[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Blok 4 Overig - artikelsgewijze behandeling

Bijlage

Nummer: 2022D50285, datum: 2022-11-28, bijgewerkt: 2024-10-15 08:18, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Bijlage bij: Aan minister APP - verzoek reactie schriftelijke inbreng rapporteurs Wet toekomst pensioenen (2022D50004)

Preview document (🔗 origineel)


Notitie rapporteurs blok Overig

Hilde Palland (CDA), Caroline van der Plas (BBB) en Senna Maatoug (GL)

Kern

In deze notitie vindt u in het kader van de artikelsgewijze behandeling van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) de vragen over de artikelen betreffende o.a. de thema’s keuzebegeleiding, governance, ZZP experimenten en overgangsrecht. Het betreft de volgende artikelen.

Artikel-nummers Subthema
18 Wet op de loonbelasting 1964

48

48a

48b

Eisen aan informatieverstrekking

Keuzebegeleiding

Klachten- en geschillenprocedure

54 Aanpassing voorwaarden vrijwillige voortzetting pensioenregeling
81b Bevoegdheid tot waardeoverdracht voor tussentijdse omzetting in pensioenuitkering
120 Eisen taakafbakening
123 Aanpassing eisen een financieel geheel
140 Maatregel Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV)
150a Experimenten (experimenteer bepaling zelfstandigen)
220ca Overgangsrecht startleeftijd
220d Overgangsrecht wacht- of drempelperiode uitzendovereenkomsten (amendement 36067 – 61)
220e Overgangsrecht progressieve premie (“eerbiedigende werking”)
220h Overgangsrecht premievrije voortzetting bij gesloten pensioenfonds
220ha Overgangsrecht premievrije voorzetting verzekeraar


Artikel 18 - Wet op de loonbelasting 1964 - Hoogte premiegrens

  1. Klopt het dat als de situatie van een wisselend rentepatroon een deelnemer het risico loopt in de opbouwfase geconfronteerd te worden met een verlaging van de fiscale premiegrens door een stijging van het reëel rendement, en dus minder premie kan inleggen op vervolgens op pensioendatum minder kan aankopen door een daling van het projectrendement?

  2. Klopt het dat dit risico zich niet voordoet bij een fiscale premiegrens die niet afhankelijk is van een reëel rendement, bijvoorbeeld indien in het eerste lid van artikel 18a Wet op de loonbelasting een maximaal fiscaal percentage wordt vastgesteld van bijvoorbeeld 30 of 40% (met 3% verhoging tijdens de transitiefase)?

  3. Bij lid 1, subonderdeel 4 staat dat ‘30’ wordt vervangen door ‘25’. Dit betreft het wezenpensioen maar door deze aanpassing wordt de eindleeftijd gesteld op maximaal 25 terwijl de bedoeling een uniforme eindleeftijd van 25 voor alle wezenpensioenen is. Deelt de regering dat ‘maximaal 30’ wordt vervangen door ‘25’?

Artikel 48 - Eisen aan informatieverstrekking

  1. Kan de regering toelichten hoe moet worden omgegaan met de twee momenten van informatie bij de transitie en hoe deze toegelicht dienen te worden bij overgang naar een nieuwe verzekeraar/Premie Pensioen Instelling (PPI)1? Specifiek in de situatie waarbij de nieuwe uitvoerder niet weet wat de oude uitvoerder heeft gecommuniceerd en dus de ontvangende pensioenverzekeraar/PPI eventuele verschillen ten opzichte van de eerste communicatie niet kan constateren?

Artikel 48a - Keuzebegeleiding

  1. Kan de regering aangeven of artikel 48a een inspanningsverbintenis of een resultaatverbintenis voor de pensioenuitvoerder behelst? En hoe dat zich verhoudt tot eerdere uitleg naar aanleiding van de wet pensioencommunicatie?2

  2. Hoe ziet de regering het spanningsveld tussen het informeren en begeleiden versus het adviseren van de deelnemer bij het onderwerp keuzebegeleiding? Is dit in de wet voldoende afgebakend?

