647
Sneltesten 536 0 536
Overige subsidies 16.257 18.656 17.524 12.509 15.920 16.499 ‒ 579
Opdrachten 15.567 8.573 8.238 5.039 9.796 6.378 3.418
In- en uitbesteding 6.214 4.228 3.590 5.039 7.137 6.378 759
Caribisch Nederland 9.353 4.345 4.648 0 0 0 0
Sneltesten 2.659 0 2.659
Bijdrage aan agentschappen 24.328 21.108 17.831 21.868 21.786 19.873 1.913
Dienst Uitvoering Onderwijs 22.128 18.312 15.539 19.758 19.281 16.393 2.888
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 2.200 2.796 2.292 2.110 2.505 3.480 ‒ 975
Bijdragen aan ZBO's/RWT's 51.901 54.910 54.998 61.156 61.213 70.537 ‒ 9.324
College voor Toetsen en Examens 0 0 8.300 ‒ 8.300
Wet SLOA 0 0 1.103 ‒ 1.103
SBB 51.901 54.910 54.998 61.156 61.213 61.134 79
Bijdrage aan medeoverheden 95.313 119.773 121.559 123.631 126.286 122.825 3.461
RMC's 34.068 35.309 35.309 40.951 42.303 41.451 852
Educatie 58.985 60.391 60.356 62.174 63.560 62.174 1.386
Regionaal Programma 0 22.593 18.457 19.200 19.200 19.200 0
Caribisch Nederland 2.260 1.480 7.437 1.306 1.223 0 1.223
Ontvangsten 2.786 6.742 3.875 5.082 8.918 4.000 4.918
  1. Vanaf 2018 inclusief de bekosting van het groen mbo-onderwijs.
2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 4.333.854 4.424.079 5.275.175 4.993.746 5.626.978 4.816.679 810.299
waarvan garantieverplichtingen ‒ 20.656 110.994 ‒ 7.208 107.437 13.509 0 13.509
waarvan overige verplichtingen 4.354.510 4.313.085 5.282.383 4.886.309 5.613.469 4.816.679 796.790

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De totale realisatie van de verplichtingenuitgaven in 2021 is € 810,3 miljoen hoger dan begroot. De realisatie van de garantieverplichtingen ter hoogte van € 13,5 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van Schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd.

De realisatie op de overige verplichtingen wordt onder andere verklaard door de middelen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs (€ 635,4 miljoen). Daarnaast zijn er middelen beschikbaar gesteld voor zelftesten voor studenten en medewerkers in het mbo (€ 26,2 miljoen). Verder wordt de realisatie verklaard door de toekenning van loon- en prijsbijstelling van € 203,1 miljoen en diverse bijstellingen van de verplichtingenraming zonder kaseffect in 2021 als gevolg van aanpassingen (- € 67,9 miljoen).

De realisatie van de uitgaven 2021 ligt € 412,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 4,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging mbo-instellingen

De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De bekostiging is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB.

Het landelijk budget dat beschikbaar is voor de mbo-instellingen wordt verdeeld in een budget voor entree-opleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entree-opleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarin een student meetelt is afhankelijk van de leerweg (beroepsopleidende leerweg (bol) of beroepsbegeleidende leerweg (bbl)) en de opleiding (de prijsfactor van de opleiding). De mate waarin een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en de vraag of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. De regeling tegemoetkoming studiekosten liep tot en met studiejaar 2020-2021, de middelen uit deze regeling (€ 10,0 miljoen) zouden in 2020 worden toegevoegd aan de lumpsum ten behoeve van het mbo-studentenfonds. Als gevolg van de coronacrisis heeft de behandeling van het wetsvoorstel versterken rechtspositie mbo-student vertraging opgelopen. Het mbo-studentenfonds is onderdeel van dit wetsvoorstel. Als gevolg van de vertraging zijn de middelen in 2021 aan de lumpsum toegevoegd. In 2021 is € 244,6 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de mbo-instellingen. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door compensatie voor hogere instroom van studenten in verband met de coronapandemie (€ 90,0 miljoen), middelen uit het Nationaal Programma Onderwijs (€ 67,5 miljoen) en de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2021 (€ 89,6 miljoen).

Bekostiging Caribisch Nederland

Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. Op Bonaire worden op alle vier mbo-niveaus opleidingen aangeboden. Op St. Eustatius en Saba is in 2021 het mbo-onderwijs vervangen door CVQ-onderwijs (Caribbean Vocational Qualification) dat deels onder dezelfde bekostiging valt als het mbo op Bonaire.

Bekostiging vavo

De rijksbijdrage voor het verzorgen van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is voor 2021 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo. De verdeling van de beschikbare middelen voor 2021 heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten op 1 oktober 2019, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s in het kalenderjaar 2019. In 2021 is circa € 1,5 miljoen toegevoegd aan het budget voor de loon- en prijsbijstelling tranche 2021. Ter compensatie van misgelopen cursusgelden is in 2021 € 0,5 miljoen toegevoegd.

Kwaliteitsafspraken

Investeringsbudget

In het voorjaar van 2019 heeft de commissie kwaliteitsafspraken mbo de agenda's beoordeeld en na een herkansingsronde zijn uiteindelijk de agenda’s van alle mbo-instellingen goedgekeurd. Daardoor is aan alle instellingen het investeringsbudget toegekend.

Resultaatafhankelijk budget

In 2021 heeft de Minister van OCW, op basis van het advies van de commissie kwaliteitsafspraken mbo, besloten dat alle mbo-instellingen het resultaatafhankelijk budget over de jaren 2019 en 2020 ontvangen. Daardoor is aan alle instellingen het resultaatafhankelijk budget toegekend. In 2023 vindt een eindbeoordeling plaats over de gehele periode 2019–2022.

Aanvullende bekostiging

Regionaal investeringsfonds (RIF)

Met het RIF worden middelen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) van beroepsonderwijs, bedrijfsleven en regionale overheden. Mbo-instellingen kunnen een aanvraag doen voor bekostiging van een samenwerkingstraject dat leidt tot verbetering van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. De samenwerkingspartners dragen financieel voor 50 tot 67 procent bij. In 2021 zijn er bij het RIF als gevolg van corona minder aanvragen ingediend dan verwacht, en is daardoor niet het gehele beschikbare subsidiebudget uitgekeerd.

Salarismix Randstadregio’s

In het Actieplan Leerkracht van Nederland zijn afspraken vastgelegd over de ambities op het gebied van professionalisering en de versterking van de salarismix in de Randstadregio’s. Er zijn via de «Regeling versterking van salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de Randstadregio’s" aanvullend op de lumpsum, structureel middelen beschikbaar gesteld om in deze regio’s tot een versterking van de salarismix te komen. Al deze middelen zijn in 2021 aan de scholen uitgekeerd volgens de in de regeling vastgestelde verdeling. Eind 2020 is een rapport uitgekomen waaruit de noodzaak blijkt om aanpassingen te doen aan de (uitvoering van) de regeling salarismix. In 2021 zijn hier constructieve gesprekken over gevoerd met de sociale partners, maar is door de demissionair minister nog geen besluit genomen. Om te waarborgen dat deze structurele middelen transparant worden besteed, is het noodzakelijk om in volgende jaren aanpassingen te doen.

Regionaal programma

Aan het begin van het studiejaar 2020-2021 zijn alle regio’s met een Regionaal Meld- en Coördinatiefunctie (RMC-regio's) gestart met het nieuwe vierjarige regionale programma voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten (vsv) en de begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie. In 2021 zijn de regio’s verder gegaan met uitvoering van het regionaal programma, waarin scholen en gemeenten regio-specifieke maatregelen nemen om vsv te voorkomen en te bestrijden en jongeren in een kwetsbare positie te begeleiden bij de overstap naar onderwijs of arbeidsmarkt. Voor de uitvoering van het regionaal programma was in 2021 in totaal € 49,8 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 30,6 miljoen via de contactschool naar de regio gegaan en € 19,2 miljoen via de RMC-contactgemeente naar de regio (zie Bijdrage aan medeoverheden).

Extra begeleiding en nazorg (aanpak jeugdwerkloosheid)

In 2021 is als onderdeel van een bredere aanpak jeugdwerkloosheid geld beschikbaar gesteld voor mbo-instellingen. Met de Subsidieregeling extra begeleiding en nazorg 2021/2022 was in totaal € 24,5 miljoen beschikbaar voor mbo-instellingen om laatstejaars studenten extra begeleiding te kunnen bieden gericht op het vinden van werk of een vervolgopleiding. Wanneer deze begeleiding na diplomering doorgaat, wordt dit nazorg genoemd.

Er is € 23,6 miljoen aangevraagd en toegekend en in totaal betrof het 54 aanvragen. De mbo-instellingen hebben aangegeven om op basis van de regeling in totaal 29.000 studenten extra begeleiding te gaan geven en 16.000 gediplomeerden nazorg. De activiteiten die instellingen op basis van de subsidie organiseren variëren van het verbeteren van werknemersvaardigheden tot het voeren van exitgesprekken bij diplomering. Nagenoeg alle mbo-instellingen geven aan hiervoor samen te werken met gemeenten. De regeling wordt nadat hij eind 2022 afloopt geëvalueerd en uiterlijk 28 februari 2023 moeten mbo-instellingen beleidsinformatie aanleveren die inzicht geeft in de resultaten.

Subsidies

Praktijkleren

De Subsidieregeling praktijkleren heeft tot doel werkgevers te stimuleren om praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan te bieden. Dankzij de regeling kunnen leerlingen, studenten of werknemers die een (beroeps)opleiding volgen, zich beter voorbereiden op de arbeidsmarkt en kunnen werkgevers beschikken over beter opgeleid personeel. De subsidieregeling is een tegemoetkoming voor de kosten die een werkgever maakt voor begeleiding van deze studenten of werknemers. In 2021 was voor de Subsidieregeling praktijkleren in totaal € 306,3 miljoen gerealiseerd. Het reguliere deel van de subsidie betreft een bedrag van € 272,7 miljoen, vanuit het Nationaal Programma Onderwijs aangevuld met € 79,0 miljoen. Het grootste deel van dit subsidiebudget (€ 251,5 miljoen) was bestemd voor het mbo en de overige middelen waren bestemd voor de compartimenten vmbo, hbo en promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding (toio's). Om het aanbod van praktijkleerplaatsen in specifieke sectoren te stimuleren was voor deze sectoren in 2021 € 33,1 miljoen beschikbaar voor een aanvullende subsidie (vanuit het Nationaal Programma Onderwijs aangevuld met € 6,0 miljoen), bovenop de reguliere subsidie. Tenslotte is er in 2021 € 0,5 miljoen nabetaling geweest van bezwaar en beroepen op de Subsidieregeling praktijkleren 2020.

Werkgevers hebben in 2021 het maximale subsidiebedrag van € 2.700,- per leerwerkplek uit de reguliere subsidie ontvangen voor het beschikbaar stellen van een praktijk- of werkleerplaats. Werkgevers hebben voor een praktijkleerplaats in specifieke sectoren, onderstaande aanvullende toeslag ontvangen:

  1. mbo landbouw, horeca en recreatie: € 1.918,0;
  2. mbo contact en conjunctuurgevoelige sectoren: € 722,4;
  3. hbo tekortsectoren techniek (incl ICT) en gezondheidszorg: € 1.089,9.

In 2021 is € 89,1 miljoen toegevoegd aan de Subsidieregeling praktijkleren. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door de toevoegingen uit Nationaa Programma Onderwijs en de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2021.

Leven lang ontwikkelen

Het Ministerie van OCW werkt met andere departementen, sociale partners, onderwijsinstellingen en andere stakeholders aan het realiseren van een doorbraak op leven lang ontwikkelen. In 2021 zijn de beschikbare OCW-middelen voor het verbeteren van de randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen ingezet voor de Subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg en de ontwikkeling van het Nationaal Platform Leren en Ontwikkelen (voorheen digitaal scholingsoverzicht).

Actieplan laaggeletterdheid/Tel mee met Taal

Gedurende de looptijd van het programma (2020-2024) investeert het kabinet in totaal circa € 125,0 miljoen aan maatregelen voor de aanpak van laaggeletterdheid. Dit is voor de uitvoering van de aanpak van laaggeletterdheid in het landelijke programma «Tel mee met Taal» dat door de Ministeries van OCW, SZW, VWS en BZK wordt uitgevoerd en gefinancierd. Met dit programma worden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, werkgevers, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd.

In 2021 hebben ruim 650 organisaties, waaronder veel werkgevers, subsidie gekregen uit de Subsidieregeling tel mee met taal 2021-2024. Het doel van deze regeling is het bevorderen van basisvaardigheden (taal, rekenen en digitale vaardigheden) bij volwassenen, en het voorkomen van achterstanden bij kinderen (preventie). Mede dankzij een extra investering in 2021 uit coronasteunpakketten van € 6,0 miljoen hebben nog meer werkgevers gebruik kunnen maken van deze regeling. In totaal is daarmee in 2021 € 19,4 miljoen subsidie verleend.

Verder is dit jaar gestart met het ontwikkelen van de landelijke monitor laaggeletterdheid door het Centraal Bureau voor de Statistiek (Pilot Monitor Laaggeletterdheid 2021) en is een handreiking kwaliteit bij laaggeletterdheid voor gemeenten ontwikkeld. Ook zijn gemeenten intensief ondersteund door de Stichting Lezen en Schrijven bij het doorontwikkelen van hun regionale aanpak laaggeletterdheid.

Loopbaanoriëntatie (LOB)

De middelen zijn ingezet ten behoeve van betere studiekeuze- en arbeidsmarktvoorlichting via het portal KiesMBO met objectieve informatie over mbo-opleidingen, beroepen en arbeidsmarkt. Daarnaast zijn de middelen via het Expertisepunt LOB ingezet voor verbetering van de loopbaanbegeleiding in het mbo inclusief de overgangen vmbo-mbo-hbo en via het Kennispunt Gelijke Kansen, diversiteit en inclusie (GKDI) voor betere loopbaanbegeleiding en voorbereiding op de arbeidsmarkt van jongeren met een migratieachtergrond en of lage sociaaleconomische status.

Vakwedstrijden mbo

De nationale en internationale vakwedstrijden mbo hebben in 2021 dankzij de coronamaatregelen niet zoals gebruikelijk kunnen plaatsvinden. De subsidieontvanger (WorldSkills Netherlands) heeft een deel van de middelen kunnen inzetten voor alternatieve programma’s en activiteiten. Veel van deze (online) producten kunnen ook in volgende jaren nog worden gebruikt ter voorbereiding/aanvulling op de vakwedstrijden. De verwachting is dat in de reguliere situatie waarin geen coronamaatregelen gelden, de vakwedstrijden op de gebruikelijke wijze kunnen plaatsvinden. Er is daarom geen aanpassing van beleid nodig.

Inhaal- en ondersteuningsprogramma's

Met de zesde incidentele suppletoire begroting van 2021 is er € 35,0 miljoen beschikbaar gesteld voor de verlenging van de Subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020-2021. Het beschikbare budget is bijna volledig uitgeput (€ 33,5 miljoen). In totaal hebben drie instellingen niet tijdig een subsidieaanvraag ingediend waardoor het subsidiebedrag niet is toegekend. Eén instelling heeft hier bezwaar tegen aangetekend. De bezwaarcommissie heeft gezien de bijzondere omstandigheden bij de instelling het bezwaar gegrond verklaard. Deze instelling heeft daardoor alsnog de subsidie ontvangen.

Extra hulp voor de klas

Met de zesde ISB van 2021 is er € 52,0 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de Subsidieregeling extra hulp voor de klas. Hierdoor was er in totaal een budget van € 104,0 miljoen beschikbaar voor het mbo om ondersteuning te bieden met behulp van extra personeel. De subsidie draagt hiermee bij aan het continueren van het onderwijs. Dit is noodzakelijk om achterstanden zoveel mogelijk te voorkomen en terug te dringen. Het beschikbare budget is bijna volledig uitgeput. In het eerste en tweede tijdvak hebben niet alle instellingen een subsidieaanvraag ingediend, waardoor de realisatie uitkomt op € 102,6 miljoen.

Sneltesten

Vanaf april 2021 zijn er zelftesten beschikbaar gesteld aan studenten en medewerkers in het mbo en hoger onderwijs. Zelftesten zijn vanuit het kabinet onderdeel van het maatregelenpakket voor het onderwijs. Het mbo en hoger onderwijs kennen twee manieren van distributie: (1) distributie naar onderwijslocaties – die wordt gedeeld met het primair en voortgezet onderwijs, en (2) distributie naar thuisadressen via het landelijke portaal www.zelftestonderwijs.nl. Instellingen die de zelftesten op de onderwijslocaties ontvingen, voerden de distributie van zelftesten binnen de eigen instellingen zelf uit. Middels de Subsidieregeling tegemoetkoming kosten distributie zelftesten mbo en ho werden zij hiervoor financieel tegemoetgekomen. Het totaal aangevraagde subsidiebedrag bedroeg € 0,5 miljoen.

Overige subsidies

Hieronder vallen posten zoals het Techniekwerken vo+mbo, ondersteuning RMC’s, School en veiligheid en Kennispunt onderwijs & examinering.

Opdrachten

In- en uitbesteding

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De realisatie is in 2021 € 2,9 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting doordat er meer uitvoeringskosten benodigd waren dan begroot.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft middelen ontvangen voor het uitvoeren van de Subsidieregeling praktijkleren. De uitvoeringskosten waren € 1,0 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Deze middelen zijn weer beschikbaar gesteld voor de Subsidieregeling praktijkleren.

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

College voor Toetsen en Examens (CvTE)

Het CvTE is verantwoordelijk voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is in 2021 € 8,3 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt grotendeels doordat er ten behoeve van het werkprogramma CvTE 2021 € 7,0 miljoen is overgeboekt naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs) en via dit artikel aan het CvTE is uitbetaald.

Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA)

De subsidieverlening voor Cito verloopt op basis van de Wet SLOA. De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo door Cito. De realisatie in 2021 is € 1,1 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt grotendeels omdat er een overboeking heeft plaatsgevonden in 2021 van € 1,0 miljoen naar het onderdeel overige subsidies. Door een wijziging in het beleid voor rekenexamens worden de rekenexamens niet meer belegd bij Cito. In plaats daarvan worden deze middelen ingezet ter subsidiëring van de coöperatie waarbinnen rekenexamens door en voor de mbo-scholen worden gemaakt.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

SBB heeft in 2021 middelen ontvangen voor de uitvoering van wettelijke taken. SBB onderhoudt onder andere de kwalificatiestructuur in het mbo. In 2021 heeft SBB voor diverse opleidingen de kwalificatiedossiers aangepast en geactualiseerd. Hier hebben zich geen bijzonderheden voorgedaan. Een andere wettelijke taak die SBB heeft uitgevoerd is het zorgen voor voldoende kwalitatief goede stageplaatsen en leerbanen in het mbo. Naast de reguliere middelen heeft SBB in 2021 € 4,0 miljoen aan extra middelen in het kader van corona ontvangen voor de uitvoering van het actieplan stages en leerbanen. Dit is een steunmaatregel om de stagetekorten ten gevolge van de coronacrisis zoveel mogelijk te beperken.

Bijdragen aan medeoverheden

Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC's)

Gemeenten hebben met de RMC-functie de taak om deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt te volgen van jongeren tot 23 jaar die (nog) geen startkwalificatie hebben. De RMC-functie zorgt er samen met andere betrokken partijen in de regio voor dat deze jongeren worden begeleid naar school, zorg, werk of een combinatie daarvan. De financiering voor de uitvoering van de RMC-taak vindt plaats middels een specifieke uitkering. In 2021 is hiervoor een bedrag van € 37,8 miljoen uitgekeerd aan RMC-contactgemeenten. Daarnaast is in 2021 middels een eenmalig extra specifieke uitkering € 4,5 miljoen uitgekeerd aan RMC-contactgemeenten voor het voorkomen en tegengaan van werkloosheid onder voortijdig schoolverlaters, als onderdeel van de corona steunmaatregelen.

Educatie

Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de 35 WEB-contactgemeenten). Gemeenten kregen in 2021 in totaal een budget van € 62,2 miljoen om te besteden aan opleidingen Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden voor de doelgroepen van het educatie-aanbod, waaronder laaggeletterden en niet-inburgeringsplichtige migranten. Gemeenten hebben voor de besteding van het budget bestedingsvrijheid. Zo kunnen gemeenten opleidingen aanbieden die aansluiten bij de vraag van de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie. Daarnaast hebben gemeenten vanwege corona, en het sluiten van onderwijslocaties, in 2021 de mogelijkheid gekregen om maximaal 50 procent (in plaats van 25 procent) van het budget over te hevelen naar 2022.

Regionaal programma

Voor de uitvoering van het regionaal programma voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie is in 2021 een bedrag van € 19,2 miljoen uitgekeerd. Dit is in de vorm van een specifieke uitkering aan RMC-contactgemeenten verstrekt.

Caribisch Nederland

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de uitvoering van de Wet Sociale Kanstrajecten Jongeren BES (SKJ). Voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba worden middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De realisatie is in 2021 € 1,2 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit wordt met name verklaard doordat de middelen voor de SKJ op het instrument bekostiging stonden. De SKJ is echter een bijdrage aan medeoverheden en wordt daarom op dat instrument gerealiseerd.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 8,9 miljoen in 2021 zijn onder andere het gevolg van afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.

4.4 Beleidsartikelen 6 en 7 Hoger onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten, (wetenschappelijk) personeel en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren

De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging en de inzet van andere instrumenten, zoals kwaliteitsafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder het accreditatiestelsel.

Kengetallen

1 Studenttevredenheid Hbo 66,4%1
Wo 78,6%1
2016 2017 2018 2019 2020
2 Percentage 25-64 jarigen (mbo/ho) dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven lang leren)2 18,8% 19,1% 19,1% 19,5% 18,8%
2016/17 2017/18 2018/19 2019/20 2020/21
3 Uitval 1e jaar3 Hbo 15,0% 16,0% 15,5% 11,5% 11,5%
Wo 6,0% 6,7% 7,0% 5,3% 6,4%
4 Bachelor rendement (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar3 Hbo 67,7% 68,1% 69,0% 69,6% 71,0%
Wo 81,1% 80,7% 81,2% 81,1% 81,9%
  1. Bron: Nationale Studenten Enquête 2021. Door aanpassing van de vragenlijst van de Nationale Studenten Enquête in 2020 zijn de recente resultaten niet te vergelijken met die uit voorgaande jaren en wordt 2020/21 als basisjaar voor toekomstige metingen genomen.
  2. Bron: Eurostat, Labour Force Survey (LFS).
  3. Bron: DUO: Met ingang van dit jaar zijn de cijfers over uitval en bachelorrendement berekend op stelselniveau. Dit is anders dan eerdere jaren, toen de cijfers berekend werden op instellingsniveau. Dit zorgt voor een lagere uitval, omdat switchen van instelling niet meer wordt gezien als uitval. De cijfers van alle jaren zijn aangepast aan de nieuwe definitie.
hbo voltijd associate degree 5,4 6,9 8,7 11,2 12,1
hbo voltijd bachelor 396,0 395,1 396,8 415,5 412,6
hbo voltijd master 4,1 4,8 5,4 6,0 6,4
hbo deeltijd associate degree 3,2 4,0 5,2 6,4 7,6
hbo deeltijd bachelor 35,8 36,7 38,9 41,7 43,4
hbo deeltijd master 7,7 7,8 7,9 7,7 8,4
Totaal hbo 452,2 455,2 462,8 488,3 490,5
wo voltijd bachelor 171,0 182,1 191,4 205,3 212,4
wo voltijd master 102,0 105,8 108,8 118,8 124,7
wo deeltijd bachelor 1,7 1,7 1,5 1,6 1,7
wo deeltijd master 3,2 3,2 3,0 3,2 3,3
Totaal wo 278,0 292,7 304,8 328,9 342,2
2 Gediplomeerden (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000) 20171 20181 20191 20201 20211
hbo voltijd associate degree 1,0 1,2 1,4 2,1 2,6
hbo voltijd bachelor 62,5 64,1 62,0 61,7 64,4
hbo voltijd master 1,3 1,5 1,9 2,0 2,4
hbo deeltijd associate degree 0,5 0,8 0,9 1,1 1,5
hbo deeltijd bachelor 5,8 6,0 5,9 5,8 6,3
hbo deeltijd master 2,4 2,2 2,0 2,1 2,1
Totaal hbo 73,6 75,9 74,0 74,8 79,4
wo voltijd bachelor 34,0 34,0 35,4 37,5 39,0
wo voltijd master 41,0 42,6 44,4 45,1 50,1
wo deeltijd bachelor 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2
wo deeltijd master 1,1 1,1 1,1 1,0 1,0
Totaal wo 76,3 78,0 81,1 83,8 90,4
3 Onderwijsuitgaven per student (Bedragen x € 1.000)2 2018 2019 2020 2021
hbo 8,0 8,0 8,0 8,1
wo 7,7 8,0 8,0 8,1
4 Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd, bedragen x € 1) 2020/2021
2.143
  1. Bron: DUO, 1cijferhobestand.
  2. Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2021 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 3.213.191 3.461.463 3.552.945 3.773.125 5.101.522 3.636.053 1.465.469
Uitgaven 2.925.976 3.262.539 3.399.821 3.511.341 4.304.071 3.688.678 615.393
Bekostiging 2.868.197 3.185.040 3.310.594 3.420.261 4.191.140 3.603.369 587.771
Bekostiging onderwijsdeel 2.630.368 3.091.346 3.091.440 3.179.930 3.845.954 3.261.390 584.564
Bekostiging ontwerp en ontwikkeling 72.439 80.191 83.670 87.836 89.976 87.882 2.094
Studievoorschot kwaliteitsafspraken 119.966 144.911 251.645 246.091 5.554
Studievoorschotvouchers 0 245 ‒ 245
Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen 10.171 13.503 15.518 7.584 3.565 7.761 ‒ 4.196
Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo 43
Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering 155.176
Subsidies (regelingen) 5.001 2.077 1.013 1.062 21.592 3.302 18.290
Regeling stimulering Bèta/techniek 3.143
Tegemoetkoming 2e lerarenopleiding 323 2.500 ‒ 2.177
Zelftesten 701 0 701
Overige subsidies 1.858 2.077 1.013 1.062 20.568 802 19.766
Bijdrage aan agentschappen 14.089 12.969 13.177 14.722 13.831 13.174 657
Dienst Uitvoering Onderwijs 14.089 12.969 13.177 14.722 13.831 13.174 657
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 38.689 62.453 75.037 75.296 77.508 68.833 8.675
NWO: Praktijkgericht onderzoek 29.329 48.963 60.813 60.515 63.075 54.213 8.862
NWO: Promotiebeurs voor leraren 5.720 9.238 9.292 10.144 10.371 10.144 227
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) 3.640 4.252 4.932 4.637 4.062 4.476 ‒ 414
Ontvangsten 1.358 2.057 3.998 2.211 1.647 1.213 434
2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 3.213.191 3.461.463 3.552.945 3.773.125 5.101.522 3.636.053 1.465.469
waarvan garantieverplichtingen 53.643 22.410 10.580 ‒ 2.703 2.126 0 2.126
waarvan overige verplichtingen 3.159.548 3.439.053 3.542.365 3.775.828 5.099.396 3.636.053 1.463.343
2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 4.663.507 5.038.007 5.422.362 5.730.555 6.809.694 5.602.699 1.206.995
Uitgaven 4.443.628 4.860.007 5.132.352 5.418.229 6.087.951 5.552.247 535.704
Bekostiging 4.416.577 4.829.573 5.101.096 5.386.198 6.034.531 5.521.306 513.225
Bekostiging onderwijsdeel 1.831.298 2.196.748 2.281.781 2.397.433 2.841.970 2.469.513 372.457
Bekostiging onderzoeksdeel 1.800.009 1.962.582 2.060.420 2.194.075 2.282.436 2.193.737 88.699
Bekostiging ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek 668.992 670.243 686.483 706.319 756.693 707.959 48.734
Studievoorschot kwaliteitsafspraken 72.412 88.371 153.432 150.097 3.335
Studievoorschotvouchers
Profilering en zwaartepuntvorming
Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering 116.278
Subsidies (regelingen) 2.553 3.573 3.675 3.659 44.339 25.183 19.156
Nuffic 13.985 14.419 ‒ 434
Studiekeuze123 2.548 2.504 44
Vluchteling Studenten UAF 2.457 2.457 0
Studentenwelzijn (Ecio) 850 698 152
Interstedelijk Studentenoverleg (ISO) 265 249 16
Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) 249 249 0
Open en online onderwijs 988 1.674 1.840 1.844 1.639 1.965 ‒ 326
Zelftesten 1.468 0 1.468
Overige subsidies 1.565 1.899 1.835 1.815 20.878 2.642 18.236
Opdrachten 1.851 2.404 2.536 3.105 6.380 2.949 3.431
Uitbesteding 1.851 2.404 2.536 3.105 2.369 2.949 ‒ 580
Zelftesten 4.011 0 4.011
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 22.647 24.457 25.045 25.267 2.701 2.809 ‒ 108
Europees Universitair Instituut Florence (EUI) 1.669 1.799 ‒ 130
United Nations University (UNU) 1.032 1.010 22
Nuffic, SK123, UAF, Ecio, ISO en LSVb 22.647 24.457 25.045 25.267
Ontvangsten 1.364 172 9 15 790 16 774
2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 4.663.507 5.038.007 5.422.362 5.730.555 6.809.694 5.602.699 1.206.995
waarvan garantieverplichtingen ‒ 22.983 ‒ 22.983 ‒ 22.983 ‒ 17.983 19.517 0 19.517
waarvan overige verplichtingen 4.686.490 5.060.990 5.445.345 5.748.538 6.790.177 5.602.699 1.187.478

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2021 ligt voor het hoger beroepsonderwijs (hbo) € 615,4 miljoen en voor het wetenschappelijk onderwijs (wo) € 535,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is bij het hbo € 0,4 miljoen en voor het wo € 0,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de financiële instrumenten verduidelijkt.

De realisatie van de verplichtingen 2021 ligt voor het hbo € 1.465,5 miljoen en voor het wo € 1.207,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit betreft voornamelijk:

  1. bijstelling van de verplichtingenraming omdat bij het instrument bekostiging de loon- en prijsbijstelling tranche 2021 voor zowel 2021 als 2022 in het jaar 2021 is verplicht;
  2. bijstelling van de verplichtingenraming omdat middelen van het Nationaal Programma Onderwijs voor zowel 2021 als 2022 in het jaar 2021 zijn verplicht;
  3. garantieverplichtingen/rekening-courant kredieten aan hogescholen en universiteiten die in 2021 zijn aangegaan of vervallen en waar het Ministerie van OCW garant voor staat.

Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging waarbij het experiment vraagfinanciering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen afzonderlijk wordt bekostigd. De bekostiging is voor het hbo met € 587,8 miljoen en voor het wo met € 513,2 miljoen verhoogd.

Dit betreft:

  1. de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2021 (hbo € 85,8 miljoen en wo € 126,3 miljoen);
  2. instellingen zijn, vanwege de grote groei van de studentenaantallen, direct in plaats van met een jaar vertraging gecompenseerd bij de ramingen voor de enorme groei van studentenaantallen (hbo € 243,0 miljoen en wo € 156,0 miljoen);
  3. een generieke korting voor alle studenten van 50% op het wettelijke tarief van het les-, cursus-, en collegegeld. Alle studenten worden (vooraf) gecompenseerd door een halvering van het les-, cursus- en collegegeld op het komend studiejaar (2021-2022) (hbo € 149,0 miljoen en wo € 112,0 miljoen);
  4. pilots sneltesten voor instellingen om meer fysiek onderwijs mogelijk te maken (hbo € 1,0 miljoen en wo € 3,4 miljoen);
  5. compensatie aan de instellingen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs voor het wegwerken en voorkomen van studievertraging en achterstanden in brede zin (hbo € 123,2 miljoen en wo € 118,0 miljoen);
  6. verlaging (hbo -€ 4,3 miljoen) van de bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen in verband met het feit dat het experiment vraagfinanciering niet verlengt is en er minder vouchers werden toegekend dan geraamd;
  7. verlaging door diverse kleinere mutaties en (interne) overboekingen voor onder andere het lerarenbeleid, de Virtuele Internationale Samenwerkingsprojecten, uitbesteding van opdrachten en overige beleidsgerichte activiteiten (hbo -€ 9,9 miljoen en wo -€ 2,5 miljoen).

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel (hbo en wo)

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  1. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s). Er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top);
  2. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen;
  3. een onderwijsopslag in percentages.

Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en onderzoeksdeel (wo)

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  1. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden;
  2. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten;
  3. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht;
  4. een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Studievoorschotmiddelen (hbo en wo)

In het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de middelen die beschikbaar komen door de invoering van het studievoorschot gekoppeld worden aan kwaliteitsafspraken. Sinds het voorjaar 2019 zijn alle instellingen van start gegaan om samen met de medezeggenschap te komen tot een plan voor de kwaliteitsafspraken. Begin november 2019 is een stand van zaken kwaliteitsafspraken (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 792) naar de Tweede Kamer gezonden.

De plannen van de instellingen beslaan de periode van 2019 tot en met 2024 en worden beoordeeld door de NVAO. Aan de hand van het advies van de NVAO wordt door de Minister besloten of het plan van een instelling voldoende is en of de instelling haar studievoorschotmiddelen krijgt toegekend voor de periode 2021 tot en met 2024. De toekenning van de middelen was in eerste instantie voorzien vanaf 2021, omdat de NVAO de plannen zou beoordelen in 2019 en 2020. De beoordeling en besluitvorming loopt vanwege de COVID-19- maatregelen echter vertraging op. Om ervoor te zorgen dat instellingen niet in financiële onzekerheid zitten en de instellingen kunnen blijven investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs is besloten de kwaliteitsbekostiging ook voor 2021 toe te kennen met de reguliere rijksbijdrage, net zoals is gebeurd voor 2019 en 2020. Om de kwaliteitsbekostiging vanaf 2022 in plaats van in 2021 in te laten gaan, is het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs aangepast. In 2021 hebben alle instellingen een positief besluit ontvangen op de aanvraag voor de kwaliteitsbekostiging. Per brief van 12 november 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken (Kamerstukken 2021/2022, 31288, nr. 930).

Studievoorschotvouchers (hbo en wo)

Bij het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de eerste vier cohorten studenten die zijn ingestroomd sinds de afschaffing van de basisbeurs bij afstuderen (hbo-bachelor of wo-master) een voucher ontvangen ter waarde van 2.000 euro, als tegemoetkoming vanwege het feit dat zij in mindere mate profiteren van de herinvestering van middelen in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Deze afgestudeerden kunnen de vouchers vijf tot tien jaar na afstuderen inzetten voor deelname aan (delen van) geaccrediteerde opleidingen hoger onderwijs, bij zowel bekostigde als niet-bekostigde instellingen. Er heeft nog geen uitkering plaatsgevonden.

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)

Dit betreft in 2021 het experiment vraagfinanciering. Doel van dat experiment is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd- en duaal onderwijs. In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen en hebben bekostigde instellingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is in 2016 gestart in de sector Techniek & ICT en vanaf september 2017 ook in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. Ook in 2018 is er nog een aantal nieuwe opleidingen toegetreden tot het experiment vraagfinanciering. Naar aanleiding van de tussenevaluatie is in april 2019 besloten de instroom in het experiment niet te verlengen. Studenten die tot eind augustus 2019 zijn ingestroomd bij opleidingen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering kunnen tot het eind van het experiment (2024) aanspraak blijven maken op vouchers. De evaluatie van het experiment vraagfinanciering vindt plaats eind 2021/begin 2022. De realisatie op het experiment in 2021 is voor hbo € 4,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Deze lagere realisatie is het gevolg van het feit dat het aantal aangevraagde vouchers in 2021 in het experiment vraagfinanciering lager uitkwam dan de raming.

Subsidies

Tegemoetkoming tweede lerarenopleiding (hbo)

De subsidieregeling tweede lerarenopleiding maakt het voor leraren financieel aantrekkelijker om een tweede lerarenopleiding (bachelor of master) te volgen die opleidt tot een bevoegdheid en waarvoor instellingscollegegeld moet worden betaald, indien zij geen aanspraak mogen en kunnen maken op een andere subsidieregeling. In verband met het feit dat er minder beroep op de regeling werd gedaan dan geraamd is € 2,1 miljoen minder uitgegeven.

Nuffic (wo)

Nuffic is het expertise- en dienstencentrum voor internationalisering in het Nederlandse onderwijs; van primair en voortgezet onderwijs tot beroepsgericht en hoger onderwijs en onderzoek. De afgelopen jaren heeft er een heroverweging plaatsgevonden van de subsidie aan Nuffic voor wat betreft de grondslag van de subsidie en de sturingsrelatie van het Ministerie van OCW richting Nuffic. Met het wetsvoorstel Wet wettelijke taken internationalisering onderwijs wordt een aantal taken van Nuffic in het kader van diplomawaardering, bevordering van de internationalisering en de advisering rondom beursverlening wettelijk geborgd. Door middel van het wetsvoorstel wordt de Wet subsidiering landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA) aangepast, op grond waarvan subsidie aan Nuffic kan worden verstrekt voor haar wettelijke taken. De verwachting is dat het wetsvoorstel in de 1e helft van 2022 in werking zal treden.

Studiekeuze 123 (wo)

De stichting Studiekeuze123 is door de Minister aangewezen als partij om objectieve, betrouwbare en vergelijkbare studiekeuze-informatie te verzamelen en te verspreiden en tevens onderzoek te doen naar studenttevredenheid en –betrokkenheid. Voor dit laatste organiseert de stichting jaarlijks de Nationale Studentenenquête.

Vluchteling Studenten UAF (wo)

UAF begeleidt en ondersteunt vluchtelingen die zich voorbereiden op een studie in het hoger onderwijs met als doel dat de aspirant-student kan starten met een passende studie die opleidt tot een diploma.

Studentenwelzijn (Ecio) (wo)

Het Expertisecentrum Inclusief Onderwijs (Ecio) bouwt aan inclusief onderwijs op tactisch, operationeel en strategisch niveau voor verdere professionalisering en verduurzaming van inclusief onderwijs en het versterken van het zelfvertrouwen van studenten met een ondersteuningsvraag. Onder andere, adviseert en ondersteunt Ecio universiteiten, hogescholen en het mbo om belemmeringen voor studenten met een functiebeperking en met een ondersteuningsbehoefte weg te nemen en hen succesvol te laten studeren en doorstromen naar de arbeidsmarkt. Ecio coördineert daarnaast bijvoorbeeld ook de bijeenkomsten van het Landelijk Netwerk en de Landelijke Werkgroep Studentenwelzijn.

Interstedelijk Studentenoverleg (ISO) en Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) (wo)

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van een tweetal organisaties die beleidsmatig activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten.

