Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over uitvoering onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst-en seksegerelateerde indicatoren (Kamerstuk 36200-viii-197)
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2023D10578, datum: 2023-03-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2023D10578).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.J.M. Michon-Derkzen, Tweede Kamerlid (VVD)
- Mede ondertekenaar: M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2023Z01057:
- Indiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Medeindiener: G. Uslu, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Volgcommissie: vaste commissie voor Digitale Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-02-02 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-02-02 15:29: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-02-16 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-03-14 10:00: Uitvoering onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst-en seksegerelateerde indicatoren (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-06-01 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-06-22 21:20: Tweeminutendebat Uitvoering onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst-en seksegerelateerde indicatoren (36200-VIII-224) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2023-06-29 14:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2023D10578 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 januari 2023 inzake uitvoering onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst-en seksegerelateerde indicatoren (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 197).
De voorzitter van de commissie
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie,
Huls
Inhoud | ||
I | • Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 |
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
• Inbreng van de leden van de D66-fractie | 3 | |
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie | 3 | |
• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie | 4 | |
• Inbreng van de leden van de DENK-fractie | 5 | |
II | Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | 5 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de «Uitvoering onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst-en seksegerelateerde indicatoren». Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de rapportage over het onderzoek naar afkomst- en seksegerelateerde indicatoren bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat het doel is om discriminatie te voorkomen door onder andere onbehoorlijk gebruik van afkomstgerelateerde gegevens in risiciomodellen en verwerkingen tegen te gaan. De term «behoorlijk/onbehoorlijk» is niet in wet- en regelgeving geconcretiseerd, waardoor er geen afgebakende definitie is. Hierbij wordt aangegeven dat bij de toetsing van «behoorlijk» wordt gekeken naar wat «maatschappelijk acceptabel» is. Deze leden vragen of uiteengezet kan worden op welke wijze aan dit begrip invulling wordt gegeven. Wat zijn de kaders van «maatschappelijk acceptabel» bij de toetsing van «behoorlijk»? Wie toetst wat «maatschappelijk acceptabel» is? De leden lezen ook dat bij twijfel van een onbehoorlijke verwerking het aan de Functionaris Gegevensbescherming is overgelaten contact op te nemen met de Autoriteit Persoonsgegevens of het College voor de Rechten van de Mens. Zijn er gevallen geweest waarbij er twijfel was en er dus contact is opgenomen met de Autoriteit Persoonsgegevens of het College voor de Rechten van de Mens? Kan inhoudelijk worden aangeven waarom er in die gevallen contact is opgenomen met de Autoriteit Persoonsgegevens of het College voor de Rechten van de Mens? Wat zijn de kaders van deze organisaties van wat «maatschappelijk acceptabel» is bij de toetsing van «behoorlijk»? En wat was het oordeel in deze gevallen van de Autoriteit Persoonsgegevens of het College voor de Rechten van de Mens?
Daarnaast wordt volgens de leden van de VVD-fractie aangegeven dat de Algemene verordening gegevensbescherming bijzondere persoonsgegevens1 niet gebruikt wordt, tenzij expliciet en aantoonbaar aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Deze leden vragen wat deze voorwaarden zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat voor het onderzoek de keuze is gemaakt om zich niet te richten op de vanwege wet- en regelgeving ingestelde en bekostigde zelfstandige bestuursorganen, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en organisaties voor media, cultuur en wetenschap. In het plan van aanpak was beoogd deze organisaties wel te onderzoeken. Deze leden vragen wat de reden was voor deze afwijkende keuze. Is geïnventariseerd of deze instellingen en organisaties gebruikmaken van afkomstgerelateerde indicatoren? Wat was de uitkomst van deze inventarisatie? Wordt er ondanks het niet meenemen van deze instellingen en organisaties in het onderzoek wel bij hen getoetst of er op een behoorlijke manier wordt omgegaan met afkomstgerelateerde gegevens?