  3. Hoe kan een pensioenuitvoerder een deelnemer de juiste standaardoptie toebedelen, als de pensioenuitvoerder geen totaaloverzicht heeft van diens financiële positie?

Artikel 48b - Klachten- en geschillenprocedure

  1. Kan de regering toelichten wie verantwoordelijk is voor de verhoogde uitvoeringskosten (zowel rechtspraak maar vooral geschillencommissie kosten) in het geval dat de aanloop van klachten toch leidt tot overbelasting van de rechtspraak? En kan de regering aangeven welk actieplan klaar ligt om in dat geval de rechtspraak te ontlasten?

Artikel 54 - Aanpassing voorwaarden vrijwillige voortzetting pensioenregeling

  1. Klopt het dat de reeds aangekondigde verbetervoorstellen (9 maanden naar 3 jaar en 10 naar 15 jaar) van vrijwillige voortzetting alleen van toepassing zijn op zelfstandigen die voorheen werknemer zijn geweest?

  2. Een vrijwillige voortzetting voor de risicodekking voor het nabestaandenpensioen (NP) door middels van uitruil wordt door de regering niet beperkt in de tijd (decentrale partners kunnen dit wel overeenkomen) (p. 169). Kan de regering toelichten waarom de vrijwillige voortzetting voor het ouderdomspensioen (OP) door een zelfstandige wel beperkt is in de tijd met 15 jaar vanuit de regering?

  3. Is beoogd dat voor elke vrijwillige regeling een actuariële premie mag worden gehanteerd?

Artikel 81b - Bevoegdheid tot waardeoverdracht voor tussentijdse omzetting in pensioenuitkering

  1. Kan een premie-uitkeringsovereenkomst ook door een PPI worden uitgevoerd? Kan de regering toelichten waarom artikel 81b Pensioenwet (PW) wordt geschrapt en hoe dat zich verhoudt tot het oorspronkelijke amendement Lodders uit 2015 en daarbij specifiek toelichten wat de regering bedoelt met de begrippen ‘pensioenuitkering’ en ‘pensioenrecht’?

Toelichting op vraag 2

In de Memorie van Toelichting (MvT) geeft men aan dat; “in artikel 81b PW en artikel 89 Wvb is een regeling getroffen voor de tussentijdse (voor de pensioendatum) omzetting van de pensioenaanspraken op grond van een premieovereenkomst in aanspraken op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum”.

In de Nota naar aanleiding van het verslag; “is het ook in het huidig wettelijk kader voor premiepensioeninstellingen niet toegestaan om tussentijds om te zetten of over te dragen. Het huidige artikel 81b was gezien de toelichting bij het amendement Lodders, daarvoor wel bedoeld maar voorziet, gezien de wettekst, alleen in de mogelijkheid om het pensioenkapitaal op de pensioendatum om te zetten naar een uitkering. Het eerste lid geeft namelijk aan dat waardeoverdracht mogelijk is op de datum van omzetting van de aanspraken in een pensioenuitkering. Daarvan is feitelijk alleen sprake op de pensioendatum.” Dit laatste berust op een misvatting. Het kopje van artikel 81b luidt “Bevoegdheid tot waardeoverdracht voor tussentijdse omzetting in een pensioenuitkering”.

  1. Deze interpretatie van artikel 81b lijkt niet te stroken met het amendement Lodders. De begrippen ‘pensioenuitkering’ en het begrip ‘pensioenrecht’ lijken met elkaar verward te worden. Wil de regering hier duidelijkheid op verschaffen en waar nodig dit aanpassen?

Artikel 120 - Eisen taakafbakening

  1. Kan de regering toelichten hoe wordt voorkomen dat taakafbakeningseisen (bijvoorbeeld de 10% werkgeversbijdrage of het moeten spiegelen van de basisregeling), de praktische uitvoering van een netto pensioenregeling in de weg staan?

  2. Hoe verhoudt de taakafbakening zich tot mogelijke opt-in mogelijkheden (huidige experimenteerwetgeving met vrijwillige voortzetting, vrijwillige aansluiting en vrijwillige aanschrijving) versus opt-out mogelijkheden (zoals vrijwillige voortzetting als default (voorstel dhr. Nijboer) of automatische deelname met opt-out versus de deelnameplicht van werknemers in een verplicht gesteld pensioenfonds?

