[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de mondkapjesdeal (Kamerstuk 32805-156)

Hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2023D10833, datum: 2023-03-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2023D10833).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2023Z01849:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2023D10833 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over de brieven Beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de Mondkapjesdeal (Kamerstuk 32 805, nr. 156) en Reactie op verzoek commissie over het verstrekken documenten in het kader van openbaarmaking van berichtenverkeer over corona (Kamerstuk 32 805, nr. 159).

De voorzitter van de commissie,

Smals

Adjunct-griffier van de commissie,

Bakker

Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie 3
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie 3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie 5
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie 6
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga 7
Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie 10
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt 10
II. Reactie van de Minister 13

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief en de bijlage met daarin de beantwoording van toezeggingen en openstaande vragen naar aanleiding van het debat over de mondkapjesdeal van 21 december 2022. Deze leden danken de Minister voor de beantwoording, maar hebben nog enkele vragen. Zij lezen dat nog niet alle vragen beantwoord kunnen worden vanwege nog lopende onderzoeken. Datzelfde geldt voor het starten van een civielrechtelijke procedure. Wanneer worden de resultaten van deze nog lopende onderzoeken verwacht? Kan de Minister daarnaast een algemene stand van zaken geven over de corona-Wet openbaarheid van bestuur (Wob) / Wet open overheid (Woo)-aanpak, onder andere als het gaat om de vraag in hoeverre de Woo-procedures worden opgevolgd volgens de procedures die door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn voorgeschreven? Kan de Minister aangeven hoeveel procedures er in 2022 en in het eerste kwartaal van 2023 zijn aangevraagd, hoe lang de doorlooptijd is en hoeveel fte en geld eraan wordt besteed?

Ook lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister voor de door genoemde leden gewenste crisisclausule verwijst naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In die brief wordt door de Minister aangegeven dat een overeenkomst «in principe» niet meer kan worden teruggedraaid als aan de leveringsvoorwaarden is voldaan. Genoemde leden begrijpen dat principe heel goed, maar zijn juist op zoek naar mogelijkheden om te voorkomen dat algemene principes tegen gaan werken tijdens bijzondere omstandigheden, zoals een grote crisis c.q. pandemie. Het lijkt voor deze leden alsof de Minister nu te weinig zoekt naar wat wél kan om te voorkomen dat in de druk en beoogde snelheid van inkoop van kritische materialen (zoals medicijnen, hulpmiddelen of teststraten) deals worden gesloten die uiteindelijk ten koste van het algemeen belang. Kan de Minister mogelijkheden vinden om leveringsvoorwaarden zodanig te formuleren dat wél tot ontbinding kan worden overgegaan in bijzondere omstandigheden? Genoemde leden denken aan een versterkt juridisch regime tijdens een gedefinieerde periode, zoals een pandemie. Tijdens een pandemie worden meestal tijdelijk de inkoopvoorwaarden versoepeld om snelheid van voldoende inkoop mogelijk te maken. De risico’s die de overheid dan loopt op tekortschietende kwaliteit en exorbitante woekerprijzen, zoals bij de mondkapjesdeal in praktijk is gebleken, moeten kunnen worden opgevangen. De leden van de VVD-fractie vragen nogmaals aan de Minister om nader onderzoek te doen hoe een dergelijke crisisclausule vorm kan krijgen. Is de Minister het met deze leden eens dat een mogelijke crisisclausule opnemen in wet- en regelgeving niet enkel over medische producten hoeft te gaan, maar breder zou moeten worden getrokken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de toezeggingen en openstaande vragen gedaan tijdens het debat over de mondkapjesdeal. Naar aanleiding van de beantwoording hebben zij nog een aantal vragen. Zo lezen deze leden dat een centrale voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) eraan bijdraagt dat er «voldoende tijd is voor gedegen afwegingen over de aanschaf van mondmaskers in tijden van tekorten». De Minister schrijft over het proces van het aanschaffen van mondkapjes. Kan zij verder toelichten hoe er vanuit deze centrale aanschaf in de toekomst meer oog is voor een eerlijke verdeling van PBM tussen de langdurige zorg en de cure kant, zoals in het Onderzoekraad voor Veiligheid (OVV) rapport is aanbevolen?