Zelftesten (hbo en wo)

De subsidieregelng tegemoetkoming kosten distributie zelftesten (hbo) heeft tot doel instelllingen die de distributie van zelftesten binnen de eigen instelling zelf ter hand nemen financieel hiervoor tegemoet te komen (uitgaven € 0,7 miljoen). Daarnaast heeft SURF (wo) een projectsubsidie van € 1,5 miljoen ontvangen voor het inrichten en beheren van de website waarop informatie wordt verstrekt over het gebruik van zelftesten. En is er een portaal gecreëerd waar studenten en medewerkers persoonlijk zelftesten kunnen aanvragen.

Open en online hoger onderwijs (wo)

De subsidieregeling open en online hoger onderwijs is bedoeld om instellingen passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. Dit heeft twee doelen: het versterken van open en online onderwijs, en het stimuleren van delen, hergebruiken en (door)ontwikkelen van open leermateriaal in vakcommunity’s. Aan beide doelstellingen wordt veel aandacht besteed.

Onder begeleiding van SURF zijn in 2021 15 projecten gestart; 11 voor de pijler online onderwijs en 4 voor de pijler open leermaterialen. Deze 15 projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. De projecten kennen een looptijd van maximaal 24 maanden. De resultaten van de projecten van de instellingen dienen ook als belangrijke input voor de Kennisagenda van SURF.

Overige subsidies (hbo en wo)

Coronabanen in het hoger onderwijs

De subsidieregeling coronabanen in het hoger onderwijs voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van het inzetten van tijdelijk ondersteunend personeel voor het eerste half jaar 2021 (1 januari tot en met 30 juni) om de continuïteit van het onderwijs tijdens de COVID-19-crisis te kunnen waarborgen (uitgaven hbo € 6,9 miljoen en wo € 7,3 miljoen).

Extra hulp voor de klas

De subsidie regeling extra hulp voor de klas is een tegemoetkoming in de extra kosten die scholen of instellingen tijdelijk maken om de continuïteit van het onderwijs tijdens de uitbraak van COVID-19 te kunnen waarborgen. Voor het hoger onderwijs ziet deze regeling op het tweede tijdvlak in 2021 (juli 2021 tot en met 31 december 2021) (uitgaven hbo € 12,1 en wo € 11,9 miljoen).

Overig

Dit betreft afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo overige toekenningen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1,0 miljoen. Het gaat hier om middelen op basis van de afstudeerregeling, de subsidieregeling virtuele internationale samenwerkingsprojecten hoger onderwijs en ad-hoc projecten (uitgaven hbo € 1,6 miljoen en wo € 1,7 miljoen).

Opdrachten (wo)

Uitbesteding

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgerichte activiteiten/onderzoeken. De realisatie ligt € 0,6 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt hoofdzakelijk omdat opdrachten, mede in verband met COVID-19 , met vertraging worden verstrekt en betaald.

Distributie en Zelftesten

Er zijn opdrachten verstrekt voor fulfilment en distributie van zelftesten die door studenten zijn besteld via het daartoe ingerichte bestelportaal tot een bedrag van € 4,0 miljoen.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor de begrotingsartikelen 6 en 7.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s 

Praktijkgericht onderzoek

Het praktijkgericht onderzoek van hogescholen ontstaat vanuit een vraag of probleem uit de praktijk. Resultaten zijn kennis, inzichten, producten en diensten die bijdragen aan innovatie van de beroepspraktijk en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Ook versterkt het onderzoek de kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs. Het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA bevordert de kwaliteit en de impact van het praktijkgericht onderzoek van hogescholen en de verdere uitbouw en vernieuwing ervan. Dit doet het regieorgaan door onderzoek te financieren en de samenwerking tussen hogescholen, het bedrijfsleven en publieke instellingen te stimuleren. In 2021 ontving het regieorgaan 692 ontvankelijke subsidieaanvragen binnen 22 verschillende regelingen (financieringsinstrumenten). Van deze aanvragen zijn er 438 gehonoreerd. In 2021 gingen 450 projecten en trajecten van start. Eind 2021 waren in totaal 1233 projecten en trajecten in uitvoering.

Het budget voor voor het praktijkgericht onderwijs is met € 8,9 miljoen verhoogd in verband met:

  1. de compensatie (€ 3,1 miljoen) vanuit het Nationaal Programma Onderwijs voor herstel en perspectief gericht op het opvangen van vertraging bij het praktijkgericht onderzoek op hogescholen;
  1. een toevoeging (€ 0,4 miljoen) aan het budget Praktijkgericht onderzoek hbo van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) vanuit het Ministerie van VWS om samen met het Regieorgaan SIA (onderdeel NWO) een onderzoeksprogramma op te zetten naar interventies in de buitenruimte;
  1. een toevoeging (€ 3,2 miljoen) vanuit het Ministerie van LNV voor het programma Voedsel en Groen aan grote maatschappelijke opgaven op het vlak van voedsel, kringlooplandbouw en klimaatopgaven. Een en ander als thematische samenwerking tussen het Ministerie van LNV, NWO en de groene hogescholen;
  2. een toevoeging (€ 0,5 miljoen) vanuit het Ministerie van IenW voor het onderzoek van Afval Naar Grondstof 2021 (PRO-VANG 5), waarin de samenwerking tussen midden- en kleinbedrijven en hogescholen centraal staat om het onderzoek praktijkgericht te maken, om de circulaire economie op hbo-opleidingen te laten aansluiten en om het ondernemerschap te stimuleren;
  3. een toevoeging (€ 0,5 miljoen) ten behoeve van de werkafspraken voor de KIEM-groen pilotregeling practoraten 2021-2024;
  4. de uitdeling van de loon en prijsbijstelling tranche 2021 (€ 1,2 miljoen).

Promotiebeurs voor Leraren

Leraren in het po, vo, mbo, en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2021 is via het NWO aan 51 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

De verhoging van de ontvangsten (hbo € 0,4 miljoen en wo € 0,8 miljoen) betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van een getroffen afbetalingsregeling of door correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies.

4.5 Beleidsartikel 8 Internationaal beleid

A. Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren

Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit de stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation (Unesco) en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, et cetera. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals Stichting Nuffic, Netherlands house for Education and Research (Neth-ER) en het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA). De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van het Ministerie van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.

Indicatoren/kengetallen

Internationale, ondersteunende maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op OCW in Cijfers. Deze website biedt ook informatie over de indicatoren over onder andere het programma Erasmus+ en de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van internationaal beleid worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 13.080 13.236 12.426 21.359 15.954 12.255 3.699
Uitgaven 11.625 12.496 12.678 12.810 18.688 12.255 6.433
Subsidies (regelingen) 856 820 179 207 6.706 5.683 1.023
Stichting Ons Erfdeel 185 185 0
Stichting Nuffic 906 807 99
Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training 3.153 2.111 1.042
Internationalisering Onderwijs ‒ 1 1.000 1.000 0
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) 803 744 59
Netherlands house for Education and Research (Neth-ER) 600 600 600 600 0
Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur 186 155 114 134 50 126 ‒ 76
Overige incidentele subsidies 70 65 65 74 9 110 ‒ 101
Opdrachten 56 0 105 123 3.646 2.224 1.422
Opdrachten 7 3.646 2.224 1.422
Beleidsonderzoek en benchmarking 30 71 45 0 0 0
Incidentele Internationale activiteiten 23 34 71 0 0 0
EU-Voorzitterschap 3
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 10.287 11.250 11.883 11.974 7.856 3.837 4.019
OCW-vertegenwoordiging in het buitenland 135
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) 628 859 803 803
Stichting Nuffic 3.838 3.875 3.858 3.901
Nederlandse Taalunie 2.821 2.727 2.762 2.850 7.323 3.283 4.040
Europa College Brugge 30 30 30 30 30 30 0
Unesco 130 50 50 0
OESO CERI 74 77 81 83 85 86 ‒ 1
Fulbright Center 368 468 368 368 368 368 0
Stichting Ons Erfdeel 185 185 185 185
Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training 2.208 2.989 3.066 3.154
EU-programma's en activiteiten 40 20 ‒ 20
Netherlands house for Education and Research (Neth-ER) 600 600 0 0 0
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken 426 426 511 506 480 511 ‒ 31
Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa) 426 426 511 506 480 511 ‒ 31
Ontvangsten 24 113 121 10 99 99 0

Wijzigingen structuur budgettabel

Met ingang van 2021 is de indeling van deze budgettabel gewijzigd. Er heeft een heroverweging plaatsgevonden van de instrumentkeuze bij de instellingen Stichting Ons Erfdeel, Stichting Nuffic, Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs & Training, het DIA en Neth-ER.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingen is € 3,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit betreft veschillende mutaties van Nederlandse Taalunie, Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training en Nuffic.

Op het artikel 8 (Internationaal beleid) wordt de totale financiering verantwoord die het Ministerie van OCW bijdraagt aan de Nederlandse Taalunie. De verhoging van de verplichtingen voor de Nederlandse Taalunie betreffen een overboeking van artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid) naar artikel 8 (Internationaal beleid) van € 2,6 miljoen en overboekingen van artikel 14 (Cultuur) en artikel 15 (Media) van totaal € 1,3 miljoen.

De realisatie van uitgaven is € 6,4 miljoen hoger dan begroot. Dit komt de hierboven genoemde bijdragen van artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid), artikel 14 (Cultuur) en artikel 15 (Media) aan de Nederlandse Taalunie. Daarnaast heeft een interne wijziging in de aansturing van Nuffic ertoe geleid dat op de instrumenten subsidies (€ 1,0 miljoen) en opdrachten (€ 1,4 miljoen) meer is gerealiseerd dan begroot.

Subsidies

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil context brengen bij kunst, taal, geschiedenis, literatuur en maatschappelijke ontwikkelingen uit de Lage Landen. Dit realiseert Ons Erfdeel door het uitbrengen van artikelen en boeken, het publiceren van het Franstalige tijdschrift Septentrion en het digitaal publiceren van artikelen op hun Nederlandstalige, Franstalige en Engelstalige websites.

Nuffic

De Stichting Nuffic is het expertise- en dienstencentrum voor internationalisering in het Nederlandse onderwijs; van primair en voortgezet onderwijs tot beroepsgericht en hoger onderwijs en onderzoek. Er heeft een heroverweging plaatsgevonden van de subsidie aan Nuffic. In 2020 is er een wetstraject gestart om een aantal taken wettelijk te verankeren. Daarnaast zijn er taken Europees aanbesteed en zijn er taken afgebouwd.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. Nuffic is aangewezen als Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training voor het nieuwe Erasmus+ programma.

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

Het DIA genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast stimuleert het DIA het onderwijs in de Duitse taal in Nederland.

Neth-ER

De vereniging Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO Raad, Nuffic, KNAW, NFU, TNO, UNL, Vereniging Hogescholen, NWO, ISO, JOB en LSVB. Het gezamenlijke doel van de vereniging is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden. Neth-ER ontvangt een subsidie van het Ministerie van OCW voor het informeren van het brede Nederlandse kennisveld over Europese beleidsontwikkelingen op het terrein van onderwijs en onderzoek.

Opdrachten

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken en uitvoeringskosten Dienst Uitvoering Subsidies Instellingen (DUS-I). Het budget hiervoor is in 2021 opgehoogd, met name vanwege het aandeel van de onderwijsdirecties in de gegunde aanbesteding om de internationalisering te bevorderen (€ 1,4 miljoen).

In de stand vastgestelde begroting is aan opdrachten € 2,2 miljoen geraamd bij de aangegane verplichtingen. Hierin zijn abusievelijk verplichtingenbedragen opgenomen waarvan de verplichtingen al in 2020 zijn aangegaan, waardoor de realisatie op slechts € 4.000 is uitgekomen.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie ondersteunt de betrokken overheden in hun taalbeleid voor het Nederlands en maakt samenwerking, afstemming en uitwisseling mogelijk. Ook verzamelt, ontwikkelt en ontsluit de Nederlandse Taalunie kennis en informatie over het Nederlands met het oog op advies en dienstverlening aan sectoren, doelgroepen en individuele taalgebruiker.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via het Ministerie van BZ.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Primair onderwijs (artikel 1) 31.773 31.773
Voortgezet onderwijs (artikel 3) 10.297 10.297
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) 2.858 2.873 2.873 2.873 2.873 2.873 0
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) 49.001 51.437 52.770 54.299 55.289 54.299 990
Internationaal beleid (artikel 8) 932 766 825 817 715 822 ‒ 107
Cultuur (artikel 14) 4.640 4.617 4.617 4.617 5.934 4.617 1.317
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) 454 454 454 454 454 454 0
Apparaatskosten (artikel 95) 139 144 148 589 401 188
Totaal 57.885 60.286 61.683 63.208 107.924 63.466 44.458

Toelichting

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sinds 1997 een budgettaire constructie binnen de Rijksbegroting. In de HGIS worden de uitgaven van de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld, waarmee de onderlinge samenhang geïllustreerd wordt. Dit bevordert de samenwerking en de afstemming tussen de betrokken ministeries. Bovenstaande tabel geeft een onderverdeling weer van de HGIS-middelen van het Ministerie van OCW per artikel. Vanaf 2021 geldt de asieltoerekening en daarom komen de kosten bij primair en voortgezet onderwijs erbij.

4.6 Beleidsartikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

A. Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Financieren

De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het (mee)financieren van (mogelijkheden tot) professionalisering. Dit gebeurt via aanvullende bekostiging en subsidies.

Stimuleren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van versterking van de leraar (Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 345), naar een aantrekkelijke onderwijsarbeidsmarkt (Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 369), de aanpak van het lerarentekort (Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 381 en Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 382) en het op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenant.

Regisseren

De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken wordt een bijdrage geleverd aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Dit gebeurt door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Kengetallen

De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in het beleidsverslag en in OCW in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 152.191 138.490 178.784 173.761 153.039 163.803 ‒ 10.764
Uitgaven 162.367 140.384 172.073 155.273 168.823 163.803 5.020
Bekostiging 27.820 26.720 29.242 38.305 40.442 43.848 ‒ 3.406
Aanvullende bekostiging 27.820 26.720 29.242 38.305 40.442 43.848 ‒ 3.406
Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 27.820 26.720 29.242 38.305 40.442 43.848 ‒ 3.406
Subsidies (regelingen) 125.339 109.289 136.960 111.566 123.184 113.338 9.846
Lerarenbeurs/zij-instroom 109.945 103.380
Lerarenbeurs 77.559 50.094 58.087 46.819 11.268
Zij-instroom 42.540 40.901 42.901 46.846 ‒ 3.945
Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo 2.625 687
Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 63
Wet Beroep leraar en Lerarenregister 738 1.499 568 2.945 ‒ 2.377
Onderwijscoöperatie 2.945 822
Promotiebeurs voor leraren 3.251
Projecten professionalisering 3.899 1.665
Regionale aanpak lerarentekort 17.779 15.831 15.000 831
Overige projecten 2.611 2.735 16.123 1.293 5.797 1.728 4.069
Opdrachten 3.654 1.623 2.289 2.901 2.241 3.565 ‒ 1.324
Onderzoek, ramingen en communicatie 2.685 1.497 2.289 2.901 2.241 3.565 ‒ 1.324
Leraren- en schoolleidersregister 969 126
Bijdrage aan agentschappen 5.554 2.752 3.582 2.501 2.956 3.052 ‒ 96
Dienst Uitvoering Onderwijs 5.554 2.752 3.582 2.501 2.956 3.052 ‒ 96
Ontvangsten 11.319 9.812 8.307 6.409 6.842 9.000 ‒ 2.158

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2021 is € 5,0 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door een verhoging van het budget voor de lerarenbeurs. Met het amendement Nijboer (Kamerstukken II 2020/21, 35 850 VIII, nr. 7) is er extra budget beschikbaar gesteld voor de lerarenbeurs. De realisatie van de ontvangsten is € 2,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Echter, bij Voorjaarsnota is de ontvangstenraming bijgesteld van € 9,0 miljoen naar € 6,5 miljoen. De verplichtingen zijn € 10,8 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door een verlaging van de verplichtingen op de subsidieregeling regionale aanpak personeelstekort (RAP), zoals gemeld in de Tweede Suppletoire Begroting.

Bekostiging

De realisatie op de bekostiging is € 3,4 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit is voornamelijk het gevolg van een kasschuif ter hoogte van € 3,0 miljoen van 2021 naar 2023. Middels deze kasschuif sluit de begroting zo goed mogelijk aan bij de groeicurve van het aantal studenten en wordt het kasritme geoptimaliseerd. Dit is ook gemeld in de Eerste Suppletoire Begroting 2021.

Subsidies

De realisatie op de subsidies is € 9,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door een hogere realisatie op de regeling lerarenbeurs ten opzichte van de vastgestelde begroting (€ 11,3 miljoen). Daarnaast is het budget voor overige projecten verhoogd met € 4,1 miljoen. Deze verhoging wordt voornamelijk veroorzaakt door een overboeking van artikel 1 (primair onderwijs) naar artikel 9 (arbeidsmarkt- en personeelsbeleid) ten behoeve van de regeling schoolkracht (€ 5,0 miljoen) zoals toegelicht in de Eerste Suppletoire Begroting 2021.

De realisatie op de regeling zij-instroom is €3,9 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Onder de budgetreeks zij-instroom vallen meerdere subsidieregelingen, namelijk de regeling MBO-instructeursbeurs, regeling korte scholingstrajecten, regeling onderwijsassistenten opleiden tot leraar en de regeling zij-instroom. Op deze regelingen waren er minder aanvragen dan vooraf verwacht. De realisatie op Wet beroep leraar en lerarenregister is ook lager dan oorspronkelijk begroot (met € 2,4 miljoen). Dit is voornamelijk het gevolg van een overboeking naar artikel 6 en 7 (hoger onderwijs) ter dekking van de verlenging en uitbreiding van pilots met pabo-opleidingen gericht op het jonge en oudere kind. Dit is gemeld in de Eerste Suppletoire Begroting 2021.

4.7 Beleidsartikel 11 Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd; er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering van de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar de website OCW in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

In 2021 hebben enkele beleidswijzigingen plaatsgevonden met betrekking tot studiefinanciering. Het gaat hier om (verlenging van) maatregelen die genomen zijn in verband met de coronapandemie. Zo kunnen studenten die vanaf juni 2020 geen recht meer hadden op een basisbeurs (middelbaar beroepsonderwijs (mbo)) of aanvullende beurs (mbo en hoger onderwijs (ho)) een tegemoetkoming ontvangen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Daarnaast ontvangen studenten die bij hun afstuderen studievertraging hebben opgelopen door de coronamaatregelen en voor 31 augustus 2021 hun diploma behalen, een tegemoetkoming in de studiekosten. Ook is de maximale termijn van het studentenreisproduct met 12 maanden verlengd voor ho-studenten die recht hadden in maart 2020 en is er een aantal coulance maatregelen opgesteld, om bijvoorbeeld studenten en debiteuren met acute financiële problemen tegemoet te komen.

Daarnaast worden als gevolg van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag DUO-schulden van de gedupeerden kwijtgescholden.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 4.563.829 6.200.225 5.317.390 5.171.220 5.653.306 4.773.438 879.868
Uitgaven 4.563.829 6.200.225 5.317.390 5.171.220 5.653.306 4.773.438 879.868
Inkomensoverdracht 1.964.912 3.595.627 2.651.162 2.328.241 2.839.628 1.583.740 1.255.889
Basisbeurs gift ( R) 1.108.885 1.210.960 1.099.286 865.335 652.574 594.397 58.177
Aanvullende beurs gift ( R) 608.481 672.109 665.431 692.622 711.543 713.061 ‒ 1.518
Reisvoorziening gift ( R) ‒ 41.301 1.631.598 790.046 666.540 1.054.939 27.293 1.027.646
Caribisch Nederland gift (R) 3.491 3.210 3.340 2.852 2.554 3.363 ‒ 808
Overige uitgaven ( R) 285.356 77.750 93.059 100.892 418.018 245.626 172.392
Leningen 2.466.346 2.488.675 2.543.858 2.717.821 2.669.152 3.051.863 ‒ 382.711
Basisbeurs prestatiebeurs (NR) ‒ 367.482 ‒ 707.732 ‒ 760.632 ‒ 622.580 ‒ 400.676 ‒ 368.918 ‒ 31.758
Aanvullende beurs prestatiebeurs (NR) 168.752 136.424 144.946 122.378 149.305 89.366 59.939
Reisvoorziening (NR) 114.498 175.475 161.344 170.083 107.360 62.723
Rentedragende lening (NR) 2.608.440 2.459.989 2.587.047 2.645.105 2.476.627 2.807.246 ‒ 330.619
Collegegeldkrediet (NR) 322.007 352.355 332.520 303.414 228.999 333.365 ‒ 104.366
Levenlanglerenkrediet (NR) 3.881 20.191 27.108 29.551 27.275 42.771 ‒ 15.496
Overige uitgaven (NR) ‒ 269.252 112.950 37.395 78.609 17.539 40.673 ‒ 23.134
Bijdrage aan agentschappen 132.571 115.923 122.370 125.158 144.526 137.835 6.691
Dienst Uitvoering Onderwijs ( R) 132.571 115.923 122.370 125.158 144.526 137.835 6.691
Ontvangsten 826.628 846.307 914.341 1.051.508 1.136.446 1.005.737 130.709
Ontvangsten ( R) 200.665 152.773 119.190 97.386 82.150 98.882 ‒ 16.732
Ontvangen rente ( R) 105.783 93.903 76.887 63.342 51.780 68.453 ‒ 16.673
Overige ontvangsten ( R) 94.882 58.870 42.303 33.824 30.071 30.429 ‒ 358
Ontvangsten Caribisch Nederland (R) 220 299 0 299
Ontvangsten (NR) 625.963 693.534 795.151 954.122 1.054.296 906.855 147.441
Terugontvangen hoofdsom (NR) 625.963 693.534 795.151 954.122 1.054.296 906.855 147.441
  1. Toelichting: R = relevant, NR = niet-relevant
2017 2018 2019 2020 2021 2021
Relevante uitgaven: 2.097.483 3.711.550 2.773.532 2.453.399 2.984.154 1.721.575 1.262.579
Niet-relevante uitgaven: 2.466.346 2.488.675 2.543.858 2.717.821 2.669.152 3.051.863 ‒ 382.711
Relevante ontvangsten: 200.665 152.773 119.190 97.386 82.150 98.882 ‒ 16.732
Niet-relevante ontvangsten: 625.963 693.534 795.151 954.122 1.054.296 906.855 147.441

In tabel 35 Budgettaire gevolgen van beleid is vanaf de begroting van 2018 gekozen voor een verhelderende indeling tussen de instrumenten inkomensoverdracht en leningen. In totaal zijn er vier wijzigingen ten opzichte van de eerdere begrotingen.

Ten eerste zijn de niet-relevante posten die onder het instrument inkomensoverdracht stonden overgeheveld naar het instrument leningen. Het betreft hier de posten Basisbeurs prestatiebeurs (NR), Aanvullende beurs prestatiebeurs (NR), Reisvoorziening prestatiebeurs (NR) en Overige uitgaven niet-relevant (NR). De prestatiebeurzen worden in eerste instantie als lening toegekend aan de student en worden omgezet in een gift bij het behalen van een diploma binnen tien jaar. Het boeken van de niet-relevante posten onder het instrument leningen sluit beter aan op de wijze waarop de prestatiebeurzen aan de studenten worden toegekend. De onderliggende tabellen die een verdere uitsplitsing geven op deze posten worden voortaan ook toegelicht onder het kopje Leningen.

Ten tweede worden alle relevante uitgaven aan de reisvoorziening gift nu onder hetzelfde budget geboekt. Voorheen waren deze uitgaven apart uitgesplitst naar Reisvoorziening gift (R), Bijdrage studerenden aan OV-contract (R) en Kosten contract OV-bedrijven. De reisvoorziening wordt nu op vergelijkbare manier weergegeven als de basisbeurs en de aanvullende beurs. De uitsplitsing naar deze drie posten is in de onderliggende tabellen weergegeven.

In de derde plaats is de post Rentedragende lening (NR) verder uitgesplitst naar de posten Rentedragende lening (NR) en Leven lang leren krediet (NR). Voorheen werden de uitgaven aan het Leven lang leren krediet volledig onder de post Rentedragende lening (NR) geboekt, nu wordt dit bedrag ook apart weergegeven.

Tot slot zijn de Relevante ontvangsten hoofdsom (R) nu geheel zichtbaar onder de post overige ontvangsten (R). Deze ontvangsten waren voorheen zichtbaar onder de post Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R). De rente-inkomsten hebben nu een aparte post Ontvangen rente (R), waardoor nu beter zichtbaar wordt wat de ontvangen rente is. De post die voorheen Kortlopende vorderingen (R) werd genoemd, valt nu onder de post Overige ontvangsten (R) samen met de Relevante ontvangsten hoofdsom (R) en de post Ontvangsten Caribisch Nederland (R).

Was Wordt
Reisvoorziening gift (R), Bijdrage studerenden aan OV-contract (R), Kosten contract OV-Bedrijven Reisvoorziening gift (R)
Rentedragende lening (NR) inclusief leven lang leren krediet (NR) Rentedragende lening (NR) exclusief leven lang leren krediet (NR), Leven lang leren krediet (NR)
Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R) inclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R) Ontvangen Rente (R) exclusief relevante ontvangsten hoofdsom
Kortlopende vorderingen (R) exclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R) Overige ontvangsten (R) inclusief ontvangsten van kortlopende vorderingen en inclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R)

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenplafond. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en een uitgekeerde prestatiebeurs die is omgezet in een gift (na het behalen van diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenplafond, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

De realisatie van de uitgaven lag in 2021 € 879,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 1.262,6 miljoen hoger uit dan begroot. De niet-relevante uitgaven waren € 382,7 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 130,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 16,7 miljoen lager, de niet-relevante ontvangsten € 147,4 miljoen hoger dan begroot.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2021 worden hierna bij de financiële instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

De basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten die aan een nieuwe opleiding beginnen in het hoger onderwijs (ho) geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij voor de invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2020
Studerenden met basisbeurs 395.402 290.298 230.111 222.092 220.960 210.900 10.060
bol 230.764 220.603 213.388 216.315 218.262 208.300 9.962
hbo 132.213 64.064 15.235 5.218 2.386 2.100 286
wo 32.425 5.631 1.488 559 312 500 ‒ 188
Studenten zonder basisbeurs 393.096 486.511 547.147 585.572 589.106 558.500 30.606
bol 8.432 8.067 16.873 20.030 19.209 16.500 2.709
hbo 214.365 277.321 321.903 345.123 346.110 323.600 22.510
wo 170.299 201.123 208.371 220.419 223.787 218.400 5.387
Totaal 788.498 776.809 777.258 807.664 810.066 769.400 40.666

Toelichting

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2021 hoger lag dan geraamd (40.666 meer).

In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot en dus geen basisbeurs meer ontvangen, opgenomen in de categorie «Studenten zonder basisbeurs». Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het aantal studenten in zowel bol als hbo met een basisbeurs is hoger gerealiseerd dan geraamd, in het wo is dit juist lager gerealiseerd dan geraamd. Het aantal studenten zonder basisbeurs is hoger dan geraamd in de bol, het hbo en het wo.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Uitbetaalde basisbeurs gift 82.675 88.310 83.145 84.597 80.777 83.471 ‒ 2.694
bol 79.275 82.292 80.205 82.278 84.725 83.471 1.254
hbo 1.183 3.907 1.516 1.355 ‒ 4.164 0 ‒ 4.164
wo 2.217 2.111 1.424 963 216 0 216
Naar gift omgezette basisbeurs prestatiebeurs 1.026.210 1.122.649 1.016.141 780.739 571.797 510.926 60.871
bol 225.966 250.183 223.108 211.376 208.710 206.750 1.960
hbo 468.642 537.064 508.966 315.070 180.488 186.327 ‒ 5.839
wo 331.602 335.402 284.067 254.293 182.599 117.849 64.750
Totaal 1.108.885 1.210.959 1.099.286 865.335 652.574 594.397 58.177

Toelichting

De relevante uitgaven aan de basisbeurs gift zijn in 2021 € 58,2 miljoen hoger dan geraamd. In de bol is er € 1,3 miljoen meer aan basisbeurs als gift uitbetaald dan geraamd. Dit komt door hogere studentenaantallen dan geraamd. In 2021 is in de bol € 2,0 miljoen meer basisbeurs prestatiebeurs in gift omgezet dan geraamd.

De toekenningen als gift van basisbeurzen aan hbo-studenten zijn € 4,2 miljoen lager dan geraamd en de toekenningen aan wo-studenten zijn € 0,2 miljoen hoger dan geraamd. Door de invoering van het studievoorschot is de basisbeurs in het ho afgeschaft en zijn er geen toekenningen als gift in het hbo en wo geraamd. In het hbo zijn de uitgaven aan basisbeurs gift negatief. Dit is het gevolg van de bijverdiengrenscontrole, in eerdere jaren was deze post niet volledig geboekt. In het ho is ten opzichte van de raming € 58,9 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift. In het hbo is er minder basisbeurs omgezet in gift dan geraamd en in het wo is er meer basisbeurs omgezet naar gift dan geraamd.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
bol 112.894 110.724 108.074 108.264 112.674 105.400 7.274
hbo 88.376 88.466 88.969 89.602 96.185 88.000 8.185
wo 29.288 30.127 31.295 31.493 34.615 33.100 1.515
Totaal 230.558 229.317 228.338 229.359 243.474 226.500 16.974

Toelichting

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen aan bol-studenten is in 2021 iets hoger uitgevallen dan geraamd (7.274 meer). In het hbo en wo zijn er ook meer aanvullende beurzen verstrekt (9.700 meer).

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Uitbetaalde aanvullende beurs gift 276.011 283.500 282.850 289.739 291.160 285.270 5.890
bol 224.760 228.931 229.322 231.259 237.829 230.106 7.723
hbo 41.110 43.321 41.841 45.783 41.342 42.485 ‒ 1.143
wo 10.141 11.248 11.687 12.697 11.989 12.679 ‒ 690
Naar gift omgezette basisbeurs prestatiebeurs 332.470 388.609 382.581 402.884 420.382 427.791 ‒ 7.409
bol 147.246 164.215 151.285 141.841 140.435 141.155 ‒ 720
hbo 134.655 164.179 167.652 191.368 205.943 209.834 ‒ 3.891
wo 50.569 60.215 63.644 69.675 74.004 76.802 ‒ 2.798
Totaal 608.481 672.109 665.431 692.622 711.542 713.061 ‒ 1.519

Toelichting

De relevante uitgaven aan de aanvullende beurs gift zijn in 2021 € 1,5 miljoen lager dan geraamd. De toekenningen van aanvullende beurzen gift in de bol zijn in 2021 € 7,7 miljoen hoger dan geraamd. Dit komt omdat het aantal bol-studenten hoger is dan geraamd. De omzettingen van aanvullende beurs prestatiebeurs naar gift van bol-studenten zijn € 0,7 miljoen lager dan geraamd.

In het hbo is er € 1,1 miljoen minder aan aanvullende beurs als gift uitbetaald dan geraamd en in het wo € 0,7 miljoen minder dan geraamd. In het hbo is ten opzichte van de raming € 3,9 miljoen minder aanvullende beurs omgezet in gift. In het wo is € 2,8 miljoen minder basisbeurs omgezet in gift.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Aantal gebruikers van het reisrecht 771.330 782.943 792.104 817.573 847.630 793.200 54.430
bol minderjarig 99.662 109.345 111.281 112.599 108.797 110.100 ‒ 1.303
bol 216.346 215.032 216.548 218.779 220.292 213.800 6.492
ho 455.322 458.566 464.275 486.195 518.541 469.300 49.241
Aantal RBS 20.480 19.314 17.250 11.497 10.065 16.400 ‒ 6.335
bol 3.240 2.992 2.605 1.378 839 2.400 ‒ 1.561
ho 17.240 16.322 14.645 10.119 9.226 14.000 ‒ 4.774
Totaal 791.810 802.257 809.354 829.070 857.695 809.600 48.095

Toelichting

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2021 per saldo 48.095 hoger dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door meerderjarige bol studenten en ho-studenten. Sinds 2017 hebben minderjarige bol-studenten ook recht op een reisproduct. Het aantal studenten dat in 2021 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving is 6.335 studenten lager dan geraamd. Dit komt voornamelijk door lagere aantallen in het ho.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Uitbetaalde reisvoorziening gift 0 70.219 89.552 92.663 91.316 93.227 ‒ 1.912
bol 58.064 79.372 81.448 79.665 82.052 ‒ 2.387
ho 12.154 10.179 11.215 11.651 11.175 476
Naar gift omgezette reisvoorziening prestatiebeurs 0 695.785 654.992 688.227 719.640 723.284 ‒ 3.644
bol 199.917 184.301 210.598 245.662 255.845 ‒ 10.183
ho 495.868 470.691 477.629 473.978 467.439 6.539
Bijdrage studerenden aan OV-contract 0 ‒ 857.909 ‒ 912.228 ‒ 972.683 ‒ 1.015.081 ‒ 960.920 ‒ 54.161
bol ‒ 346.466 ‒ 378.130 ‒ 394.983 ‒ 395.302 ‒ 390.818 ‒ 4.484
ho ‒ 511.442 ‒ 534.098 ‒ 577.701 ‒ 619.779 ‒ 570.102 ‒ 49.677
Kosten contract OV-bedrijven 1.723.502 957.731 858.333 1.259.065 171.702 1.087.363
Totaal reisvoorziening 0 1.631.597 790.046 666.540 1.054.940 27.293 1.027.646

Toelichting

Tabel 43 is niet gevuld voor de jaren voorafgaand aan 2018. Dit is het directe gevolg van de nieuwe opzet van de tabel budgettaire gevolgen van beleid (tabel 35) vanaf 2018.

De relevante uitgaven aan de reisvoorziening zijn in 2021 in totaal € 1.027,6 miljoen hoger dan geraamd. Het bedrag aan reisvoorziening gift dat is uitbetaald is € 1,9 miljoen lager dan begroot. Dit betreft studenten die niet onder de prestatiebeurs vallen en daardoor de reisvoorziening als directe gift krijgen. Het aantal studenten, zowel in de bol als in het ho, dat in het buitenland studeert en de reisvoorziening als gift krijgt, is lager dan begroot. De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren in 2021 lager dan begroot. De omzettingen voor de bol-studenten was € 10,2 miljoen lager dan geraamd, en voor de studenten hoger onderwijs € 6,5 miljoen hoger.

De hogere studentenaantallen dragen ook bij aan de hogere uitgaven voor bijdrage van studerenden aan OV-contract. Omdat het hier een negatieve post betreft zijn de uitgaven € 54,2 miljoen lager dan begroot.

De kosten contract OV-bedrijven zijn € 1.087,4 miljoen hoger dan geraamd. Dit bedrag geeft een vertekend beeld vanwege diverse kasschuiven die na vaststelling van de begroting 2021 tot stand zijn gekomen. Als gevolg van deze kasschuiven zijn de uitgaven in 2021 per saldo € 1.050,0 miljoen hoger. Deze kosten zijn naar voren geschoven uit 2022.

Overige uitgaven

De relevante overige uitgaven omvatten voornamelijk kwijtscheldingen, technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven en de tegemoetkoming voor studenten in verband met corona. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2021 bij relevante overige uitgaven bedraagt € 172,4 miljoen. Deze bijstelling is grotendeels het gevolg van de kwijtscheldingen van DUO-schulden in verband met de kinderopvangtoeslagenaffaire. De totale uitgaven aan deze kwijtscheldingen in 2021 bedroegen € 206,0 miljoen. De hogere relevante uitgaven zijn anderzijds te wijten aan de tegemoetkoming voor studenten in verband met corona.

Leningen

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het EMU-saldo, maar wel doorwerken op de EMU-schuld. Het betreft hier de prestatiebeurzen, de rentedragende leningen, het collegegeld-krediet en het levenlanglerenkrediet.

Basisbeurs

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en in het ho hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Sinds het studiejaar 2015-2016 geldt voor nieuwe studenten in het hoger onderwijs het studievoorschot.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Uitbetaalde basisbeurs 656.537 413.927 287.270 256.278 236.669 251.768 ‒ 15.099
bol 249.783 238.488 234.729 234.960 244.224 237.611 6.613
hbo 311.988 158.613 47.396 19.108 9.664 11.522 ‒ 1.858
wo 94.766 16.826 5.145 2.210 2.090 2.635 ‒ 545
Toeslagenaffaire ‒ 19.309 0 ‒ 19.309
Naar gift omgezette basisbeurs prestatiebeurs ‒ 1.026.210 ‒ 1.122.649 ‒ 1.016.143 ‒ 780.739 ‒ 571.797 ‒ 510.926 ‒ 60.871
bol ‒ 225.966 ‒ 250.183 ‒ 223.110 ‒ 211.376 ‒ 208.710 ‒ 206.750 ‒ 1.960
hbo ‒ 468.642 ‒ 537.064 ‒ 508.966 ‒ 315.070 ‒ 180.488 ‒ 186.327 5.839
wo ‒ 331.602 ‒ 335.402 ‒ 284.067 ‒ 254.293 ‒ 182.599 ‒ 117.849 ‒ 64.750
Naar lening omgezette basisbeurs prestatiebeurs 2.191 990 ‒ 31.759 ‒ 98.120 ‒ 65.549 ‒ 109.760 44.211
bol ‒ 10 ‒ 2 ‒ 3.348 ‒ 15.484 ‒ 4.811 ‒ 8.960 4.149
hbo 430 152 ‒ 15.119 ‒ 60.976 ‒ 43.120 ‒ 70.000 26.880
wo 1.771 840 ‒ 13.292 ‒ 21.660 ‒ 17.618 ‒ 30.800 13.182
Totaal ‒ 367.482 ‒ 707.732 ‒ 760.632 ‒ 622.580 ‒ 400.677 ‒ 368.918 ‒ 31.759

Toelichting

In totaal is er in 2021 € 15,1 miljoen minder aan basisbeurs prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. In de bol is er € 6,6 miljoen meer uitgegeven dan begroot. Dit komt door hogere studentenaantallen met een basisbeurs dan verwacht. In het hbo is € 1,9 miljoen minder uitgegeven aan basisbeurs prestatiebeurs dan begroot. In het wo is € 0,5 miljoen minder uitgegeven dan begroot, als gevolg van lagere studentenaantallen met basisbeurs. Op deze post is er een tegenboeking van € 19,3 miljoen voor het kwijtschelden van basisbeurs prestatiebeurs als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire. Deze uitgaven waren voor 2021 niet begroot.

Het bedrag aan basisbeurs dat naar gift is omgezet in 2021 is € 60,9 miljoen lager dan begroot. Deze post bevat de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 44. Het bedrag aan basisbeurs dat naar lening is omgezet in 2021 is € 44,2 miljoen hoger dan begroot. Dit is het gevolg van lagere omzettingen naar lening in de bol en in het ho dan begroot.