Artikel 123 - Aanpassing eisen een financieel geheel

  1. Kan de regering toelichten waarom een onderscheid wordt gemaakt tussen PPI en een Algemeen Pensioenfonds (APF) die geen financieel geheel hoeven aan te houden en niet voor een verplicht bedrijfspensioenfonds (BPF)? Kan de regering toelichten waarom de regels voor de domeinafbakening niet voor een APF gelden en wel voor een verplicht gesteld BPF?

  2. De uitvoering van een aparte pensioenregeling voor zelfstandigen moet bij sommige pensioenuitvoerders wel binnen Ă©Ă©n financieel geheel plaatsvinden en bij sommige niet. Kan de regering toelichten waarom dit onderscheid wordt gemaakt?

  3. Kan de regering de uitzondering in artikel 123 toelichten en verduidelijken, dit in het licht dat het inrichten van collectiviteitskringen niet is toegestaan? Kan de regering bevestigen of de scheiding van oud en nieuw vermogen vooral administratief is bedoeld?

Toelichting op vraag 18

Die uitzondering luidt: “Indien een ondernemingspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds meerdere pensioenregelingen uitvoert vormen deze pensioenregelingen financieel een geheel, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 1501, zevende lid. Een algemeen pensioenfonds houdt een afgescheiden vermogen aan voor iedere collectiviteitkring, waarbij ten aanzien van een collectiviteitkring toepassing kan worden gegeven aan artikel 1501, zevende lid.

Memorie van Toelichting: “De regering wijst erop dat deze scheiding in oud en nieuw vermogen alleen wordt geĂŻntroduceerd met het oog op de transitie en voor pensioenfondsen die niet invaren en wel een nieuwe premieregeling uitvoeren. Er ontstaan dan twee gescheiden vermogens. Het is niet toegestaan om meerdere afgescheiden vermogens te creĂ«ren. Voorts zal slechts sprake zijn van een «interne vermogensscheiding», zonder externe werking. Dat betekent bijvoorbeeld dat voor eventuele externe crediteuren sprake blijft van Ă©Ă©n wederpartij, het pensioenfonds. Om deze redenen acht de regering het niet noodzakelijk om extra waarborgen, zoals bijvoorbeeld een rangregeling, voor te schrijven zoals deze wel gelden bij een algemeen pensioenfonds.”

Artikel 140 - Maatregel Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV)

Bij het uitvoeren van meerdere regelingen binnen Ă©Ă©n pensioenfonds:

  1. Klopt het dat het MVEV per fonds wordt aangehouden?

  2. Moet een operationele reserve per regeling of per fonds worden aangehouden?

  3. Onder welke voorwaarden is Ă©Ă©n solidariteitsreserve mogelijk?

  4. Wanneer moet/mag de ene regeling de andere regeling helpen? Als de operationele reserve leeg is, als de solidariteitsreserve/risicodelingsreserve leeg is, als het MVEV onvoldoende is? Kan het ultiem zo zijn dat kapitalen uit regeling 1 worden gebruikt om tekorten in regeling 2 aan te vullen?

  5. En wat is de inspraak van de deelnemers hierin als sprake is van tegengestelde belangen bij onderuitputting van Ă©Ă©n van de reserves?

Artikel 150a - Experimenteer bepaling zelfstandigen

  1. In artikel 150a lid 7 wordt aangegeven dat uiterlijk negen maanden voor het einde van de werkingsduur van de experimenteerwetgeving een verslag aan de Staten-Generaal wordt verstuurd over de doeltreffendheid van de regeling. Wanneer is er sprake van doeltreffendheid?

  2. In de derde nota van wijziging is de mogelijkheid om als ex-werknemer vrijwillig voort te zetten verlengd naar vijftien jaar. Kan de regering toelichten waarom vijftien jaar? Kan de regering toelichten waarom dit te prefereren is boven bijvoorbeeld een termijn tot aan pensioendatum? En kan de regering hierbij ook aangeven wat de onderbouwing was bij de uitbreiding van de termijn van drie naar tien jaar?