Tevens lezen genoemde leden dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de mogelijkheid onderzoekt om opschaalbare productiecapaciteit van PBM en meltblown (een grondstof voor de productie van mondmaskers) in Nederland te behouden, en dat in het eerste kwartaal van 2023 de Kamer wordt geïnformeerd over de voornemens van deze Minister met betrekking tot de opschaalbare productiecapaciteit van PBM. Genoemde leden zijn van mening dat het in het kader van pandemische paraatheid erg belangrijk is om in een korte tijd te kunnen voldoen aan de PBM behoeftes uit het veld. Echter is het de vraag, zoals in de brief wordt aangegeven, of dit vanuit Nederland qua capaciteit gerealiseerd kan worden en of dit tegen redelijke kosten kan. Is de Minister bereid om in deze verkenning ook de Europese opties te analyseren, zoals verdelingsafspraken in tijden van pandemieën of productieafspraken op EU-niveau?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat rolvastheid van groot belang is in tijden van crises, zoals het OVV ook in het evaluatierapport heeft geconcludeerd. Zij lezen dat er binnen het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) weerstand bestond tegen het aangaan van een overeenkomst met de belanghebbenden achter Relief Goods Alliance (RGA), als tegen het zonder begrenzing inkopen van PBM. Hoe gaat de Minister er in de toekomst voor zorgen dat de rolvastheid van dergelijke (adviserende) organisaties en instituten (aan de regering) beter wordt geborgd in het besluitvormingsproces?

Genoemde leden zijn blij dat de Minister zich inspant om de schade die de staat en daarmee de samenleving heeft geleden, te verhalen en om verjaring te voorkomen. Zij lezen evenwel dat er verschillende civielrechtelijke verjaringstermijnen bestaan, waarvan er enkele drie jaar bedragen. Voortvarend handelen is -afhankelijk van de relevante termijnen- van belang. Kan de Minister, indien dat niet leidt tot een mogelijke aantasting van de procespositie van de staat, een tijdspad schetsen?

Ten slotte hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de stukken inzake de openbaarmaking van berichtenverkeer over corona. Kan de Minister reflecteren op de gang van zaken? Wijkt het gelopen proces af van het reguliere proces, en zo ja, hoe? Deze leden vragen, naar aanleiding van onduidelijkheid rondom de geldende openbaarheids- en archiefregels, of de Minister een duidelijke uiteenzetting kan geven wat er wel en niet onder deze regels valt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie vragen of nu duidelijk is dat de Minister voor Medische Zorg en Sport politiek verantwoordelijk was voor de overeenkomst met RGA, en functionaris 2 VWS die bij het sluiten van de deal aanwezig was onder zijn gezagsbereik werkzaam was en welke functionarissen VWS nog meer onder het gezagsbereik van de Minister voor Medische Zorg en Sport vielen1. Vielen ook een aantal functionarissen onder de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wie waren dat? Werkten sommigen voor beiden? Viel functionaris 2 VWS op enig moment voor, tijdens of na het sluiten van de mondkapjesdeal ook onder het gezagsbereik van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?

In de brief Beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de Mondkapjesdeal 2 schrijft de Minister dat functionaris 2 VWS de verantwoordelijkheid nam voor de overeenkomst met RGA. Dat maakt de toenmalig-minister van Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, toch politiek verantwoordelijk voor de mondkapjesdeal? De Minister is als de Minister voor Langdurige Zorg en Sport staatsrechtelijk toch de opvolger van de Minister voor Medische Zorg en Sport? Dan is de Minister op dit moment toch de politiek verantwoordelijke voor de mondkapjesdeal? Zo ja, waarom trekt de Minister hier niet de enige juiste conclusie dat de Minister door het verloren gaan van 100,8 miljoen euro belastinggeld niet langer kan aanblijven?

Deze leden willen graag weten of de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op welke manier dan ook enig gezagsbereik op het reilen en zeilen bij het LCH had. Welke functionaris VWS belde op de avond van 12 april 2020 met de heer van Lienden? Het Deloitte 1 onderzoekt maakt toch duidelijk dat ondanks dat de heer Van Lienden eind maart nog eruit werd gezet bij het LCH, hij enkel en alleen weer binnen kwam bij het LCH en de deal kon sluiten doordat de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 10 april 2020 erop aandrong dat Van Lienden weer binnengehaald moest worden? Op welk gezag deed de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit? Het Deloitte onderzoek maakt toch duidelijk dat zonder deze interventie van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer Van Lienden niet meer bij het LCH in beeld was gekomen?