Aanvullende beurs

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Uitbetaalde aanvullende beurs 500.697 524.837 538.180 559.371 596.875 551.757 45.118
bol 171.864 164.272 160.014 165.388 174.238 159.220 15.018
hbo 239.810 262.252 276.478 286.532 311.930 282.620 29.310
wo 89.023 98.313 101.688 107.451 117.362 109.917 7.445
Toeslagenaffaire ‒ 6.655 0 ‒ 6.655
Naar gift omgezette aanvullende beurs prestatiebeurs ‒ 332.470 ‒ 388.609 ‒ 382.581 ‒ 402.884 ‒ 420.382 ‒ 427.791 7.409
bol ‒ 147.246 ‒ 164.215 ‒ 151.285 ‒ 141.841 ‒ 140.435 ‒ 141.155 720
hbo ‒ 134.655 ‒ 164.179 ‒ 167.652 ‒ 191.368 ‒ 205.943 ‒ 209.834 3.891
wo ‒ 50.569 ‒ 60.215 ‒ 63.644 ‒ 69.675 ‒ 74.004 ‒ 76.802 2.798
Naar lening omgezette aanvullende beurs prestatiebeurs 525 196 ‒ 10.653 ‒ 34.110 ‒ 27.188 ‒ 34.600 7.412
bol ‒ 11 ‒ 4 ‒ 2.058 ‒ 9.192 ‒ 3.988 ‒ 14.168 10.180
hbo 145 36 ‒ 4.536 ‒ 19.109 ‒ 17.048 ‒ 14.847 ‒ 2.201
wo 391 164 ‒ 4.059 ‒ 5.809 ‒ 6.152 ‒ 5.585 ‒ 567
Totaal 168.752 136.424 144.946 122.378 149.305 89.366 59.939

Toelichting

In totaal is er in 2021 € 45,1 miljoen meer aan aanvullende beurs prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. In de bol is er € 15,0 miljoen meer uitgegeven dan begroot, in het hbo € 29,3 miljoen meer en in het wo is er € 7,4 miljoen meer uitbetaald aan aanvullende beurs prestatiebeurs dan begroot. Dit komt door hogere studentenaantallen met een aanvullende beurs dan verwacht. Op deze post is er een tegenboeking van € 6,7 miljoen voor het kwijtschelden van aanvullende beurs prestatiebeurs als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire. Deze uitgaven waren voor 2021 niet begroot.

Het bedrag aan aanvullende beurs dat naar gift is omgezet in 2021 is € 7,4 miljoen hoger dan begroot. Deze post bevat de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 45. Het bedrag aan aanvullende beurs dat naar lening is omgezet in 2021 is € 7,4 miljoen hoger dan begroot. Dit komt voornamelijk door minder omzettingen naar lening in de bol dan geraamd. In het hbo en wo is juist meer aanvullende beurs omgezet naar lening dan geraamd.

Reisvoorziening

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en in het ho hebben recht op een reisvoorziening onder het prestatiebeursregime.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Uitbetaalde reisvoorziening 0 810.274 843.509 894.126 922.301 869.144 53.157
bol 292.105 302.056 315.311 315.526 309.223 6.303
ho 518.169 541.453 578.814 613.831 559.921 53.910
Toeslagenaffaire ‒ 7.056 0 ‒ 7.056
Naar gift omgezette reisvoorziening prestatiebeurs 0 ‒ 695.785 ‒ 654.992 ‒ 688.227 ‒ 719.640 ‒ 723.284 3.644
bol ‒ 199.917 ‒ 184.301 ‒ 210.598 ‒ 245.662 ‒ 255.845 10.183
ho ‒ 495.868 ‒ 470.691 ‒ 477.629 ‒ 473.978 ‒ 467.439 ‒ 6.539
Naar lening omgezette reisvoorziening prestatiebeurs 0 9 ‒ 13.042 ‒ 44.555 ‒ 32.578 ‒ 38.500 5.922
bol 0 ‒ 1.514 ‒ 8.082 ‒ 2.781 ‒ 3.500 719
ho 9 ‒ 11.527 ‒ 36.473 ‒ 29.797 ‒ 35.000 5.203
Totaal reisvoorziening 0 114.498 175.475 161.344 170.083 107.360 62.723

Toelichting

In totaal is in 2021 € 53,2 miljoen meer reisvoorziening prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere studentenaantallen in zowel de bol als het ho. De uitgaven aan bol prestatiebeurs waren € 6,3 miljoen hoger en ho prestatiebeurs waren € 53,9 miljoen hoger. Op deze post is er een tegenboeking van € 7,1 miljoen voor het kwijtschelden van uitbetaalde reisvoorziening als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire. Deze uitgaven waren voor 2021 niet begroot.

Het bedrag aan reisvoorziening dat naar gift is omgezet in 2021 is € 3,6 miljoen hoger dan begroot. Deze post bevat de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 46. Het bedrag aan reisvoorziening dat naar lening is omgezet in 2021 is € 5,9 miljoen hoger dan begroot, het betreft hier een negatieve boekingsgang. Dit is het gevolg van lagere omzettingen naar lening in de bol en in het ho.

Leenfaciliteit

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de Rijksoverheid te financieren.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Rentedragende lening 2.608.440 2.459.989 2.587.048 2.645.105 2.476.627 2.807.246 ‒ 330.619
Collegegeldkrediet 322.007 352.355 332.520 303.414 228.999 333.365 ‒ 104.366
Levenlanglerenkrediet 3.881 20.191 27.109 29.551 27.275 42.771 ‒ 15.496
Totaal 2.934.328 2.832.535 2.946.677 2.978.070 2.732.901 3.183.382 ‒ 450.481

Toelichting

Per saldo zijn in 2021 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 450,5 miljoen lager dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2021 per saldo € 330,6 miljoen lager dan geraamd. Voor zowel de bol als het ho (hbo en wo) geldt dat er minder studenten dan geraamd gebruik hebben gemaakt van de rentedragende lening. Daarnaast vindt op deze post ook de tegenboeking plaats van kwijtscheldingen van DUO-schulden als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire (totaal ‒ € 121,3 miljoen).

De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn lager gerealiseerd dan geraamd. In totaal is er € 104,4 miljoen minder collegegeldkrediet verstrekt. Door de halvering collegegeld kunnen studenten in studiejaar 2021-2022 ook de helft van het collegegeldkrediet lenen. Ook vindt op deze post de tegenboeking plaats van kwijtscheldingen van DUO-schulden als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire (totaal ‒ € 7,0 miljoen). De uitgaven aan het levenlanglerenkrediet zijn in 2021 € 15,5 miljoen lager dan geraamd. De groei in het gebruik van het levenlanglerenkrediet is lager dan geraamd. Ook vindt op deze post de tegenboeking plaats van kwijtscheldingen van DUO-schulden als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire (totaal ‒ € 0,8 miljoen).

Bijdrage aan agentschappen

DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 6,7 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft deels de uitvoeringskosten voor de tegemoetkoming aan studenten in verband met corona en de kwijtscheldingen van DUO-schulden in verband met de kinderopvangtoeslagenaffaire.

Ontvangsten

Onder de relevante ontvangsten vallen de ontvangen rente, de overige ontvangsten en de ontvangsten Caribisch Nederland.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Ontvangen rente 105.783 93.903 76.887 63.342 51.780 68.453 ‒ 16.673
Overige ontvangsten 94.882 58.870 42.303 33.824 30.070 30.429 ‒ 358
Renteloos voorschot en relevante rentedragende lening 1.104 1.197 1.212 1.034 1.075 1.083 ‒ 8
Kortlopende vorderingen 93.778 57.673 41.091 32.790 28.995 29.346 ‒ 351
Caribisch Nederland 220 299 0 299
Totaal relevante ontvangsten 200.665 152.773 119.190 97.386 82.149 98.882 ‒ 16.732

Toelichting

In vergelijking met de raming is er in 2021 per saldo € 16,7 miljoen minder ontvangen dan geraamd. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Dit is zichtbaar in de lagere dan geraamde rente ontvangsten (- € 16,7 miljoen). Het verschil tussen realisatie en raming 2021 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt ‒ € 0,4 miljoen.

De niet relevante ontvangsten bestaan uit de ontvangsten op de hoofdsom. Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen.

In vergelijking met de raming is er in 2021 per saldo € 147,4 miljoen meer ontvangen op de hoofdsom dan geraamd. Dit komt voornamelijk doordat er meer vervroegd is afgelost dan geraamd, dit zijn aflossingen bovenop de termijnontvangsten.

Leningen 18.812,9 20.498,8 22.222,5 23.867,0 25.266,0
Collegegeldkrediet 1.034,2 1.377,6 1.691,9 1.963,4 2.152,5
Levenlanglerenkrediet 3,9 23,9 50,5 78,9 103,8
Totaal 19.851,0 21.900,3 23.964,9 25.909,3 27.522,3

Toelichting

Tabel 49 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de uitstaande leningen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen. De bedragen in 2017 komen niet overeen met de bedragen in het jaarverslag 2017. Dit komt doordat in 2017 per abuis is vergeten om de rentebedragen bij de totale schulden op te tellen alsook het levenlanglerenkrediet. Het totaal aan uitstaande leningen in 2021 is € 27,5 miljard. Het totaal aan uitstaande leningen is in 2021 gestegen met ongeveer € 1,6 miljard. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat er steeds meer studenten onder het studievoorschot vallen die gemiddeld een hoger bedrag lenen.

4.8 Beleidsartikel 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

A. Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen vanaf 18 jaar in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage, een eventuele bijdrage in de schoolkosten en een eventuele bijdrage in het les- of cursusgeld.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) wordt verwezen naar de website OCW in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2021 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 92.792 80.481 76.013 69.366 65.014 72.432 ‒ 7.418
Uitgaven 92.792 80.481 76.013 69.366 65.014 72.432 ‒ 7.418
Inkomensoverdrachten 75.191 75.006 73.608 66.781 62.351 69.903 ‒ 7.552
Minderjarige deelnemers bol (R) 4 8 12 10 3 0 3
Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) (R) 3.741 3.611 3.847 3.568 3.796 3.909 ‒ 113
Deeltijd vo (R) 2.227 2.238 2.558 1.953 1.733 2.597 ‒ 864
Volwassenenonderwijs (vavo) (R) 6.204 6.423 4.920 5.132 4.715 4.758 ‒ 43
Meerderjarige scholieren vo (R) 58.773 58.883 58.759 52.417 48.308 55.235 ‒ 6.927
Meerderjarige scholieren vso (R) 4.242 3.843 3.510 3.701 3.796 3.404 392
Leningen 1.722 3.025 0 14 14 0 14
STOEB/ALR (NR) 1.722 3.025 0 14 14 0 14
Bijdrage aan agentschappen 15.879 2.450 2.405 2.571 2.649 2.529 120
Dienst Uitvoering Onderwijs (R) 15.879 2.450 2.405 2.571 2.649 2.529 120
Ontvangsten 3.813 4.227 3.463 2.353 1.948 3.167 ‒ 1.219
Minderjarige deelnemers bol (R) 144 84 71 66 23 0 23
Tegemoetkoming lerarenopleiding en deeltijd vo (R) 158 215 327 285 189 327 ‒ 138
Meerderjarige scholieren v(s)o en vavo (R) 3.511 3.928 3.065 2.002 1.736 2.840 ‒ 1.104

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2021 ligt € 7,4 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten 2021 ligt € 1,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Inkomensoverdrachten

De uitgaven aan inkomensoverdracht bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2021 per saldo € 7,6 miljoen lager dan begroot. Dit betreft met name lagere uitgaven aan deeltijd voortgezet onderwijs (vo) en meerderjarige vo-leerlingen. Dit is het gevolg van het lager dan geraamde aantal leerlingen.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Aantal gebruikers tegemoetkoming lerarenopleiding en deeltijd vo 6.363 6.891 7.273 6.064 5.729 7.300 ‒ 1.571
Aantal meerderjarige gebruikers v(so) en vavo 35.808 36.338 34.573 32.118 28.464 31.600 ‒ 3.136

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven in 2021 liggen € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. De ontvangsten bij de diverse onderdelen van de WTOS zijn in 2021 in totaal € 1,2 miljoen lager dan begroot.

4.9 Beleidsartikel 13 Lesgeld

A. Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren

De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Kengetallen

In de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van het lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel staan de lesgeldbedragen (vastgesteld tot en met schooljaar 2021-2022) aangegeven.

Lesgeld 1.137 1.137 1.155 1.168 1.202 1.216
  1. Bron: Regeling tarieven lesgeld en cursusgeld 2020–2021
  2. Voor het studiejaar 2021-22 geldt een 50% korting op het lesgeld, cursusgeld en collegegeld vanwege Nationaal Programma Onderwijs maatregelen in verband met corona.

C. Beleidsconclusies

Er is in 2021 een aantal maatregelen genomen in het mbo als onderdeel van het Nationaal Programma Onderwijs, om studenten financieel tegemoet te komen vanwege de coronacrisis. Voor het studiejaar 2021/2022 geldt daardoor voor alle bekostigde studenten een korting op het lesgeld of cursusgeld.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 7.334 12.158 12.831 13.664 13.900 13.997 ‒ 97
Uitgaven 7.334 12.158 12.831 13.664 13.900 13.997 ‒ 97
Bijdrage aan agentschappen 7.334 12.158 12.831 13.664 13.900 13.997 ‒ 97
Dienst Uitvoering Onderwijs 7.334 12.158 12.831 13.664 13.900 13.997 ‒ 97
Ontvangsten 241.966 237.165 245.727 252.994 204.890 247.018 ‒ 42.128

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2021 ligt € 0,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten 2021 is € 42,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven in 2021 liggen € 0,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Ontvangsten

Door het betalen van lesgeld leveren deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage aan de kosten van het onderwijs.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
bol/vo 221.191 217.236 214.336 219.566 219.258 209.200 10.058

Toelichting

De realisatie van de ontvangsten 2021 ligt € 42,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Dit is het gevolg van de maatregelen die genomen zijn in het mbo in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs. Voor het studiejaar 2021-2022 geldt daardoor voor alle bekostigde studenten een korting op het lesgeld of cursusgeld.

4.10 Beleidsartikel 14 Cultuur

A. Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt. De Minister is ook verantwoordelijk voor de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, de Erfgoedwet en de Archiefwet.

Financieren

De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur, cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.

Stimuleren

De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap, historisch-democratisch bewustzijn en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren

De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed en (digitale) archieven. Dit betreft onder meer de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, de Erfgoedwet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van de laatste twee wetten ligt bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de rijksgesubsidieerde musea zijn onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

Kengetallen

1 Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder dat voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht 89% 89% 75%
2 Percentage bevolking 6 jaar en ouder dat erfgoed heeft bezocht 59% 63% 45%
3 Percentage kinderen en jongeren tussen 6 en 19 jaar dat voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht 99% (6-11 jaar) 99% (12-19 jaar) 98%
(6-11 jaar) 100% (12-19 jaar)
94% (6-11 jaar) 89% (12-19 jaar)
  1. Bron: SCP/CBS (Vrijetijdsomnibus 2012-2018), maatwerktabel, op verzoek door SCP geleverd. De Vrijetijdsomnibus (VTO) is een tweejaarlijks onderzoek naar cultuur- en sportparticipatie van de Nederlandse bevolking. Het onderzoek wordt eens in de twee jaar uitgevoerd.
  2. Bron: SCP/CBS (Vrijetijdsomnibus 2012-2018), maatwerktabel, op verzoek door SCP geleverd. De VTO2018 peiling verschilde van de eerdere peilingen. Voortschrijdend inzicht bij het CBS leidde tot een andere ‘waarnemingsstrategie’. Dit is echter niet zonder consequenties voor de vergelijkbaarheid met eerdere jaren. Er is voor gekozen om de data van eerdere VTO’s met terugwerkende kracht te herwegen, zodat het net is of destijds ook al de 2018 gehanteerde waarnemingsstrategie was gebruikt. De vergelijkbaarheid van 2018 is hersteld met de eerdere jaren, en heeft als consequentie dat de cijfers over die eerdere jaren wat anders kunnen uitvallen dan eerder is gepubliceerd. In de regel leidde dit overigens niet tot grote verschillen.
  3. Bron: de Boekmanstichting/CBS (Vrijetijdsomnibus 2020-2021), maatwerktabel, op verzoek door de Boekmanstichting geleverd. In 2020 is een aantal vragen anders geformuleerd, wat tot een licht afwijking in de respons kan hebben geleid. De gegevens over 2020 zijn de meest recente.

Cultuurbereik

Deze kengetallen geven de ontwikkelingen weer van het cultuurbereik. Daarmee zijn deze in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14; het bevorderen van de deelname aan cultuur.

In 2020 bezochten minder mensen voorstellingen, musea en bibliotheken dan de jaren daarvoor. Dit is vooral toe te schrijven aan de beperkte toegang tot cultuur tijdens de coronapandemie. Voorstellingen, musea en bibliotheken werden door 75% van de bevolking bezocht: 14% minder dan in 2018. Erfgoed (archieven, opgravingen, historische plekken en historische evenementen) werd door 45% van de mensen bezocht: 18% minder dan in 2018.
Het is belangrijk dat iedereen al vroeg met cultuur in aanraking komt. Op basis van deze gegevens blijkt dat tijdens 2020 kinderen in ieder geval nog veel in contact bleven met cultuur. Rond 90% van de kinderen en jongeren tot en met 19 jaar bezochten in 2020 minstens één keer een voorstelling, een museum of bibliotheek.

Meer kengetallen en indicatoren rondom de doelen en functies van het cultuurstelsel worden in woord, beeld en cijfers gepresenteerd in OCW in cijfers.

C. Beleidsconclusies

Met inachtneming van de effecten van COVID-19 is het op dit artikel uitgevoerde beleid met de bijbehorende resultaten conform verwachtingen in de begroting.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 506.851 511.415 564.102 2.864.257 1.132.743 580.519 552.224
Uitgaven 738.415 852.585 960.734 1.356.245 1.455.624 1.265.772 189.852
Bekostiging 633.284 717.121 829.903 1.110.322 1.187.118 1.103.831 83.287
Culturele basisinfrastructuur 398.644 423.247 448.841 672.278 631.782 567.548 64.234
Vierjaarlijkse instellingen 232.252 239.409 246.119 359.633 267.733 260.287 7.446
Vierjaarlijkse fondsen 166.392 183.838 202.722 312.645 364.049 307.261 56.788
Erfgoedwet 121.722 138.511 133.986 131.579 0 0 0
Huisvesting 81.547 91.860 87.088 88.524 0 0 0
Beheer en onderhoud collecties 40.175 46.651 46.898 43.055 0 0 0
Museale instellingen met een wettelijke taak 289.693 256.572 33.121
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen 0 49.785 55.522 52.463 3.059
Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen 0 23.100 23.867 23.637 230
Digitale openbare bibliotheken 0 14.674 19.118 16.536 2.582
Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten 0 12.011 12.537 12.290 247
Monumentenzorg 45.953 117.814 205.974 213.403 176.593 179.340 ‒ 2.747
Archieven incl. Regionale Historische Centra 24.787 25.281 25.860 26.359 28.528 27.180 1.348
Flankerend beleid huisvesting 31.960 2.050 5.024 6.700 5.000 6.681 ‒ 1.681
Cultuureducatie met Kwaliteit 10.218 10.218 10.218 10.218 0 14.047 ‒ 14.047
Subsidies (regelingen) 45.529 76.789 71.099 179.056 200.934 94.036 100.775
Verbreden inzet cultuur 8.991 13.903 14.233 17.117 8.144 7.454 690
Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) 6.327 8.873 8.319 8.337 9.069 7.399 1.670
Programma leesbevordering 3.437 3.427 3.427 3.900 4.137 3.850 287
Creatieve Industrie 1.823 1.998 2.397 2.161 1.661 2.085 ‒ 424
Monumentenzorg 6.801 5.603 4.443 0 135 ‒ 135
Erfgoed en ruimte 2.667 2.125 258 0 0
Erfgoed en fysieke leefomgeving 36 0 0 0
Programma ondernemerschap 0 0
Specifiek cultuurbeleid 22.284 39.662 36.862 143.062 169.976 71.289 98.687
Subsidies Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 7.947 1.824 6.123
Opdrachten 16.982 14.421 14.308 17.972 22.727 22.692 35
Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis 2.233 1.235 1.139 1.342 920 2.091 ‒ 1.171
Monumentenzorg 6.941 6.732 6.850 8.275 96 0 96
Archeologie 1.976 1.845 3.493 3.031 6 0 6
Erfgoed en ruimte 1.366 1.580 276 301 0 0 0
Erfgoed en fysieke leefomgeving 0 0
Opdrachten Rijksdienst 14.893 8.004 6.889
Overige opdrachten 4.466 3.029 2.550 5.023 6.812 12.597 ‒ 5.785
Bijdrage aan agentschappen 39.771 41.396 42.496 45.971 43.088 42.315 773
Nationaal Archief 39.771 27.440 27.571 31.786 42.588 42.315 273
Nationaal Archief Programma 13.956 14.925 14.185 500 0 500
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 2.849 2.858 2.928 2.924 1.757 2.898 ‒ 1.141
Bijdrage aan (inter)nationale organisateis 2.849 2.858 2.928 2.924 1.757 2.898 ‒ 1.141
Ontvangsten 11.031 7.648 4.376 5.447 17.158 494 16.664
2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 506.851 511.415 564.102 2.864.257 1.132.743 580.519 552.224
waarvan garantieverplichtingen 103.359 34.823 8.404 ‒ 114.750 198.957 0 198.957
waarvan overige verplichtingen 403.492 476.592 555.698 2.979.007 933.786 580.519 353.267

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen in 2021 is per saldo € 552,2 miljoen hoger dan was geraamd bij de vastgestelde begroting. Dit bedrag is samengesteld uit een positief saldo van verleende en vervallen garanties (€ 199,0 miljoen) en hogere gerealiseerde dan geraamde overige verplichtingen (€ 353,3 miljoen). Het verschil tussen de hogere overige verplichtingen ten opzichte van de hogere uitgaven (€ 189,9 miljoen) bedraagt € 163,4 miljoen. Het grootste deel van dit verschil is ontstaan door een fout in de administratie van de verplichtingenramingen voor de culturele basisinfrastructuur, waardoor eerder een te lage raming in de begrotingsstukken is gepresenteerd. Deze vergissing heeft geen invloed gehad op de middelen die beschikbaar waren of zijn voor uitgaven aan de culturele sector. Een ander deel betreft bijstellingen van de verplichtingen voor de culturele basisinfrastructuur en museale instellingen met een wettelijke taak in verband met loon- en prijsbijstelling 2021, die in 2021 is beschikt voor de gehele periode 2021-2024.

Bekostiging

Culturele basisinfrastructuur vierjaarlijkse instellingen

Hier worden de subsidies verantwoord die aan instellingen verstrekt zijn in het kader van de culturele basisinfrastructuur 2021-2024. De besluiten over deze subsidies zijn te vinden in de bijlagen bij de Kamerbrief Besluitvorming culturele basisinfrastructuur 2021-2024.

Op grond van de Regeling Aanvullende Ondersteuning Culturele en Creatieve sector COVID-19 (RAOCCC) is aan de instellingen in de culturele basisinfrastructuur in 2021 € 53,3 miljoen extra beschikt en betaald. Zie hiervoor de Kamerbrieven over uitwerking maatregelen tweede specifieke pakket voor de culturele en creatieve sector en het vierde pakket voor de culturele en creatieve sector.

Culturele basisinfrastructuur vierjaarlijkse fondsen

Hier worden de subsidies verantwoord die aan de zes rijkscultuurfondsen verstrekt zijn in het kader van de culturele basisinfrastructuur 2021-2024. De besluiten over deze subsidies zijn te vinden in de bijlagen bij de Kamerbrief Besluitvorming culturele basisinfrastructuur 2021-2024.

Op grond van de RAOCCC is aan de fondsen in de culturele basisinfrastructuur in 2021 € 138,1 miljoen extra beschikt en betaald, waarvan een deel voor makers. Zie hiervoor de Kamerbrieven over de uitwerking maatregelen tweede specifieke pakket voor de culturele en creatieve sector, maatregelen voor makers en culturele professionals (derde pakket) en het vierde pakket voor de culturele en creatieve sector.

Museale instellingen met een wettelijke taak

Op basis van de Erfgoedwet zijn museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak worden op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen middelen beschikbaar gesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting. Daarnaast ontvangen museale instellingen, op grond van dezelfde Regeling, middelen voor hun publieksactiviteiten.

Op grond van de RAOCCC is aan de museale instellingen in 2021 € 55,7 miljoen extra beschikt en betaald. Zie hiervoor de Kamerbrieven over uitwerking maatregelen tweede specifieke pakket voor de culturele en creatieve sector en het vierde pakket voor de culturele en creatieve sector.

Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen, digitale openbare bibliotheek en bibliotheekvoorziening leesgehandicapten

De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van samenwerkende lokale en provinciale openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) als nationale bibliotheek van Nederland een coördinerende rol vervult. Door de sluiting van de fysieke bibliotheken als gevolg van de coronacrisis is het gebruik van de digitale bibliotheek onder leden en niet-leden sterk gestegen. Het aanbod is hierop aangepast. In een latere fase van de pandemie zijn de openbare bibliotheken aangemerkt als essentiële voorziening. Daardoor konden burgers bij de openbare bibliotheken terecht voor ondersteuning bij het gebruik van digitale diensten van de overheid en kon de jeugd gebruik maken van huiswerkfaciliteiten. In vervolg op de motie van het lid Asscher c.s is in de periode 2019-2021 in 12 kleinere gemeenten in de regio de openbare bibliotheek teruggekomen of verbeterd. Op basis van het convenant e-lending afgesloten met auteurs, uitgevers en bibliotheken, is de collectie e-books voor gebruikers van de openbare bibliotheek uitgebreid en ontvangen de makers een eerlijke vergoeding. Het convenant is in 2021 geëvalueerd. De afspraken in het convenant zijn uitgevoerd zoals is overeengekomen. De collectie van de online bibliotheek is uitgebreid en de rechthebbenden ontvangen een eerlijke vergoeding voor de uitlening van hun werken. De realisatie betreft subsidieverlening aan de KB op basis van de Wsob (€ 23,9 miljoen voor landelijke stelseltaken, € 19,1 miljoen voor digitale infrastructuur en € 12,5 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten). De middelen voor digitale infrastructuur zijn inclusief € 2,3 miljoen uit het vierde pakket voor de culturele en creatieve sector, om tegemoet te komen aan de hoge vraag naar e-books.

Monumentenzorg

De Erfgoedwet is sinds 1 juli 2016 het juridisch kader voor de financiering van de monumentenzorg. Wat betreft de financiering van de instandhouding van rijksmonumenten is de brief Erfgoed Telt het beleidskader. De extra middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld zijn in 2021 ingezet voor onder andere de instandhouding en verduurzaming van rijksmonumenten en onderhoud aan monumenten in Groningen. Ook werden in 2021 middelen ingezet via de Subsidieregeling instandhouding monumenten en de Woonhuisregeling. Daarnaast kregen in 2021 onderwerpen als toegankelijkheid, verbindende waarde en de zorg voor archeologische rijksmonumenten aandacht. Ten slotte wordt vanuit Erfgoed Telt geïnvesteerd in curricula voor bouwspecialismen, kwaliteitsnormen, het ondersteunen van vrijwilligers en het onderzoek naar mogelijke ratificatie van het Verdrag van Faro.

Het kabinet werkt samen met de andere overheden en maatschappelijke partijen via de Erfgoed Deal waarmee het Rijk de bijdrage van erfgoed aan veranderingen in onze leefomgeving wil versterken. De inzet van het Rijk wordt gematcht door de medeoverheden.

Aan het Nationaal Restauratiefonds is € 20,0 miljoen beschikbaar gesteld voor uitvoering van de Opengestelde monumentenlening, een leenfaciliteit voor eigenaren van publiekstoegankelijke monumenten die als gevolg van de coronamaatregelen inkomstenderving hebben.

Archieven inclusief Regionale Historische Centra

Het Ministerie van OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra (RHC’s) die in elke provinciehoofdstad, met uitzondering van Zuid-Holland, zijn gevestigd. Voor de archiefsector vervult het Nationaal Archief een ondersteunende functie op het terrein van kennis en innovatie. Op 17 november 2021 is het wetsvoorstel van de nieuwe Archiefwet 2021 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Flankerend beleid huisvesting

De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet. Daarnaast zijn de middelen gebruikt voor knelpunten in de huisvestingspilot en voor huisvestingskosten van instellingen die niet onder de Erfgoedwet vallen.

Cultuureducatie met Kwaliteit

De verantwoorde uitgaven in 2021 zijn nul, maar dat betekent niet dat er geen uitgaven voor dit onderwerp zijn gedaan: de uitgaven zijn verantwoord bij andere onderdelen van dit departementale jaarverslag. Het programma Cultuureducatie met kwaliteit wordt al geruime tijd vormgegeven via het Fonds cultuurparticipatie en is ook gecontinueerd in 2021, maar met ingang van 2021 zijn de middelen hiervoor (€ 13,8 miljoen) binnen de cultuurbegroting verplaatst naar het budget ‘Culturele basisinfrastructuur vierjaarlijkse fondsen’. Middelen voor cultuureducatie en museumbezoek in het primair onderwijs voor 2021 zijn overgeboekt naar artikel 1 (primair onderwijs) (€ 23,8 miljoen).

Subsidies

Verbreden inzet cultuur 

In de periode 2021-2024 stimuleert het Programma Cultuurparticipatie toegankelijkheid. Het programma heeft als doel de cultuurdeelname van zoveel mogelijk verschillende groepen te bevorderen. Het programma verbindt zorg en sociaal werk met professionele culturele instellingen, amateur- en erfgoedverenigingen en kunstenaarsinitiatieven. Het gaat om actieve participatie: zelf dansen, filmen, vloggen, toneel spelen, schrijven of verhalen vertellen. Het Fonds voor Cultuurparticipatie voert het programma uit en ontvangt hiervoor subsidie uit de cultuurbegroting. Het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst ondersteunt het programma met expertise en kennisdeling. Naast de middelen voor het programma cultuurparticipatie ontvangt het Fonds voor Cultuurparticipatie subsidies voor regelingen voor erfgoededucatie en voor lokale vrijwilligers. Met de uitvoering van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed is de digitale toegankelijkheid en het gebruik van erfgoed, archieven en collecties vergroot.

Internationaal cultuurbeleid (inclusief Homogene Groep Internationale Samenwerking) 

Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van OCW en Buitenlandse Zaken. In de periode 2021-2024 gelden voor het internationaal cultuurbeleid drie doelen:

  1. een sterke positie van de Nederlandse culturele sector in het buitenland door zichtbaarheid, uitwisseling en duurzame samenwerking;
  2. het met Nederlandse cultuuruitingen ondersteunen van de bilaterale relaties met andere landen;
  3. het benutten van de kracht van de culturele sector en creatieve industrie voor de Sustainable Development Goals (SDG’s), met name in de verbinding met de Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)-agenda in de focusregio’s.

Voor de verwezenlijking van deze doelen is gekozen voor een meerjarige strategische inzet in 23 landen. Per land worden nadere afspraken gemaakt tussen betrokken spelers (o.a. diplomatieke posten, fondsen en Dutch Culture) over samenwerking en uitvoering. Door maatwerk per land worden cultuur en buitenlandprioriteiten met elkaar verbonden. Vanwege de wereldwijde coronapandemie zijn veel internationale culturele activiteiten en bezoekersprogramma’s uit- of afgesteld. Tegelijkertijd zijn er alternatieve manieren gevonden om uitvoering te geven aan geplande activiteiten en zijn nieuwe initiatieven ontplooid. In november 2021 is de rapportage over de uitvoering van het Internationaal Cultuurbeleid 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarnaast is gewerkt aan een evaluatie van het Internationaal Cultuurbeleidskader 2017-2020. De definitieve versie van deze evaluatie is begin 2022 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Programma leesbevordering

In 2021 zijn de activiteiten onder het Leesoffensief, zoals omschreven in de Kamerbrief van 13 oktober 2020, verder voortgezet. Het Leesoffensief is in 2021 wederom in samenhang met het programma Tel mee met Taal (2020 t/m 2024) uitgevoerd, met de nadruk op de preventie van laaggeletterdheid. Zo is het programma Kunst van Lezen, dat onderdeel is van het Leesoffensief en Tel mee met Taal, in 2021 voortgezet met ondersteuning van een meerjarige projectsubsidie (2020 t/m 2024). Kunst van Lezen wordt uitgevoerd door de Stichting Lezen en de KB en zet in op leesplezier via de Bibliotheek op School en het Boekstart-programma.

Creatieve Industrie

Ten laste van dit budget zijn uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van BZK en het Ministerie van EZK.

Specifiek cultuurbeleid

Bij dit budget worden verschillende incidentele subsidies verantwoord, waarvan de grootste hierna zijn vermeld. Cultuur + Ondernemen heeft naast de reguliere subsidie van € 1,8 miljoen en middelen uit de coronasteun ook € 2,0 miljoen ontvangen voor de Leenfaciliteit Revolverend Productiefonds. Er zijn voor € 3,2 miljoen subsidies verstrekt voor het faciliteren en stimuleren van de arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector. Voor de Matchingsregeling verbreding en vernieuwing is aan zes provincies in totaal € 2,0 miljoen betaald.

Uit de steunpakketten voor de culturele sector in verband met de coronamaatregelen is in totaal ten laste van dit budget € 141,6 miljoen uitgegeven, aan onder meer subsidies voor suppletie voor ongeplaceerde binnenevenementen (€ 49,0 miljoen), de fysieke boekhandel (€ 20,0 miljoen), de Cultuur Opstart Lening en de Cultuur Vermogen Lening (€ 18,0 miljoen), het Kickstart Cultuurfonds (€ 13,5 miljoen), het Steunfonds Rechtensector (€ 10,0 miljoen), het NPO Actieplan (€ 10,0 miljoen), innovatielabs (€ 5,0 miljoen), ondersteuning productie Nederlandse films (€ 5,0 miljoen), professionele permanente ontwikkeling (€ 4,5 miljoen) en € 6,2 miljoen aan inkomenssteun voor enkele instellingen buiten de culturele basisinfrastructuur.

Uit het steunpakket sociaal en mentaal welzijn en leefstijl is aan het Fonds voor Cultuurparticipatie een subsidie van € 10,0 miljoen verleend voor de regeling Samen cultuurmaken.

In de saldibalans is bij de post begrotingsreserve voor het Museaal aankoopfonds een tabel opgenomen met de stand en de toevoegingen en onttrekkingen aan de reserve.

Subsidies Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

De middelen zijn bestemd voor subsidies voor ondersteuning van het erfgoedveld in de domeinen archeologie, gebouwd erfgoed, roerend erfgoed, cultuurlandschap en leefomgeving. Er is geïnvesteerd in kennis- en onderzoeksprogramma’s, de ondersteuning en infrastructuur voor erfgoed en informatie- en communicatietechniek. In 2021 is vanuit Erfgoed Telt extra geïnvesteerd in (maritieme) archeologie, verduurzaming, curricula voor bouwspecialismen, kwaliteitsnormen, het ondersteunen van vrijwilligers en de implementatie van het Verdrag van Faro.

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is besteed aan beleidsonderzoek en -statistiek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de sector.

Opdrachten Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

De middelen zijn besteed aan dezelfde onderwerpen als vermeld onder de kop "Subsidies Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed", maar dan voor uitgaven aan opdrachten. Ook is budget beschikbaar gesteld voor monumenten in het aardbevingsgebied in Groningen.

Overige opdrachten

Verreweg de grootste uitgave (€ 5,0 miljoen) ten laste van dit budget was voor de cultuurkaart. Er is € 0,8 miljoen besteed aan opdrachten in verband met de restitutie van oorlogskunst. De rest van het budget is besteed aan allerlei kleine opdrachten voor onder meer communicatie, ICT en juridische kwesties.

Bijdrage aan agentschappen

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst zijn apart in het jaarverslag opgenomen.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Naast prioriteiten die onder het financieel instrument Internationaal cultuurbeleid zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor UNESCO-erfgoedverdragen voor het werelderfgoed, het immaterieel erfgoed, de bescherming van cultureel erfgoed bij gewapend conflict, de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen en het cultuurverdrag voor de diversiteit van cultuuruitingen. Ook wordt bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taalunie.

Ontvangsten

De gerealiseerde ontvangsten zijn hoger dan in de oorspronkelijke begroting was voorzien. De belangrijkste oorzaak zijn ontvangsten van het Nationaal Archief, zoals toegelicht in de eerste suppletoire begroting (€ 12,8 miljoen). De rest van de hogere ontvangsten vloeit grotendeels voort uit onttrekkingen aan het Museaal Aankoopfonds voor een bedrag van € 3,3 miljoen. Via desaldering van deze middelen zijn de uitgaven gedekt van € 1,9 miljoen voor Scapino in het kader van de uitvoering van de motie Geluk-Poortvliet, € 0,8 miljoen voor de aankoop van ‘Gezicht op Hampstead Heath: Child’s Hill, met in de verte Harrow’ van John Constable en € 0,6 miljoen voor Eurosonic Noorderslag in het kader van de uitvoering van de motie Belhaj.

4.11 Beleidsartikel 15 Media

A. Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol vooral ook een regisserende rol.

Financieren

De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan (Kamerstukken II 2020/21, 32827, nr. 202) sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep.

Stimuleren

Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma's, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen voor audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.