  3. In de experimenteerwetgeving wordt automatische aanschrijving mogelijk gemaakt. Kan de regering toelichten hoe een pensioenfonds moet weten welke zelfstandigen er in de sector actief zijn voor de aanschrijving, wanneer het niet gaat om gewezen deelnemers, of wanneer het gaat om gewezen deelnemers waarvan de NAW-gegevens zijn afgeschermd per 1 januari jl. indien de zelfstandige de onderneming op het privéadres heeft staan?

  4. Kan de regering toelichten waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen een gewezen deelnemer die wel automatisch aangeschreven kan worden en niet een zelfstandige in dezelfde sector die net begint?

  5. Op grond van artikel 11e UBIB 2001 is het in het eerste jaar van deelname mogelijk voor de zzp’er die vrijwillig meedoen aan het zzp-experiment voor pensioenopbouw in de tweede pijler het pensioengevend inkomen te schatten. Dit is anders dan de huidige mogelijkheden van vrijwillige voortzetting (daar is nu T-3 verplicht). Kan de regering toelichten waarom er niet is aangesloten bij de huidige praktijk van vrijwillige voortzetting?

  6. Kan de regering toelichten zoals aangegeven in de toelichting van het besluit (en nu ontbrekend in artikel 150a) waar in de experimenteerwetgeving/Wtp concreet wordt geregeld dat de overdrachtswaarde, indien de experimenteerwetgeving niet leidt tot structurele wetgeving, kan worden overgedragen naar een andere pensioenuitvoerder waar bijvoorbeeld eerder een groter pensioenrecht is opgebouwd?

  7. Kan de regering aangeven hoe opgebouwd pensioen in de tweede pijler (premie aftrekbaar en uitkering belast) na afloop van de experimenteerwetging kan worden overgedragen naar de derde pijler? Kan de regering toelichten welk fiscaal verschil dan optreedt? En hoe schat de regering de kans op massale fiscale claims in?

  8. Klopt het dat indien er wordt afgekocht de regering bedoelt dat alleen hetgeen is opgebouwd binnen de experimenteerregeling wordt afgekocht, en niet ook eerder opgebouwd aanvullend pensioen? Kan de regering toelichten hoe dit onderscheid in de praktijk gemaakt dient te worden?

  9. Wordt het op basis van de bestaande wettekst (na derde nota van wijziging) nu voor een zelfstandige bij afloop van de experimentwetgeving mogelijk om tien jaar of vijftien jaar vrijwillig voort te zetten, nu de vrijwillige voortzetting in ruime zin is verlengd naar vijftien jaar?

  10. Kan de regering toelichten in hoeverre vrijwillige partiële voortzetting van de pensioenregeling mogelijk is onder de nieuwe wetgeving?

Artikel 220ca - Overgangsrecht startleeftijd

Amendement 36067 - 59

  1. Wat voor gevolgen heeft het terugbrengen van de startleeftijd voor pensioenopbouw naar 18 jaar?

Artikel 220d - Overgangsrecht wacht- of drempelperiode uitzendovereenkomsten

Amendement 36067 – 61

  1. Als ervoor wordt gezorgd dat het hanteren van een wachttijd bij pensioenopbouw wordt afgeschaft, nemen hierdoor de kostenverschillen tussen collega’s op de werkvloer af?

Artikel 220e - Overgangsrecht progressieve premie, lid 1

  1. Klopt het dat een werkgever/fonds binnen één pensioenregeling voor sommige deelnemers wél overgangsrecht kan toepassen en voor andere deelnemers niet? Klopt het dat het overgangsrecht vooral voordelig is voor oudere werknemers die niet meer van plan zijn om van baan te wisselen en voor jonge werknemers het overgangsrecht juist ongunstig is?

  2. Klopt het dat het overgangsrecht alleen bij een flexibele premieregeling kan worden toegepast? Klopt het dat daarmee de mogelijkheid voor organisaties met een progressieve premie om Ă©n gebruik te maken van het overgangsrecht Ă©n over te stappen op de solidaire premieregeling vervalt? Kan de regering toelichten waarom?