Deze leden vragen of de Minister zich realiseert dat Van Lienden, Danne en Van Gestel in de vorm van RGA op 10 april 2020 alleen maar weer binnen konden komen bij het LCH door toedoen van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en dat zij gedurende de onderhandelingsperiode steeds functionarissen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij zich hadden als ze naar het LCH gingen, en allerhande voorwaarden die voor andere leveranciers wel golden voor hen werden bijgesteld, en de deal wordt gesloten onder supervisie van functionaris 2 van het ministerie, waar de Minister voor Medische Zorg en Sport politiek verantwoordelijk voor was. Hoe denkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de verloren gegane 100,8 miljoen euro terug te kunnen halen? Zonder toedoen van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Medische Zorg en Sport was deze deal er toch nooit gekomen? Wat is het oordeel van de Minister op de uitspraak van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op 10 maart 2023: «Ik ben absoluut niet betrokken geweest bij de Sywert-deal!»?

Deelt de Minister de mening van deze leden dat het argument dat geen tweede inkoop- en distributiekanaal gewenst was, niet steekhoudend is of kan zijn omdat in Nederland een vrije markt heerst en binnen die vrije markt de krachten nu juist werden gebundeld in het LCH, maar dat daarnaast voor een ieder elk tweede, derde en honderdste distributiekanaal mogelijk was en er ook gewoon meerdere distributiekanalen bleven bestaan? Deelt de Minister de mening dat er geen risico op concurrentie was, maar dat dat gewoon een gegeven was omdat er wereldwijd schaarste aan mondkapjes was? Deelt de Minister de mening dat er daardoor sowieso sprake was van een hyperoverspannen markt met vele concurrerende initiatieven? Wat heeft de beantwoording van de Minister in dezen voor zin als de mondkapjes van RGA pas half juni per boot binnen kwamen? Dan is er feitelijk toch geen sprake van geweest dat RGA een concurrerend tweede inkoop- en distributiekanaal kon zijn als het rondom het Paasweekend van 2020 al sein brandmeester was bij het LCH voor wat betreft de mondkapjes? De Minister is daarover dan toch niet eerlijk geweest tijdens de eerste termijn van het debat over de mondkapjesdeal?

Begrijpen deze leden goed uit de brief van de Minister met het verzoek tot verstrekken van de documenten uit het artikel van de Volkskrant van 9 maart 2023, dat de Minister de Kamer minder stukken heeft toegestuurd dan het volledige bezwaardossier dat de Minister aan de Volkskrant toezond, als de Minister schrijft: «Hierbij sturen we u documenten toe die we op basis van het recent aan de Volkskrant toegezonden bezwaardossier hebben kunnen koppelen aan het artikel». Zo ja, kan de Minister de Kamer per omgaande de rest toesturen daar de Kamer geen Woo-verzoek hoeft te doen en het recht op informatie geniet middels artikel 68 van de Grondwet?

Wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ministers of functionarissen, hadden op 12 april 2020 contact met de heer Van Lienden? Kan de Minister een overzicht geven van wie op die dag, hoe laat contact met hem had via whatsapp, sms, telefoon of e-mail? Als de Minister terugkijkt op de beantwoording van de feitelijke vragen naar aanleiding van het Jaarverslag 2020 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarin de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport schreef (antwoord 104) dat hij de berichten die de heer Van Lienden aan hem stuurde, slechts doorstuurde aan de Minister voor Medische Zorg en Sport, was dit dan wel zo’n eerlijke voorstelling van zaken nu uit het Deloitte 1 onderzoek blijkt dat de oud-minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer de Jonge, op 10 april 2020 druk uitoefende dat Van Lienden weer binnen moest komen bij het LCH? Waarom wil de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening dat er minder openbaar gemaakt wordt van zijn app-verkeer?