Kengetallen

1 Integraal bereik NPO (radio, tv, internet; Nederlanders 13+)2 86% 85% 84% 84% 86% PM
  1. Kengetal 2021 wordt altijd pas in het voorjaar na het afgesloten jaar gepubliceerd. Tot nu toe zijn dus enkel nog de cijfers van 2020 bekend en worden de cijfers van 2021 hoogstwaarschijnlijk in april/mei in de Terugblik NPO 2021 bekend.
  2. Bron: NPO Terugblik 2020, o.b.v. GfK / CMI

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van media worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 996.678 915.524 1.126.387 1.115.495 1.102.708 1.033.170 69.538
Uitgaven 977.791 973.392 1.038.789 1.084.670 1.085.355 1.033.170 52.185
Bekostiging 971.732 966.516 1.019.890 1.038.133 1.065.052 1.017.199 47.853
Publieke Omroep (omroepinstellingen) 893.656 940.139 881.620 957.505 959.698 943.272 16.426
Landelijke publieke omroep 752.149 795.844 731.822 807.438 806.592 792.424 14.168
Regionale omroep 141.507 144.295 149.798 150.067 153.106 150.848 2.258
Beheertaken landelijke publieke omroep 64.782 39.251 40.312 40.423 41.242 40.633 609
Stichting Omroep Muziek 16.143 16.366 16.766 16.708 17.047 16.795 252
Uitzenden en uitzendgereedmaken 25.730 0 0
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) 22.909 22.885 23.546 23.715 24.195 23.838 357
Dotaties, bijdragen publieke omroep 13.267 16.796 13.781 14.029 14.715 14.023 692
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 2.119 5.434 2.272 2.220 2.765 2.231 534
Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO) 8.106 8.274 8.335 8.596 8.674 8.564 110
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik) 1.498 1.519 1.561 1.580 1.612 1.588 24
Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON) 1.544 1.569 1.613 0 0
Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO) 1.633 1.664 1.640 24
Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMr) ‒ 463 ‒ 30.040 83.808 25.742 48.996 18.476 30.520
Overige bekostiging media (uit rente AMr) 490 370 369 434 401 795 ‒ 394
Subsidies (regelingen) 311 1.820 13.935 41.042 15.069 10.661 4.408
Subsidies 311 1.820 13.935 12.874 9.641 10.661 ‒ 1.020
Steunfonds Lokale Informatievoorziening 28.168 5.428 0 5.428
Opdrachten 650 170 167 651 289 440 ‒ 151
Opdrachten 650 170 167 651 289 440 ‒ 151
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 5.038 4.826 4.736 4.782 4.879 4.807 72
Commissariaat voor de Media 5.038 4.826 4.736 4.782 4.879 4.807 72
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 60 60 61 62 66 63 3
Uitvoering internationale verdragen en contributies 60 60 61 62 66 63 3
Ontvangsten 199.517 164.157 172.003 156.886 193.339 155.700 37.639

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2021 ligt € 52,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot, als gevolg van het desalderen van hogere dan geraamde ontvangsten, met name op de reclame-inkomsten (€ 30,3 miljoen), toevoeging van de prijsindexeringen (€ 16,0, miljoen), toevoeging van middelen voor de steunmaatregelen Lokale Informatievoorziening (€ 5,4 miljoen) en overige kleine mutaties.

De realisatie van de verplichtingen 2021 ligt € 69,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde hogere uitgaven, gaat het om in december 2021 aangegane verplichtingen voor 2022 op basis van de mediabegrotingsbrief voor 2022. Het budget in 2022 ligt hoger, het verplichtingenbudget 2021 wordt dus aangepast aan het uitgavenbudget 2022.

De raming van de ontvangsten is met € 37,6 miljoen bijgesteld, met name als gevolg van hogere reclame-inkomsten dan verwacht ten opzichte van de oorspronkelijke begroting.

Bekostiging

Landelijke en regionale publieke omroep

De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep.

De hogere uitgaven van de Landelijke Publieke Omroepen zijn het gevolg van de prijsindexering 2021 van € 8,2 miljoen. Verder is het budget verhoogd door een rechterlijke uitspraak op een door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) ingediend bezwaar tegen de wijze van indexering op basis van de Mediawet (€ 6,0 miljoen).

De hogere uitgaven van de regionale omroepen zijn per saldo het gevolg van de prijsindexering 2021 van € 2,3 miljoen.

Stichting Omroep Muziek (SOM)

De SOM is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren. Naast de reguliere activiteiten heeft de SOM in 2021 verder ingezet op het waarborgen van de kwaliteit, het versterken van zijn omroeptaak en het creëren van ruimte voor innovatie en talentontwikkeling om zo ook nieuwe doelgroepen te bereiken. De hogere uitgaven van de SOM zijn het gevolg van de prijsindexering 2021 van € 0,3 miljoen.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Het NIBG is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. Daarnaast voert het NIBG activiteiten uit op onder andere het terrein van digitaal erfgoed en onderwijs, worden via het museum van het NIBG collecties van onder meer het voormalig Persmuseum tentoongesteld aan het bredere publiek en neemt het NIBG zitting in meerdere samenwerkingsverbanden, zoals het Netwerk Mediawijsheid. De hogere uitgaven van het NIBG zijn het gevolg van de prijsindexering 2021 van € 0,4 miljoen.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SvdJ)

Het SvdJ is binnen het mediabeleid het instrument om de pluriformiteit van het journalistieke media-aanbod te stimuleren, zowel binnen pers en omroep als via het internet. De activiteiten van het fonds dragen bij aan innovatie van de journalistiek en aan stimulering van de journalistieke functie van de media in de samenleving. De hogere uitgaven van het SvdJ zijn het gevolg van een verhoging van € 0,5 miljoen voor de uitvoering van het Steunfonds Lokale Informatievoorziening.

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

De CoBO ondersteunt de documentaire-sector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten. De hogere uitgaven van het CoBO zijn het gevolg van de prijsindexering 2021 van € 0,1 miljoen.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn de Koninklijke Bibliotheek, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) betrokken.

Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO)

NLPO ondersteunt lokale publieke omroepen op diverse terreinen om de sector verder te professionaliseren en om de kwaliteit van de producties van lokale omroepen te verbeteren.

Dotatie Algemene Mediareserve (AMr)

De AMr dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMr. De mutatie in de post dotatie AMr van in totaal € 9,5 miljoen is het gevolg van:

  1. een uitgedeelde prijsindex 2021 van -/- € 13,2 miljoen;
  2. gecorrigeerde prijsindex 2020 van € 1,8 miljoen;
  3. ontvangen prijsbijstelling 2021 van € 16,1 miljoen;
  4. hogere STER-inkomsten van € 30,3 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting;
  5. uitspraak rechtbank inzake bezwaar NPO van -/- € 6,0 miljoen; naar de Landelijke Publieke Omroepen;
  6. lagere realisatie op de diverse instrumenten van € 1,4 miljoen.

De liquiditeitsstand van de AMr heeft zich in 2021 als volgt ontwikkeld:

Uitgaven en overige mutaties ‒ 8.195
Via begroting aan AMr toegevoegd, incl. hogere Sterinkomsten 48.996
Saldo AMr per 31-12-2021 89.417

Overige bekostiging Media

Ten laste van dit budget wordt onder meer het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) betaald voor de uitvoering van de activiteiten welke nodig zijn voor het continueren en verbeteren van de kwaliteit van Kijkwijzer. Hiervan is € 0,2 miljoen bijgedragen door het Ministerie van VWS. Niet bestede middelen van € 0,6 miljoen zijn toegevoegd aan de AMr.

Subsidies

Het instrument subsidies is vanwege de inrichting van het tijdelijke Steunfonds Lokale Informatievoorziening als gevolg van COVID-19 gesplitst in het budget voor subsidies en het budget dat beschikbaar is voor het Steunfonds.

Subsidies

Ten laste van dit budget worden de jaarlijkse subsidies verstrekt aan de Stichting Arbeidsmarkt-, Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds voor de Omroep (AWO-fonds) voor diverse projecten op het gebied van arbeidsmarktontwikkeling, werkgelegenheid en opleiding. Daarnaast is nog budget beschikbaar voor incidentele subsidies op het gebied van de media. De lagere uitgaven van € 1,0 miljoen zijn per saldo het gevolg van:

  1. kasschuif van € 1,0 miljoen van 2021 naar 2022 vanwege een langere dan verwachte doorlooptijd van het project versterking van de lokale journalistiek;
  2. overboeking van het instrument subsidies naar opdrachten van € 0,2 miljoen door structureel uitvoeren meer onderzoeken;
  3. prijsindexering 2021 van € 0,2 miljoen;
  4. verhoging voor de pilot journalistieke professionalisering van € 0,5 miljoen;
  5. niet bestede middelen van € 0,5 miljoen die zijn toegevoegd aan de AMr.

Steunfonds Lokale Informatievoorziening

Voor de uitvoering van de regeling in het kader van het Steunfonds Lokale Informatievoorziening is € 5,4 miljoen gerealiseerd.

Opdrachten

Ten laste van dit budget zijn onder meer de uitgaven gedaan voor incidentele onderzoeksopdrachten. Uiteindelijk is € 0,2 miljoen niet gerealiseerd.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk en niet-landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het NICAM. Daarnaast heeft het CvdM de taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders. De hogere uitgaven zijn het gevolg van de prijsindexering 2021 van € 0,1 miljoen.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Dit betreft de jaarlijkse contributie aan het European Audiovisual Observatory.

Ontvangsten

Deze betreffen met name de reclameopbrengsten van de STER. De werkelijke afdracht in 2021 is € 186,0 miljoen. Dit is € 30,3 miljoen hoger dan geraamd. De overige ontvangsten betreffen de € 7,3 miljoen van het steunfonds.

4.12 Beleidsartikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

A. Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financieren

De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.

Stimuleren 

De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:

  1. kwaliteit en excellentie;
  2. zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;
  3. samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het innovatiebeleid, waarvoor de Minister van EZK verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak nieuwe stijl ontwikkeld.

Regisseren

De Minister schept voorwaarden voor:

  1. een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;
  2. de borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlands onderzoek;
  3. het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven een belangrijke plaats innemen;
  4. de Nederlandse en internationale onderzoeksfaciliteiten;
  5. de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Kengetallen

1 Top 5-positie qua budget kaderprogramma dat naar Nederland gaat1 6 6 6 6 6 6
2 Publieke investering in R&D als % bbp2 0,70 0,67 0,71 0,69 0,74
3 R&D personeel (FTE) als‰ van de totale beroepsbevolking3 16,5 17,1 17 17,2
  1. Bron: Europese Commissie. H2020-dashboard, peildatum 20 december 2021
  2. Bron: Rathenau Instituut, TWIN overzicht 2019-2025. bbp-cijfers 2019 tot en met 2021 betreffen nominale cijfers van het CPB uit de Kerngegevenstabel CEP 2021, maart 2021. Cijfers over 2021 zijn in mei 2022 beschikbaar.
  3. Bron: OESO, berekening Rathenau Instituut. Cijfers over 2020 zijn in najaar 2022 beschikbaar.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 1.064.240 1.122.383 1.154.701 1.211.339 1.257.194 1.134.046 123.148
Uitgaven 1.034.753 1.216.958 1.250.760 1.149.725 1.193.537 1.134.749 58.788
Bekostiging 913.550 1.101.220 1.131.218 1.024.396 1.067.549 1.009.062 58.487
Hoofdbekostiging 657.342 742.322 719.555 605.335 643.328 620.498 22.830
NWO-wet en WHW
NWO 475.144 556.834 528.488 458.976 496.101 478.941 17.160
KNAW 89.573 89.646 92.728 94.764 96.271 91.757 4.514
KB 92.625 95.842 98.339 51.595 50.956 49.800 1.156
Aanvullende bekostiging 256.208 358.898 411.663 419.061 424.221 388.564 35.657
NWO Talentenontwikkeling 161.246 160.885 170.885 165.885 169.561 165.885 3.676
NWO STW 8.000 8.000 8.000 8.000 8.177 8.000 177
NWO Grootschalige researchinfrastructuur 55.382 85.380 85.380 55.380 56.608 55.380 1.228
NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek 25.933 28.986 33.751 33.869 41.700 21.737 19.963
Poolonderzoek 3.147 3.147 3.147 3.147 3.217 3.147 70
Caribisch Nederland 2.500 2.500 2.500 2.500 2.555 2.500 55
NWO NWA 70.000 108.000 150.280 142.403 131.915 10.488
Subsidies (regelingen) 21.746 22.549 21.918 23.575 23.750 26.928 ‒ 3.178
Stichting NLBIF 0 550 550 566 566 566 0
Naturalis Biodiversity Center 6.265 6.265 6.265 6.513 6.668 6.514 154
BPRC 9.608 9.608 9.608 11.406 10.923 9.957 966
NCWT/NEMO 3.366 3.366 3.366 3.460 3.536 3.460 76
STT 221 221 221 221 231 226 5
Stichting AAP 1.032 1.032 1.032 1.032 1.084 1.061 23
Nationale coördinatie 1.254 1.507 876 377 742 5.144 ‒ 4.402
Opdrachten 223 163 248 524 655 340 315
Opdrachten 223 163 248 524 655 340 315
Bijdrage aan agentschappen 950 673 918 1.317 1.513 863 650
Dienst Uitvoering Onderwijs 286 0 0 0 0 0 0
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 664 673 918 1.317 1.513 863 650
Bijdrage aan internationale organisaties 98.284 92.353 96.458 99.913 100.070 97.556 2.514
EMBC 853 918 941 1.228 1.333 1.210 123
EMBL 5.198 5.176 5.227 5.241 5.311 5.227 84
ESA 31.065 31.065 32.783 31.146 33.387 32.746 641
CERN 49.891 44.199 46.278 50.531 50.418 46.427 3.991
ESO 8.773 8.425 8.626 9.081 9.621 9.261 360
NTU/INL 2.504 2.570 2.603 2.686 0 2.685 ‒ 2.685
Ontvangsten 3.793 504 1.375 154 78 101 ‒ 23
2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 1.064.240 1.122.383 1.154.701 1.211.339 1.257.194 1.134.046 123.148
waarvan garantieverplichtingen ‒ 889 ‒ 934 ‒ 981 ‒ 1.030 ‒ 1.083 0 ‒ 1.083
waarvan overige verplichtingen 1.065.129 1.123.317 1.155.682 1.212.369 1.258.277 1.134.046 124.231

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2021 ligt € 58,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De hogere realisatie van de uitgaven wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het instrument bekostiging. De realisatie van de verplichtingen is € 123,1 miljoen hoger dan begroot, waarvan de oorzaak ook voornamelijk binnen het instrument bekostiging ligt.

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en de Koninklijke Bibliotheek (KB). Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategie van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

De bekostiging is per saldo met € 58,5 miljoen verhoogd. Oorzaken hiervan zijn onder andere:

  1. het uitkeren van loon- en prijscompensatie (LPO) aan de onderzoeksinstellingen (€ 22,4 miljoen);
  2. diverse interne overboekingen op het NWO-budget voor het uitvoeren van hun wettelijke taak (€ 6,5 miljoen);
  3. diverse interne overboekingen op het KNAW-budget voor het uitvoeren van hun wettelijke taak (€ 2,5 miljoen);
  4. diverse interne en interdepartementale overboekingen ten behoeve van het Nationaal Regie-orgaan Onderwijsonderzoek (€ 18,8 miljoen);
  5. diverse interne en departementale overboekingen ten behoeve van de Nationale Wetenschapsagenda (€ 8,3 miljoen).

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid worden subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier onder andere om bijdragen aan:

  1. Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;
  2. Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;
  3. Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en -educatie.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en evaluaties.

Bijdrage aan agentschappen

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert een opdracht uit voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie "Horizon Europe". Team Internationale Research- en Innovatiesamenwerking (IRIS) bij de RVO is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland. Tevens is RVO bezig met het opbouwen en onderhouden van Loket Kennisveiligheid.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Hieronder vallen contributies aan grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen de Nederlandse wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van Nederlands nationale onderzoeksbestel.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen op, in eerdere jaren, toegekende subsidies. In 2021 is een aantal oudere subsidies verantwoord waar bij een enkele subsidieverantwoording sprake was van een overschot aan ontvangen subsidie. Dit overschot is conform afspraken teruggevorderd.

4.13 Beleidsartikel 25 Emancipatie

A. Algemene doelstelling

Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslacht in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De rol van de Minister is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en lhbti-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en intersekse personen) en het bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.

Financieren

De Minister biedt financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en lhbti-gelijkheid en het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving.

Stimuleren

Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de subsidieregeling gender- en lhbti-gelijkheid 2017-2022 die vanaf 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan acht strategische partnerschappen voor de realisering van de doelstellingen op gender- en lhbti-gelijkheid, die lopen van 2018 tot en met 2022. Daarnaast verstrekt de Minister projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.

Regisseren

Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en lhbti-gelijkheid. Samen met gemeenten is in een intentieverklaring vastgelegd wat de aandachtspunten van het lhbti-beleid zijn. Verder vult de Minister de regisserende rol in door halfjaarlijkse bestuursgesprekken met instellingen over gender- en lhbti-gelijkheid.
Daarnaast draagt de Minister bij aan internationale samenwerking met organisaties als Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties.

Kengetallen

1 Economische zelfstandigheid van vrouwen 59,3% 60,7% 62,5% 64,0%1 64,3%2
2 Financiële onafhankelijkheid van vrouwen 48,5% 50,0% 51,6% 53,1%1 53,5%3
  1. Bron: CBS. Defintief cijfer voor 2019.
  2. Bron: CBS. Vooropig cijfer. Definitieve cijfer komt in december 2022.
  3. Bron: CBS. Vooropig cijfer. Definitief cijfer komt in december 2022.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn genoemd in het onderdeel beleidsprioriteiten.

Het Ministerie van OCW zet zich in op drie samenhangende thema’s waarop zich stevige knelpunten voordoen: arbeid, sociale veiligheid en genderdiversiteit en gelijke behandeling. Het bestaande beleid daarop is voortgezet.

Arbeid

Voor de financiële onafhankelijkheid van vrouwen werkt de Minister in overleg met het Ministerie van SZW aan een aanpak voor vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Onderdeel hiervan is het ZonMw Kennisprogramma "Vakkundig aan het Werk". De 6e ronde ‘economische zelfstandigheid’ van dit ZonMw-programma dat eind 2020 van start ging.

Sociale veiligheid

Het programma van de regenbooggemeenten om lhbti-acceptatie in levensbeschouwelijke kringen bespreekbaar te maken is met één gemeente uitgebreid. En het programma ‘wijkgerichte aanpak’ is gestart met vijf regenboogsteden. Het programma Veilige Steden is verlengd tot en met 2022.

Genderdiversiteit en gelijke behandeling

Bij een bijeenkomst in de Ridderzaal heeft minister Van Engelshoven namens het kabinet excuses gemaakt voor de oude Wet Wijziging Geslacht (ook wel bekend als Transgenderwet), die van 1985 tot 2014 van kracht was. 

Het symposium transfobie is uitgesteld van najaar 2021 naar mei 2022. Dit vanwege de coronamaatregelen.

Het aandeel vrouwen op televisie in non-fictie televisieprogramma's is, zoals blijkt uit het onderzoek, licht toegenomen tot 39,1% was 36,6% in 2019). Maar mannen zijn in dit soort programma's nog altijd in de meerderheid.

Samenwerking maatschappelijke organisaties

Een belangrijk onderdeel van het emancipatiebeleid is de samenwerking met allianties van organisaties in het maatschappelijk middenveld. In 2021 werd op basis van de resultaten uit de procesevaluatie hiervan, een nieuwe subsidieregeling uitgewerkt.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 45.373 6.003 4.305 3.764 5.662 4.601 1.061
Uitgaven 12.363 12.929 12.540 12.014 14.057 14.147 ‒ 90
Bekostiging 6.199 8.500 8.447 8.447 8.685 8.507 178
Kennisinfrastructuur 6.199 8.500 8.447 8.447 8.685 8.507 178
Vrouwenemancipatie 2.949 0 0
lhbt 1.250 0 0
Gender- en lhbti-gelijkheid 2.000 8.500 8.447 8.447 8.685 8.507 178
Subsidies (regelingen) 4.963 3.613 3.278 2.333 4.631 3.322 1.309
Subsidieregeling emancipatie 0 0 0 52 0 0 0
lhbt 52 0 0 0
Subsidieregeling emancipatie 2011 4.266 1.844 600 41 0 0 0
Vrouwenemancipatie 2.557 1.100 234 41 0 0
lhbt 1.709 744 366 0
Subsidieregeling Gender- en lhbti-gelijkheid 2017-2022 697 1.769 2.678 2.240 4.631 3.322 1.309
Opdrachten 1.024 783 815 1.234 741 1.204 ‒ 463
Vrouwenemancipatie 913 0 0
lhbt 111 0 0
Gender- en lhbti-gelijkheid 783 815 1.234 741 1.204 ‒ 463
Bijdrage aan agentschappen 137 3 0 0 0 0 0
DUO 137 3 0 0
Bijdrage aan medeoverheden 0 0 0 0 0 1.114 ‒ 1.114
Gemeentefonds BZK 0 0 0 0 1.114 ‒ 1.114
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 40 30 0 0 0 0 0
lhbt 40 30 0 0
Ontvangsten 54 53 150 35 0 0 0

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2021 ligt € 0,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 1,0 miljoen verhoogd. Bij Voorjaarsnota zijn de uitgaven met € 8 miljoen en de verplichtingen met € 9 miljoen verhoogd. Bij Najaarsnota zijn de uitgaven met € 0,7 miljoen verlaagd. Bij Slotwet zijn de uitgaven met € 7,4 miljoen verlaagd en de verplichtingen met € 7,7 miljoen verlaagd.

In 2021 is de beleidsregel ‘Tegemoetkomingsregeling Wet wijziging geregistreerd geslacht 1985-2014’ van het Ministerie van JenV, in samenwerking met het Ministerie van OCW, tot stand gekomen. Hiervoor is bij Voorjaarsnota het budget verhoogd met € 8,5 miljoen. Om praktische redenen is besloten de uitvoering van de regeling onder te brengen bij de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) onder het Ministerie van VWS. In 2021 is € 1,6 miljoen aan tegemoetkomingen uitbetaald en doorbelast op het instrument subsidies. Met Slotwet zijn de uitgaven voor de regeling met € 6,9 miljoen verlaagd.

Subsidies

Voor het uitvoeren van de voornemens uit de emancipatienota 2018 ‒ 2021 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. Aan instellingen kan het Ministerie van OCW projectsubsidie verstrekken voor de kosten van de uitvoering van een project dat in de Nederlandse samenleving in belangrijke mate bijdraagt aan het realiseren van gendergelijkheid of lhbti-gelijkheid. De realisatie op dit instrument is € 1,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot als gevolg van de uitbetalingen van € 1,6 miljoen in het kader van de tegemoetkomingsregeling (het enige instrument waarop doorbelasting plaats kon vinden). Als gevolg van vertragingen is er in 2021 € 0,3 miljoen minder uitgegeven aan projectsubsidies.

5. Niet-beleidsartikelen

5.1 Niet-beleidsartikel 91 Nog onverdeeld

Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overschrijdende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar deze artikelen overgeboekt. Het betreft:

  1. loonbijstelling;
  2. prijsbijstelling;
  3. onvoorzien.

Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 0 0 0 0 0 0 0
Uitgaven 0 0 0 0 0 0 0
Loonbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
- programma 0 0 0 0 0 0 0
- apparaat 0 0 0 0 0 0 0
Prijsbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
- programma 0 0 0 0 0 0 0
- apparaat 0 0 0 0 0 0 0
Onvoorzien 0 0 0 0 0 0 0
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0
  1. Stand inclusief amendementen, moties, NvW en ISB

E. Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loon- en prijsbijstelling

Het budget voor 2021 blijft per saldo ongewijzigd. De toegevoegde loon- en prijsbijstelling tranche 2021 die verplicht is, is direct structureel verdeeld over de artikelen.

5.2 Niet-beleidsartikel 95 Apparaat Kerndepartement

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Verplichtingen 234.043 250.379 266.515 280.987 281.530 277.179 4.351
Uitgaven 234.542 250.379 266.317 280.933 281.554 277.179 4.375
Personele uitgaven 189.432 185.942 197.662 209.866 212.310 210.845 1.465
-eigen personeel 180.150 177.316 188.890 202.862 204.681 200.744 3.937
- inhuur externen 4.884 5.190 5.614 4.185 5.330 5.930 ‒ 600
- overige personele uitgaven 4.398 3.436 3.158 2.819 2.299 4.171 ‒ 1.872
Materiële uitgaven 43.979 63.217 67.336 69.661 67.740 66.334 1.406
- ICT 17.833 23.442 23.719 12.414 17.941 20.547 ‒ 2.606
- bijdrage aan SSO's 14.687 15.121 15.926 22.553 22.088 16.303 5.785
- overige materiële uitgaven 11.459 24.654 27.691 34.694 27.711 29.484 ‒ 1.773
Begrotingsreserve schatkistbankieren 1.131 1.220 1.319 1.406 1.504 0 1.504
Ontvangsten 3.000 2.428 1.980 3.192 3.653 567 3.086
  1. Stand inclusief amendementen, moties, NvW en ISB

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Het Ministerie van OCW heeft de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. Het Ministerie van OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de apparaatskosten van het Ministerie van OCW zijn in 2021 € 4,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de Suppletoire Begrotingen zijn toegelicht:

  1. de personele uitgaven zijn per saldo € 1,5 miljoen hoger dan begroot. De materiële uitgaven zijn per saldo € 1,4 miljoen hoger dan begroot. Dit is vooral het gevolg van loon- en prijsontwikkelingen;
  2. de ontvangen risicopremie in 2021 bedraagt € 1,5 miljoen. Het Ministerie van OCW staat garant voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, wordt een vergoeding (risicopremie) ontvangen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren. In de saldibalans is bij de post begrotingsreserve voor risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen een tabel opgenomen met de stand en de toevoegingen en onttrekkingen aan de reserve.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2021 € 3,1 miljoen hoger dan geraamd. Voor € 1,5 miljoen betreft dit de risicopremie die het Ministerie van OCW ontvangt voor het garant staan voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Verder betreft het extra terugontvangsten uit voorgaande jaren van uitvoeringsorganisaties en voor uitgaande detacheringen.

2017 2018 2019 2020 2021 2021 2021
Totaal apparaatsuitgaven Ministerie 234,5 250,4 266,3 280,9 281,6 277,2 4,4
Kerndepartement 131,8 143,1 154,7 160,8 168,0 166,1 1,9
Rijksdienst Cultureel Erfgoed 32,9 34,9 36,8 42,0 39,9 37,0 2,9
Inspectie van het Onderwijs 61,5 64,6 66,5 66,7 63,7 66,6 ‒ 2,9
Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed 2,4 2,3 2,5 3,7 3,9 2,4 1,5
Onderwijsraad 2,3 2,2 2,4 2,4 2,2 2,4 ‒ 0,2
Raad voor Cultuur 2,5 2,0 2,2 4,0 2,5 2,1 0,4
Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid 1,1 1,3 1,2 1,3 1,4 0,6 0,8
Totaal apparaatskosten agentschappen
Dienst Uitvoering Onderwijs 314 327 319 324 356 295 61,1
Nationaal Archief 37 39 41 42 43 42 0,6
0,0
Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's 0,0
Stichting Fonds voor de Podiumkunsten 6,1 7,0 7,9 7,1 PM1 5,7 PM
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie 2,6 2,8 3,5 5,6 PM1 4,3 PM
Stichting Mondriaanfonds 2,9 3,2 3,2 3,5 PM1 4,3 PM
Stichting Nederlands Filmfonds 3,9 4,3 4,5 4,9 PM1 4,8 PM
Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie 1,9 2,0 2,6 2,8 PM1 2,8 PM
Stichting Nederlands Letterenfonds 2,7 2,8 3,1 3,2 PM1 3,3 PM
Bureau Architectenregister 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Commissariaat voor de Media (CvdM) 7,4 6,6 4,9 4,8 4,9 4,8 0,1
Nederlandse Publieke Omroep (NPO) 1,5 2,1 2,4 2,6 PM1 2,3 PM
Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) 1,5 1,0 1,0 1,0 PM1 1,1 PM
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) 3,6 4,3 4,9 4,6 4,1 4,5 ‒ 0,4
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) 14,1 54,2 56,7 53,9 PM1 61,7 PM
Koninklijke Bibliotheek (KB) 36,7 63,1 60,7 60,2 PM1 65,8 PM
Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) 47,4 208,0 219,1 214,5 PM1 213,5 PM
Stichting Participatiefonds 2,1 2,0 2,0 2,0 PM 2,0 PM
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) 15,3 15,3 15,3 15,3 PM1 15 PM
Stichting Vervangingsfonds 2,8 2,7 2,7 2,7 PM1 2,7 PM
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 0,5 0,6 1 0,5 PM1 1 PM
  1. De realisatiecijfers van 2021 zijn nog niet bekend.

6. Bedrijfsvoeringsparagraaf

Inleiding

De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering.

Paragraaf 1 – Uitzonderingsrapportage

Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast. Rapporteren over onrechtmatigheden is verplicht als deze onrechtmatigheden meer bedragen dan de betreffende tolerantiegrens. Dit geldt voor begrotingsartikel 8 (Internationaal Beleid), begrotingsartikel 14 (Cultuur) en de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en Nationaal Archief (NA).

Bij het begrotingsartikel 8 (Internationaal Beleid) is er twee keer sprake van het overschrijden van de tolerantiegrens:

  1. Voor de verplichtingen bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden € 1,6 miljoen. Er is in 2021 sprake geweest van fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid van de aangegane verplichtingen ter grootte van € 1,9 miljoen. Dit is 12,5% van het artikel. Dit wordt deels veroorzaakt door risico’s op staatssteun in de subsidiebeschikkingen aan Nuffic (€ 789.766) en Neth-ER (€ 599.219). Naar aanleiding van deze bevinding is het Ministerie van OCW bezig de subsidierelatie met de genoemde instellingen te herzien door dit deel van de taken van Neth-ER en Nuffic te verankeren in de wet. Daarnaast is er ook bij een andere subsidie aan Nuffic (voor Erasmus+) sprake van een onzekerheid van € 554.916 vanwege een ontoereikende onderbouwing van de begroting. Ook dit zal in 2022 worden hersteld.
  2. Voor de uitgaven bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden € 1,9 miljoen. Er is in 2021 sprake geweest van een onzekerheid in de rechtmatigheid van de uitgaven ter grootte van € 3 miljoen. Dit is 16,0% van het artikel. Het betreft een inkoopopdracht waarbij de in 2022 te ontvangen verantwoording over de geleverde diensten nog niet toereikend is ingericht waardoor in 2021 al onzekerheid bestaat over de rechtmatigheid van de uitgaven. Dit zal in 2022 worden aangepast.

Bij begrotingsartikel 14 (Cultuur) bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de aangegane verplichtingen € 56,6 miljoen. Het bedrag aan fouten en onzekerheden is € 101,6 miljoen in 2021. Dit is een saldo van diverse over- en onderschrijdingen binnen het artikel. De belangrijkste overschrijdingen betreffen:

  1. Een overschrijding van de stand van de aangegane verplichtingen van in totaal € 93 miljoen. Deze wordt voornamelijk veroorzaakt door een administratieve fout in de verplichtingenstand voor de budgetten voor de culturele basisinfrastructuur en museale instellingen met een wettelijke taak. Omdat ten laste van deze budgetten vierjaarlijks verplichtingen worden aangegaan, wordt de verplichtingenruimte eens in de vier jaar (meest recent in 2020 voor de periode 2021-2024) verhoogd en in de daarop volgende jaren (2021-2024) verlaagd. Per abuis is de verlaging van de stand voor 2021 gedeeltelijk dubbel uitgevoerd. Een andere oorzaak is een verstrekte garantieverplichting, nadat de Kamerbrief beleidsmatige wijzigingen OCW-begroting na Najaarsnota 2021 in december 2021 was verstuurd. Het Nationaal Restauratiefonds heeft voor een extra bedrag van € 13,5 miljoen aan leningen onder achterborg verstrekt. Dit heeft geleid tot overschrijding van de stand van de garanties op begrotingsartikel 14 (Cultuur) met € 12,5 miljoen.
  1. Daarnaast is er sprake van een onrechtmatigheid bij een specifieke uitkering aan provincies van € 8 miljoen. Dit betreft de Impuls versterking regionale culturele infrastructuur en wordt veroorzaakt omdat voor rechtmatige verstrekking van een specifieke uitkering op dat moment gold dat de omvang € 10 miljoen of meer moest zijn en dat was bij deze uitkering niet het geval.

Bij de jaarverantwoordingen van de agentschappen DUO en NA bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden € 25,0 miljoen. Bij DUO en NA is in 2021 sprake geweest van fouten en onzekerheden, samen ter grootte van € 29,6 miljoen. Bij NA is het bedrag aan fouten € 24,1 miljoen, die voornamelijk betrekking hebben op de balansposten waarvan de bestemming pas in 2022 nader wordt bepaald. Dit budget had in 2021 naar het ministerie teruggeboekt moeten worden en in 2022 opnieuw moeten worden toegekend aan NA. Verder zijn er bij DUO bij het inkopen onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid opgetreden voor € 5,5 miljoen.

Artikel 8 Internationaal beleid verplichtingen 16,0 mln 1,6 mln. 1,4 mln. 0,6 mln. 2,0 mln. 12,5%
Artikel 8 Internationaal beleid uitgaven/ontvangsten 18,8 mln. 1,9 mln. 3,0 mln. 3,0 mln. 16,0%
Artikel 14 Cultuur verplichtingen 1132,7 mln. 56,6 mln. 101,6 mln. 101,6 mln. 9,0%
Samenvattende staat baten-lastenagentschappen 437,4 mln. 25,0 mln. 24,1 mln. 5,5 mln. 29,6 mln. 6,8%

Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering

De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De Algemene Rekenkamer (AR) heeft in het verantwoordingsonderzoek over 2020 twee onvolkomenheden geconstateerd, te weten bij de informatiebeveiliging bij het departement en bij het autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het Ministerie van OCW heeft in 2021 voortgang geboekt in het oplossen van deze onvolkomenheden. Hieronder volgt de status.

Informatiebeveiliging kerndepartement

Met extra capaciteit en directere sturing vanuit de ambtelijke top heeft het Ministerie van OCW het jaarplan informatiebeveiliging 2021 uitgevoerd. In 2021 zijn de onderstaande structurele verbeteringen uitgevoerd in het kader van risicomanagement, bewustwording, incidentmanagement en het creëren van een basis voor een centraal overzicht op gebied van informatiebeveiliging. Deze verbeteringen geven invulling aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en Auditdienst Rijk. In 2022 zal deze aandacht blijven bestaan zodat de structurele verbeteringen stevig in de organisatie worden verankerd.

  1. Uitrol en inbedden van het risicomanagementproces ‘Integrale Veiligheid’, met daarin de onderdelen Informatiebeveiliging, Privacy, Integriteit en Personele veiligheid. De kern bestaat uit het scherp krijgen van de belangrijkste processen en daarbij behorende systemen met inzicht in de mogelijke risico’s en besluitvorming over te treffen verbetermaatregelen. Communicatie hierover draagt sterk bij aan een verhoogd bewustzijn binnen de hele organisatie.
  2. Binnen het Ministerie van OCW wordt gebruik gemaakt van een centrale applicatie voor het vastleggen van processen en het applicatielandschap. Hierbij wordt ook informatie over kenmerken van informatiebeveiliging opgenomen. Dit zal in 2022 verder worden aangevuld met onder andere de uitkomsten van het Risicobeeld integrale veiligheid, QuickScans Informatiebeveiliging (toets voor het bepalen van het vereiste informatiebeveiligingsniveau) en Data Protection Impact Assessments (beoordeling van de bescherming van privacygegevens).
  3. Op gebied van bewustwording zijn OCW-breed stappen gemaakt om functionarissen en rollen mee te nemen in het risicomanagementproces op het gebied van integrale veiligheid. Het Informatiebeveiligingsbeleid is daarnaast vereenvoudigd en er is aandacht gegeven aan het incidentmanagementproces dat op de nieuw ingerichte Informatiebeveiligingspagina van OCW-intranet te vinden is. Incidenten worden centraal geregistreerd, geanalyseerd, verholpen en gerapporteerd en worden geleid naar de juiste personen en overlegorganen voor escalatie en/of overkoepelende besluitvorming. Op basis van een nulmeting is een bewustwordingsplan opgesteld, dat ten uitvoer gebracht zal worden vanaf 2022 en een driejaarscyclus in zich heeft.
  4. Als voorbereiding op verbeteringen in aankomende jaren is eind 2021 een OCW-breed Informatiebeveiligingsprogramma opgezet waarmee in de aankomende jaren eveneens andere Informatiebeveiligingsonderwerpen uit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) projectmatig zullen worden opgepakt om verder invulling te geven aan naleving van de BIO.
  5. Tot slot is eind 2021 de wijze waarop het besturen en beheersen van de informatievoorziening en informatiebeveiliging binnen OCW plaatsvindt vastgelegd. Dit betreft de uitwerking van het besluit Chief Information Officer (CIO)-stelsel dat is bekrachtigd op departementaal niveau. Hierdoor is naast een hiërarchische lijn van verantwoordelijkheden ook de functionele lijn van verantwoordelijkheden op gebied van informatiebeveiliging verankerd in de OCW-organisatie.

Autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs

De AR heeft over 2020 aangegeven dat de onvolkomenheid op autorisatiebeheer bij DUO nog niet was opgelost. Begin 2021 is in afstemming met de Audit Dienst Rijk (ADR) een herijkt plan opgesteld voor de jaren 2021 en 2022 om te borgen dat medewerkers alleen toegang hebben tot die systemen die ze nodig hebben voor hun taken en waarvoor ze geautoriseerd zijn. In 2021 heeft DUO gewerkt aan verdere verbetering van het in control komen op autorisatiebeheer, waarbij de focus in 2021 is gelegd op drie randvoorwaarden:

  1. juiste risicoclassificatie van systemen: Dit is van belang voor het bepalen van de frequentie en diepgang van de periodieke analyses;
  2. goede autorisatiematrices: Deze vormen het uitgangspunt voor de inhoudelijke controles op de uitgegeven autorisaties;
  3. controles te laten uitvoeren vanuit de applicaties (applicatiecontroles) en de lijn (managementcontroles).

Ook is de focus gelegd op de migratie naar een nieuwe wijze van autoriseren, RBAC (Role based access control), waarbij autorisaties voortaan geautomatiseerd aan specifieke rollen worden verstrekt.

DUO heeft op deze focusgebieden in 2021 conform het herijkte plan verbeteringen doorgevoerd. In 2022 zet DUO de lijn van verdere kwaliteitsverbetering van autorisatiematrices en het intensiveren van de controles van kritische rollen en functies door. De migratie wordt eind 2022 afgerond.

Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Paragraaf 2 - Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

Misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)

M&O-risico's en ontwikkelingen betreffende het M&O-beleid

Op grond van de Comptabiliteitswet 2016 dienen ministeries in het kader van het M&O-beleid toe te zien op het financieel beheer van de subsidiestroom.

Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op M&O-gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- en/of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend. Hierbij zijn ook de regelingen meegenomen die specifiek zijn ingevoerd voor het mitigeren van de gevolgen van het coronavirus.

Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs en Extra hulp voor de klas

Naar aanleiding van de aanhoudende coronacrisis heeft het Ministerie van OCW ook in 2021 steunmaatregelen getroffen. Zo is de subsidieregeling ‘Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs’ verlengd en de subsidieregeling ‘Extra hulp voor de klas’ gestart. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft het ministerie de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s in maart 2021 met terugwerkende kracht aangepast door de verantwoordingsvereisten voor alle subsidieontvangers te versoepelen. Dit om de administratieve lasten bij de instellingen te beperken. Dit heeft geleid tot een onzekerheid ten aanzien van de aangegane verplichtingen (€ 177,8 miljoen). Ook bij de regeling «Extra hulp voor de klas » is er sprake van een onzekerheid ten aanzien van de rechtmatigheid van de aangegane verplichtingen (€ 440,6 miljoen). Bij allebei de regelingen heeft de onzekerheid betrekking op het controlebeleid. Op basis van de bekendheid van/ervaring met de bekostigde onderwijsinstellingen in combinatie met de reeds bestaande verantwoording- en toezichtcyclus binnen onderwijsinstellingen is het risico van misbruik en oneigenlijk gebruik echter gering. Daarnaast heeft het ministerie op stelselniveau voldoende inzicht in uitvoering van de maatregelen, omdat er voor beide regelingen een evaluatieonderzoek wordt uitgevoerd naar de effecten van de maatregelen.