De leden van de VVD-fractie lezen tot slot in het eindrapport over de pilot onnodige seksregistratie van DUO2, dat er verschillende vervolgstappen zijn genomen voor het ongedaan maken van onnodige sekseregistratie. Wordt er bij deze stappen rekening gehouden met de uitvoerbaarheid voor DUO, aangezien er wordt aangegeven dat aanpassingen in processen en systemen, ook ogenschijnlijk kleine, een fors beslag kunnen leggen op de capaciteit en financiële middelen en plaats moeten krijgen op een vaak overvolle agenda? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de rapportage over het onderzoek naar het gebruik van afkomst- en seksegerelateerde indicatoren en de brief van de bewindslieden. Deze leden complimenteren de Ministers en Staatssecretaris met het uitvoeren van het onderzoek. De leden hebben enkele verdiepende vragen.
Scope van het onderzoek
De rapporteurs Dekker-Abdulaziz en Leijten3 constateren volgens de leden van de D66-fractie dat de scope van het onderzoek uiteindelijk beperkter is dan eerder voorzien. Eerder was er sprake van dat advies- of uitvoeringsorganisaties, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en organisaties met taken op het gebied van cultuur, media en emancipatie binnen het bereik van dit onderzoek zouden vallen, wanneer deze instellingen gegevens ontvangen van het Ministerie van OCW. Deze leden vragen of is geïnventariseerd of deze organisaties dergelijke gegevens hebben ontvangen. Zo ja, wat was de uitkomst? Is de uitkomst van de inventarisatie ook de reden waarom deze organisaties uiteindelijk niet in het onderzoek zijn betrokken? Zo nee, waarom zijn deze organisaties niet betrokken?
Toetsing van eigenlijk gebruik
Rapporteurs Dekker-Abdulaziz en Leijten geven ook aan dat de term «behoorlijk/onbehoorlijk» niet in wet- en regelgeving is geconcretiseerd. Volgens de leden van de D66-fractie zou er dus geen afgebakende definitie zijn waarop elk dienstonderdeel zich kan beroepen. Daarom is bij de toetsing van de term «behoorlijk/onbehoorlijk» gekeken wat «maatschappelijk acceptabel» is. Deze leden constateren dat echter niet is toegelicht hoe «maatschappelijk acceptabel» is geoperationaliseerd en toetsbaar gemaakt. Kan worden toegelicht hoe de norm «maatschappelijk acceptabel» is geoperationaliseerd en toetsbaar is gemaakt? Hoe is omgegaan met twijfelgevallen? Kan hiervan een voorbeeld worden gegeven?
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek naar rechtmatig en behoorlijk gebruik van afkomst- en seksegerelateerde indicatoren. Deze leden hebben over de inhoud van de rapportage geen vragen. Wel vragen de leden wanneer zij, zoals toegezegd in een brief van de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Van Engelshoven, van 9 juli 20214, de uitkomsten kunnen verwachten van het onderzoek om instellingen te laten vragen naar het opleidingsniveau van de ouders, zodat eerstegeneratiestudenten beter begeleid kunnen worden conform de motie van de leden Rog en Van der Molen van 25 november 20205.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. Deze leden constateren dat stereotypen kunnen leiden tot vooroordelen, tot discriminatie en uitsluiting. Daarom willen de leden stereotypering in al zijn vormen tegengaan, bijvoorbeeld in schoolboeken of overheidsinformatie. Bij uitstek in de toeslagenaffaire is duidelijk geworden hoe misdadig de uitdrukking van denken in stereotypen in risicoclassificatiemodellen kan ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van individuele burgers. Door de moties van de leden Marijnissen c.s.6 en Klaver c.s.7 aan te nemen, hebben Kamermeerderheden volgens de leden duidelijk de wens uitgesproken dat er een einde komt aan praktijken bij de overheid die mensen onrechtmatig op een zwarte lijst laten belanden. Delen de bewindslieden het gevoel van urgentie dat aan deze onrechtmatigheden een einde moet komen?