Hoe kan het dat de Minister schrijft dat het niet bekend was of men binnen het LCH of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wist welke natuurlijke personen er winst – en welk winstdeel – zou maken bij het sluiten van deze transacties met RGA? Het is toch ondenkbaar dat de professionals van het LCH en de functionarissen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die de mondkapjesdeal op elk detail hebben nagelopen en ook de stuks prijs kenden en aangaven dat deze hoog was, niet konden weten dat er winst werd gemaakt met RGA? Deelt de Minister de mening dat het allicht verstandig is dat de Kamer deze mensen dan maar onder ede tijdens een parlementaire ondervragen gaan bevragen?

Als de Minister in antwoord op vraag 4 van het lid Van Haga schrijft dat een besluit en openbaarmaking op grond van de Woo een ander kader is dan artikel 68 van de Grondwet, wat bedoelt zij daar dan mee als ze zegt dat verstrekking aan de Kamer niet is strijd is met het belang van de staat?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de brief Beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de Mondkapjesdeal. Zij hebben hierover nog een aantal kritische vragen en opmerkingen. Zij constateren dat de Minister tegenstrijdige antwoorden heeft gegeven op de vraag wat er nou precies bekend was bij het ministerie over de constructie van RGA, bijvoorbeeld op het moment dat de deal werd gesloten. Tijdens het commissiedebat gaf de Minister tegengestelde antwoorden en stelde uiteindelijk dat het ministerie wist «dat er drie bestuurders waren en dat bij de aandeelhouders in ieder geval Sywert van Lienden was». Nu stelt de Minister in haar brief dat het «niet bekend [is] of men binnen het LCH of VWS wist welke natuurlijke personen er winst -en welk winstdeel- zou maken bij het sluiten van deze transacties met RGA». Is dit nu het definitieve antwoord van de Minister?

De leden van de SP-fractie vragen de Minister bovendien waarom zij zich in haar beantwoording over de mondkapjesdeal volledig lijkt te baseren op het onderzoek van Deloitte. Aangezien de vragen hierover vooral gaan over wat zich precies heeft afgespeeld in het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op dat moment zou de Minister hier toch ook bronnen binnen het ministerie over moeten kunnen raadplegen? Het kan toch niet zo zijn dat als het antwoord op een vraag vanuit de Kamer niet te vinden is in het Deloitte-rapport, de Minister het antwoord op deze vraag niet kan vinden op haar eigen ministerie?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben verschillende vragen naar aanleiding van de schriftelijke antwoorden op het mondeling gevoerde debat. Zo vragen de voornoemde leden waarom de deal met RGA op verschillende punten afwijkt van de overige gesloten overeenkomsten met mondkapjesleveranciers. Hoe is de prijsstelling van RGA tot stand gekomen? Waarom kwam het volledige risico van de deal met RGA bij de overheid te liggen? Had de overheid volledige inzage in de prijsopbouw, en zo nee, waarom eigenlijk niet? Waarom werd de deal volledig voorgefinancierd? Wisten de bewindslieden dat de deal met RGA werd gesloten in plaats van met Stichting Hulptroepen?

Genoemde leden vragen wat de consequenties waren geweest om de «strikte geheimhouding» met LCH te schenden door leveranciers. Zijn er signalen afgegeven, formeel dan wel informeel, dat de heer Van Lienden geen kritiek meer zou leveren op de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als de mondkapjesdeal zou plaatsvinden? Of was dit een aanname van de voormalig bewindspersoon van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Deze leden begrijpen dat Mediq «zonder winstoogmerk» een publiek-private samenwerking destijds is aangegaan met de overheid. Maar het niet hanteren van een winstoogmerk, staat niet ervoor garant dat er geen winst is gemaakt door het voornoemde bedrijf. Kan de Minister hier nader inzage in geven?

De voornoemde leden willen benadrukken dat deze gang van zaken niet tot kritiek van hen heeft geleid vanwege het gehanteerde mantra: «kopen, kopen, kopen». Gezien de omvang van de crisis, het onzekere verloop van de crisis en de wereldwijde schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen hebben de voornoemde leden daar alle begrip voor. Sterker, de voornoemde leden hebben ook meermaals gedurende het debat aangedrongen op het inkopen van overcapaciteit. De mondkapjesdeal roept echter wel belangrijke vragen op over de gehanteerde bestuursstijl en de heersende bestuurscultuur.