  3. Kan de regering bevestigen dat het mogelijk moet zijn om, met behoud van de eerbiedigende werking, vanuit de wet verbeterde premieregeling in te stappen op de solidaire regeling in plaats van op de flexibele regeling?

  4. Worden PPI’s hier uitgesloten?

Artikel 220e - Overgangsrecht progressieve premie, lid 2

  1. Kan de regering toelichten welke scenario’s de regering hier voorziet? Bestaat hiermee ook de verantwoordelijkheid om een overstap naar een andere baan inzichtelijk te maken?

Artikel 220e - Overgangsrecht progressieve premie, lid 3

  1. In het eerste lid staat dat de pensioenovereenkomst geen solidaire premieovereenkomst mag zijn. Welk van de twee leden is de correcte?

  2. Wanneer kwalificeert een pensioenregeling en/of pensioenovereenkomst als ‘dezelfde’ in het kader van 220e, lid 1.b? Wanneer ontstaat een situatie zoals bedoeld in lid 3? Is wettelijk geborgd dat contractherzieningen zijn toegestaan en mag een regeling dan nog in enige mate wijzigen met de jaren met behoud van de eerbiedigende werking?

Artikel 220e - Overgangsrecht progressieve premie, lid 4

  1. Klopt het dat de oude en nieuwe situatie in z’n geheel vergeleken worden zonder onderscheid te maken tussen effecten van invaren en effecten van de nieuwe manier van opbouwen?

  2. Kan de regering aangeven waarom deze analyse bruikbaar is aangezien niet alle rechten worden ingevaren?

  3. Klopt het dat het nettoprofijt sowieso positief is voor mensen die al pensioen hebben opgebouwd aangezien dat pensioen wel in de te verwachten uitkeringen maar niet in de toekomstige premie-inleg zit?

Artikel 220e - Overgangsrecht progressieve premie, lid 5

  1. Kan de regering toelichten waarom onder lid a gekozen wordt voor contante waarde? En wat het verschil is tussen marktwaarde en contante waarde?

Artikel 220e - Overgangsrecht progressieve premie, lid 6

  1. Kan de regering aangeven waarom dit per algemene maatregel van bestuur (AMvB) gaat? Hangt dit samen met de Commissie parameters?

Artikel 220e - Overgangsrecht progressieve premie, overig

  1. Klopt het inderdaad dat werkgevers die gebruik maken van de eerbiedigende werking (artikel 220e) niet de verplichting hebben tot het opstellen van een transitieplan (artikel 150b)?

  2. Wordt een regeling met progressieve premie bij verzekeraars en PPI’s ook toegestaan?

  3. Wat gebeurt er in de situatie dat er een onderneming is met een Defined Benefit

(DB-) regeling en de ondernemer verkoopt een deel van de onderneming in 2024? Mag die afgesplitste onderneming dan in de periode dan ook nog een DB-regeling aanbieden aan haar personeel (uiterlijk tot 1-1-27) of moet dit dan direct een Defined Contribution (DC-)regeling zijn? Geldt de mogelijkheid om gebruik te maken van de eerbiedigende werking dan ook nog wel voor de afgesplitste onderneming in 2024? En wat kan de deelnemer doen of de regering afdwingen wanneer ondernemers dit niet correct toepassen?

  1. Op grond van het voorgestelde artikel 222 treden de artikelen van deze wet in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Kan de regering toelichten wat bedoeld wordt met ‘het tijdstip van inwerkingtreding’? Wordt hier in de gehele Wtp hetzelfde mee bedoelt?