De leden van de PvdA-fractie zijn zich ervan bewust dat het soms noodzakelijk is om onderscheid te registreren naar herkomst of sekse, juist om achtergestelde groepen een steun in de rug te geven of om alertheid mogelijk te maken inzake onbedoelde discriminerende effecten. Deze leden denken hierbij bijvoorbeeld aan examenvragen die veel minder aansluiten bij de belevingswereld van kandidaten met een bepaalde herkomst of van één sekse. In zulke gevallen hebben de leden er begrip voor dat de bewindslieden de registratie kwalificeren als rechtmatig en behoorlijk. De bewindslieden schrijven dat de term «behoorlijk/onbehoorlijk» niet in wet- en regelgeving is geconcretiseerd. Er zou dus geen afgebakende definitie zijn waarop elk dienstonderdeel zich kan beroepen. Daarom hebben de bewindslieden bij de toetsing van «behoorlijk/onbehoorlijk» gekeken naar wat «maatschappelijk acceptabel» is. Hoe is het toetspunt «maatschappelijk acceptabel» nu geoperationaliseerd en toetsbaar gemaakt voor het vaststellen of een verwerking eigenlijk (ten opzichte van oneigenlijk) is? Hoe werden twijfelgevallen behandeld? Kunnen de bewindspersonen dit illustreren met een voorbeeld? De leden vragen ook welke flexibiliteit de gehanteerde operationalisering van «maatschappelijk acceptabel» biedt in verband met verschuivende maatschappelijke opvattingen. Bestaat er ook ruimte om wet- en regelgeving dan hierop aan te passen?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de scope van het onderzoek uiteindelijk beperkter is dan de bewindspersonen voor ogen hadden bij het opstellen van het plan van aanpak. Hierin stond namelijk dat ook de advies- of uitvoeringsorganisaties, onderwijs- en onderzoeksinstellingen, en organisaties met taken op het gebied van cultuur, media en emancipatie binnen het bereik van dit onderzoek zouden vallen, indien mocht blijken dat deze onderdelen vanuit het bestuursdepartement afkomstgerelateerde indicatoren ontvangen en benutten. Hebben de bewindslieden geïnventariseerd of de advies- of uitvoeringsorganisaties, onderwijs- en onderzoeksinstellingen, en organisaties met taken op het gebied van cultuur, media en emancipatie vanuit het bestuursdepartement afkomstgerelateerde indicatoren ontvangen en benutten? Zo ja, wat was de uitkomst? Is de uitkomst van de inventarisatie ook de reden waarom deze organisaties uiteindelijk niet in het onderzoek zijn betrokken? Zo nee, waarom zijn deze organisaties niet betrokken?
Inbreng van de leden van de DENK-fractie
De leden van de DENK-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de rapportage over het onderzoek naar het gebruik van afkomst- en seksegerelateerde indicatoren bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze leden hebben nog een aantal vragen.
De leden van de DENK-fractie merken op dat uit de rapportage blijkt dat de Inspectie van het Onderwijs risicomodellen benut genaamd «de Prestatiemonitors». In enkele van de modellen is indirect (als controlevariabele) ook de herkomst van deelnemers meegenomen, door middel van de zogenaamde «schoolwegingsmaat», die wordt berekend door het CBS8. De Prestatiemonitors worden gebruikt voor de prioritering van scholen voor aanvullend deskresearch. Scholen met een hoge risicoscore, hebben een grotere kans om door analisten uitgebreider onderzocht te worden door middel van deskresearch. Op basis van deskresearch wordt besloten of een onderzoek op locatie zou moeten plaatsvinden. Deze leden vragen de bewindslieden of een vertegenwoordiging van vele migratieachtergronden binnen een onderwijsinstelling in de praktijk inhoudt dat de kans op onderzoek op locatie ten gevolge hiervan hoger is. De leden vragen of een overzicht kan worden geboden, waarbij is opgenomen wat deze afkomstgerelateerde indicatoren zijn en uiteen gezet kan worden hoe deze het risico precies beïnvloeden.
De leden van de DENK-fractie merken voorts op dat uit de rapportage eveneens blijkt dat binnen de schoolwegingsmaat onder andere de migratieachtergrond van ouders mee wordt gewogen. Deze leden vragen hoe de migratieachtergrond van ouders ingedeeld is en wordt gedefinieerd.
De leden van de DENK-fractie stellen tot slot vast dat de bewindslieden spreken over een rechtmatig, behoorlijk en bovenal proportioneel gebruik van de bovengenoemde afkomstgerelateerde indicatoren, waarbij wordt gelet op wat maatschappelijk acceptabel is bij de toetsing van behoorlijkheid. Deze leden vragen hoe rechtmatigheid, behoorlijkheid, proportionaliteit en zodoende maatschappelijke aanvaardbaarheid wordt geoperationaliseerd en toetsbaar is gemaakt binnen de verkenning.