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie zijn dan ook verbaasd over de berichtgeving rond de corona-appjes van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Is de Minister van mening dat de Minister voldaan heeft aan de actieve informatieplicht richting de Kamer, gezien het feit dat de Volkskrant beschikking had over informatie over whatsappberichten van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de coronacrisis, maar de Kamer niet? Deze leden ontvangen graag een toelichting op de vraag waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft besloten om de voorgenomen openbaarmaking van whatsappberichten van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet door te zetten. Hebben ze daarbij de lijn zoals die is uitgezet in de memo van de secretaris-generaal (SG) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de SG van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevolgd? Welke uitzonderingsgronden heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegepast in het besluit om de betreffende berichten van Minister De Jonge niet openbaar te maken? Verder zijn deze leden benieuwd of het gebruikelijk is dat een SG van een ander ministerie zich actief mengt in de openbaarmaking.

Vragen en opmerkingen van de leden van de Groep Van Haga

De leden van de Groep Van Haga hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister, ten aanzien de openstaande vragen voortgekomen uit het debat over de mondkapjesdeal met de heer van Lieden, van 21 december 2022, en hebben nog een aantal aanvullende vragen. Zij vragen waarom de Minister in haar reflectie blijft volhouden dat de wens van de politiek en de samenleving was om zoveel mogelijk PBM in te kopen, terwijl men er binnen het ministerie al heel snel van doordrongen was dat er inmiddels voldoende PBM voorradig waren en dat «de samenleving» voornamelijk door paniekberichten in de media en daarmee dus als gevolg van valse beeldvorming die door de politiek niet werd ontkracht, bleef verzoeken om nog meer PBM. Kan de Minister uitleggen waarom de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport en de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport misleidende informatie hebben uitgedragen, als gevolg waarvan er grote sommen gemeenschapsgeld onnodig zijn uitgegeven en een oneigenlijke deal is gesloten met RGA?

Kan de Minister uitleggen waarom bij de onderzoeken naar de inkoop van PBM tijdens de coronacrisis nog altijd wordt vastgehouden aan het principe van vrijwillige medewerking van de betrokkenen, nu uit het eerste deelonderzoek naar de deal met RGA al is gebleken dat er als gevolg hiervan belangrijke informatie niet wordt verstrekt door deze betrokkenen? Is de Minister niet van mening dat deze vrijwilligheid dientengevolge aan banden moet worden gelegd, in het kader van de volledigheid van de onderzoeken en het recht dat de Kamer en de burger hebben op informatie? Hoe is het mogelijk dat onderzoeken naar potentieel strafbare feiten op basis van vrijwillige medewerking van de betrokkenen wordt gedaan en waarom neemt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport genoegen met het risico dat niet alle feiten boven tafel zullen komen? Op basis waarvan heeft het onderzoeksbureau vastgesteld dat er «voldoende deugdelijke grondslag bestaat voor de bevindingen in het rapport»? Hoe kan het onderzoeksbureau deze conclusie trekken, als het dus niet heeft beschikt over alle informatie?

Voorts vragen deze leden ten aanzien van de juridische constructie RGA / Stichting Hulptroepen Alliantie (SHA) waarom het ministerie uiteindelijk bewust in zee is gegaan met het commerciële RGA en daarmee dus ook wist dat er eventueel winst gemaakt zou kunnen worden door dit bedrijf. Hoewel er over de aard van RGA lange tijd verwarring bestond, was deze er niet meer toen de deal daadwerkelijk gesloten werd. Waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport er toen niet vanaf gezien, teneinde het risico op winstbejag van RGA te elimineren? Waarom was de mogelijkheid van het maken van winst en het daarmee dus profiteren van een nationale crisis niet relevant voor het ministerie, terwijl ook gebruikt gemaakt had kunnen worden van partijen die wel degelijk zonder winstoogmerk hadden willen en kunnen opereren?