  2. Klopt het dat door de aanpassingen van artikel 220e, eerste lid, een verschil ontstaat in de behandeling van werknemers jonger dan de toetredingsleeftijd met en zonder partner? Een deelnemer is een werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder. In diverse regelingen is sprake van een toetredingsleeftijd van bijvoorbeeld 21 jaar. Pas vanaf die leeftijd gaan werknemers ouderdomspensioen opbouwen en worden zij deelnemer (ze gaan immers pensioenaanspraken verwerven). Werknemers die de toetredingsleeftijd nog niet hebben bereikt en een partner hebben, hebben veelal wel aanspraak op partnerpensioen. In zoverre verwerven ze dus pensioenaanspraken en zijn ze deelnemer. Werknemers die overigens in een identieke situatie verkeren, maar geen partner hebben, komen niet in aanmerking voor een partnerpensioen en zijn dus geen deelnemer. De jongere deelnemer met partner valt wel onder het overgangsrecht en de deelnemer zonder partner niet. Heeft de regering dit onderscheidt beoogd, of dient het woord ‘deelnemer’ te worden vervangen door het woord ‘werknemer’? En wat zijn hiervan dan eventuele verdere gevolgen?

  3. Kunnen werkgevers hun regeling, met behoud van eerbiedigende werking, oversluiten naar een andere aanbieder, of wordt dit door de minister gezien als een nieuw contract en vervallen daarmee de rechten op toepassing van de eerbiedigende werking?

Artikel 220h - Overgangsrecht premievrije voortzetting bij gesloten pensioenfonds

  1. De aanhef van lid 1 staat haaks op onderdeel a: hoe kan de opbouw van pensioenaanspraken in een uitkeringsovereenkomst worden voortgezet als het pensioenfonds een beëindigde pensioenregeling uitvoert?

  2. Kan de regering toelichten waarom is gekozen voor de uitdrukking “opbouw van pensioenaanspraken in een uitkeringsovereenkomst”? Is het niet verstandiger om te spreken van “opbouw van pensioenaanspraken op grond van in een uitkeringsovereenkomst”?

  3. Klopt het dat Het begrip “pensioenregeling” niet gedefinieerd is in de Wtp? Wordt er uitgegaan van de gebruikelijke betekenis – de combinatie van pensioenovereenkomst en pensioenreglement of het verzamelbegrip waaronder pensioenovereenkomst en/of pensioenreglement worden verstaan? Als dit niet het geval is, waarom niet?

  4. Kan de regering aangeven waarom de bestaande definities in artikel 10 niet worden gehandhaafd en aangevuld met de aanduiding van de nieuwe pensioencontracten? (220h Pw). Aangezien de bestaande ‘karakters’ van pensioenovereenkomsten relevant blijven voor de vele pensioenaanspraken en -rechten die niet invaren en voor het overgangsrecht bijvoorbeeld.

Artikel 220ha - Overgangsrecht premievrije voorzetting verzekeraar

N.a.v. tweede nota van wijziging p. 10-11

  1. Waarom is de situatie bij arbeidsongeschiktheid bij pensioenfondsen versus verzekeraars anders als de premievrijstelling voor invaliditeit (PVI) al is ingegaan en waarom is er wel overgangsrecht nodig bij verzekeraars en niet bij pensioenfondsen?

Het voorgestelde artikel 220ha voorziet in overgangsrecht voor premievrije voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid bij een verzekeraar. Klopt het dat op dit moment bij premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid het “Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen” leidend is? En dus dat als de pensioenregeling een premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid bevat dan is de dekking ten minste als volgt:
a) de pensioenregeling waarin de werknemer deelnemer was op de eerste ziektedag, dekt premievrijstelling tot de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die gold bij einde dienstverband. Als bij einde dienstverband de wachttijd voor de WIA nog niet is verstreken, wordt de premievrijstelling gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die gold bij de eerste toekenning van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering.
b) Als de werknemer in een andere pensioenregeling gaat deelnemen, dan dekt de nieuwe pensioenuitvoerder premievrijstelling conform de nieuwe pensioenregeling, maar uitsluitend bij en voor zover sprake is van toename van de mate van arbeidsongeschiktheid boven de onder a bedoelde mate van arbeidsongeschiktheid.

  1. Kan de regering toelichten of de huidige praktijk in lijn met convenant ook mogelijk is met de nieuwe wettelijke bepaling?


  1. Kamerstuk 36067, nr. 41↩

  2. Kamerstukken II 2013/14, 34008, nr. 3, p. 5

    Kamerstukken II 2014/15, 34008, nr. 6, p. 4↩