Doorontwikkeling subsidiebeheer in het kader van M&O beleid

Om ook naar de toekomst toe het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik -en daarmee risico’s op onrechtmatige besteding van de subsidiegelden- blijvend te mitigeren, heeft het Ministerie van OCW in 2021 verdere verbeteringen doorgevoerd. De verbeteracties hebben betrekking op het proces rondom de totstandkoming van subsidieregelingen. Zo is er meer aandacht voor risicoanalyse vooraf, een passend controleregime en een evaluatie van de werking van het M&O-beleid achteraf. Op deze wijze worden risico’s op M&O concreter in beeld gebracht en volgen passende beheersmaatregelen waar deze nodig zijn.

Controleprotocollen

De AR heeft in het verantwoordingsonderzoek 2019 een aandachtspunt geformuleerd ten aanzien van het benoemen van de aanbestedingsregels in de verschillende controleprotocollen. Naar aanleiding van het aandachtpunt is voor alle OCW-controleprotocollen bepaald of het opnemen van aanbesteding relevant is; in een aantal gevallen is immers geen sprake van een aanbestedende dienst. Waar relevant is het protocol aangepast. Eén protocol is nog onderhanden werk. Voorzien wordt dat dit protocol in 2022 ook is aangepast. Wat betreft harmonisatie is vastgesteld dat deze waar mogelijk en relevant, is uitgevoerd.

Restrisico’s op M&O-gebruik

In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om M&O-gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico oftewel restant M&O. Dit is de gevoeligheid voor M&O-gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen.

Onderstaande tabel beschrijft per begrotingsartikel de geldstromen met restant M&O dat overblijft na inzet van beheersmaatregelen als aan het betreffende begrotingsartikel een restant M&O kleeft groter dan € 1 miljoen.

Tevens is het totaal aan restrisico van de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen als percentage weergeven van de totale uitgaven op artikelniveau.

Artikel 11 Studiefinanciering
Aanvullende beurs 46,0 0,74%
Uitwonende beurzen 5,111 0,08%
Artikel 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Uitwonende beurzen 3,5 5,2%
  1. Het betreft een geïmporteerd restrisico voor het Ministerie van OCW.

Hieronder volgt een toelichting op de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen.

Aanvullende beurs

Studenten kunnen in aanmerking komen voor een aanvullende beurs. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Wanneer ouders in Nederland wonen is het risico op misbruik beperkt. De Belastingdienst beheert het inkomensgegeven vanuit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. In 2021 is totaal € 894,7 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan heeft € 56,0 miljoen betrekking op studenten met ouders in het buitenland. DUO vraagt de bewijsstukken bij de ouders zelf of bij de student op, maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid door DUO vast te stellen. Uitzondering hierop zijn de voormalige Nederlandse Antillen (€ 10,0 miljoen), waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is er sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van € 46,0 miljoen.

Studiefinanciering en Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage, uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komt een deel van de studerenden in aanmerking voor een hogere beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor mbo-studenten en voor studenten in het hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen. In 2021 is de basisbeurs voor een uitwonende mbo-student € 285,15 per maand (en voor een thuiswonende mbo-student € 87,37 per maand). De totale uitgaven aan uitwonende beurzen bedroeg in 2021 € 147,3 miljoen (WSF 2000).

Bij de vaststelling van de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de Basis Registratie Personen (BRP). Niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik voor een uitwonendenbeurs wordt beperkt. Vanwege de coronapandemie is er vanaf eind maart 2020 in het kader van de studiefinanciering, lesgeld en WTOS een aantal coulance maatregelen opgesteld. Veel van deze maatregelen zijn ingesteld om studenten en debiteuren met acute financiële problemen tegemoet te komen. Zo konden studenten extra lenen en zijn controles en de overdracht naar deurwaarders gestaakt. Het uitstellen van deze controles heeft vooralsnog geen effect gehad op de M&O-gevoeligheid van de uitgaven op grond van de WSF 2000, omdat de controles later worden opgepakt. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terug betalen en krijgen een boete opgelegd.

Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Studenten met een woonadres in België of Duitsland, de grensbewoners, zijn uitgesloten van controle indien hun ouders op meer dan 120 km van de studieplaats van de student woonachtig zijn. Hiermee is een restant M&O gemoeid van € 668.580. Dit is gebaseerd op controles voor de studiejaren 2017-2018 en 2018-2019. Bij studenten met een buitenlands woonadres buiten de grensgebieden wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Indien dat zo is, wordt aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een (aanvaardbaar) restrisico.

De uitwonende basistoelage die op grond van de WTOS (regeling VO18+) aan een uitwonende scholier wordt verstrekt, bedroeg in 2021 € 280,45 per maand (en voor een thuiswonende scholier € 120,28). Bij de vaststelling van de tegemoetkoming scholieren (WTOS) wordt ook het adres van de leerling geverifieerd bij de BRP. De ouders verklaren dat de leerling uitwonend is. Het adres van de ouders wordt niet standaard gecontroleerd bij de BRP. Dit adres wordt alleen vastgelegd als het inkomensafhankelijke deel van de tegemoetkoming is aangevraagd. Bij verhuizing van de leerling wordt ook gecontroleerd. In totaal bestaat in het studiejaar 2020/2021 nog een restrisico van € 3,5 miljoen. Aangezien de totale uitgaven op grond van de WTOS lager zijn dan bij artikel 11 (Studiefinanciering), vormen de uitwonende beurzen ook hier een groter deel (5,2%).

Grote lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kende in 2021 negen ICT-projecten groter dan € 5 miljoen. Dit is naar aanleiding van de verruiming van de scope van het Adviescollege ICT-Toetsing (AcICT). Waar eerst sprake was van advisering over ICT-projecten, is daar met ingang van 2021 advisering over het onderhoud en beheer van informatiesystemen aan toegevoegd.

Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel aan het Ministerie van BZK. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard. Voor alle projecten geldt dat de Chief Information Officer (CIO), de Chief Information Security Officer (CISO) en privacyfunctionarissen adviseren over de risico’s. Door deze adviezen, maar ook door de inzet van instrumenten als Gateway-reviews, AcICT toetsen en de OCW-risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de trajecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW zien toe op naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Bij nieuwe wetgeving en grote ICT-projecten heeft het opstellen van Privacy Impact Assessments (PIA) een plaats gekregen.

Gebruik open standaarden en open source software 

De Instructie Rijksdienst schrijft voor dat bij de aanschaf en ontwikkeling van ICT-diensten of ICT-producten in beginsel gebruik moet worden gemaakt van open standaarden van de lijst van het Forum Standaardisatie (www.forumstandaardisatie.nl). Valide afwijkingsgronden zijn opgenomen in de Instructie Rijksdienst. Indien er sprake is van een afwijking van de Instructie Rijksdienst, dan wordt dit gemotiveerd aangegeven. Bij het Ministerie van OCW is bij de meting eind 2021 geen sprake geweest van afwijking van de Instructie Rijksdienst.

Betaalgedrag

Het streefpercentage voor tijdig betalen is 95% van alle facturen binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de factuur. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2021 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 98,2%.

Audit Committee

In 2021 is het Audit Committee (AC) digitaal bij elkaar geweest. Eén overleg van het AC is schriftelijk afgedaan. De onderwerpen die in het afgelopen jaar aan de orde zijn gekomen, hebben vooral betrekking op het departementaal jaarverslag, het samenvattend auditrapport hierbij van de ADR en het verantwoordingsonderzoek van de AR. Hierbij zijn onder andere het autorisatiebeheer en de informatiebeveiliging aan de orde gekomen.

In 2021 is het AC geëvalueerd. De conclusie van de evaluatie is dat de dynamiek van het Audit Committee ten goede is veranderd ten opzichte van de situatie van de vorige evaluatie in 2019.

Momenteel ligt de focus op (strategische) bedrijfsvoeringsonderwerpen, maar uit de evaluatie blijkt dat er soms ook behoefte is aan het bespreken van een beleidsonderwerp. Hiernaast is er in 2021 een tweede extern lid aan het AC toegevoegd. Dat betekent dat het AC gevormd wordt door de Secretaris-Generaal, als voorzitter, de leden van het MT-OCW, een afgevaardigde van de ADR, de directeur Financieel-Economische Zaken, twee externe leden en een afgevaardigde van de AR (met een open stoel).

Normenkader financieel beheer zbo’s en rwt’s

Het normenkader is sinds enige tijd staande praktijk en maakt daardoor onderdeel uit van het reguliere toezicht en het sturingsmodel (eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer).

Paragraaf 3 - Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

Datalekken bij het Ministerie van OCW en DUO

Het aantal meldingen van datalekken bij het Ministerie van OCW (exclusief DUO) in 2021 is 11 geweest (18 in 2020). Na onderzoek is gebleken dat voor 9 meldingen geen vervolgactie nodig was. Twee datalekken zijn bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gemeld (7 in 2020). De communicatie naar medewerkers en management in 2021 over bewust omgaan met informatie en beveiliging heeft hieraan bijgedragen.

DUO heeft in 2021 in het proces datalekken 113 (128 in 2020) meldingen ontvangen, waarvan in 82 (91 in 2020) gevallen daadwerkelijk sprake was van een datalek. Hiervan is in 25 (16 in 2020) gevallen een melding bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gedaan en bij 7 (7 in 2020) gevallen is een melding gemaakt bij het Ministerie van SZW. De toename van het aantal meldingen bij de AP ligt aan de verscherpte beoordeling die in 2021 is doorgevoerd waardoor meer datalekken meldingswaardig werden geacht. Op inhoud is er geen significante verschuiving in de soorten of oorzaken van datalekken. Het gaat voornamelijk om post van individuele klanten die om diverse redenen bij een verkeerde ontvanger terecht komt. De post bevat naast een burger servicenummer in veel gevallen ook financiële gegevens, waardoor het risico voor de burger hoog wordt geacht en melding bij de AP passend is. De datalekken blijven een trigger om na te gaan of en hoe processen moeten worden aangepast.

DigiD/Logius

Jaarlijks wordt, in het eerste trimester conform de aansluitvoorwaarden van Logius, een DigiD-audit uitgevoerd door de ADR. Uit de audit over 2021 is door de ADR geconstateerd dat de openstaande bevindingen zijn opgelost en dat een nieuwe bevinding is ontstaan. DUO voldoet aan 19 van de 20 normen. Het oplossen van deze bevinding op de laatste norm is in 2021 opgepakt en loopt door in 2022.

Financiering DUO

In 2021 is vastgesteld dat er behoefte is aan een betere afstemming tussen de kosten van DUO en de daarmee verband houdende lumpsum-vergoeding die DUO ontvangt van de opdrachtgevende OCW-directies. In 2021 is samen met een externe adviseur een analyse gemaakt. De analyse is in 2021 besproken met de opdrachtgevers en de eigenaar van DUO en zal moeten leiden tot een betere balans tussen de kosten en de daarmee verband houdende vergoedingen.

Veranderplan DUO

Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport van het Adviescollege ICT-toetsing in 2021 inzake Doorontwikkelen Applicatielandschap Bekostiging zal door DUO in het eerste kwartaal van 2022 een veranderplan worden opgesteld. Dit plan moet leiden tot het behalen van een betere beheersing van grote ICT-ontwikkeltrajecten eind 2022. In het plan gaat aandacht zijn voor uniforme werkwijze en besturing van de processen, alsmede voor het op orde zijn (d.w.z. aantoonbaar en inzichtelijk maken) van de basisadministratie en de (reguliere) processen.

Werk aan Uitvoering (WaU)

Het kabinet is zich ervan bewust geworden dat de uitvoerende overheid de laatste jaren te weinig aandacht heeft gehad. Vanuit de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvang en de tijdelijke commissie uitvoering is dit bevestigd en er zijn in het Regeerakkoord ook middelen toegewezen. In 2021 heeft DUO mee gewerkt aan een inventarisatie door een extern advieskantoor om de kosten van verbeteringen (WaU) in kaart te brengen. DUO werkt samen met enkele andere uitvoeringsorganisaties, waarbij de continuïteit van de dienstverlening, de ruimte voor nieuw beleid (wendbaarheid) en maatwerk aan burgers, bedrijven en instellingen centraal staan. Er is in de samenwerking ook aandacht voor de wetgeving, besturing in de driehoek eigenaar/opdrachtgever/uitvoerder), data-, IT- en HRM-vraagstukken.

7. Openbaarheidsparagraaf

Het Ministerie van OCW heeft in 2021, in het kader van verbetering van de informatiehuishouding en het transparanter maken van de organisatie, naast de reeds lopende trajecten, nieuwe initiatieven in gang gezet. Dit mede naar aanleiding van het verschijnen van het rapport Ongekend Onrecht en de aanstaande inwerkingtreding van de Wet open overheid (Stb. 2021, 449 en Stb. 2021, 500.) op 1 mei 2022.

Binnen het ministerie is het programma OCW Open gestart dat vier jaar lang werkt aan de opdrachten die voortkomen uit de kabinetsreacties op de rapporten Ongekend Onrecht, Werk aan Uitvoering en Klem tussen balie en beleid (Kamerstukken II 2020/21, 35510, nr. 2, 29362, nr. 290 en 35387, nr. 2). Er wordt binnen dit programma gewerkt met een aantal deelprogramma’s, waaronder Informatievoorziening en Informatiehuishouding.

Informatievoorziening

Vanuit het deelprogramma Informatievoorziening wordt meegewerkt aan een transparanter OCW. Door middel van het bieden en regelen van kaders, instructies en ondersteuning, wordt de organisatie in staat gesteld om voornemens, toezeggingen, afspraken en (wettelijke) verplichtingen op het gebied van informatieverstrekking waar te maken. Dit deelprogramma bestaat uit verschillende actielijnen.

Eén van die actielijnen is de implementatie van de interdepartementale beleidslijn om beslisnota’s bij Kamerstukken actief openbaar te maken (Kamerstukken II 2020/21, 28362, nr. 56). In een beslisnota zijn de overwegingen, alternatieven, relevante feiten en risico’s op een rij gezet voor de bewindspersoon. Door bij Kamerstukken deze beslisnota’s bij te voegen wordt het inzichtelijk en navolgbaar op welke manier beslissingen zijn gemaakt. Sinds 1 juli 2021 worden beslisnota’s bij Kamerstukken over wetgeving en beleidsvorming meegestuurd naar de Kamer. Hiervoor is binnen het ministerie een proces ingericht met bijbehorende handreiking met concrete processtappen in twee versies, één voor beleidsmedewerkers en één voor wetgevingsjuristen. Op termijn (naar verwachting zomer 2022) worden ook beslisnota’s bijgevoegd bij Kamerstukken die gaan over voortgang of stand van zaken, kennis- en informatiedeling, begrotingsstukken en Europese en internationale onderhandelingen.

Een tweede actielijn binnen het deelprogramma informatievoorziening betreft de concernbrede implementatie van de Wet open overheid. De uitvoeringstoetsen op de wetsvoorstellen uit 2019 vormen hiervoor het uitgangspunt (Kamerstukken II 2019/20, 35112, nr. 10). Deze toetsen zijn naar aanleiding van de aanname van de wetsvoorstellen intern herijkt. Hiermee wordt inzage geboden in welke documenten het ministerie actief openbaar moet maken en voor welke processen dit gevolgen heeft. Ook het proces voor het passief openbaar maken van informatie op basis van verzoeken van burgers, bedrijven en instellingen (zgn. Woo-verzoeken) wordt intern doorontwikkeld. Hierbij wordt gekeken naar het gebruik van ICT-tooling die de behandeling van verzoeken moet vergemakkelijken en versnellen, alsook het intensiveren van (informeel) contact met verzoekers. In dit kader wordt ook gekeken naar de bereikbaarheid van het ministerie en de inbedding van contactpersoonfunctie binnen de organisatie.

Informatiehuishouding

Vanuit het deelprogramma Informatiehuishouding wordt gewerkt aan de uitvoering van het generieke actieplan Open op Orde (Kamerstukken II 2020/21, 29362, nr. 291). Het gaat dan om meer om het verbeteren van informatiesystemen en werkprocessen. Dit gebeurt langs vier actielijnen. Er wordt allereerst geïnvesteerd in kennis en capaciteit van de informatieprofessionals die het informatiebeheer inrichten en uitvoeren. Daarnaast worden inzichtelijk gemaakt welke informatie het ministerie heeft, moet bewaren en moet vernietigen. Tevens wordt ingezet op een verbetering van de informatiesystemen. Tot slot wordt gewerkt aan instrumenten voor een heldere sturing op de informatiehuishouding opdat verantwoording kan worden afgelegd aan zowel de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed als aan burgers, bedrijven, parlement en journalisten.

C. Jaarrekening

8. Departementale verantwoordingsstaat

Verplichtingen Uitgaven Ontvangsten Verplichtingen Uitgaven Ontvangsten Verplichtingen Uitgaven Ontvangsten
TOTAAL 43.357.974 44.174.553 1.444.964 52.411.057 49.040.989 1.620.594 9.053.083 4.866.436 175.630
Beleidsartikelen 43.080.795 43.897.374 1.444.397 52.129.527 48.759.435 1.616.941 9.048.732 4.862.061 172.544
01 Primair onderwijs 12.274.752 12.244.752 10.461 14.333.769 13.308.561 37.634 2.059.017 1.063.809 27.173
03 Voortgezet onderwijs 8.962.351 9.026.169 7.391 10.858.044 10.076.767 7.152 1.895.693 1.050.598 ‒ 239
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 4.816.679 4.901.765 4.000 5.626.978 5.313.781 8.918 810.299 412.016 4.918
06 Hoger beroepsonderwijs 3.636.053 3.688.678 1.213 5.101.522 4.304.071 1.647 1.465.469 615.393 434
07 Wetenschappelijk onderwijs 5.602.699 5.552.247 16 6.809.694 6.087.951 790 1.206.995 535.704 774
08 Internationaal beleid 12.255 12.255 99 15.954 18.688 99 3.699 6.433 0
09 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 163.803 163.803 9.000 153.039 168.823 6.842 ‒ 10.764 5.020 ‒ 2.158
11 Studiefinanciering 4.773.438 4.773.438 1.005.737 5.653.306 5.653.306 1.136.446 879.868 879.868 130.709
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 72.432 72.432 3.167 65.014 65.014 1.948 ‒ 7.418 ‒ 7.418 ‒ 1.219
13 Lesgelden 13.997 13.997 247.018 13.900 13.900 204.890 ‒ 97 ‒ 97 ‒ 42.128
14 Cultuur 580.519 1.265.772 494 1.132.743 1.455.624 17.158 552.224 189.852 16.664
15 Media 1.033.170 1.033.170 155.700 1.102.708 1.085.355 193.339 69.538 52.185 37.639
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 1.134.046 1.134.749 101 1.257.194 1.193.537 78 123.148 58.788 ‒ 23
25 Emancipatie 4.601 14.147 0 5.662 14.057 0 1.061 ‒ 90 0
Niet-beleidsartikelen 277.179 277.179 567 281.530 281.554 3.653 4.351 4.375 3.086
91 Nog onverdeeld 0 0 0 0 0 0 0 0 0
95 Apparaat Kerndepartement 277.179 277.179 567 281.530 281.554 3.653 4.351 4.375 3.086

9. Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

begroting vastgestelde begroting t-1
Baten-lastenagentschap DUO
Totale baten 318.935 389.635 70.700 349.559
Totale lasten 318.935 389.851 70.916 346.854
Saldo van baten en lasten 0 ‒ 216 ‒ 216 2.705
Totale kapitaaluitgaven 54.500 56.490 1.990 41.173
Totale kapitaalontvangsten 33.200 37.442 4.242 28.241
Baten-lastenagentschap NA
Totale baten 44.221 47.729 3.508 46.315
Totale lasten 44.221 44.733 512 44.179
Saldo van baten en lasten 0 2.995 2.995 2.136
Totale kapitaaluitgaven 17.727 5.065 ‒ 12.662 683
Totale kapitaalontvangsten 11.400 8.500 ‒ 2.900 0

10. Jaarverantwoording agentschappen per 31 december 2021

10.1 Dienst Uitvoering Onderwijs

Inleiding

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, examens, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering, waarbij de burger en instellingen centraal worden gesteld. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord (SSO Noord) waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern van het Ministerie van OCW en haar buitendiensten en andere overheidsorganen.

Baten
Omzet 318.935 389.635 70.700 349.524
waarvan omzet moederdepartement 242.776 307.380 64.604 280.853
waarvan omzet overige departementen 70.302 77.186 6.884 63.695
waarvan omzet derden 5.857 5.069 ‒ 788 4.976
Rentebaten 0 0 0 0
Vrijval voorzieningen 0 0 0 0
Bijzondere baten 0 0 0 35
Totaal baten 318.935 389.635 70.700 349.559
Lasten
Apparaatskosten 295.358 356.440 61.083 323.959
- Personele kosten 204.358 241.366 37.009 223.258
waarvan eigen personeel 170.582 187.325 16.743 178.031
waarvan inhuur externen 26.775 47.591 20.816 37.953
waarvan overige personele kosten 7.000 6.450 ‒ 550 7.274
- Materiële kosten 91.000 115.074 24.074 100.701
waarvan apparaat ICT 23.000 33.955 10.955 27.461
waarvan bijdrage aan SSO’s 24.000 24.904 904 25.629
waarvan overige materiële kosten 44.000 56.215 12.215 47.611
Rentelasten 700 74 ‒ 626 84
Afschrijvingskosten 21.277 32.715 11.438 21.263
- Materieel 12.000 14.225 2.225 11.887
waarvan apparaat ICT 11.500 13.698 2.198 11.450
waarvan overige materiële afschrijvingskosten 500 527 27 437
- Immaterieel 9.277 18.490 9.213 9.376
Overige lasten 1.500 622 ‒ 878 1.464
waarvan dotaties voorzieningen 1.500 622 ‒ 878 1.464
waarvan bijzondere lasten 0 0 0 0
Totaal lasten 318.835 389.851 71.016 346.770
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening 100 ‒ 216 ‒ 316 2.789
Agentschapsdeel Vpb-lasten 100 0 ‒ 100 84
Saldo van baten en lasten 0 ‒ 216 ‒ 216 2.705

Toelichting

DUO heeft een negatief resultaat van € 0,2 miljoen gerealiseerd. Het negatieve resultaat komt ten laste van het eigen vermogen. Onderstaand wordt dit resultaat nader toegelicht.

Baten

Omzet moederdepartement

waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten 307,4
waarvan productgroep/dienstengroep Bekostiging 37,7
waarvan productgroep/dienstengroep Studiefinanciering 95,3
waarvan productgroep/dienstengroep Examendiensten 34,9
waarvan productgroep/dienstengroep Basisregister 35,5
waarvan productgroep/dienstengroep Informatiediensten 7,1
waarvan productgroep/dienstengroep Overige taken 41,9
waarvan productgroep/dienstengroep Opdrachten 21,6
waarvan productgroep/dienstengroep Vervangingen LCM 29,0
waarvan productgroep/dienstengroep Shared Service Organisatie Noord 4,4

De omzet moederdepartement is € 64,6 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Hieronder valt de dienstverlening vanuit de SSO Noord voor € 4,4 miljoen verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten welke geen onderdeel was van de omzet in de Rijksbegroting. Daarnaast betreft het looncompensatie 2021 van € 5,2 miljoen en bijstellingen in de (basis)dienstverlening welke per saldo € 25,3 miljoen belopen, zoals de uitvoering van diverse zogenaamde overige taken (zoals digitalisering examens FACET, uitvoering eindtoets primair onderwijs, en COVID-19 gerelateerd de uitvoering tijdelijke regeling tegemoetkoming, de uitvoering coulanceregeling studenten en de uitvoering examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs). Tevens is extra capaciteit ingezet om de telefonische bereikbaarheid voor studenten te verbeteren (€ 3,9 miljoen). Verder is € 9,5 miljoen ingezet ter dekking van de extra opdrachten en € 2,2 miljoen voor compensatie niet gerealiseerde deregulering. Daarnaast is nog eens € 14,1 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de werkplekdienstverlening ten behoeve van het departement. Van de beschikbare middelen voor projecten is € 37,4 miljoen doorgeschoven naar 2022, mede als gevolg van het inbedden van de activiteiten doorontwikkelen BRON in de Life Cycle Management methodiek, waarbij een substantieel gedeelte van het project is geactiveerd. Daarnaast zal, als gevolg van het aanhouden van de coronacrisis, een gedeelte van de voor 2021 geplande activiteiten pas in 2022 tot afronding komen. De genoemde extra omzet van € 64,6 miljoen wordt voor € 4,4 miljoen gedekt vanuit middelen die het Ministerie van OCW en de onder haar vallende diensten in haar eigen apparaatsbegroting hebben opgevoerd, € 26,2 miljoen gedekt vanuit de Voorjaarsnota en de overige € 34,0 miljoen vanuit middelen die reeds beschikbaar waren op de begroting van het Ministerie van OCW.

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen (€ 77,2 miljoen) vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de Inburgeringstaak (€ 37,2 miljoen) en het Landelijk Register Kinderopvang (€ 7,1 miljoen), beiden voor het Ministerie van SZW. En activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 2,5 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) (€ 1,5 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van JenV. Daarnaast genereert DUO omzet vanuit de activiteiten op het gebied van inkoopdiensten en datacenter-gerelateerde activiteiten van de SSO Noord voor diverse ministeries (€ 28,0 miljoen). De afnemers zijn de Ministeries van JenV (€ 9,8 miljoen), EZK (€ 4,0 miljoen), IenW (€ 0,6 miljoen), BZK (€ 10,4 miljoen), VWS (€ 2,9 miljoen) en Financiën (€ 0,3 miljoen). Tenslotte valt hieronder omzet voor detacheringen binnen de Rijksoverheid en overige werkzaamheden voor overige departementen (€ 0,9 miljoen).

De omzet overige departementen stijgt met € 6,9 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Het betreft met name de werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van SZW in het kader van de Inburgeringstaak (€ 5,4 miljoen) en het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (€ 0,3 miljoen) welke een stijging laten zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. De activiteiten voor de examens in het kader van de Wft laten eveneens een stijging zien (€ 0,6 miljoen). Daarnaast is de dienstverlening vanuit de SSO Noord met € 0,2 miljoen gestegen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Ook is er een stijging van € 0,3 miljoen voor de uitgevoerde print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het CJIB en een stijging van € 0,1 miljoen aan overige werkzaamheden voor overige departementen.

Omzet derden

De omzet derden (€ 5,1 miljoen) betreffen de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 2,6 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 0,1 miljoen), inkoop- en housingsactiviteiten binnen de SSO Noord (€ 1,1 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW-beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering DUO (€ 1,4 miljoen). De daling ten opzichte van de oorspronkelijke begroting bedraagt € 0,8 miljoen en heeft betrekking op de afbouw van de werkzaamheden voor het Participatiefonds. Ook is er een daling van de omzet ten behoeve van examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 0,7 miljoen). Hier staat een stijging van de omzet voor overige werkzaamheden voor derden en het SSO Noord tegenover (€ 0,7 miljoen).

Vrijval voorziening

Er heeft in 2021 geen vrijval van de voorziening plaatsgevonden.

Bijzondere baten

Bijzondere baten 2021 zijn nagenoeg nihil.

Lasten

De apparaatskosten laten een stijging zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting van € 61,1 miljoen. De personele kosten laten een stijging zien van € 37,0 miljoen. De toename is het gevolg van de eerder genoemde additionele werkzaamheden in de basisdienstverlening, telefonische dienstverlening, de uitvoering examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs en de loonontwikkeling in 2021. Een deel personele inzet 2021 is geactiveerd en opgenomen onder immateriële activa in ontwikkeling. Het gaat hier om kosten gemaakt voor de ontwikkeling van het systeemlandschap die geactiveerd zijn en als afschrijvingslast in de toekomst verantwoord zullen worden. De materiële kosten laten een stijging zien van € 24,1 miljoen samenhangend met de eerder genoemde additionele werkzaamheden. De afschrijvingskosten zijn toegenomen met € 11,4 miljoen. Deze toename is het gevolg van uitbreidingsinvesteringen in met name het ICT-landschap. Tevens heeft onder de afschrijvingskosten een versnelde afschrijving van € 5,4 miljoen plaatsgevonden op eigen ontwikkelde software in het bekostigingsdomein. Ook is € 1,5 miljoen versneld afgeschreven als gevolg van de geplande overgang in 2023 naar de Enterprise Cloud waardoor een gedeelte van de huidige infrastructuur niet meer dienstbaar zal zijn.

Rentelasten

De rentelasten van € 0,1 miljoen hebben betrekking op de leningen afgesloten ter financiering van de immateriële vaste activa, met name door DUO zelf ontwikkelde software.

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 0,6 miljoen (2020: € 1,5 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2021 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening hangt samen met de gewenste mobiliteit voor de komende jaren.

Activa
Vaste activa 122.389 108.463
Materiële vaste activa 27.194 26.073
waarvan grond en gebouwen 0 0
waarvan installaties en inventarissen 27.194 26.073
waarvan overige materiële vaste activa 0 0
Immateriële vaste activa 95.195 82.390
Vlottende Activa 76.047 52.680
Voorraden en onderhanden projecten 535 659
Debiteuren 8.029 3.176
Overige vorderingen en overlopende activa 18.052 16.900
Liquide middelen 49.431 31.945
Totaal activa 198.436 161.143
Passiva
Eigen Vermogen 4.187 4.403
Exploitatiereserve 4.403 1.698
Onverdeeld resultaat ‒ 216 2.705
Voorzieningen 1.524 2.376
Langlopende schulden 72.227 52.019
Leningen bij het Ministerie van Financiën 72.227 52.019
Kortlopende schulden 120.497 102.345
Crediteuren 19.962 15.662
Belastingen en premies sociale lasten 0 0
Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën 16.792 10.688
Overige schulden en overlopende passiva 83.743 75.995
Totaal passiva 198.435 161.143

Toelichting

Activa

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2021 met € 1,1 miljoen toegenomen. Het investeringsniveau was in 2021 nagenoeg gelijk aan de afschrijvingslast. De afschrijvingstermijn van de materiële vaste activa bedraagt 3 tot 10 jaar.

Immateriële vaste activa

Onder de immateriële vaste activa zijn aangekochte software licenties opgenomen, activa in ontwikkeling en zelfontwikkelde software. De boekwaarde is toegenomen met € 12,8 miljoen als gevolg van investeringen in het systeemlandschap (€ 26,7 miljoen), activa in ontwikkeling (€ 0,9 miljoen) en Software en Licenties (€ 3,7 miljoen). Daarnaast is op de totale immateriële vaste activa € 18,5 miljoen afgeschreven. De voor activering in aanmerking komende projecten zijn als activa in ontwikkeling opgenomen. Het betreft éénenvijftig projecten met een totale waarde van € 26,7 miljoen. Waardering van de materiele kosten heeft plaatsgevonden tegen werkelijke kosten. Uren externe inzet eveneens tegen werkelijke kosten en voor de interne inzet is de handleiding overheidstarieven als basis gehanteerd. Voor de afschrijvingstermijn omtrent vervangingen wordt er uitgegaan van een gedifferentieerde levensduur (tussen de 3 en 10 jaar), welke in lijn ligt met de economische levensduur van de ontwikkelde applicaties.

Voorraden

Onder deze post zijn opgenomen de voorraden papier en kantoorartikelen en dergelijke.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 4,9 miljoen toegenomen. Onder de debiteuren is voor € 0,1 miljoen aan vorderingen opgenomen op het moederdepartement. Daarnaast zijn voor € 5,3 miljoen aan vorderingen op andere ministeries opgenomen te weten; Ministerie van BZK € 3,4 miljoen, Ministerie van Financiën € 0,7 miljoen, Ministerie van EZK € 0,1 miljoen en het Ministerie van VWS € 0,9 miljoen.

Overige vorderingen en overlopende activa

Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa zijn bedragen opgenomen, ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2021 vooruit zijn betaald (€ 17,8 miljoen). Daarnaast is onder deze post voor € 0,1 miljoen vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van Financiën opgenomen en € 0,2 miljoen vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van SZW.

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2021 met € 17,5 miljoen toegenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 36,5 miljoen, de gepleegde investeringen van € 45,4 miljoen waar een lening van € 37,0 miljoen tegenover staat. Daarnaast is er € 10,7 miljoen afgelost op de lopende leningen. Zie ook de verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen DUO bedraagt na verwerking van het exploitatieresultaat 2021 € 3,7 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 1,2% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 17,9 miljoen). Van het eigen vermogen is € 1,0 miljoen geoormerkt voor eventuele verliezen of innovaties binnen het SSO Noord.

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorzieningen in het kader van personeel (Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) en wachtgelden) € 0,3 miljoen en overige € 1,2 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 1,5 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2021. Aan de voorziening is € 0,6 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen, met name als gevolg van de gewenste mobiliteit.

Voorzieningen

Wachtgeld 592 ‒ 332 80 340
Overige 1.784 ‒ 1.142 542 1.184
Totaal voorzieningen 2.376 ‒ 1.474 622 1.524

Leningen bij het Ministerie van Financiën

DUO heeft in 2021 wederom gebruik gemaakt van de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën. Het betreft leningen ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap. Van deze leningen is € 16,8 miljoen opgenomen onder het kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën, zijnde het aflossingsgedeelte 2022.

3702 23.500.000 8 0,00% 16-12-2021 17-12-2029 32 23.500.000
3701 2.500.000 6 0,00% 16-12-2021 16-12-2027 24 2.500.000
3700 11.000.000 4 0,00% 16-12-2021 16-12-2025 16 11.000.000
3540 2.000.000 6 0,00% 18-12-2020 18-12-2026 24 1.666.667
3539 5.000.000 4 0,00% 18-12-2020 18-12-2024 16 3.750.000
3538 21.000.000 8 0,00% 18-12-2020 18-12-2028 32 18.375.000
3361 8.310.000 4 0,00% 30-12-2019 2-1-2024 16 4.155.000
3360 13.700.000 10 0,01% 30-12-2019 31-12-2029 40 10.960.000
3167 16.800.000 10 0,57% 5-11-2018 6-11-2028 40 11.760.000
2951 6.760.000 5 0,00% 15-12-2017 15-12-2022 20 1.352.000
Totaal 110.570.000 89.018.667

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2021 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 1,0 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van BZK.

Overige schulden en overlopende passiva

De balanspost Overige verplichtingen en overlopende passiva van € 83,7 miljoen bevat voor € 59,1 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2021 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar, mede als gevolg van de coronacrisis, nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden die in 2022 zullen worden uitgevoerd. Hiervan heeft € 23,2 miljoen betrekking op diverse (doorlopende) werkzaamheden waaronder het project «Doorontwikkelen BRON», € 32,1 miljoen op werkzaamheden basisdienstverlening en € 3,8 miljoen op overige opdrachten. Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan reservering individueel keuzebudget en verlofrechten ultimo 2021 van het personeel in loondienst (€ 18,3 miljoen) en schulden met afdracht verplichtingen (€ 0,2 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 5,4 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de in het verleden ontvangen investering specifieke financiële bijdragen van de ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die in het verleden de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maakten. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 0,8 miljoen waarvan € 0,5 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

De niet uit de balans blijkende verplichtingen bedragen eind 2021 circa € 145,0 miljoen (2020: € 160,4 miljoen). Het betreft vooral contracten voor automatisering (€ 19,0 miljoen), huisvesting (€ 118,3 miljoen) en € 7,7 miljoen in het kader van het Overheidsdatacenter (ODC), waarvan een deel is afgedekt middels langlopende verplichtingen richting de afnemers. De looptijden van de verplichtingen variëren van 1 tot 20 jaar. DUO heeft geen langlopende leasecontracten uitstaan per balansdatum.

1. Rekening courant RHB 1 januari 2021 + stand depositorekeningen 14.794 31.945 17.151
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 318.935 402.296 83.361
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-) ‒ 295.958 ‒ 365.762 ‒ 69.804
2. Totaal operationele kasstroom 22.977 36.534 13.557
Totaal investeringen (-/-) ‒ 45.200 ‒ 45.802 ‒ 602
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 442 442
3. Totaal investeringskasstroom ‒ 45.200 ‒ 45.360 ‒ 160
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) 0
Eenmalig storting door het moederdepartement (+) 0
Aflossingen op leningen (-/-) ‒ 9.300 ‒ 10.688 ‒ 1.388
Beroep op leenfaciliteit (+) 33.200 37.000 3.800
4. Totaal financieringskasstroom 23.900 26.312 2.412
5. Rekening courant RHB 31 december 2020 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. 16.471 49.431 32.960

Toelichting

De positieve operationele kasstroom (€ 36,5 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 310,6 miljoen), overige departementen (€ 46,3 miljoen) en Derden (€ 45,4 miljoen). Hier staan uitgaven tegenover aan crediteuren en personeel (€ 365,8 miljoen). De investeringen betreffen investeringen in het rekencentrum en software ten behoeve van de basisdienstverlening als ook investering in zelfontwikkelde software. Het betreft hier software voor de uitvoering van de reguliere dienstverlening binnen DUO. Voor deze investeringen is gebruik gemaakt van de leenfaciliteit. Bovenstaande ontwikkelingen verklaart de afwijking ten opzichte van de begroting.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. DUO streeft er naar haar dienstverlening continue te verbeteren. De klanttevredenheid van het digitale kanaal is één van de al bestaande indicatoren die dit zichtbaar maken. DUO bevindt zich in een transitie van een organisatie met een complex systeemlandschap gebaseerd op ad hoc financiering, naar een wendbare ICT-gedreven organisatie waarin onderhoud, modernisering en vervanging structureel gefinancierd worden via Life Cycle Management (LCM). Met de invoering van deze LCM-systematiek gaat DUO van grote eenmalige projectinvesteringen naar structurele investeringen die over langere tijd afgeschreven worden. Dit is zichtbaar gemaakt door de post «vervangingskosten», zijnde de niet activeerbare ontwikkelkosten van de vervangingen en de post «immateriële vaste activa» welke de omvang van het ICT-landschap weerspiegelt.

