Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de uitspraak van het gerechtshof Den Haag over de sepotbeslissingen van het Openbaar Ministerie inzake de aangifte van knevelarij en beroepsmatige discriminatie en de aangifte van dwang door misbruik van gezag en lasterlijke aanklacht (Kamerstuk 31066-1095)
Belastingdienst
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2022D41289, datum: 2022-10-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2022D41289).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (VVD)
- Mede ondertekenaar: R.L. van den Bos, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2022Z15035:
- Indiener: M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
- Medeindiener: A. de Vries, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2022-09-07 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2022-09-15 09:30: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2022-10-12 14:00: Uitspraak van het gerechtshof Den Haag over de sepotbeslissingen van het Openbaar Ministerie inzake de aangifte van knevelarij en beroepsmatige discriminatie en de aangifte van dwang door misbruik van gezag en lasterlijke aanklacht (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Financiën
- 2024-04-11 13:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2022D41289 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 12 oktober 2022 enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd over zijn op 6 en 14 juli toegezonden brieven inzake Uitspraak van het gerechtshof Den Haag over de sepotbeslissingen van het Openbaar Ministerie inzake de aangifte van knevelarij en beroepsmatige discriminatie en de aangifte van dwang door misbruik van gezag en lasterlijke aanklacht (Kamerstuk 31 066, nrs. 1095 en 1087).
De voorzitter van de commissie,
Tielen
De adjunct-griffier van de commissie,
Van den Bos
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief en hebben verder geen vragen.
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt heet kennisgenomen van de brief van het kabinet en wil daarover een aantal vragen stellen.
Waarom heeft het kabinet in eerste instantie aangifte gedaan van beroepsmatige discriminatie en knevelarij, maar vervolgens verweer gevoerd in de art. 12 Sv. klachtprocedure?
Het Openbaar Ministerie heeft afgezien van vervolging, maar heeft er ook geen (opsporings)onderzoek naar gepleegde strafbare feiten plaatsgevonden?
Indien een (opsporings)onderzoek heeft plaatsgevonden, door wie is dit onderzoek uitgevoerd en kunt u de op dit onderzoek betrekking hebbende stukken, processen-verbaal en uitkomsten ter beschikking stellen aan de Kamer?
Is het kabinet het met het lid Omtzigt eens dat het bij een aangifte van een dermate ernstig delict als beroepsmatige discriminatie noodzakelijk is om op z’n minst een opsporingsonderzoek te laten plaatsvinden, teneinde te laten vaststellen welke strafbare feiten zijn gepleegd en door wie deze zijn gepleegd?
Kunt u de correspondentie en communicatie tussen Openbaar Ministerie en de Belastingdienst en/of het kabinet alsmede correspondentie met en adviezen van de landsadvocaat – waaronder mede begrepen documenten, verslagen en rapporten – over de vervolging van beroepsmatige discriminatie en knevelarij ter beschikking stellen?
In het verleden – vóór de recente wijziging van het Wetboek van Strafrecht – zijn politieambtenaren die bij de uitoefening van hun functie op onjuiste wijze geweld gebruikten strafrechtelijk vervolgd en in ieder geval onderworpen aan een (opsporings)onderzoek. Is er geen sprake van rechtsongelijkheid nu ambtenaren die zich schuldig hebben gemaakt aan beroepsmatige discriminatie in tegenstelling tot politieambtenaren niet worden vervolgd of immuniteit wordt verleend?
Wat is het standpunt van het kabinet ter zake van immuniteit tegen strafvervolging van ambtenaren? Is hier geen sprake van rechtsongelijkheid ten opzichte van de «gewone»» burger?
Uit de brief van 12 maart 20211 en het Verslag van een wetgevingsoverleg, vastgesteld op 11 oktober 20222, blijkt, dat minimaal 13 wetten door het kabinet zijn overtreden, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en daarnaast is geconstateerd dat sprake is geweest van beroepsmatige discriminatie. Voor dit laatste is ook aangifte gedaan door het kabinet. Voorts is geconstateerd dat de Archiefwet op diverse punten is overtreden.
Is het kabinet voornemens aangifte te doen van de overtreding door Ministers en Staatssecretarissen van art. 3553 3° en 4° Sr. en/of art. 3564 Sr. en indien dit niet het geval is, waarom niet?