Kan de Minister ten aanzien van de paragraaf «Transactie RGA versus andere PBM inkopen» uitleggen waarom voor het in kaart brengen van de totstandkoming van de transactie met RGA in vergelijking met gangbare procedures gewacht moet worden op de uitkomsten van de volgende deelonderzoeken? Waarom kan deze transactie niet nu al in verhouding geplaatst worden van gangbare procedures en op basis daarvan worden getoetst op legitimiteit? Tenslotte zijn deze gangbare procedures en protocollen er al, dus is er wat deze leden betreft geen reden om te wachten met de beoordeling van de specifieke deal met RGA.

Uit het commissiedebat over de mondkapjesdeal van 21 december 2022 en de recente beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Agema van de PVV blijkt dat vervangend Minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, verantwoordelijk zou zijn voor het sluiten van de deal met RGA en dat de genoemde «Functionaris 2» van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, onder zijn verantwoordelijkheid de handtekening onder de overeenkomst met Van Lienden zou hebben gezet. Echter, vragen deze leden, is het niet zo dat de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport eindverantwoordelijk was voor overeenkomsten van dusdanig grote bedragen van zijn departement? Waarom wordt de verantwoordelijkheid toegeschoven naar een vervangend bewindspersoon en blijft de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport volledig buiten schot, te meer daar de mondkapjesdeal werd gesloten met een prominente persoon uit zijn partij en de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bovendien aantoonbaar zelf de aanjager was van deze deal?

In navolging van de vragen van het lid Westerveld van GroenLinks en de fractie van FvD vragen de leden van de Groep Van Haga opheldering over de weigering van de Minister om een overzicht te geven van de transacties en eventuele winstboekingen van andere PBM-leveranciers, waarmee het ministerie overeenkomsten heeft gesloten. Waarom is de Minister van mening dat deze overeenkomsten niet openbaar gemaakt kunnen worden voordat de andere deelonderzoeken zijn afgerond? Moet deze informatie niet per definitie openbaar zijn en inzichtelijk voor de Kamer, teneinde de controlerende taak te kunnen uitvoeren? Daarnaast vinden deze leden het onverkwikkelijk dat de onderzoeksbureaus wellicht helemaal niet kunnen vaststellen of en hoeveel winst er door deze andere leveranciers gemaakt is, aangezien zij slechts op basis van vrijwilligheid deze informatie hoeven te verstrekken. Opnieuw wijzen deze leden de Minister erop dat deze vrijwilligheidsclausule potentieel leidt tot een onvolledige informatievoorziening en daarmee dus tot ontoereikende evaluatie van het handelen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ontlopen van het nemen van verantwoordelijkheid voor eventueel gemaakte fouten en/of belangenverstrengeling.

De leden van de Groep Van Haga willen ten aanzien van de paragraaf «Reikwijdte Woo-verzoek en Woo-besluit» nogmaals benadrukken dat de verschoningsgronden «belang van de Staat» en «eenheid van kabinetsbeleid,» waarop het kabinet zich beroept om bepaalde informatie niet vrij te geven conform de wettelijke regels van de Woo, wat deze leden betreft nog altijd niet toereikend worden geconcretiseerd. Kan de Minister uitleggen waarom het ondervangen van het risico dat «ministers tegen elkaar worden uitgespeeld» prevaleert boven het belang voor Nederland om te weten op welke gronden de deal met RGA tot stand is gekomen en wie verantwoordelijk waren voor deze oneigenlijke overeenkomst, die de Nederlandse burger onnodig heel veel geld heeft gekost? Deze leden vragen de Minister dan ook nogmaals welk gevaar de staat concreet loopt wanneer wel alle communicatie tussen bewindspersonen en ambtenaren openbaar wordt gemaakt en op welke manier dat nadelige gevolgen zou hebben voor het Nederlandse volk. Een steekhoudende, juridische onderbouwing is hierbij gewenst. Daarnaast vragen deze leden of de Minister kan aangeven wanneer het ministerie de resterende 98% van de relevante chat- en sms-berichten beoordeeld heeft en vrij zal kunnen geven.