DUO wil doelmatig zijn in het gebruik van ICT-systemen, door te sturen op een stabilisering en uiteindelijke daling van de omvang van haar ICT-landschap. Dit wil DUO bereiken door «slim» te moderniseren/ vervangen en daarmee te komen tot een onder architectuur ontwikkeld modern, simpel en kleiner ICT-landschap. Ook wil DUO sturen op de stabilisering van de kosten van onderhoud. Onder onderhoud wordt verstaan datgene wat nodig is voor instandhouding van de geautomatiseerde uitvoeringsprocessen. DUO wil dit gaan bereiken door (verouderde) systemen tijdig te moderniseren dan wel vervangen. Daarnaast heeft DUO een indicator opgenomen voor het aantonen van doelmatigheid bij overhead.

2018 2019 2020 2021 2021
Generiek Deel
Omzet per productgroep (pxq)
Omzet Bekostiging Instellingen 39,0 35,0 36,1 37,7 33,0
Omzet Studiefinanciering 108,0 92,0 96,5 95,3 86,9
Omzet Examendiensten1 25,0 24,0 16,2 34,9 22,7
Omzet Basisregister 30,0 35,0 31,2 35,5 33,0
Omzet Informatiediensten 6,0 7,0 10,3 7,1 6,6
Totaal basiscontract excl. LCM 207,0 193,0 190,3 210,5 182,2
Vervangingskosten n.v.t. n.v.t. 14,9 29,0 26,2
Kosten met betrekking tot onderhoud en beheer n.v.t. n.v.t. 30,9 34,2 31,7
Immateriële vaste activa (x1 mln.) n.v.t. n.v.t. 46,1 75,4 88,4
Overheadkosten t.o.v. de totale kosten (%) n.v.t. n.v.t. 23% 21% 20%
FTE
FTE-ARAR 2.217,0 2.331,0 2.459,1 2.567,7 2.544,0
FTE-Extern n.v.t. n.v.t. 397,4 403,6 198,0
Tarieven/uur
ICT gerelateerd 112,0 114,0 115,0 118,0 115,0
Overige uren 76,5 77,5 78,5 78,5 78,5
Saldo van baten en lasten (%) 100,0 100,0 100,8 100,0 100,0
Kwaliteitsindicatoren2
Klantcontact digitaal 6 7 7,3 7,1 6,5
Klantcontact traditioneel 7 8 7,4 6,9 7,0
  1. met ingang van 2020 is abstraheerd voor het onderdeel kostprijsmodel examens.
  2. met ingang van 2020 wordt gerapporteerd met één decimaal.

Toelichting

Omzet/kostprijs per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar vijf producten, te weten Bekostiging, Studiefinanciering, Examens, Registers en Informatiediensten. Streven voor de komende jaren is een verbeterde dienstverlening zichtbaar in de klanttevredenheid bij optimale inzet van middelen. De realisatie 2021 ligt € 28,3 miljoen hoger dan begroot. Dit met name als gevolg van loon- en prijsontwikkeling, extra inzet op telefonische bereikbaarheid en de uitvoering examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs.

Vervangingskosten: De effecten van Life Cycle Management zijn inzichtelijk gemaakt door de niet activeerbare ontwikkelkosten van de vervangingen (vervangingskosten) van de immateriële vaste activa op te nemen.

Immateriële vaste activa en kosten met betrekking tot onderhoud en beheer: De omvang van het ICT-landschap wordt weerspiegeld in de balanspost immateriële vaste activa. Hierin is alle zelf ontwikkelde software opgenomen. Deze post zal de eerste jaren een stijging laten zien en vanaf 2027, los van nieuwe taken, een vlakke lijn waarbij de autonome groei van het systeemlandschap is ondervangen en deze post zal stabiliseren rond de € 161,0 miljoen exclusief uitbreidingsinvesteringen als gevolg van nieuw beleid of afwaardering van bestaande systemen. Ook moet deze post worden gezien in relatie tot de indicator kosten met betrekking tot onderhoud en beheer. Door het tijdig en slim vervangen van het systeemlandschap streeft DUO (daar waar, volgens onderzoek Gartner 2018, normaliter sprake is van een autonome groei van circa zes %) naar een gelijkblijvend onderhoud en beheer.

Overheadkosten t.o.v. de totale kosten (%): De indicator drukt de overhead uit als percentage van de totale kosten.

FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2020. Er is vormgegeven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken. Er heeft in 2021 een verdere instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van extern automatiseringspersoneel.

Projecttarief per uur: Het projecttarief (ICT gerelateerd) is € 118,00 per uur en met € 3,00 gestegen ten opzichte van 2020.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 78,50 per uur en is niet gestegen ten opzichte van 2020.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het negatieve saldo van baten en lasten 2021 van € 0,2 miljoen bedraagt 0,0% van de baten.

Met het Ministerie van OCW is een set met indicatoren afgesproken, te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel. 

Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2021 heeft deze indicator een score van 7,1 op een schaal van 0 tot 10. Over 2020 bedroeg de score 7,3 op een schaal van 0 tot 10.

Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2021 heeft deze indicator, een score van 6,9 op een schaal van 0 tot 10. Over 2020 bedroeg de score 7,4 op een schaal van 0 tot 10.

10.2 Nationaal Archief

Het Nationaal Archief (NA) beheert de archieven van de Rijksoverheid en archieven van maatschappelijke organisaties en individuele personen die van nationaal belang zijn (geweest). In de depots ligt bijna duizend jaar geschiedenis van Nederland opgeslagen in archieven en in duizenden kaarten, tekeningen en foto’s. De missie van het Nationaal Archief is het dienen van ieders recht op informatie en het geven van inzicht in het verleden van ons land door inzet voor een sterk archiefbestel, een afgewogen beleid voor archiefwaardering en selectie en optimale zorg voor alle rijksarchieven en de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en onsite en online te presenteren.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister van OCW een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchiefbewaarplaatsen, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en elf rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. De archiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van de Regionale Historische Centra (RHC’s). De RHC’s zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een financiële bijdrage ontvangen. Dit jaarverslag handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s zijn onderdeel van artikel 14 (Cultuur) van de begroting van het Ministerie van OCW.

Impact Coronavirus

Door de uitbraak van het coronavirus en de ontstane coronacrisis is het financieel resultaat van het Nationaal Archief ook in 2021 beïnvloed. Reguliere werkzaamheden en projecten zijn uitgesteld, vertraagd of anders ingevuld. Het Nationaal Archief heeft er alles aan gedaan de inzage van archieven, het bezoek aan tentoonstellingen en evenementen zo goed mogelijk te organiseren. Daarbij zijn de rijksbrede richtlijnen gevolgd voor onze medewerkers en bezoekers. De coronacrisis heeft verder tot gevolg dat er minder archieven zijn geworven, gedigitaliseerd en gerestaureerd. Daarnaast zijn er vertragingen in de doorontwikkeling op toegangsketens en projecten zoals Handschriftherkenning en Internationale Erfgoedsamenwerking. Naar verwachting zal de uitbraak van het coronavirus ook in 2022 gevolgen hebben voor de uitvoering van de werkzaamheden.

Baten
Omzet 44.221 47.710 3.489 46.243
waarvan omzet moederdepartement 42.920 45.550 2.630 45.016
waarvan omzet overige departementen 400 538 138 505
waarvan omzet derden 901 1.622 721 722
Rentebaten 0 0 0 0
Mutatie projectgelden 0 0 0 0
Vrijval voorzieningen 0 19 19 72
Bijzondere baten 0 0 0 0
Totaal baten 44.221 47.729 3.508 46.315
Lasten
Apparaatskosten 42.158 42.778 620 42.395
- Personele kosten 19.988 20.331 343 19.845
waarvan eigen personeel 17.470 17.578 108 17.209
waarvan inhuur externen 1.411 2.218 807 2.102
waarvan overige personele kosten 1.107 534 ‒ 573 534
- Materiële kosten 22.170 22.447 277 22.550
waarvan apparaat ICT 1.140 740 ‒ 400 1.255
waarvan bijdrage aan SSO’s 6.128 6.170 42 6.126
waarvan overige materiële kosten 14.902 15.537 635 15.169
Afschrijvingskosten 2.058 1.949 ‒ 109 1.775
- Materieel 2.058 1.949 ‒ 109 1.775
waarvan apparaat ICT 104 109 5 105
waarvan overige materiële afschrijvingskosten 1.954 1.840 ‒ 114 1.670
- Immaterieel 0 0 0 0
Overige lasten 0 0 0 4
waarvan dotaties voorzieningen 0 0 0 4
waarvan bijzondere lasten 0 0 0 0
Rentelasten 5 6 1 5
Totaal lasten 44.221 44.733 512 44.179
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening 0 2.995 2.995 2.136
Agentschapsdeel Vpb-lasten 0 0 0 0
Saldo van baten en lasten 0 2.995 2.995 2.136

Toelichting

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet van het moederdepartement over 2021 bedraagt € 45,5 miljoen. Hiervan is € 45,5 miljoen gerelateerd aan producten/diensten van het NA. De totale baten in 2021 zijn € 47,7 miljoen en € 3,5 miljoen hoger dan begroot.

De stijging ten opzichte van de begroting is mede het gevolg van loon- en prijsbijstellingen. Daarnaast zijn gelden voor de Informatiehuishouding opgenomen in het resultaat over 2021.

Omzet overige departementen

De bijdrage van de Provincie Zuid-Holland (€ 0,4 miljoen) is voor het beheer van de archieven Zuid-Holland.

Omzet derden

De omzet derden is gestegen vanwege bijdragen van derden voor onder andere tentoonstellingen, archiefwerkzaamheden en doorbelastingen van gebruik van het gebouw.

Rentebaten

In de vastgestelde begroting is geen rekening gehouden met rentebaten omdat over direct opneembare tegoeden bij het schatkistbankieren geen rente wordt vergoed.

Vrijval voorzieningen

Er is voor € 19.000 aan vrijval van voorzieningen in 2021. Deze hebben betrekking op de voorziening voor verplichtingen aan oud personeelsleden.

waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten 45,5
waarvan productgroep/dienstengroep Fysiek archief 11,1
waarvan productgroep/dienstengroep Digitaal archief 8,8
waarvan productgroep/dienstengroep Publiek 8,4
waarvan productgroep/dienstengroep Digitalisering 11,5
waarvan productgroep/dienstengroep Kennis en advies 5,7

Lasten

Apparaatskosten

De apparaatskosten bedragen € 42,8 miljoen en zijn circa € 0,6 miljoen hoger dan de begroting. Er is meer uitgegeven aan de inhuur van extern personeel. Daarnaast stijgen de kosten voor eigen personeel iets door cao-loonstijgingen. De materiële kosten zijn iets hoger dan begroot door een toename van ICT-kosten.

Afschrijvingskosten

De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,9 miljoen en is iets lager dan begroot en stijgt iets ten opzichte van 2020.

Activa
Vaste activa
Materiële vaste activa 10.224 9.680
waarvan grond en gebouwen 734 718
waarvan installaties en inventarissen 9.473 8.937
waarvan projecten in uitvoering
waarvan overige materiële vaste activa 18 25
Immateriële vaste activa 0 0
Vlottende activa
Voorraden en onderhanden projecten 55 58
Debiteuren 79 182
Overige vorderingen en overlopende activa 896 904
Liquide middelen 31.628 30.482
Totaal activa 42.881 41.306
Passiva
Eigen Vermogen 5.157 4.176
Exploitatiereserve 2.162 2.040
Onverdeeld resultaat 2.995 2.136
Voorzieningen 25 64
Langlopende schulden
Leningen bij het Ministerie van Financiën 7.520 565
Investeringsbijdrage 0 6.512
Projectgelden 0 0
Kortlopende schulden
Investeringsbijdrage 0 0
Projectgelden 0 0
Crediteuren 1.047 950
Belastingen en premies sociale lasten 26 29
Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën 1.147 160
Overige schulden en overlopende passiva 27.958 28.850
Totaal passiva 42.881 41.306

Toelichting

Activa

Vaste Activa

De post Installaties en Inventarissen is toegenomen met € 0,5 miljoen door investeringen.

Vlottende Activa

De vlottende activa stijgen doordat de liquide middelen zijn gestegen vanwege het positieve bedrijfsresultaat.

Vorderingen op het moederdepartement 76
Vorderingen op overige departementen 15
Vorderingen op overige debiteuren 79 91
Stand per 31 december 79 182
Nog te ontvangen van moederdepartement
Nog te ontvangen op overige departementen
Nog te ontvangen van overige organisaties 896 904
Stand per 31 december 896 904

Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de Rekening-Courant met de Rijkshoofdboekhouding (RHB) van het Ministerie van Financiën en een klein saldo kasmiddelen. De liquide middelen zijn gestegen vanwege het positieve resultaat. De liquide middelen blijven hoog mede omdat namens het Ministerie van OCW het bestemmingsfonds voor huisvesting van de RHC’s (€ 17,4 miljoen) volledig in liquide middelen wordt aangehouden. Deze middelen zijn niet vrij te besteden door het Nationaal Archief en zijn als vordering op het Ministerie van OCW op de balans verantwoord. Over een deel van de bestemming van deze middelen is het NA in overleg met het Ministerie van OCW.

Passiva

Eigen Vermogen

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2021 € 5,2 miljoen. Hiermee komt het eigen vermogen boven de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar.

Eigen Vermogen
Saldo per 1 januari 4.176 2.135 1.934
Onverdeeld resultaat 2.995 2.136 201
Overige directe mutaties
Directe vermogensmutatie
Bijdrage door moederdepartement
Overige directe mutaties ‒ 2.014 ‒ 95
Saldo per 31 december 5.157 4.176 2.135

De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2021 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2022. Het plafond aan eigen vermogen dat het NA mag aanhouden van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet over de afgelopen 3 jaar is € 2,3 miljoen. Omdat er € 5,2 miljoen aan eigen vermogen is, heeft het NA een surplus van € 2,9 miljoen. Dit surplus wordt aan het Ministerie van OCW betaald in 2022.

Voorzieningen

De voorzieningen zijn gedaald. Dit is het saldo van dotaties, onttrekkingen en vrijval van wachtgeldverplichtingen

Stand 1 januari 2021 64 0 64
Dotatie 0 0 0
Onttrekking 20 0 20
Vrijval 19 0 19
Stand 31 december 2021 25 0 25

Langlopende schulden

De langlopende schulden stijgen fors omdat er in 2021 leningen zijn afgesloten bij het Ministerie van Financiën, dit is passend bij de status van agentschap.

Kortlopende schulden

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Schulden op het moederdepartement 11 14
Schulden op overige departementen 68 258
Schulden op overige crediteuren 968 678
Stand per 31 december 1.047 950
Nog te betalen aan moederdepartement 25.315 26.804
Nog te betalen aan overige departementen 232 231
Nog te betalen aan overige organisaties 2.411 1.815
Stand per 31 december 27.958 28.850

De nog te betalen bedragen aan het moederdepartement zijn voornamelijk gelden van de RHC's uit de gevormde bestemmingsfondsen voor huisvesting. Dit geld is van het moederdepartement en direct opvraagbaar. Daarnaast staan in 2021 onder de nog te betalen bedragen aan het moederdepartement, overige departementen en overige organisaties de projectgelden (€ 3,5 miljoen) die een kortlopend karakter hebben. Het Nationaal Archief heeft in december 2021 € 5,0 miljoen ontvangen als bijdrage van het Ministerie van OCW aan het meerjarige project "De oorlog voor de rechter", dat begin 2022 is gestart. Dit geld is onder de nog te betalen bedragen aan het moederdepartement opgenomen.

1. Rekening courant RHB 1 januari 2021 + stand depositorekeningen 19.960 30.482 10.522
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 44.221 41.310 ‒ 2.911
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-) ‒ 42.162 ‒ 43.599 ‒ 1.437
2. Totaal operationele kasstroom 2.059 ‒ 2.289 ‒ 4.348
Totaal investeringen (-/-) ‒ 1.232 ‒ 2.493 ‒ 1261
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 0 0 0
3. Totaal investeringskasstroom ‒ 1.232 ‒ 2.493 ‒ 1.261
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) ‒ 13.606 ‒ 2.014 11.592
Eenmalig storting door het moederdepartement (+) 0 0 0
Aflossingen op leningen (-/-) ‒ 2.889 ‒ 558 2.331
Beroep op leenfaciliteit (+) 11.400 8.500 ‒ 2.900
4. Totaal financieringskasstroom ‒ 5.095 5.928 11.023
5. Rekening courant RHB 31 december 2021 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. 15.692 31.628 15.936

Toelichting

In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdragen van het moederdepartement, andere departementen, omzet derden en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.

De terugbetaling van het surplus aan eigen vermogen per eind 2020 van € 2,0 miljoen is opgenomen als eenmalige uitkering aan het moederdepartement. De terugbetaling van € 4,3 miljoen projectgelden en € 6,5 miljoen investeringsbijdrage zijn onder de operationele kasstroom verwerkt net als € 5,0 miljoen vooruitontvangen gelden voor het project "De oorlog voor de rechter".

De voor het terugbetalen van de investeringsbijdrage en financiering van de investeringen in 2021 aangegane lening bij het Ministerie van Financiën groot € 8,5 miljoen is opgenomen onder het beroep op de leenfaciliteit.

De liquide middelen van het NA zijn in 2021 met circa € 1,1 miljoen toegenomen. De toename is voor een belangrijk deel veroorzaakt door het positieve resultaat.

2018 2019 2020 2021 2021
Generiek Deel
Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep
- de (gem) prijs per m fysiek archief (capaciteit) 15 15 18 17 20
- de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief 1.163 1.231 1.514 1.191 1.300
Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel
- primaire taken - activiteiten 53 53 61 58 55
Aantal fte
- formatie op lumpsum en projecten 198,29 207,71 197,82 221,78 200-210
- formatie Programma Digitale Taken rijksarchieven 0 0 0 0 0
Saldo baten en lasten ‒ 70.332 201.162 2.135.837 2.995.491 0
Ontwikkeling aantallen bezoekers
- bezoekers - tentoonstellingen 19.078 18.398 5.486 855 20.000
- onderwijs 7.539 8.922 2.427 1.348 13.000
- studiezaal - bezoekers 15.433 17.121 6.690 6.589 12.000
- studiezaal - raadplegingen archiefstukken 104.570 134.071 83.480 95.691 100.000
- Website Nationaal Archief 1.721.451 1.601.889 1.921.441 2.065.979 1.500.000
Cijfer bezoeker tevredenheid 7,5 7,5 7,5 n.v.t.
Voldoen aan webrichtlijnen Rijk *** *** *** ***
Beschikbaarheid - bereikbaarheid organisatie
- fysieke dienstverlening; geopend:
- informatiecentrum en studiezaal di t/m vr di t/m vr di t/m vr di t/m vr di t/m vr
- tentoonstelling di t/m zo di t/m zo di t/m zo di t/m zo di t/m zo
- ontvangst schoolgroepen ma t/m vr ma t/m vr ma t/m vr
- Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening)
- beschikbaarheid (%) nvt nvt nvt nvt
- helpdesk openingstijden op werkdagen 8:30–17:00 8:30–17:00 8:30–17:00 8:30–17:00 8:30–17:00

Toelichting

Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel werd het mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken.

De kostprijzen per productgroep in de begroting 2021 zijn gebaseerd op het kostprijsmodel 2018.

Het effect van corona is terug te zien in het fors gedaalde aantal fysieke bezoekers in 2020 en 2021, zowel van de tentoonstellingen, de studiezaal als in het kader van onderwijs. Daarentegen is te zien dat het aantal bezoekers van de website is gestegen, in 2021 zijn voor het eerst meer dan 2 miljoen bezoekers geteld, een mijlpaal.

11. Saldibalans

Toelichting

1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2021

De uitgaven over 2021 zijn uitgekomen op € 49.040.982.277 en de ontvangsten op € 1.620.593.747. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op €49.040.990.000 en de ontvangsten op € 1.620.594.000. Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2021 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

3. Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift).

Totaal liquide middelen 268 270

Dit betreft twee bankrekeningen bij de ABN AMRO bank.

4. Rekening-courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het ministerie van Financiën afgewikkeld.

5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve

Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Museaal aankoopfonds 52.106 315 3.349 49.072 14
Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen 13.277 1.504 14.781 95
Totaal 65.383 1.819 3.349 63.853

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2021 is er voor één aankoop een bijdrage geleverd: een bijdrage in de aankoop van Constable A view of Hampstead Heath.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procentpunt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procentpunt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Te verrekenen personeel en voormalig personeel 121
Totaal 121

7. Schulden buiten begrotingsverband

Overig 1.126
Totaal 1.126

Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU-projecten (€ 0,4 miljoen), legaten (€ 0,03 miljoen), fondsen (€ 0,3 miljoen) en nog af te dragen btw (€ 0,06 miljoen).

9. Openstaande rechten

Lesgelden 145.390
Totaal 145.390

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.

10. Vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2021 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

1 Primair onderwijs 7.523 5.297
3 Voortgezet onderwijs 40.789 2.952
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 1.714 4.205
6 Hoger beroepsonderwijs 6.003 8.569
7 Wetenschappelijk onderwijs 35 17
8 Internationaal beleid 935 0
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 2.058 3.263
11 Studiefinanciering 34.715.431 33.164.423
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 5.752 7.850
13 Lesgelden 0 0
14 Cultuur 53.889 57.067
15 Media 0 0
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 0 0
25 Emancipatie 52 52
95 Apparaat Kerndepartement 887 814
Lening Bonaire 0
Totaal 34.835.068 33.254.509

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 worden hieronder nader toegelicht.

De overige openstaande vorderingen (€ 120 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Niet-relevante langlopende vorderingen 34.223.505 32.606.152
Leningen - hoofdsom 27.155.704 25.482.349
Prestatiebeursleningen - hoofdsom 7.067.801 7.123.803
Relevante langlopende vorderingen 399.844 461.351
Leningen - rente 350.306 409.321
Prestatiebeursleningen - rente 4.344 7.802
Overig 45.194 44.228
Relevante kortlopende vorderingen 92.082 96.920
Totaal 34.715.431 33.164.423

Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.

Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevant. De rente wordt als relevant beschouwd.

De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.

Openstaande bedragen per 01-01-2021 33.164.423 31.502.184
Mutatie bruto vorderingen 4.665.740 4.665.896
Omgezet in gift ‒ 1.696.710 ‒ 1.856.294
Afgelost (ontvangen en verrekend) ‒ 1.208.784 ‒ 1.045.312
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding ‒ 209.238 ‒ 102.051
Totaal 34.715.431 33.164.423

De vorderingstand neemt toe doordat vorderingen worden uitbetaald of ingesteld.

De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift, en omdat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.

12. Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2021 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

1 Primair onderwijs 1.613.188 1.349.073
3 Voortgezet onderwijs 349.312 223.418
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 706.008 722.899
6 Hoger beroepsonderwijs 14.984 33.082
7 Wetenschappelijk onderwijs 35.844 42.598
8 Internationaal beleid 7.161 15.171
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 90.772 108.805
11 Studiefinanciering 2.022.972 1.761.727
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 0 0
13 Lesgelden 0 0
14 Cultuur 2.285.041 2.404.112
15 Media 99.717 105.792
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 67.861 63.804
25 Emancipatie 41.801 32.196
95 Apparaat Kerndepartement 6.754 3.449
Totaal 7.341.415 6.866.126

Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de ov-bedrijven.

De stand van de voorschotten per 31-12-2021 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

2003 1.340 1.340
2004 21 21
2005 3.473 3.473
2006 2.750 2.750
2007 1.061 1.061
2008 5.761 5.761
2009 3.241 3.241
2010 5.027 1.721 3.306
2011 9.632 3.699 5.933
2012 11.814 3.717 8.097
2013 18.366 3.727 14.639
2014 22.040 2.201 19.839
2015 22.377 3.518 18.859
2016 83.935 27.149 56.786
2017 514.573 264.218 250.355
2018 878.361 569.570 308.791
2019 2.190.128 1.404.599 785.529
2020 3.092.226 881.013 2.211.213
2021 3.640.421 3.640.421
Totaal 6.866.126 3.640.421 3.165.132 7.341.415

13. Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2021 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de ultimo 2021 openstaande garanties gespecificeerd opgenomen:

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen 125.794 138.503
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo 0 0
Garanties Cultuur 845.708 646.751
Garantie Vervangingsfonds 23.000 23.000
Garantie Participatiefonds 7.000 7.000
Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid 20.236 21.319
Garanties Wetenschappelijk Onderwijs 271.162 238.936
Garanties Hoger beroepsonderwijs 776.471 774.345
Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 757.274 743.765
Garanties Voortgezet onderwijs 571.488 519.576
Garanties Primair onderwijs 133.328 129.242
Totaal 3.531.461 3.242.437

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 845,7 miljoen. Hiervan is € 626,2 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds, waarvan € 380,0 miljoen betrekking heeft op de achterborgovereenkomst en € 246,2 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er garantie verleend ad € 219,5 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen aan Cultuurinstellingen.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 20,2 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij Wetenschappelijk onderwijs (€ 271,1 miljoen), het Hoger beroepsonderwijs (€ 776,5 miljoen), het Beroepsonderwijs en (€ 757,3 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 571,5 miljoen) en het Primair onderwijs (€ 133,3 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen en rekeningcourantkredieten aan onderwijsinstellingen. De geldleningen in het wo, hbo en mbo worden verstrekt onder hypothecaire zekerheid; de geldleningen in het po en vo onder gemeentegarantie. Het risico voor het Ministerie van OCW is hierdoor beperkt. Voor de rekeningcourantkredieten wordt geen zekerheid gevraagd. De garantstelling betreft de maximale roodstandfaciliteit. In de praktijk wordt dit zelden volledig benut. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen per onderwijssector.

Wetenschappelijk onderwijs 173,9 97,3
Hoger onderwijs 218,0 558,4
Beroepsonderwijs en volwasseneducatie 203,8 553,5
Voortgezet onderwijs 176,0 395,5
Primair onderwijs 37,2 96,1

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Stand 1 januari 2021 3.242.437
Bij: Aangegane verplichtingen 2021 761.109
Af: Afgelopen garantie 2021 472.085
Af: Verrichte betalingen 2021
Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2021
Stand 31 december 2021 3.531.461

14. Andere verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Stand 1 januari 2021 33.365.488
Bij: aangegaan 2021 52.122.024
Af: Tot betaling gekomen in 2021 49.040.982
Stand 31 december 2021 36.446.530

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2021 is hieronder opgenomen.

3 Voortgezet onderwijs 8.757.953
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 4.709.498
6 Hoger beroepsonderwijs 4.437.730
7 Wetenschappelijk onderwijs 6.238.626
8 Internationaal beleid 14.181
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 28.949
11 Studiefinanciering 0
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 0
13 Lesgelden 0
14 Cultuur 1.991.573
15 Media 1.041.000
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 1.157.218
25 Emancipatie 10.533
95 Apparaat Kerndepartement 230
Totaal 36.446.530

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Primair en Voortgezet onderwijs

Op 1 november 2019 is het ‘convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021’ afgesloten met de onderwijsbonden en de sectorraden. In dit convenant stelt het kabinet in totaal € 459,5 miljoen beschikbaar voor het primair en voortgezet onderwijs. Hiervan is inmiddels het volledige bedrag betaald dan wel verplicht. Op twee maatregelen zijn er na 2021 ook afspraken gemaakt. Voor Samen Opleiden komt in 2022 € 4,6 miljoen beschikbaar en voor de beloning van leraren die les geven in het diplomagerichte deel van het vso jaarlijks € 16,5 miljoen. Het budget voor Samen Opleiden in 2022 en voor de beloning van leraren in het diplomagerichte deel van het vso vanaf schooljaren 2022-2023 zijn nog niet als juridische verplichting vastgelegd en betreft derhalve een niet in de saldibalans opgenomen bestuurlijke verplichting.

Vanuit de drie convenanten onderwijshuisvesting Saba, Bonaire en Sint Eustasius (Caribisch Nederland) is er in totaal $ 67,3 miljoen (US dollars) beschikbaar. Hiervan is inmiddels $ 18 miljoen (US Dollars) betaald dan wel verplicht. Voor het restant, voor de jaren 2022 en verder, geldt dat er hiervoor bestuurlijke verplichtingen zijn aangegaan. Het gaat in totaal om een bedrag van $ 49,3 miljoen (US Dollars). Dat bedrag is nog niet juridisch verplicht en betreft derhalve een niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichting.

Middelbaar beroepsonderwijs

Op 7 februari 2018 is het «Bestuursakkoord MBO 2018–2022: Trots, vertrouwen en lef» met de MBO Raad afgesloten. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de derde tranche van de regeling kwaliteitsafspraken mbo. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1.742,6 miljoen bestuurlijk verplicht over de periode 2018 tot en met 2023. Van dit bedrag is ultimo 2021 een bedrag van € 1.532,0 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 210,7 miljoen is ultimo 2021 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

Hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs

Op 9 april 2018 zijn de sectorakkoorden hoger beroepsonderwijs 2018 en wetenschappelijk onderwijs 2018 afgesloten met de Vereniging Hogescholen en de Universiteiten van Nederland. Onderdeel van deze akkoorden zijn de kwaliteitsafspraken 2019-2024 ‘Investeren in Onderwijskwaliteit’. Hiermee is naar prijspeil 2021 een bedrag van in totaal € 2.475,1 miljoen (€ 1.538,9 miljoen voor het hbo en € 936,2 miljoen voor het wo) bestuurlijk verplicht voor de periode 2019-2024. Van dit bedrag is ultimo 2021 voor de jaren tot en met 2022 al een bedrag van € 1.337,0 miljoen (€ 831,3 miljoen hbo en € 505,7 miljoen wo) juridisch verplicht. Het resterende bedrag voor 2023 en 2024 van € 1.138,0 miljoen (€ 707,6 miljoen voor het hbo en € 430,4 miljoen voor het wo) is ultimo 2021 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

Erfgoed en Kunsten

Op 21 februari 2019 is de Erfgoed Deal ondertekend. In de Erfgoed Deal maken verschillende overheden en maatschappelijke organisaties afspraken over het behoud en het gebruik van erfgoed bij de grote ruimtelijke opgaven van dit moment, zoals energietransitie en verduurzaming, klimaatadaptatie en stedelijke groei en krimp. Het Ministerie van OCW heeft zich met ondertekening bestuurlijk verplicht tot een bijdrage van € 20,0 miljoen. Daarvan was ultimo 2021 € 4,9 miljoen nog niet juridisch verplicht.

In december 2021 is door het Ministerie van OCW aan de stichting Erfgoedpark Batavialand een brief verstuurd met daarin het besluit tot het belasten met de zorg voor het beheer van museale cultuurgoederen en het besluit tot aanwijzing van deze instelling als nationaal scheepsarcheologisch depot. Deze brief bevat voornemens voor het verlenen van bijdragen tot in totaal € 6,1 miljoen. De beschikkingen daarvoor worden pas na 2021 verstuurd en daarom zijn deze middelen ultimo 2021 nog niet vastgelegd als juridische verplichting.

De stichting Eurosonic Noorderslag heeft in 2021 van het Ministerie van OCW een intentieverklaring ontvangen ten behoeve van hun inschrijving op de call van de Europese Commissie (referentie - EAC/S13/2021) voor de organisatie van de MMETA in de periode 2022-2024. Het gaat voor de gehele periode om een bijdrage van € 0,3 miljoen. Daarvan is € 0,2 miljoen nog niet vastgelegd als juridische verplichting, omdat daarvoor ultimo 2021 nog geen subsidiebeschikking verstuurd is.

12. WNT-verantwoording 2021 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen - al dan niet fictieve - dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk bezoldigingsmaximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigingsmaximum bedraagt in 2021 € 209.000.

Naast de hier vermelde functionarissen zijn er geen andere functionarissen die in 2021 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden.

Er zijn in 2021 geen ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd. Er zijn in 2021 geen leidinggevende topfunctionarissen die op grond van de WNT in verband met de cumulatie van dienstbetrekkingen dienen te worden gerapporteerd.

CvTE P.J.J. Hendrikse Voorzitter 0,2 (0,2) Nee € 24.485 (€ 24.111) n.v.t. € 24.485 (€ 24.111) € 41.800 n.v.t.
CvTE T.G.M. Bekker Lid 0,025 (0,025) Nee € 1.835 (€ 1.005) n.v.t. € 1.835 (€ 1.005) € 5.225 n.v.t.
CvTE A.M.L. Jansen** Lid
CvTE A. Kaim-Lamers** Lid
CvTE Y. van Zijl** Lid
CvTE D.J.M. Majoor** Lid naar plv lid
CvTE L.S.J.M. Henkens Lid 0,0275 (0,025) Nee € 2.821 (€ 2.789) n.v.t. € 2.821 (€ 2.789) € 5.748 n.v.t.
CvTE M.A. Jansen** Plv lid
CvTE H. Deugd** Plv lid
CvTE G.J. Zomer** Plv lid
CvTE R.W. Zoutendijk** Plv lid 1-4-2021
CvTE B.J.M. Renne** Plv lid
CvTE M. Scheepers** Plv lid
  1. Voor topfunctionarissen met een bezoldiging van € 1.700 of minder wordt met ingang van de WNT-verantwoording over 2017 volstaan met de naam en functie van de topfunctionaris. Deze topfunctionarissen worden gemarkeerd met ** achter de naam. De overige kolommen van de tabel blijven leeg en worden uitgevlakt.

D. Bijlagen

Bijlage 1 Toezichtrelaties rechtspersonen met een wettelijke taak (rwt) en zelfstandige bestuursorganen (zbo)

ZBO's Bedrag Bedrag Bedrag Bedrag Ja/Nee
Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ 84.523 145.837 Nee
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie 26.127 60.126 Nee
Stichting Nederlands Fonds voor de Film 91.481 104.352 Nee
Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie 26.789 37.701 Nee
Stichting Mondriaan Fonds 66.111 80.180 Nee
Stichting Nederlands Letterenfonds 16.410 39.044 Nee
Bureau Architectentregister 90 90 Nee
Commissariaat voor de Media 4.807 4.879 Nee
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie 4.476 4.062 Ja
Koninklijke Bibliotheek 102.263 106.478 Nee
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek 931.862 993.768 25.476 27.781 Nee
Stichting Participatiefonds (PF)/Vervangingsfonds (VF) 5.228 13.672 Ja
Bijzonderheden De modernisering is gepland voor 1-8-2022
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 2.231 2.765 Nee
College voor Toetsen en Examens 12.680 11.553 Nee
Nederlandse Publieke Omroep 792.424 806.592 Nee
Regionale Publieke Omroep 149.993 152.251 Nee
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen 91.757 96.271 Nee
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) 61.134 61.213 Nee
RWT's
Collectiebeherende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen 215.346 301.124 Nee
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs 11.466.146 12.293.701 Ja
Bijzonderheden Betreft een cluster van instellingen, zie Financiële Positie van het Onderwijs 2020 (Kamerstukken II 2021/22, 33495, nr. 121.)
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs 8.763.676 9.643.928 Ja
Bijzonderheden Betreft een cluster van instellingen, zie Financiële Positie van het Onderwijs 2020 (Kamerstukken II 2021/22, 33495, nr. 121.)
Regionale opleidingscentra (roc’s), agrarische opleidingscentra (aoc's) en vakinstellingen 3.700.096 3.944.713 Nee
Instellingsbesturen hogescholen 3.595.363 4.187.575 Nee
Instellingsbesturen universiteiten 4.813.347 5.277.838 Nee
Academische Ziekenhuizen 707.959 756.693 Nee
Stichting Cito 29.128 32.129 Nee
Stichting SLO 10.850 10.850 Nee

Toelichting

Op basis van artikel 4.2, lid 2 van de Comptabiliteitswet (CW), is het Ministerie van OCW, als moederdepartement verantwoordelijk voor de bijdrage aan het zbo en het afleggen van verantwoording over een bepaald onderwerp waarbij verschillende Ministeries zijn betrokken. Omdat van de meeste zbo’s het jaarverslag over 2021 nog niet zodanig beschikbaar is, dat ze voor het jaarverslag van het Ministerie van OCW gebruikt kunnen worden, worden alleen de bijzonderheden in de tabel opgenomen die vóór 15 maart bekend zijn. In het geval er een bijzonderheid bekend wordt, ná het verschijnen van het jaarverslag, worden de Eerste en Tweede Kamer hier zo snel mogelijk over geïnformeerd.

Mede doordat het jaarverslag van het zbo nog niet gereed is ten tijde van het opstellen van het jaarverslag van het Ministerie van OCW is het opnemen van met name kwalitatieve informatie over de activiteiten van het betreffende zbo lastig. Een optie is gebruik te maken van het jaarverslag van het zbo van het jaar ervoor (t-1). Het geeft echter een scheve vergelijking om deze gegevens op te nemen in het jaarverslag jaar t van het departement.