Deelt de Minister dat er jarenlang (minstens) dertien wetten overtreden zijn?
Kunt u per wet (van die dertien) aangeven wanneer de Staatssecretaris (van financiën) en/of de Minister hiervan op de hoogte waren of hadden kunnen zijn?
Bent u ervan op de hoogte dat er een aangifteplicht geldt bij een vermoeden van een ambtsmisdrijf?
Is er volgens u bij een van de 13 wetten of bij andere overtredingen een vermoeden tot een ambtsmisdrijf zoals beschreven in artikel 355 van het Wetboek van Strafrecht? In het artikel staat dat met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie, worden gestraft de hoofden van ministeriële departementen die ten eerste hun medeondertekening verlenen aan koninklijke besluiten of koninklijke beschikkingen, wetende dat daardoor de Grondwet of andere wetten of algemene maatregelen van inwendig bestuur van de staat worden geschonden. Ten tweede de hoofden van ministeriële departementen die uitvoering geven aan koninklijke besluiten of koninklijke beschikkingen, wetende dat deze niet van de vereiste medeondertekening van een der hoofden van de ministeriële departementen zijn voorzien. Ten derde de hoofden van ministeriële departementen die beschikkingen nemen of bevelen geven of bestaande beschikkingen of bevelen handhaven, wetende dat daardoor de Grondwet of andere wetten of algemene maatregelen van inwendig bestuur van de staat worden geschonden. Ten vierde de hoofden van ministeriële departementen die opzettelijk nalaten uitvoering te geven aan de bepalingen van de Grondwet of andere wetten of algemene maatregelen van inwendig bestuur van de staat, voor zover die uitvoering wegens de aard van het onderwerp tot hun ministeriële departementen behoort of uitdrukkelijk hun is opgedragen.
Is er volgens u bij een van de 13 wetten of bij andere overtredingen een vermoeden tot een ambtsmisdrijf zoals beschreven in artikel 356 van het Wetboek van Strafrecht? In het artikel staat dat met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie worden gestraft de hoofden van ministeriële departementen aan wier grove schuld te wijten is dat de in artikel 355, onder 4°, omschreven uitvoering wordt nagelaten.
Is ter zake advies aan de landsadvocaat gevraagd? Of is er ander juridisch advies gevraagd?
Als er advies gevraagd is, kunt u dat dan zeggen wanneer advies is uitgebracht en door wie, zowel schriftelijk als mondeling? Kunt u al die adviezen ter beschikking stellen aan de Kamer?
Waarom staat op de website van de rijksoverheid de Bijlage 2 – Notitie handelsperspectief ambtsmisdrijven (2 december 2019) niet meer online?5 Kunt u die opnieuw online zetten en naar de Kamer sturen?
Bent u bekend met het feit dat de inspectie overheidsinformatie en erfgoed op 3 oktober heeft geconcludeerd dat de instructie bewaren chatberichten niet voldoet aan de Archiefwet?
Kunt u aangeven waarom art. 355 3° en 4° Sr. en/of art. 356 Sr hier wel of niet van toepassing zijn en kunt u dat heel precies juridisch onderbouwen?
Vanaf welk moment wist de Minister-President of had hij kunnen weten dat hij niet voldeed aan de Archiefwet met zijn wijze van archiveren? Kunt u hierop een heel precies antwoord geven?
Ziet u aanleiding tot het doen van aangifte vanwege ambtsmisdrijven vanwege een vermoeden van ambtsmisdrijven begaan door bewindspersonen en/of ambtenaren? Kunt u dit uitgebreid onderbouwen?
Kamerstuk: 31 066, nr. 800.↩︎
Kamerstuk: 36 151, nr. 31.↩︎
Art. 355 Sr – Artikel 355 Wetboek van Strafrecht :: Maxius.nl voorheen Lexius.nl.↩︎
Art. 356 Sr – Artikel 356 Wetboek van Strafrecht :: Maxius.nl voorheen Lexius.nl.↩︎
Rijksoverheid. (27 december 2020). https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2020/05/27/bijlage-2-notitie-handelsperspectief-ambtsmisdrijven-2-december-2019.↩︎