Bijlage 2 Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

Domein primair onderwijs en voortgezet onderwijs

Leraar als aantrekkelijk beroep Anders organiseren: Inzet onderwijsassistenten en taak- en functiedifferentiatie in het po Ex ante beleidsonderzoek 2021 Literatuuronderzoek naar de vraag in hoeverre, op welke manier en onder welke voorwaarden a) de inzet van onderwijsassistenten en b) taakdifferentiatie binnen teams kan bijdragen aan het terugdringen van het lerarentekort, het reduceren van werkdruk en verzuim, het
verhogen van werktevredenheid en het gelijk houden of verhogen van de onderwijskwaliteit.
9
Strategische Evaluatie Lerarenbeleid Ex post beleidsonderzoek 2021 Beleidsdoorlichting naar wat bekend is over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het lerarenbeleid in de periode 2013-2020. Het gaat om het beleid voor de werving, het behoud en de professionalisering van leraren in het primair en voortgezet onderwijs. 9
Onderzoek (arbeidsmarkt)positie van de oudere leraar in PO, VO en MBO Overig beleidsonderzoek 2021 Onderzoek naar de positie op de arbeidsmarkt van oudere leraren in het basisonderwijs en oudere docenten in het voortgezet onderwijs (vo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Er wordt o.a. gekeken naar hun werkbeleving, duurzame inzetbaarheid en het ouderenbeleid in de sector. Voor dit onderzoek zijn secundaire analyses uitgevoerd op reeds beschikbare gegevens, is literatuur verkend en zijn enquêtes en interviews afgenomen onder werkgevers (bestuurders, schoolleiders en HRM-verantwoordelijken) en werknemers in de drie sectoren. Ook is gesproken met diverse experts uit de wetenschap en beleid. 9
Loopbaanperspectief academisch geschoolde leerkrachten Overig beleidsonderzoek 2021 Onderzoek naar de huidige stand van zaken van de inzet van academisch geschoolde leerkrachten in het basisonderwijs, hun positie in het schoolteam en het carrièreperspectief dat zij ervaren. 1
Verdieping groeistrategie Samen opleiden & Professionaliseren Ex ante beleidsonderzoek 2021 Onderzoek naar hoe Samen Opleiden & Professionaliseren (SO&P) het best kan worden vormgegeven om te komen tot 100% opleiden van studenten tot leraar via SO&P. 3
Zij-instroom in het reguliere stelsel Ex post beleidsonderzoek 2021 Het betreft een kwalitatief evaluerend onderzoek in de sectoren po, vo en mbo naar de subsidieregeling voor zij-instroom in het beroep en de inrichting van zij-instroomtrajecten ‘in brede zin’, zoals verkorte, flexibele deeltijdopleidingen. 9
Tekortvakken in het VO Overig beleidsonderzoek 2021 Het rapport gaat over onderzoek naar vakspecifieke knelpunten en maatregelen voor de tekortvakken in het voortgezet onderwijs. Deze vakken zijn de moderne vreemde talen (Duits en Frans), de klassieke talen, de bètavakken (wiskunde, natuurkunde en scheikunde) en Nederlands. 3
Meer Meesters? Routes naar diversiteit in de klas Overig beleidsonderzoek 2021 Het rapport onderzoekt de redenen voor het dalend aantal mannelijke docenten in het basisonderwijs en mogelijkheden om hier iets aan te doen. 1
Onderzoek loonverschillen tussen werknemers in het onderwijs en vergelijkbare werknemers in andere sectoren Overig beleidsonderzoek 2021 Het rapport bevat een vervolg op eerder onderzoek naar de beloningsverschillen tussen onderwijssectoren en marktsectoren. Het voegt daar een methode om loonverschillen te analyseren aan toe. 1
Evaluatie pilot gespecialiseerde pabo opleidingen Ex post beleidsonderzoek 2021 Het rapport bevat een evaluatie van 7 gespecialiseerde pilots op 6 pabo's in 2020. Het ging hierbij om 4 gespecialiseerde opleidingen voor werken met jongere kinderen en 3 voor lesgeven aan oudere kinderen. Het rapport evalueert het 1e jaar van de pilots. 9
Onderzoek naar de begeleiding startende schoolleiders VO Overig beleidsonderzoek 2021 De begeleiding van startende schoolleiders staat de laatste jaren hoog op de agenda. In het geactualiseerde Sectorakkoord VO (2018) zijn over deze begeleiding afspraken gemaakt door het Ministerie van OCW en de VO-raad.  Om inzicht te krijgen in de actuele stand van zaken, is door Ecorys en MOOZ in opdracht van het Ministerie van OCW onderzoek gedaan naar de begeleiding van startende schoolleiders in het voortgezet onderwijs. 3
IPTO: vakken en bevoegdheden in het vo peildatum 1 oktober 2020 Overig beleidsonderzoek 2021 In dit rapport worden de met IPTO gemeten aantallen gegeven lesuren naar vak en het percentage bevoegd gegeven lesuren in het voortgezet onderwijs weergegeven per peildatum 1 oktober 2020. IPTO staat daarbij voor de Integrale Personeelstelling Onderwijs die het Ministerie van OCW jaarlijks laat uitvoeren. Het betreft een telling op alle scholen in het vo, waarbij voor al het lesgevend personeel gegevens worden verzameld over vakken en bevoegdheden. 9
Arbeidsmarkt barometer po, vo en mbo Overig beleidsonderzoek 2021 Het doel van de Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo is om ontwikkelingen in de vraag naar leraren, ondersteunend personeel en directieleden in kaart te brengen voor het po, vo en mbo en om knelpunten op deze arbeidsmarkt te identificeren. Hiervoor wordt de data van online vacatures
verzameld en geanalyseerd. Natuurlijk vinden scholen ook personeel via andere wegen (via stages, open sollicitaties, persoonlijk netwerk).
9
Loopbaanmonitor onderwijs 2021 Overig beleidsonderzoek 2021 De Loopbaanmonitor onderwijs richt zich op de ontwikkeling van de arbeidsmarktpositie van recent afgestudeerde leraren. Het onderzoek kent twee onderdelen: secundaire analyses op CBS-microdata (afstudeercohorten 2014-2019) en een enquête onder pas afgestudeerden van de lerarenopleidingen (cohort 2019 en cohort 2020). 9
De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2021-2031 Overig beleidsonderzoek 2021 Dit rapport beschrijft de uitkomsten van een prognose van de onderwijsarbeidsmarkt voor het po, vo en mbo. Bij deze prognose is gebruik gemaakt van de meest recent beschikbare gegevens, waaronder de referentieraming 2021 van het Ministerie van OCW, formatiegegevens met betrekking tot het onderwijspersoneel tot en met 1 oktober 2020 (zijnde één jaar extra formatiegegevens ten opzichte van de cijfers in de voorgaande arbeidsmarktrapportage onderwijs (Adriaens, Fontein, & de Vos, 2020)) en de Macro Economische Verkenningen (MEV) van september 2021 (CPB, 2021). 9
Personeelstekorten primair onderwijs in de G5 - oktobertelling Overig beleidsonderzoek 2021 Dit rapport beschrijft de vierde meting die binnen de G5 is uitgevoerd en de eerste meting buiten de G5. Beide metingen zijn verricht met behulp van online vragenlijsten waarin scholen naar het tekort aan leraren en schoolleiding wordt gevraagd. 9
Personeelstekorten primair onderwijs in de G5 - februaritelling Overig beleidsonderzoek 2021 Het rapport gaat over onderzoek naar tekorten aan leraren en schoolleiders op basisscholen in Almere, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. 9
Iedereen gelijke kansen Onderzoek vast zomerprogramma voor kinderen op AZC's Ex ante beleidsonderzoek 2021 Het onderzoek gaat in op de mogelijkheden voor het opzetten van een zomerprogramma voor kinderen op basisscholen van asielzoekerscentra. 1
Overig Evaluatieonderzoek Wet veiligheid op school Ex post beleidsonderzoek 2021 Het rapport evalueert de Wet veiligheid op school. Deze trad in werking in 2015. Het rapport bespreekt de sociale veiligheid van leerlingen en van onderwijspersoneel. 3
Hefbomen voor kwaliteitsverbetering Ex ante beleidsonderzoek 2021 Dit rapport geeft antwoord op de vraag in welke mate verschillen in prestaties tussen landen, scholen, leerkrachten en leerlingen zijn toe te schrijven aan afzonderlijke door het beleid en de scholen te beïnvloeden factoren. Hierbij is gebruik gemaakt van de (internationale) kennisbasis van het bestaande onderwijseffectiviteitsonderzoek. Het biedt nader inzicht in «wat werkt» op zowel micro-, meso- als macroniveau in ons onderwijsstelsel. 3
Groeifundament door leren verbeteren Overig beleidsonderzoek 2021 Met dit onderzoek wordt nieuwe taal geïntroduceerd voor onderwijsontwikkeling. Duurzame onderwijsontwikkeling gaat over een continu adaptief proces op een school of afdeling waarin het team het onderwijs, op basis van nieuwe inzichten, veranderingen in de context of leerlingpopulatie, wettelijke eisen et cetera steeds aanpast om tot nog beter onderwijs te komen. Duurzame onderwijsontwikkeling is daarmee nadrukkelijk iets anders dan een specifieke onderwijsontwikkeling of -innovatie duurzaam implementeren. Het gaat over een continu (en daarmee duurzaam) proces van ontwikkeling van het onderwijs. 3
Monitoring pilots sneltesten in het primair onderwijs Overig beleidsonderzoek 2021 Rapport over de pilot preventief sneltesten in het primair onderwijs en speciaal onderwijs. 1
Inventarisatie B4-scholen/toezicht B4-scholen Overig beleidsonderzoek 2021 Het rapport gaat over inventariserend onderzoek naar het toezicht van buitenlandse autoriteiten en internationale accreditatieorganisaties op internationale, buitenlandse en ambassadescholen (b4-scholen). 3
Eerste deelonderzoek implementatiemonitor Nationaal Programma Onderwijs Overig beleidsonderzoek 2021 Dit rapport beschrijft de uitkomsten van een vragenlijst die is uitgezet onder scholen over de uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs. Het rapport gaat onder meer in op de vraag waar scholen leervertragingen constateren en welke interventies daarbij worden gedaan. 3
Monitoring en evaluatie inhaal- en ondersteuningsprogramma Extra hulp voor de klas Overig beleidsonderzoek 2021 Dit rapport geeft inzicht in de ervaringen van het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs met het organiseren van regionale samenwerking en het indienen van een aanvraag voor de subsidieregeling «Extra hulp voor de klas» in het 1e aanvraagtijdvak (16 december 2020 ‒ 24 januari 2021). 3
  1. Deze tabel is in lijn gebracht met de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) zoals opgenomen in de begroting 2022; Tabel Strategische Evaluatie Agenda en Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda

Domein primair onderwijs en voortgezet onderwijs (DGPV)

Het domein DGPV behelst de sectoren primair en voortgezet (speciaal) onderwijs, en omvat ook de beleidsterreinen passend onderwijs, kansengelijkheid en onderwijsondersteuning. Binnen elk van deze gebieden spelen uitdagingen en kennisvragen waarbij de beschreven experimenten, monitoring en evaluaties richting bieden voor de ambities en het huidige beleid. De thema's dienen daarnaast als eerste richtsnoer voor het strategisch uitzetten van beleidsonderzoek en het inventariseren en effectief gebruiken van kennis uit onderzoek.

Thema leraar als aantrekkelijk beroep

Dit thema behelst onderzoek dat bijdraagt aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar. Subthema's zijn o.a. werkdruk, salaris, lerarentekort, leven lang ontwikkelen, en samen opleiden en professionaliseren. Er ligt een inzichtbehoefte aan wat bepaalde beleidsmaatregelen betekenen voor de vaardigheden van leraren, als ook bij de vraag hoe regionale samenwerking kan worden gestimuleerd.

Thema iedereen gelijke kansen

Dit thema richt zich op hoe beleid kan bijdragen aan gelijke kansen voor iedereen, en behelst subthema's als selectie, onderwijsachterstandenbeleid, integrale kindcentra's, passend onderwijs, en onderwijs-zorg arrangementen. Er ligt een inzichtbehoefte op het gebied van regionalisering en verbeterde samenwerking, kansengelijkheid als indicator voor het onderwijsstelsel, het tot stand brengen van implementatie van beleid en innovatie in het onderwijs, en effectieve strategieën voor publiek-private samenwerking.

Thema overig

Onder dit thema valt overig beleidsonderzoek dat niet direct gerelateerd is aan één van de prioritaire thema’s op de SEA, maar wel is uitgevoerd in 2021.

Domein beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Innovatie mbo Tussenevaluatie Regionaal Investeringsfonds MBO Ex durante 2021 Deze rapportage bevat de uitkomsten van de evaluatie naar de tweede regeling van het Regionaal Investeringsfonds mbo (RIF-2). De evaluatie is uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) in samenwerking met de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) in opdracht van het Ministerie van OCW. Hiermee wordt geanticipeerd op de eindevaluatie van de regeling, die na 2022 gaat plaatsvinden. De doelstelling van de evaluatie is drieledig. Allereerst dient het als tussentijdse verantwoording voor de uitvoering van de publiek-private samenwerkingen (pps) die mede met ondersteuning van subsidie van het RIF sinds 2019 zijn gestart. Daarnaast kan de evaluatie gebruikt worden als input voor bijsturing van de huidige uitvoering van de regeling. Tot slot biedt de evaluatie input ten behoeve van het gesprek over een mogelijke vervolgregeling. 4
Monitor experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014–2021 Ex durante / ex post 2021 De Ministeries van OCW en EZK hebben aan SEO Economisch Onderzoek in samenwerking met het Kohnstamm Instituut UvA B.V. en het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) gevraagd een «Monitor Experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo» uit te voeren. Het conceptrapport «Doorlopende leerlijnen vmbo-mbo anno 2021 - Zesde meting monitor vakmanschap-, technologie- en beroepsroutes» bevat het verslag van het zesde en – voor het kwantitatieve deel van de monitor - het zevende jaar van de meting, het schooljaar 2019-2020 en 2020-2021. In het laatste jaar van de monitor, 2022, staan de opbrengst- en effectevaluatie op het programma. 4
Monitor Keuzedelen2 Ex durante / ex post 2021 De monitor keuzedelen is in 2021 geëvalueerd met het doel om te beoordelen of 1) de monitor voldoende meerwaarde biedt als beleidsinstrument en 2) de monitor voort te zetten na 2021. 4
Monitor sterk beroepsonderwijs2 Ex durante 2021 De onderzoeksbureaus KBA Nijmegen en ECBO monitoren in opdracht van het Ministerie van OCW het programma «Sterk Beroepsonderwijs» door de regionale samenwerkingsinitiatieven in kaart te brengen. In 2019 is een eerste meting verricht. In het opgeleverde conceptrapport «Samenwerkingsinitiatieven Sterk Beroepsonderwijs - Stand van zaken december 2021» wordt verslag gedaan van de bevindingen van de tweede meting, uitgevoerd tussen oktober en december 2021. 4
Gelijke kansen Evaluatie Pilots Nazorg van mbo-gediplomeerden Ex durante 2021 KBA Nijmegen heeft in opdracht van NRO onderzoek gedaan naar de pilot Soepelere overgang. Dit onderzoek richtte zich op een tweetal hoofdvragen: 1. Hoe ziet de samenwerking rondom deze pilots eruit en welke werkzame vormen van domeinoverstijgend samenwerken zijn daarbij aan te geven? 2. In welke mate leidt deze samenwerking tot concrete acties die jongeren helpen in de overgang naar werk (begeleiding, interventies, faciliteiten) en tot meer goedgeschoolde, werkfitte jongeren die perspectief hebben op duurzaam werk? 4
Onderzoek Pilot Praktijkleren met een praktijkverklaring Ex durante 2021 KBA Nijmegen heeft onderzoek gedaan naar de pilots praktijkleren met praktijkverklaring. Een aantal mbo-scholen heeft, samen met andere regionale partijen, in deze pilots ervaring opgedaan met praktijkleren met praktijkverklaring als een laagdrempelige vorm van vakgerichte scholing, voor mensen voor wie een mbo-diploma of mbo-certificaat nog niet haalbaar is. Het onderzoek had tot doel om het verloop van de pilots te beschrijven en analyseren en om het effect van het praktijkleren op de loopbanen van deelnemers vast te stellen.
Experiment gecombineerde leerwegen bol-bbl Ex durante
Ex post
2021 Het doel van het experiment is onderzoeken of de kwaliteit en toegankelijkheid van het beroepsonderwijs en de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt kan worden verbeterd. Met het experiment krijgen studenten in het eerste leerjaar onderwijs in de bol en in het laatste leerjaar in de bbl. Het is aan de instelling of de mogelijk tussenliggende leerjaren worden gevolgd in de bol dan wel de bbl. De inzichtbehoefte komt voort uit het Techniekpact. Om de effecten van een gecombineerde leerweg goed in kaart te brengen is gekozen voor een meerjarige evaluatie. 4
Overig Evaluatie servicedocument schoolkosten mbo Ex durante 2021 Onderzoek naar het in 2018 vastgestelde Servicedocument schoolkosten mbo. Onderzocht is of de doelen van het servicedocument zijn behaald.`De doelen waren: 1. informeren van (aankomende) studenten en ouders over de regels rondom, 2. een kader bieden aan scholen om het schoolkostenbeleid vorm te geven, en 3. een betere handhaving door de Inspectie van het Onderwijs mogelijk maken. De evaluatie laat zien dat er vooruitgang is geboekt, maar dat er wel verbetering mogelijk is, bijvoorbeeld wat betreft de communicatie en het voorkomen van het onnodig aanschaffen van leermiddelen door studenten. 4
Schoolverlaters-onderzoek 2021 Ex durante 2021 Dit is een jaarlijks terugkerende monitor. Belangrijkste resultaat is zicht krijgen op de positie op de arbeidsmarkt van jongeren met en zonder startkwalificatie. Dit onderzoek is gebaseerd op enquete-resultaten van jongeren zelf. 4
Positie schoolverlaters op de arbeidsmarkt (CBS) Ex post 2021 Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzamelt voor het Ministerie van OCW cijfers over gediplomeerde studenten uit het mbo die doorstromen binnen het onderwijs of uitstromen uit het onderwijs. Van de gediplomeerde uitstromers is vervolgens de arbeidsmarktpositie bepaald. Uit het onderzoek blijkt dat jongeren zonder startkwalificatie grote kans hebben op afstand tot de arbeidsmarkt. Ook jongeren met startkwalificatie kunnen kwetsbaar zijn voor (een risico op) afstand tot de arbeidsmarkt, met name jongeren afkomstig van mbo niveau 2 en 3. Daarom adviseert het CBS om bij het monitoren van jongeren ook deze groepen mee te nemen. 4
Evaluatie en instemmingsrecht van de begroting in de medezeggenschap Ex durante 2021 N.a.v. een toezegging aan de Eerste Kamer is onderzocht hoe het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting voor de medezeggenschap in het mbo functioneert. Dit als onderdeel van een bredere toezegging over de evaluatie van de Wet versterking bestuurskracht 4
Onderzoek bekostiging WEB Ex durante 2021 Het rapport bevat de bevindingen uit onderzoek naar de toereikendheid van het macrobudget, de doelmatigheid van de bestedingen en de bekostiging van het mbo, het ho en het praktijkgericht en wetenschappelijk onderzoek. 4
  1. Deze tabel is in lijn gebracht met de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) zoals opgenomen in de begroting 2022; Tabel Strategische Evaluatie Agenda en Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda
  2. Rapportage nog niet beschikbaar

Domein beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Grondslag van de gekozen strategische thema’s is een gemeenschappelijke visie op de positie die het beroepsonderwijs in de Nederlandse samenleving inneemt en de richting waarin het mbo zich, gelet op zijn maatschappelijke uitdagingen, zou moeten ontwikkelen.

Thema innovatie mbo

Mbo-scholen innoveren hun onderwijs voortdurend en dragen op die manier meer bij aan de innovatie van hun werkgebied of aan de ontwikkelingen in hun branches. Hoogwaardig vakmanschap draagt bij aan innovaties. Maatschappelijke ontwikkelingen vragen om mbo-afgestudeerden die vakvaardigheden en zgn. 21e eeuwse vaardigheden (zoals samenwerken, communicatie, flexibiliteit) op hoog niveau beheersen. Er wordt daarom gemonitord in hoeverre dit wordt teruggezien in het mbo.

Thema gelijke kansen

Mbo-scholen bieden gelijke kansen aan alle jongeren om hun persoonlijk talent en burgerschap te ontwikkelen, door te stromen naar een goede positie op de arbeidsmarkt en naar vervolgopleidingen in het mbo en hbo. Het mbo is daarmee de eerste keus voor aanstaande vakmensen en biedt optimale toegang naar de arbeidsmarkt en het vervolgonderwijs. Het mbo is de onderwijssector die voor jongeren met uiteenlopende talenten het verschil kan maken, ook voor jongeren met een relatief trage start in het onderwijs. Juist deze jongeren gaan veelal van het po naar het vmbo om vervolgens door te stromen naar het mbo. In het mbo hebben zij vervolgens de mogelijkheid om op te klimmen naar mbo-niveaus met betere arbeidsmarktperspectieven en na mbo-4 eventueel door te stromen naar het hbo. Het mogelijk maken van deze emancipatie is een kernfunctie van het mbo en verdient blijvende aandacht, net als doorstroom van het mbo naar de arbeidsmarkt. Ook de kansengelijkheid in overgangsmomenten, bijvoorbeeld van vmbo naar mbo, biedt mogelijkheden voor intensievere (regionale) samenwerking.

Thema leven-lang-ontwikkelen1
Het mbo voor volwassenen gaat qua omvang toenemen, gebruikmakend van de publieke onderwijsinfrastructuur. De arbeidsmarkt verandert steeds sneller onder invloed van onder andere robotisering en digitalisering. Ondernemers en werknemers geven zelf richting aan deze trends, maar werknemers zullen zich ook aan deze veranderingen moeten aanpassen. Voor volwassenen is permanent leren de nieuwe vorm van zekerheid om grip te krijgen op hun loopbaan en hun eigen ontwikkeling. De regie ligt bij de volwassenen en hun werkgevers, ondersteund door een overheid, die faciliteert en stimuleert met extra inzet op kwetsbare, achterblijvende groepen. Het is nodig dat mensen toegerust zijn om met veranderingen om te gaan, zodat zij volwaardig mee kunnen doen aan de maatschappij en duurzaam kunnen bijdragen aan de economische ontwikkeling. Het belang van permanent leren en ontwikkelen neemt naar verwachting in de toekomst alleen maar toe. Een doorbraak op dit terrein is noodzakelijk.

Domein hoger onderwijs & studiefinanciering

Toegankelijkheid Monitor Mentale gezondheid van studenten in het hoger onderwijs Monitor 2021 Landelijk onderzoek hoe het staat met de mentale gezondheid van studenten in het hoger beroepsonderwijs en op de universiteit. 6, 7 en 11
Evaluatie Wet «verlaagd collegegeld» Evaluatie 2021 Het rapport evalueert de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (UWHW). 6 en 7
Monitor beleidsmaatregele hoger onderwijs Monitor 2021 De rapportage brengt de mogelijke gevolgen in beeld van beleidsmaatregelen die van kracht zijn sinds 2010. 6, 7 en 11
Evaluatie van de afschaffing eigen bijdrage van studenten in selectieprocedures Evaluatie 2021 Het rapport richt zich op de effecten van de maatregel om de eigen bijdrage voor Nederlandse (aspirant)-studenten in de selectieprocedure af te schaffen. 6 en 7
Onderzoek voorbereidend jaar 2020 van de landelijke commissie gedragscode hoger onderwijs Evaluatie 2021 Het rapport bevat de resultaten van een onderzoek van de Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs naar het voorbereidend jaar voor internationale studenten. 6 en 7
Monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2020-2021 Beleidsmonitor periodiek onderzoek 2021 De rapportage brengt de mogelijke gevolgen in beeld van beleidsmaatregelen die van kracht zijn sinds 2010. 6 en 7
Evaluatie wet verlaagd wettelijk collegegeld Evaluatie 2021 Het rapport evalueert de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (UWHW). 6, 7 en 11
Startmonitor Monitor 2021 Inzichten in eerstejaarsstudenten. 6, 7 en 11
Kwaliteit Evaluatie educatieve minor en module in het wo Evaluatie 2021 De educatieve minor en module in het wetenschappelijk onderwijs zijn twee korte opleidingsroutes. Hiermee wordt beoogd meer academisch geschoolden te interesseren voor het beroep van leraar. In 2020 zijn beide routes, waaraan bij succesvolle afronding een beperkte tweedegraads bevoegdheid is gekoppeld, geëvalueerd. 6 en 7
Monitor associate degree opleiding Monitor 2022 Het rapport bevat een tussenrapportage van de ontwikkelingen van de Associate Degree (AD)-opleidingen. 6 en 7
Studentenmonitor Monitor 2021 Studentenmonitor. 6 en 7
Evaluatie van de pilots gespecialiseerde pabo opleidingen Evaluatie 2021 Dit rapport bevat de evaluatie van de pilots gespecialiseerde pabo-opleidingen. 6 en 7
Experimenten leeruitkomsten deeltijd en duaal hoger onderwijs Evaluatie 2021 Het rapport evalueert 2 samenhangende experimenten in het deeltijdse en duale hoger onderwijs (bekostigd en niet-bekostigd) die lopen sinds 2016. Het gaat om een experiment met leeruitkomsten en een experiment met vraagfinanciering. Doel hiervan is om het deeltijdse en duale hoger onderwijs flexibeler, aantrekkelijker en toegankelijker te maken voor volwassenen. 6 en 7
Nibud Studentenonderzoek 2021 Ex durante 2021 Het rapport bevat een periodiek onderzoek naar de financiële situatie en het financiële gedrag van ho-studenten. 11
Nibud Mbo-onderzoek 2021 Ex durante 2021 Het rapport bevat een periodiek onderzoek naar de financiële situatie en het financiële gedrag van mbo-studenten. 11
Doelmatigheid Verkenning naar de optimale verhouding tussen vaste en variabele onderwijsbekostiging in het hoger onderwijs Ex ante 2021 Het rapport bevat de bevindingen uit onderzoek naar de toereikendheid van het macrobudget, de doelmatigheid van de bestedingen en de bekostiging van het mbo, het ho en het praktijkgericht en wetenschappelijk onderzoek. 6 en 7
Evaluatie wet verlaagd wettelijk collegegeld Evaluatie 2021 Het rapport gaat over maatregelen voor het verminderen van studieuitval en verhogen van studiesucces bij lerarenopleidingen in het hbo. 6 en 7
Toereikendheid doelmatigheid en kostentoerekening in het mbo hbo en wo Evaluatie 2021 Het rapport bevat de bevindingen uit onderzoek naar de toereikendheid van het macrobudget, de doelmatigheid van de bestedingen en de bekostiging van het mbo, het ho en het praktijkgericht en wetenschappelijk onderzoek. 6 en 7
Scenarioanalyse op financiele en uitvoeringseffecten flexibele deelname in het hoger onderwijs Ex ante 2021 Het rapport bevat een verkenning naar de samenhang tussen de introductie van vormen van flexibele deelname aan het ho en de bekostigingssystematiek. 6 en 7
  1. Deze tabel is in lijn gebracht met de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) zoals opgenomen in de begroting 2022; Tabel Strategische Evaluatie Agenda en Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda

Thema toegankelijkheid

Toegankelijkheid betekent dat de studentenpopulatie die in het ho instroomt, aan het ho deelneemt – ook bij selectieve opleidingen - en succesvol afrondt (op alle niveaus) een afspiegeling is van de diversiteit in onze samenleving. Ondervertegenwoordiging in het ho van specifieke groepen duidt op ongelijke kansen.

Thema kwaliteit

Dit betekent dat kwaliteit van onderwijs bepaalt hoeveel en hoe goed leerlingen of studenten leren en de mate waarin hun onderwijs of opleiding bijdraagt aan het bereiken van persoonlijke, sociale en ontwikkelingsdoelen.

Thema doelmatigheid

Doelmatigheid omvat de relatie tussen de effecten en de kosten van het beleid. We spreken over doelmatigheid als het gewenste effect tegen zo min mogelijk kosten wordt bereikt, of dat met dezelfde middelen een beter effect had kunnen worden bereikt. Om iets te kunnen zeggen over de doelmatigheid op stelselniveau, moeten de stelseldoelen over kwaliteit en toegankelijkheid al zijn onderzocht.

Domein cultuur en media

Cultuur Evaluatie convenant e-lending 2021 14
Erfgoed Musea Evaluatie huisvesting rijksmusea en RHC’s2 2021 14
Monumenten Evaluatie herbestemmingsregeling 2021 14
Evaluatie Stimuleringsregeling Instandhouding Monumenten (SIM) 2021 14
  1. Deze tabel is in lijn gebracht met de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) zoals opgenomen in de begroting 2022; Tabel Strategische Evaluatie Agenda en Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda
  2. Rapport wordt gepubliceerd in het najaar van 2022 samen met een beleidsbrief over dit onderwerp.

Domein cultuur en media

Het domein omvat het gehele cultuur- en mediabeleid: Artikel 14 (Cultuur) en Artikel 15 (Media). Het cultuur- en mediabeleid is opgedeeld in vijf beleidsinhoudelijk samenhangende thema’s. Ze zijn zo gekozen dat de beste garantie bestaat voor langjarige aansluiting op de beleidspraktijk en daarmee herkenbaarheid voor beleidsmakers en politiek. Specifieke actuele thema’s, bijvoorbeeld op basis van het Regeerakkoord, kunnen hier ondergebracht worden. De evaluaties zijn zo ingepland dat zij passen bij de kennisbehoefte en bij reeds bekende beslismomenten in de beleidscyclus. Het kan dus zo zijn dat er op een subthema op dit moment nog geen beleidsevaluatie gepland staat in de komende periode. Dit is geen hiaat, maar een keuze die past bij het strategisch plannen van evaluaties met oog voor de verbinding met de beleidspraktijk. Met de jaarlijkse actualisatie van de Strategische Evaluatie Agenda wordt opnieuw naar de evaluatie van deze subthema's gekeken. Deze Strategische Evaluatie Agenda is nog in ontwikkeling.

Domein emancipatie

Arbeid Doelgroep man/vrouw Ex durante 2021 Bedrijvenmonitor 2020. Het rapport geeft de meest recente cijfers voor eind 2019 en medio 2020 voor de doorstroom van vrouwen naar de (sub)top in het bedrijfsleven en bij overheden. 25
Doelgroep man/vrouw Ex ante
Ex durante
2021 Topvrouwen: Inventarisatie monitors en governance codes genderdiversiteit in de (sub)top van de (semi)publieke sector en update Dashboard. Een vooronderzoek voor een overkoepelende monitor voor de (semi)publieke sector, waarin de  governance codes en de v/m-verhoudingen in de (semi)publieke sector periodiek worden bijgehouden, zodat trends kunnen worden waargenomen en beleid hierop kan worden aangepast. 25
Doelgroep man/vrouw Ex ante 2021 Advies op basis van literatuuronderzoek en desk research, over hoe de maatregelen voor meer genderdiversiteit in de top van de private sector vertaald dienen te worden naar maatregelen voor meer genderdiversiteit in de (semi)publieke sector. 25
Sociale veiligheid Doelgroep man/vrouw Ex ante 2021 Financiële (on)afhankelijkheid van vrouwen en partnergeweld: wat is het verband? Onderdeel van het genderspecifieke onderzoek naar het verband tussen financiële (on)afhankelijkheid en partnergeweld (deel 1). 25
Doelgroep man/vrouw Ex ante 2021 Als je werkt dan kun je echt leven. Inzicht in de waarde van werk voor slachtoffers van partnergeweld.
Onderdeel van het genderspecifieke onderzoek naar het verband tussen financiële (on)afhankelijkheid en partnergeweld (deel 2). Dit rapport richt zich specifiek de waarde van werk voor slachtoffers van partnergeweld.
25
Doelgroep lhbti Ex ante 2021 De arbeidsmarktpositie van transgender personen. Met specifieke aandacht voor de betekenis van transitieverlof en knelpunten in en oplossingen voor (bestaande) verlofregelingen.
Dit rapport kijkt naar de belemmeringen voor transgender personen op de arbeidsmarkt, eventuele knelpunten in bestaande verlofregelingen en mogelijkheden om de arbeidsmarktpositie van deze groep te verbeteren.
25
Gender-diversiteit en gelijke behandeling Doelgroep man/vrouw Ex ante 2021 Verkennend onderzoek naar de kansen en risico’s van Artificial Intelligence voor vrouwen op de arbeidsmarkt. Literatuur onderzoek en controle bij beperkte groep stakeholders 25
Doelgroep man/vrouw Ex durante 2021 Representatiemonitor. Monitoringsonderzoek naar de representatie van vrouwen in de media. 25
Doelgroep lhbti Ex ante 2021 Een onderzoek onder de Nederlandse en Vlaamse bevolking naar de houding (sociale acceptatie) en kennis op het gebied van intersekse (nulmeting). Hierbij is ook een instrument ontwikkeld om deze meting te kunnen herhalen in bevolkings- of monitoronderzoek (Intersex Knowledge and Attitudes Survey (IKAS). 25
  1. Deze tabel is in lijn gebracht met de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) zoals opgenomen in de begroting 2022; Tabel Strategische Evaluatie Agenda en Uitwerking Strategische Evaluatie Agenda

Domein emancipatie

De algemene doelstelling van het emancipatiebeleid is het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslachtskenmerken in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.

Uitgangspunt van het emancipatiebeleid van dit kabinet is dat iedereen in Nederland gelijkwaardig is en iedereen de vrijheid heeft om te houden van wie je wilt en om zichtbaar je zelf te kunnen zijn. Om dit te bereiken wordt ingezet voor gender- en lhbti-gelijkheid en het voorkomen van discriminatie van en geweld tegen deze groepen

De directie Emancipatie gaat over zowel m/v-emancipatie, ofwel gendergelijkheid, als over lhbti-emancipatie. De directie Emancipatie heeft, in tegenstelling tot de meeste directies, geen eigen wet- en regelgeving, of stelsel waarvoor het verantwoordelijk is, maar is actief op een breed scala aan onderwerpen dat voor een groot deel onder de verantwoordelijkheid van andere departementen valt. Het Ministerie van OCW heeft hierbij vooral een agenderende, coördinerende en aanjagende rol. Daarbij wordt nauw samengewerkt met maatschappelijke organisaties, andere overheden en andere departementen. Dit heeft impact op de manier waarop gewerkt wordt en daarmee ook op de manier waarop geëvalueerd kan worden.

De directie werkt aan verschillende dossiers, die ondergebracht zijn in drie hoofdthema’s: arbeid, sociale veiligheid en genderdiversiteit en gelijke behandeling. Op de belangrijkste dossiers van de directie bestaan soms raakvlakken en overlap tussen onderwerpen op het gebied van gendergelijkheid en lhbti-emancipatie. Het komt echter ook voor dat dossiers exclusief over de positie van vrouwen of lbhti-personen gaan.

Thema arbeid

Elke vrouw moet financieel onafhankelijk zijn en haar kwaliteiten op de arbeidsmarkt waar kunnen maken.

Het beleid van de directie Emancipatie richt zich zowel op de ‘bovenkant’ als de ‘onderkant’ van de arbeidsmarkt. M.a.w. de inzet is gericht op het bevorderen van de doorstroom van vrouwen naar topposities, maar ook op het bevorderen van arbeidsparticipatie en financiële onafhankelijkheid van vrouwen. Het beleid richt zich o.a. op het creëren van betere omstandigheden op de arbeidsmarkt zoals het tegengaan stereotypering, bevorderen gelijk loon, en het faciliteren van de combinatie van arbeid en zorg.

Uit tabel 113 wordt duidelijk dat er veel gebeurt op het vlak van topvrouwen. Dat is logisch. Er wordt momenteel gewerkt aan wet- en regelgeving en het is belangrijk e.e.a. goed te evalueren en monitoren.

Thema sociale veiligheid

Het beleid van de directie Emancipatie richt zich op het bevorderen van sociale veiligheid van vrouwen en lhbti-personen. Hierbij is aandacht voor specifieke groepen in de samenleving die veel te maken krijgen met onveiligheid of geweld.

Beide grote programma’s vanuit Sociale Veiligheid, Regenboogsteden en Veilige Steden, zullen dit jaar inhoudelijk worden geëvalueerd. Het betreft hier de inhoudelijke opbrengsten van het Veilige Steden programma en van de Regenboogsteden. Dit is een ander type evaluatie dan de strategische evaluatie «werken met gemeenten». Het gaat daarbij om het hoe, en niet om de inhoud. De strategische evaluatie kijkt naar het instrument, de manier van werken, de vormgeving van de samenwerking.

Thema genderdiversiteit en gelijke behandeling

Het beleid van de directie Emancipatie richt zich op het bevorderen van gelijke behandeling, de acceptatie van genderdiversiteit en het tegengaan van stereotypering. Er wordt op het vlak van wet- en regelgeving veel samengewerkt met andere departementen.

In 2023 zal opnieuw worden gekeken naar de representatie van vrouwen in de media.

Thema algemeen2
Tenslotte is eind 2020 de emancipatiemonitor verschenen en wordt dit jaar de lbht-monitor van het SCP verwacht. Het SCP is momenteel bezig met een intern proces waarbij ze hun werkzaamheden aan het herzien zijn. Dit heeft gevolgen voor de monitors. Omdat beide monitors voor de evaluatie van het beleid onmisbaar zijn, zal geprobeerd worden deze elders onder te brengen. De uitkomst van dit proces is nog onzeker, maar dat tweejaarlijks gemonitord blijft worden, staat buiten discussie.

Wanneer je een en ander schematisch probeert weer te geven, kom je tot bovenstaand schema, waarin lhbti-emancipatie en m/v-emancipatie door de andere thema’s heen snijden. Bijna alle dossiers zijn hierin onder te brengen. Voor de algemene onderwerpen die door alle thema’s heen snijden is de categorie overig toegevoegd. Hierin vallen bijvoorbeeld de emancipatie- en de lhbt-monitor die rapporteren over alle domeinen.

Bijlage 3 Inhuur externen

1. Interim-management € 406.638
2. Organisatie- en formatieadvies € 120.083
3. Beleidsadvies € 334.655
4. Communicatieadvisering € 1.470.395
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) € 2.331.772
5. Juridisch advies € 130.432
6. Advisering opdrachtgevers automatisering € 50.705.140
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie € 100.765
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) € 50.936.337
8. Uitzendkrachten (formatie & piek) € 15.527.068
Ondersteuning bedrijfsvoering € 15.527.068
Totaal uitgaven inhuur externen € 68.795.177
2021
Aantal overschrijdingen maximumuurtarief DUO 0
Aantal overschrijdingen maximumuurtarief NA 0
Aantal overschrijdingen maximumtarief OCW-BD 0
Uitgaven ambtelijk personeel 425.379 216.106 209.272
Uitgaven externe inhuur 68.795 7.534 61.261
Waarvan beleidsgevoelige inhuur 2.332 2.293 38
Totale personele uitgaven (int pers + inh) 494.174 223.640 270.533
Percentage Externe inhuur 2021 13,9% 3,4% 22,6%

Toelichting

Het gerealiseerde percentage externe inhuur van het Ministerie van OCW in totaal in 2021 bedraagt 13,9 %. Het agentschap Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is met een inhuurpercentage van 22,6 % verantwoordelijk voor de meeste inhuur binnen het Ministerie van OCW.

DUO verzorgt rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen. In opdracht van het Ministerie van OCW zelf maar ook van andere overheidsorganen, bijvoorbeeld de Ministeries van SZW en Financiën, voert DUO opdrachten uit gericht op de dienstverlening en de daarbij behorende werkprocessen. Informatisering en digitalisering zijn daarvan belangrijke bouwstenen. Bij deze veelal ICT-gerelateerde opdrachten maakt DUO vanwege noodzakelijke externe expertise en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe inhuur.

Het gerealiseerde percentage externe inhuur 2021 is ten opzichte van 2020 gestegen van 12,0 % naar 13,9 %, vanwege met name ICT-gerelateerde inhuur bij DUO. Schaarste op de ICT-arbeidsmarkt (het werven van intern (ICT-)personeel verloopt zoals bij de gehele Rijksoverheid, steeds moeizamer) in combinatie met extra taken van DUO zoals het Nationaal Programma Onderwijs en de coulancemaatregelen corona, zijn hier debet aan.

Bijlage 4 Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector

Deze bijlage geeft een overzicht van de financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector over de periode 2016 tot en met 2020. De bron van deze gegevens is de data van DUO welke via XBRL is aangeleverd door de onderwijsinstellingen. Voor nadere duiding van de cijfers wordt daarbij verwezen naar de Kamerbrief ‘Financiële Positie van het Onderwijs 2020’ van 4 november 2021 (Kamerstukken II 2021/22, 33495, nr. 121.). Opgemerkt wordt dat er sprake is van afrondingsverschillen en mogelijk nieuwe of her-aanleveringen van jaarstukken van voorgaande jaren waardoor de totalen in de verschillende tabellen niet sluitend zijn.

De onderwijsinstellingen stellen hun jaarverslagen op nadat het desbetreffende kalenderjaar is afgerond en dienen deze conform de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs vóór 1 juli van het opvolgende jaar in bij het ministerie van OCW/DUO. Dat betekent dat in 2021 de gegevens over 2020 zijn ontvangen. Deze zijn in de overzichten opgenomen. De jaarverslagen over 2021 worden vóór 1 juli 2022 ingediend.

Gehanteerde definities voor de kengetallen

Rentabiliteit: De rentabiliteit geeft aan of er sprake is van een positief of negatief financieel resultaat, ook wel exploitatieresultaat genoemd. Dit is de verhouding tussen het financiële resultaat en de inkomsten (resultaat/(totaal baten + financiële baten)*100). Onderwijsinstellingen kunnen een positief financieel resultaat realiseren, maar streven geen winst na omdat dit niet past bij hun publieke taak. Het streven is te sturen op een nulpositie voor de rentabiliteit. Als indicatie voor mogelijke financiële risico’s hanteert de inspectie een driejarig resultaat onder nul, een tweejarig resultaat onder de 5 procent of eenmalig onder de 10 procent.

Solvabiliteit II: De solvabiliteit geeft aan in hoeverre een organisatie in staat is om op korte en lange termijn haar schulden te kunnen voldoen. Als specifieke indicatie voor continuïteitsrisico’s kijken wij naar de solvabiliteit2 ((eigen vermogen + voorzieningen)/totale passiva). Daarbij hanteren we een signaleringswaarde van 0,3.

Liquiditeit: De liquiditeit geeft aan hoeveel geld er beschikbaar is om geplande en onvoorziene uitgaven te kunnen voldoen. Dit wordt berekend door de vlottende activa die over het algemeen bestaan uit liquide middelen en vorderingen, te delen door de kortlopende schulden. Voor kleinere instellingen in met name het funderend onderwijs hanteren we daarvoor als signaleringswaarde 0,75. Voor grote instellingen is dat 0,5.

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 82 75 69 65 81
1.2 Materiële vaste activa 14300 14565 14721 15028 15471
1.3 Financiële vaste activa 702 736 752 739 738
Totaal vaste activa 15085 15376 15542 15832 16291
1.4 Voorraden 19 17 16 15 14
1.5 Vorderingen 2445 2340 2327 2414 2340
1.6 Effecten 96 96 94 92 99
1.7 Liquide middelen 7865 8234 8962 9540 9888
Totaal vlottende activa 10425 10687 11399 12062 12341
Totaal activa 25510 26063 26941 27894 28632
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 13126 13417 13806 14297 14204
2.2 Voorzieningen 2202 2360 2584 2737 2902
2.3 Langlopende schulden 3097 3182 3210 3187 3225
2.4 Kortlopende schulden 7084 7104 7341 7673 8300
Totaal passiva 25510 26063 26941 27894 28632
Staat van baten en lasten 2016 2017 2018 2019 2020
3 Baten
3.1 Rijksbijdragen 28508 30959 32448 33880 34753
3.2 Overige Overheidsbijdragen en subsidies 576 589 638 614 673
3.3 College-, cursus-, les- en examengelden 1535 1611 1641 1640 1737
3.4 Baten in opdracht van derden 2195 2266 2326 2426 2277
3.5 Overige baten 1729 1698 1768 1831 1613
Totaal baten 34543 37123 38820 40392 41054
4 Lasten
4.1 Personeelslasten 25893 26729 27869 29031 30585
4.2 Afschrijvingen 1504 1521 1563 1603 1614
4.3 Huisvestingslasten 2317 2295 2394 2438 2497
4.4 Overige lasten 4479 4396 4555 4712 4306
4.5 Doorbetalingen aan schoolbesturen 1802 1909 1946 2014
Verstrekte subsidies 27 36 27 36
Totaal lasten 34193 36771 38327 39756 41052
Saldo Baten en Lasten 350 352 494 635 1
Gerealiseerde herwaardering 1 1 1 1 1
Financiële baten 53 33 16 29 16
Financiële baten en lasten 130 115 120 116 115
5 Financiële baten en lasten ‒ 77 ‒ 82 ‒ 104 ‒ 87 ‒ 98
Resultaat 273 271 391 549 ‒ 96
6 Belastingen 3 3 2 3 ‒ 2
7 Resultaat uit deelnemingen 3 5 7 4 5
Resultaat na belastingen 274 274 396 550 ‒ 89
8 Aandeel van derden 15 15 16 18 4
Nettoresultaat 258 259 380 532 ‒ 93
Buitengewone baten 1
Buitengewone lasten 0
9 Buitengewone resultaat
Totaal resultaat 259 259 380 532 ‒ 93
2016 2017 2018 2019 2020
Rentabiliteit% 0,79 0,73 1,01 1,36 ‒ 0,23
Solvabiliteit 2 0,60 0,61 0,61 0,61 0,60
Liquiditeit 1,47 1,50 1,55 1,57 1,49

Figuur 4 Kengetallen landelijk totaal

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 0 0 0 0 0
1.2 Materiële vaste activa 1464 1514 1583 1688 1765
Gebouwen en terreinen 381 409 420 462 509
Inventaris en overige 1083 1105 1164 1226 1256
1.3 Financiële vaste activa 252 242 235 210 200
Totaal vaste activa 1716 1756 1819 1899 1965
1.4 Voorraden 0 0 0 0 0
1.5 Vorderingen 759 761 812 851 866
1.6 Effecten 26 29 31 34 36
1.7 Liquide middelen 2449 2566 2583 2753 2692
Totaal vlottende activa 3235 3356 3426 3638 3595
Totaal activa 4951 5113 5245 5537 5560
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 3017 3122 3124 3313 3098
2.2 Voorzieningen 632 678 727 781 848
2.3 Langlopende schulden 103 113 121 127 128
2.4 Kortlopende schulden 1200 1199 1273 1315 1486
Totaal passiva 4951 5113 5245 5537 5560
Staat van baten en lasten 2016 2017 2018 2019 2020
3 Baten
3.1 Rijksbijdragen 9222 9483 10034 10606 10911
3.2 Overige Overheidsbijdragen en subsidies 294 294 325 312 359
3.3 College-, cursus-, les- en examengelden 0 0 0 0 0
3.4 Baten in opdracht van derden 11 9 9 11 11
3.5 Overige baten 372 379 391 415 413
Totaal baten 9899 10166 10759 11344 11694
4 Lasten
4.1 Personeelslasten 7982 8176 8798 9109 9809
4.2 Afschrijvingen 241 254 261 280 292
4.3 Huisvestingslasten 727 735 751 778 821
4.4 Overige lasten 886 895 940 988 973
4.5 Doorbetalingen aan schoolbesturen 7 4 5 3
Verstrekte subsidies
Totaal lasten 9836 10067 10754 11160 11898
Saldo Baten en Lasten 63 99 5 183 ‒ 204
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 17 13 6 11 7
Financiële baten en lasten 6 6 7 6 9
5 Financiële baten en lasten 11 8 0 6 ‒ 2
Resultaat 74 106 5 189 ‒ 206
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat uit deelnemingen 0 0 1 0 0
Resultaat na belastingen 74 106 6 189 ‒ 206
8 Aandeel van derden 0 0 0 0 0
Nettoresultaat 74 106 6 189 ‒ 206
Buitengewone baten 0
Buitengewone lasten 0
9 Buitengewone resultaat
Totaal resultaat 74 106 6 189 ‒ 206
2016 2017 2018 2019 2020
Rentabiliteit% 0,75 1,05 0,05 1,67 ‒ 1,76
Solvabiliteit 2 0,74 0,74 0,73 0,74 0,71
Liquiditeit 2,70 2,80 2,69 2,77 2,42

Figuur 5 Kengetallen primair onderwijs

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 1 1 1 1 1
1.2 Materiële vaste activa 2126 2172 2207 2306 2443
Gebouwen en terreinen 1302 1384 1434 1467 1570
Inventaris en overige 824 788 774 839 873
1.3 Financiële vaste activa 231 263 269 269 286
Totaal vaste activa 2358 2436 2477 2576 2729
1.4 Voorraden 4 2 2 2 2
1.5 Vorderingen 292 318 322 358 321
1.6 Effecten 14 14 18 17 19
1.7 Liquide middelen 1580 1732 1962 2292 2394
Totaal vlottende activa 1890 2066 2304 2669 2737
Totaal activa 4248 4502 4781 5245 5466
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 2038 2116 2204 2408 2369
2.2 Voorzieningen 636 688 751 807 876
2.3 Langlopende schulden 402 498 555 692 734
2.4 Kortlopende schulden 1171 1200 1271 1339 1488
Totaal passiva 4248 4502 4781 5245 5466
Staat van baten en lasten 2016 2017 2018 2019 2020
3 Baten
3.1 Rijksbijdragen 7748 7965 8182 8507 8512
3.2 Overige Overheidsbijdragen en subsidies 131 134 150 138 141
3.3 College-, cursus-, les- en examengelden 8 9 9 10 10
3.4 Baten in opdracht van derden 4 5 4 3 1
3.5 Overige baten 401 392 425 436 338
Totaal baten 8293 8505 8770 9094 9001
4 Lasten
4.1 Personeelslasten 6540 6720 6857 7041 7268
4.2 Afschrijvingen 281 277 298 291 293
4.3 Huisvestingslasten 521 507 546 552 553
4.4 Overige lasten 924 924 961 1015 890
4.5 Doorbetalingen aan schoolbesturen 7 6 0 ‒ 1
Verstrekte subsidies
Totaal lasten 8265 8435 8669 8900 9003
Saldo Baten en Lasten 28 70 101 194 ‒ 2
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 11 7 6 7 4
Financiële baten en lasten 16 14 16 15 18
5 Financiële baten en lasten ‒ 4 ‒ 6 ‒ 10 ‒ 8 ‒ 14
Resultaat 23 64 91 186 ‒ 16
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat uit deelnemingen 0 0 0 0 0
Resultaat na belastingen 23 64 91 185 ‒ 16
8 Aandeel van derden 0 0 0 0 0
Nettoresultaat 23 64 91 185 ‒ 16
Buitengewone baten 0
Buitengewone lasten 0
9 Buitengewone resultaat
Totaal resultaat 23 64 91 185 ‒ 16
2016 2017 2018 2019 2020
Rentabiliteit% 0,28 0,75 1,04 2,04 ‒ 0,18
Solvabiliteit 2 0,63 0,62 0,62 0,61 0,59
Liquiditeit 1,61 1,72 1,81 1,99 1,84

Figuur 6 Kengetallen voortgezet onderwijs

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 0 0 0 0 0
1.2 Materiële vaste activa 2 2 2 3 3
1.3 Financiële vaste activa 0 0 0 0 0
Totaal vaste activa 2 2 3 3 4
1.4 Voorraden 0 0 0 0
1.5 Vorderingen 6 9 12 12 13
1.6 Effecten 0 0 0 0 0
1.7 Liquide middelen 127 139 149 142 132
Totaal vlottende activa 133 148 161 154 145
Totaal activa 135 150 164 157 148
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 101 111 118 115 103
2.2 Voorzieningen 1 1 1 1 1
2.3 Langlopende schulden 0 0 0 0 0
2.4 Kortlopende schulden 33 38 45 41 45
Totaal passiva 135 150 164 157 148
Staat van baten en lasten 2016 2017 2018 2019 2020
3 Baten
3.1 Rijksbijdragen 152 793 839 857 890
3.2 Overige Overheidsbijdragen en subsidies 7 7 7 7 6
3.3 College-, cursus-, les- en examengelden
3.4 Baten in opdracht van derden
3.5 Overige baten 6 10 11 12 13
Totaal baten 165 810 857 876 910
4 Lasten
4.1 Personeelslasten 81 87 93 93 101
4.2 Afschrijvingen 0 1 1 1 1
4.3 Huisvestingslasten 2 2 2 3 3
4.4 Overige lasten 56 33 34 43 47
4.5 Doorbetalingen aan schoolbesturen 677 721 740 770
Verstrekte subsidies
Totaal lasten 140 800 851 880 922
Saldo Baten en Lasten 25 10 6 ‒ 3 ‒ 12
Gerealiseerde herwaardering
Financiële baten 0 0 0 0 0
Financiële baten en lasten 0 0 0 0 0
5 Financiële baten en lasten 0 0 0 0 0
Resultaat 26 10 6 ‒ 3 ‒ 12
6 Belastingen 0 0
7 Resultaat uit deelnemingen 0 0
Resultaat na belastingen 26 10 6 ‒ 3 ‒ 12
8 Aandeel van derden
Nettoresultaat 26 10 6 ‒ 3 ‒ 12
Buitengewone baten 0
Buitengewone lasten 0
9 Buitengewone resultaat
Totaal resultaat 26 10 6 ‒ 3 ‒ 12
2016 2017 2018 2019 2020
Rentabiliteit% 0,00 1,29 0,75 ‒ 0,37 ‒ 1,33
Solvabiliteit 2 0,76 0,74 0,73 0,74 0,70
Liquiditeit 4,02 3,86 3,61 3,74 3,25

Figuur 7 Kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs po

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 0 0 0 0 0
1.2 Materiële vaste activa 3 4 6 7 6
1.3 Financiële vaste activa 1 1 1 1 1
Totaal vaste activa 4 5 8 7 7
1.4 Voorraden 0 0 0 0
1.5 Vorderingen 12 16 13 16 18
1.6 Effecten 0 0 0 0 0
1.7 Liquide middelen 124 142 161 164 156
Totaal vlottende activa 135 158 175 180 174
Totaal activa 140 164 182 187 181
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 105 127 142 144 133
2.2 Voorzieningen 2 2 2 3 3
2.3 Langlopende schulden 0 0 0 0 0
2.4 Kortlopende schulden 32 34 38 40 44
Totaal passiva 140 164 182 187 181
Staat van baten en lasten 2016 2017 2018 2019 2020
3 Baten
3.1 Rijksbijdragen 141 1237 1298 1312 1350
3.2 Overige Overheidsbijdragen en subsidies 11 10 9 10 10
3.3 College-, cursus-, les- en examengelden 0
3.4 Baten in opdracht van derden 3 2 2 1 1
3.5 Overige baten 19 18 21 21 18
Totaal baten 174 1267 1330 1344 1379
4 Lasten
4.1 Personeelslasten 80 82 87 90 92
4.2 Afschrijvingen 1 1 1 1 1
4.3 Huisvestingslasten 4 4 5 5 5
4.4 Overige lasten 66 47 47 46 49
4.5 Doorbetalingen aan schoolbesturen 1112 1177 1200 1242
Verstrekte subsidies
Totaal lasten 151 1246 1317 1342 1390
Saldo Baten en Lasten 23 21 13 2 ‒ 10
Gerealiseerde herwaardering
Financiële baten 0 0 0 0 0
Financiële baten en lasten 0 0 0 0 0
5 Financiële baten en lasten 0 0 0 0 0
Resultaat 23 21 13 2 ‒ 10
6 Belastingen 0 0 0
7 Resultaat uit deelnemingen 0 0 0
Resultaat na belastingen 23 21 13 2 ‒ 10
8 Aandeel van derden 0 0 0
Nettoresultaat 23 21 13 2 ‒ 10
Buitengewone baten 0
Buitengewone lasten 0
9 Buitengewone resultaat
Totaal resultaat 23 21 13 2 ‒ 10
2016 2017 2018 2019 2020
Rentabiliteit% 0,00 1,69 0,98 0,16 ‒ 0,76
Solvabiliteit 2 0,77 0,79 0,79 0,78 0,75
Liquiditeit 4,27 4,61 4,61 4,46 3,91

Figuur 8 Kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs vo

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 13 12 11 10 10
1.2 Materiële vaste activa 3619 3675 3655 3641 3665
Gebouwen en terreinen 3022 3064 3076 3056 3053
Inventaris en overige 598 611 579 585 612
1.3 Financiële vaste activa 61 62 66 79 69
Totaal vaste activa 3693 3750 3732 3730 3743
1.4 Voorraden 4 4 4 4 3
1.5 Vorderingen 189 182 180 196 167
1.6 Effecten 13 13 10 11 5
1.7 Liquide middelen 1016 1005 1120 1095 1257
Totaal vlottende activa 1223 1203 1314 1306 1433
Totaal activa 4916 4953 5046 5037 5177
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 2616 2615 2712 2772 2856
2.2 Voorzieningen 282 314 345 361 364
2.3 Langlopende schulden 1082 1057 1004 919 928
2.4 Kortlopende schulden 935 966 985 984 1029
Totaal passiva 4916 4953 5046 5037 5177
Staat van baten en lasten 2016 2017 2018 2019 2020
3 Baten
3.1 Rijksbijdragen 4591 4638 4813 4944 5063
3.2 Overige Overheidsbijdragen en subsidies 97 97 93 95 92
3.3 College-, cursus-, les- en examengelden 53 59 63 61 65
3.4 Baten in opdracht van derden 175 192 187 169 122
3.5 Overige baten 199 195 205 205 180
Totaal baten 5115 5180 5361 5474 5521
4 Lasten
4.1 Personeelslasten 3688 3824 3900 4036 4122
4.2 Afschrijvingen 298 310 312 320 316
4.3 Huisvestingslasten 351 353 348 361 365
4.4 Overige lasten 652 650 667 669 597
4.5 Doorbetalingen aan schoolbesturen
Verstrekte subsidies
Totaal lasten 4988 5136 5228 5386 5400
Saldo Baten en Lasten 127 44 132 89 121
Gerealiseerde herwaardering 1 1 1 1 1
Financiële baten 3 2 2 2 2
Financiële baten en lasten 50 41 41 40 42
5 Financiële baten en lasten ‒ 47 ‒ 39 ‒ 39 ‒ 38 ‒ 40
Resultaat 81 7 95 52 81
6 Belastingen 1 0 0 0 0
7 Resultaat uit deelnemingen 1 0 1 0 0
Resultaat na belastingen 81 7 96 51 81
8 Aandeel van derden 0 0 0 0 0
Nettoresultaat 81 6 96 51 81
Buitengewone baten 0
Buitengewone lasten 0
9 Buitengewone resultaat
Totaal resultaat 81 6 96 51 81
2016 2017 2018 2019 2020
Rentabiliteit% 1,59 0,13 1,76 0,94 1,47
Solvabiliteit 2 0,59 0,59 0,61 0,62 0,62
Liquiditeit 1,31 1,24 1,33 1,33 1,39

Figuur 9 Kengetallen middelbaar beroepsonderwijs

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 11 10 8 7 6
1.2 Materiële vaste activa 2501 2501 2537 2612 2625
Gebouwen en terreinen 2093 2139 2145 2195 2177
Inventaris en overige 408 362 392 417 449
1.3 Financiële vaste activa 21 24 38 31 33
Totaal vaste activa 2533 2535 2583 2650 2664
1.4 Voorraden 1 2 2 1 1
1.5 Vorderingen 315 152 153 178 174
1.6 Effecten 2 1 0 0 3
1.7 Liquide middelen 886 965 1128 1045 1143
Totaal vlottende activa 1205 1119 1283 1225 1322
Totaal activa 3737 3654 3866 3875 3986
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 1639 1623 1745 1754 1796
2.2 Voorzieningen 202 243 272 303 323
2.3 Langlopende schulden 732 741 769 699 688
2.4 Kortlopende schulden 1164 1047 1081 1119 1179
Totaal passiva 3737 3654 3866 3875 3986
Staat van baten en lasten 2016 2017 2018 2019 2020
3 Baten
3.1 Rijksbijdragen 2852 2942 3160 3280 3396
3.2 Overige Overheidsbijdragen en subsidies 36 46 53 50 64
3.3 College-, cursus-, les- en examengelden 861 887 878 848 880
3.4 Baten in opdracht van derden 182 194 199 215 197
3.5 Overige baten 164 170 166 166 124
Totaal baten 4095 4239 4456 4559 4661
4 Lasten
4.1 Personeelslasten 3143 3229 3309 3498 3639
4.2 Afschrijvingen 240 240 246 238 241
4.3 Huisvestingslasten 233 232 230 243 248
4.4 Overige lasten 544 523 533 553 494
4.5 Doorbetalingen aan schoolbesturen
Verstrekte subsidies
Totaal lasten 4160 4224 4318 4532 4622
Saldo Baten en Lasten ‒ 65 15 138 27 39
Gerealiseerde herwaardering 0 0
Financiële baten 3 1 1 1 1
Financiële baten en lasten 29 27 26 26 22
5 Financiële baten en lasten ‒ 26 ‒ 26 ‒ 25 ‒ 24 ‒ 21
Resultaat ‒ 91 ‒ 11 113 2 18
6 Belastingen 1 1 1 1 1
7 Resultaat uit deelnemingen 0 0 0 3 0
Resultaat na belastingen ‒ 92 ‒ 12 112 5 18
8 Aandeel van derden 0 0 0 0 0
Nettoresultaat ‒ 92 ‒ 13 112 4 18
Buitengewone baten 0
Buitengewone lasten 0
9 Buitengewone resultaat
Totaal resultaat ‒ 92 ‒ 13 112 4 18
2016 2017 2018 2019 2020
Rentabiliteit% ‒ 2,23 ‒ 0,26 2,54 0,05 0,39
Solvabiliteit 2 0,49 0,51 0,52 0,53 0,53
Liquiditeit 1,03 1,07 1,19 1,09 1,12

Figuur 10 Kengetallen hoger beroepsonderwijs

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 58 51 49 46 64
1.2 Materiële vaste activa 4584 4696 4730 4770 4964
Gebouwen en terreinen 3894 3915 3994 3972 4097
Inventaris en overige 690 781 735 799 866
1.3 Financiële vaste activa 136 144 143 149 151
Totaal vaste activa 4778 4891 4921 4966 5178
1.4 Voorraden 11 9 8 7 8
1.5 Vorderingen 872 902 835 805 781
1.6 Effecten 39 40 34 29 34
1.7 Liquide middelen 1683 1685 1860 2049 2113
Totaal vlottende activa 2605 2636 2737 2890 2936
Totaal activa 7383 7528 7658 7856 8114
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 3609 3702 3761 3790 3850
2.2 Voorzieningen 447 433 485 481 487
2.3 Langlopende schulden 778 773 762 749 747
2.4 Kortlopende schulden 2549 2619 2650 2835 3030
Totaal passiva 7383 7528 7658 7856 8114
Staat van baten en lasten 2016 2017 2018 2019 2020
3 Baten
3.1 Rijksbijdragen 3802 3901 4121 4374 4631
3.2 Overige Overheidsbijdragen en subsidies 1 1 1 1 1
3.3 College-, cursus-, les- en examengelden 614 657 691 720 783
3.4 Baten in opdracht van derden 1820 1865 1925 2026 1945
3.5 Overige baten 566 533 550 578 526
Totaal baten 6803 6957 7288 7701 7887
4 Lasten
4.1 Personeelslasten 4381 4610 4825 5164 5553
4.2 Afschrijvingen 443 440 445 472 470
4.3 Huisvestingslasten 479 463 511 495 502
4.4 Overige lasten 1351 1325 1373 1398 1256
4.5 Doorbetalingen aan schoolbesturen
Verstrekte subsidies 27 36 27 36
Totaal lasten 6654 6864 7190 7556 7817
Saldo Baten en Lasten 149 93 97 144 70
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 17 9 0 7 3
Financiële baten en lasten 30 27 30 30 23
5 Financiële baten en lasten ‒ 12 ‒ 19 ‒ 30 ‒ 23 ‒ 21
Resultaat 137 74 67 121 49
6 Belastingen 1 1 1 1 ‒ 3
7 Resultaat uit deelnemingen 2 5 5 1 5
Resultaat na belastingen 138 78 71 121 57
8 Aandeel van derden 15 14 15 18 4
Nettoresultaat 123 63 56 104 53
Buitengewone baten 0
Buitengewone lasten 0
9 Buitengewone resultaat
Totaal resultaat 123 63 56 104 53
2016 2017 2018 2019 2020
Rentabiliteit% 2,01 1,06 0,92 1,57 0,62
Solvabiliteit 2 0,55 0,55 0,55 0,54 0,53
Liquiditeit 1,02 1,01 1,03 1,02 0,97

Figuur 11 Kengetallen wetenschappelijk onderwijs

Toezegging aan Tweede Kamer

Op aangeven van de Algemene Rekenkamer is toegezegd om de informatievoorziening over de rechtmatigheid bij onderwijsclusters in het Departementaal jaarverslag op te nemen.

Aantal onrechtmatigheden 7 3 1 0
Bedrag per sector € (x 1000) 702 0 1.050 0
Totaal lasten per sector € (x 1000) 12.819.297 10.392.990 5.400.258 12.439.515
Percentage bedrag per sector t.o.v. totaal van de lasten per sector (x 1%) 0,01 0,00 0,02 0,00
Totaal aantal besturen 987 352 60 53
  1. Bron: DUO
  2. Er is sprake van een bevinding als een accountant een opmerking, beperking of afkeuring opneemt bij zijn oordeel rechtmatigheid in de controleverklaring. Accountants kwantificeren niet altijd de bevinding. Dit kan ook bij de andere sectoren spelen.
  3. Het totaal van de lasten betreft de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.

Toezegging aan Tweede Kamer

Tijdens het Wetgevingsoverleg op 10 oktober 2018 heeft de Minister toegezegd om de derde geldstroom en de verdeling daarvan over wo-instellingen inzichtelijk te maken in het jaarverslag van OCW. Dit is voor het eerst opgenomen in het jaarverslag 2018. In onderstaande tabel worden de verschillende geldstromen per wo-instelling weergegeven en ook is de ontwikkeling van de verschillende geldstromen over de jaren 2016-2020 in figuur 12 'Geldstromen in wetenschappelijk onderwijs' opgenomen.

In het wetenschappelijk onderwijs worden drie verschillende geldstromen onderscheiden:

  1. de eerste geldstroom bestaat uit de Rijksbijdrage, de ontvangen collegegelden en ontvangen lesgelden;
  2. de tweede geldstroom omvat de ontvangen subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW);
  3. de derde geldstroom omvat de ontvangen overige inkomsten. Dit zijn onder andere subsidies van Nederlandse ministeries en de Europese Unie, ontvangen middelen voor contractonderwijs en contractonderzoek en overige baten uit opdracht van derden. Ook inkomsten uit catering en verhuur vallen onder de derde geldstroom.
Instelling Geldstromen Bedrag x €1.000.000 % van totaal baten Bedrag x €1.000.000 % van totaal baten Bedrag x €1.000.000 % van totaal baten
Eerste geldstroom 362 55,7% 374 55,0% 393 57,2%
Erasmus Universiteit Rotterdam Tweede geldstroom 24 3,7% 30 4,3% 30 4,3%
Derde geldstroom 264 40,6% 277 40,7% 264 38,5%
Totaal 649 100,0% 681 100,0% 686 100,0%
Eerste geldstroom 295 66,3% 311 65,7% 327 68,4%
Maastricht University Tweede geldstroom 17 3,8% 20 4,2% 22 4,5%
Derde geldstroom 133 29,9% 143 30,1% 129 27,0%
Totaal 445 100,0% 474 100,0% 477 100,0%
Eerste geldstroom 62 92,1% 67 93,0% 70 94,7%
Open Universiteit Nederland Tweede geldstroom 0 0,4% 0 0,3% 0 0,5%
Derde geldstroom 5 7,5% 5 6,6% 4 4,8%
Totaal 68 100,0% 72 100,0% 73 100,0%
Eerste geldstroom 10 91,3% 10 88,3% 11 88,4%
Protest. Theolog. Universiteit Tweede geldstroom 0 0,1% 0 0,4% 0 0,5%
Derde geldstroom 1 8,6% 1 11,2% 1 11,1%
Totaal 11 100,0% 12 100,0% 12 100,0%
Eerste geldstroom 346 60,1% 362 59,9% 383 62,3%
Radboud Univ Nijmegen Tweede geldstroom 51 8,8% 58 9,5% 55 8,9%
Derde geldstroom 179 31,1% 185 30,6% 177 28,8%
Totaal 576 100,0% 604 100,0% 615 100,0%
Eerste geldstroom 467 69,6% 492 70,6% 523 73,0%
Rijksuniversiteit Groningen Tweede geldstroom 36 5,4% 38 5,5% 35 4,9%
Derde geldstroom 167 24,9% 167 24,0% 158 22,1%
Totaal 670 100,0% 698 100,0% 716 100,0%
Eerste geldstroom 161 71,2% 171 72,1% 184 76,0%
Stg. Kath. Univ. Brabant Tweede geldstroom 9 3,9% 9 3,7% 8 3,3%
Derde geldstroom 56 24,9% 58 24,2% 50 20,7%
Totaal 226 100,0% 237 100,0% 242 100,0%
Eerste geldstroom 6 82,1% 7 78,2% 7 84,8%
Stg. Universit. v. Humanistiek Tweede geldstroom 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%
Derde geldstroom 1 17,9% 2 21,8% 1 15,2%
Totaal 8 100,0% 8 100,0% 8 100,0%
Eerste geldstroom 2 37,8% 2 34,6% 2 36,6%
Technische Universiteit Kampen Tweede geldstroom 0 0,0% 0 0,0% 0 0,0%
Derde geldstroom 3 62,2% 3 65,4% 3 63,4%
Totaal 4 100,0% 5 100,0% 5 100,0%
Eerste geldstroom 247 65,4% 270 65,9% 286 69,3%
Technische Universiteit Eindhoven Tweede geldstroom 19 5,1% 23 5,5% 21 5,0%
Derde geldstroom 112 29,5% 118 28,7% 106 25,7%
Totaal 378 100,0% 410 100,0% 413 100,0%
Eerste geldstroom 473 66,2% 512 67,2% 547 69,2%
Technische Universiteit Delft Tweede geldstroom 58 8,2% 73 9,5% 64 8,1%
Derde geldstroom 183 25,7% 178 23,3% 179 22,7%
Totaal 714 100,0% 762 100,0% 790 100,0%
Eerste geldstroom 1 58,9% 1 45,7% 2 57,3%
Theol Universiteit Apeldoorn Tweede geldstroom 0 0,0% 0 0,4% 0 0,6%
Derde geldstroom 1 41,1% 2 53,9% 1 42,1%
Totaal 2 100,0% 3 100,0% 3 100,0%
Eerste geldstroom 427 65,4% 447 65,1% 482 68,1%
Universiteit Leiden Tweede geldstroom 52 7,9% 58 8,4% 52 7,3%
Derde geldstroom 174 26,7% 182 26,5% 174 24,6%
Totaal 652 100,0% 686 100,0% 707 100,0%
Eerste geldstroom 238 71,5% 256 71,2% 271 73,4%
Universiteit Twente Tweede geldstroom 28 8,5% 29 8,0% 26 7,1%
Derde geldstroom 67 20,1% 75 20,8% 72 19,5%
Totaal 333 100,0% 360 100,0% 369 100,0%
Eerste geldstroom 562 65,6% 587 64,6% 612 66,0%
Universiteit Utrecht Tweede geldstroom 66 7,7% 72 7,9% 76 8,2%
Derde geldstroom 228 26,7% 250 27,5% 240 25,9%
Totaal 856 100,0% 909 100,0% 928 100,0%
Eerste geldstroom 527 66,3% 554 66,4% 592 69,4%
Universiteit van Amsterdam Tweede geldstroom 40 5,1% 45 5,4% 38 4,4%
Derde geldstroom 228 28,6% 235 28,2% 223 26,1%
Totaal 795 100,0% 834 100,0% 853 100,0%
Eerste geldstroom 385 71,7% 407 72,5% 443 75,8%
Vrije Universiteit Amsterdam Tweede geldstroom 28 5,2% 31 5,5% 24 4,2%
Derde geldstroom 124 23,1% 124 22,0% 117 20,0%
Totaal 537 100,0% 561 100,0% 585 100,0%
Eerste geldstroom 242 66,8% 265 69,0% 283 69,8%
W U Tweede geldstroom 30 8,4% 33 8,7% 32 7,9%
Derde geldstroom 90 24,8% 86 22,3% 90 22,3%
Totaal 363 100,0% 385 100,0% 405 100,0%
Eerste geldstroom 4812 66,0% 5095 66,2% 5415 68,7%
TOTAAL Tweede geldstroom 460 6,3% 517 6,7% 482 6,1%
Derde geldstroom 2016 27,7% 2088 27,1% 1990 25,2%
Totaal 7288 100,0% 7701 100,0% 7887 100,0%

Figuur 12 Geldstromen in het wetenschappelijk onderwijs

Databronnen

Op de website «Onderwijs in Cijfers» van het Ministerie van OCW treft u onder meer het «Dashboard Jaarrekeninggegevens» aan. Met dit dashboard wordt op bestuursniveau meerjarig inzicht gegeven in de financiële gegevens uit de jaarrekeningen van alle Nederlandse onderwijsinstellingen die door het Ministerie van OCW worden bekostigd. Deze informatie is ook per sector beschikbaar. Tevens kunt u de databronnen, gebruikt voor deze bijlage, terugvinden op de website van DUO «Open Onderwijsdata». De data betreft zowel het instellings-, sector- en landelijk niveau. Deze gegevens kunnen dienen als basis voor het gesprek over de financiële positie tussen onder meer besturen, leraren, studenten, ouders en leden van de medezeggenschapsraad.

Bijlage 5 Rijksuitgaven Caribisch Nederland

2017 2018 2019 2020 2021
Totaal uitgaven 55.503 48.807 56.915 59.432 67.027
Artikel 1 Primair onderwijs 17.756 17.511 19.349 26.932 30.177
Subsidies (regelingen) R S 457 398 380 1.713 476
Bekostiging R S 17.299 17.113 18.969 19.959 23.689
Opdrachten R I 0 0 0 815 440
Bijdragen aan medeoverheden R S 0 0 0 4.445 5.572
Artikel 3 Voortgezet onderwijs 15.582 15.221 16.509 19.594 22.855
Bekostiging R I 15.582 14.962 16.335 18.211 21.532
Subsidies (regelingen) R S 0 259 174 1.383 1.323
Artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 15.973 10.242 15.217 7.504 8.941
Subsidies (regelingen) 304 359 467 454 775
Bekostiging R S 6.109 5.491 5.316 5.744 6.943
Opdrachten 8.511 3.432 3.719 0 0
Bijdrage aan medeoverheden E S 1.049 960 5.715 1.306 1.223
Artikel 11 Studiefinanciering 3.491 3.210 3.340 2.852 2.554
Inkomensoverdrachten R S 3.491 3.210 3.340 2.852 2.554
Artikel 14 Cultuur 0 45 0 50 32
Subsidies (regelingen) R I 0 0 0 0 26
Opdrachten R I 0 0 0 0 6
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties R S 0 45 0 50 0
Artikel 16 Onderzoek en Wetenschapsbeleid 2.500 2.500 2.500 2.500 2.500
Bekostiging R S 2.500 2.500 2.500 2.500 2.500
Artikel 25 Emancipatie 201 78 0 0 0
Subsidies (regelingen) R S 201 78 0 0 0

Toelichting

Artikel 1 Primair onderwijs

Subsidies (regelingen)

Het betreft structurele middelen middelen, die incidenteel zijn ingezet voor het verder verbeteren van de kwaliteit van het gehele onderwijs in Caribisch Nederland tot een naar Europees Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau. Het gaat hier om een rijkstaak. 

Bekostiging

Het Rijk verstrekt aan de schoolbesturen in Caribisch Nederland lumpsumbekostiging voor de personele kosten en materiële instandhouding. Het betreft de schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.

Opdrachten

De realisatie van het instrument opdrachten zijn over het algemeen incidenteel en worden ingezet als rijkstaak voor het verder verbeteren van de kwaliteit van het gehele onderwijs in Caribisch Nederland tot een naar Europees Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau. Een deel van de realisatie betreft de begeleiding van inkomende studenten uit Caribisch Nederland. Dit is een structurele rijkstaak.

Bijdrage aan medeoverheden

Het betreft structurele middelen, die incidenteel zijn ingezet voor de verbetering van de onderwijshuisvesting zoals vastgesteld in de convenanten onderwijshuisvesting Saba, Bonaire en Sint Eustatius (Caribisch Nederland). Dit betreft een (meerjarige) incidentele rijkstaak.

Artikel 3 Voortgezet Onderwijs

Bekostiging

Het Rijk verstrekt aan de schoolbesturen in Caribisch Nederland lumpsumbekostiging voor de personele kosten en materiële instandhouding. Het betreft de schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Voor het jaar 2021 geldt dat ook de middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs voor de schoolbesturen op Caribisch Nederland is opgenomen.

Subsidies (regelingen)

Het betreft middelen die zijn ingezet voor het verder verbeteren van de kwaliteit van het gehele onderwijs in Caribisch Nederland tot een naar Europees Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau.

Artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneducatie

Subsidies

Het betreft hier incidentele, subsidies ter ondersteuning van het middelbaar beroepsonderwijs in Caribisch Nederland. Het gaat hier om een rijkstaak.

Bekostiging

Deze structurele middelen zijn bedoeld voor het verzorgen van middelbaar beroepsonderwijs in Caribisch Nederland. De onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland ontvangen hiervoor lumpsumbekostiging. Ook de Raad Onderwijs Arbeidsmarkt in Caribisch Nederland wordt vanuit deze middelen bekostigd. Het betreft hier een rijkstaak. 

Bijdrage medeoverheden

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de uitvoering van de Wet Sociale Kanstrajecten Jongeren BES (SKJ). Voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba worden middelen beschikbaar gesteld, die bestemd zijn voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. Het gaat hier om een structurele eilandelijke taak.

Artikel 11 Studiefinanciering

Inkomensoverdrachten

Dit betreft uitgaven aan studiefinanciering voor studenten uit Caribisch Nederland. Dit is een structurele rijkstaak.

Artikel 14 Cultuur

Subsidies (regelingen)

Het gaat om een incidentele rijkstaak waarbij subsidie is gegeven voor de ondersteuning van Stichting Digitaal Erfgoed Nederland bij het ontplooien van activiteiten in Caribisch Nederland.

Opdrachten

Het betreft een rijkstaak waarbij een incidentele uitgave is gedaan voor de ondersteuning bij een verplichte vierjaarlijkse UNESCO-rapportage over immaterieel erfgoed.

Artikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

Bekostiging

De financiering van artikel 16 aan Caribisch Nederland loopt via de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De middelen worden gebruikt voor het doen van verscheidene onderzoeken op de eilanden. Het betreft structurele taken en is een Rijkstaak.


  1. __Dit thema is niet opgenomen in tabel 110, omdat op dit thema geen onderzoeken zijn afgerond in 2021. Het thema is wel opgenomen in de beschrijvingen, omdat het een prioritair thema is op de SEA zoals opgenomen in de begroting van 2022.↩︎

  2. __Dit thema is niet opgenomen in tabel 113, omdat op dit thema geen onderzoeken zijn afgerond in 2021. Het thema is wel opgenomen in de beschrijvingen, omdat het een prioritair thema is op de SEA zoals opgenomen in de begroting van 2022.↩︎