De leden van de Groep Van Haga zijn zeer ontstemd dat uit de aangeleverde stukken met betrekking tot het vrijgeven van de coronacommunicatie van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, huidig Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, nog altijd blijkt dat er geen openheid van zaken wordt gegeven. Dat de voormalig Minister zich blijft beroepen op «het goed functioneren van de Staat» en «eenheid van kabinetsbeleid» is wat deze leden betreft onacceptabel, te meer daar er wederom geen sluitende juridische argumentatie voor het geheimhouden van deze communicatie wordt verstrekt. Genoemde leden ontvangen dan ook graag alsnog een uitgebreide (juridische) onderbouwing die beargumenteert op welke manier het «goed functioneren van de Staat» en de «eenheid van het kabinetsbeleid» concreet in het geding komt, als de coronacommunicatie van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wel wordt vrijgegeven en waarom dit prevaleert boven het belang van de Nederlandse bevolking om te weten wat er tijdens de coronacrisis precies is gebeurd en waarom, en door wie welke besluiten zijn genomen, op basis waarvan en waarom. Ook vragen deze leden op grond van welke bevoegdheden de in het in de Volkskrant-artikel3 genoemde topambtenaar van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich in dusdanig verregaande mate mag bemoeien met het wel of niet vrijgeven van communicatie door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Voorts willen deze leden ook graag weten hoe het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport reflecteert op het feit dat verschillende Kamerleden waarmee de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft gecommuniceerd tijdens de coronacrisis van mening zijn dat deze communicatie wel degelijk onder de Woo valt en dat zij bovendien al hadden aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het vrijgeven van de berichten. Het is wat deze leden betreft ook onverkwikkelijk dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich nu verschuilt achter de lopende bezwaarprocedure als reden om documenten niet vrij te geven en daarnaast beweert dat er «onduidelijkheid» is over om welke documenten het precies zou gaan. Ook willen zij weten wat er volgens de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport valt onder de noemer «verzuchtingen», «aanmoedigingen»», «futiliteiten» en «privéaangelegenheden» en op basis waarvan is bepaald dat als zodanig geclassificeerde communicatie niet onder de Woo valt. Voorts vragen zij wat de criteria zijn om berichten aan te merken als «partijpolitieke vertrouwelijke communicatie», die buiten de Woo valt en op welke manier deze berichten daar dan aan voldoen. Daarnaast vragen zij hoe het mogelijk is dat de druk van de huidig Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en zijn ministerie zo groot is dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich daaraan conformeert. Bovendien willen deze leden een uitgebreide onderbouwing van de bewering van de huidig Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening dat de «vaste Rijksbrede Woo-lijnen niet consequent zijn toegepast door VWS». Graag horen zij concreet op welke manier deze lijnen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zouden zijn overschreden. Afsluitend zien de leden van de Groep Van Haga zich helaas genoodzaakt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te sommeren om binnen vier weken alsnog alle opgevraagde coronacommunicatie vrij te geven. Indien het ministerie hieraan niet wenst te voldoen, zullen deze leden zich genoodzaakt zien juridische stappen te ondernemen.

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de beantwoording toezeggingen en openstaande vragen, gedaan tijdens het debat van 21 december 2022, over de Mondkapjesdeal door de Minister. Het lid heeft daarbij nog wat vragen en opmerkingen.

Genoemd lid ziet geen duidelijk antwoord op de vraag waarom er nog hulpmiddelen werden ingekocht op het moment dat duidelijk was dat er al ruim voldoende hulpmiddelen waren ingekocht. Het lid van de BBB-fractie heeft het idee dat dit gebeurde omdat men al langer in gesprek was en er een soort morele plicht gevoeld werd om tot aankoop over te gaan. Wat is de reactie van de Minister hierop? Hoe kan het dat er niet tijdig is bijgestuurd? Waarom is de deal met het bedrijf NIHW, die zelfs per email was toegezegd, wel afgeblazen?

Het lid van de BBB-fractie merkt op dat voor orders boven de vijf miljoen euro toestemming van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nodig was. Dat wil dus zeggen dat inkoopmedewerkers zelfstandig konden beslissen over bijna vijf miljoen euro. Genoemd lid wil graag weten hoe geregeld was dat inkoopmedewerkers op een juiste wijze deze beslissingen waar zo veel geld mee is gemoeid konden maken. Waarom is gekozen voor een grens van vijf miljoen euro? Vindt de Minister dit achteraf gezien ook niet een erg hoog bedrag? Heeft de Minister nog wel in de gaten dat dit echt enorm veel gemeenschapsgeld is?

Zij vraagt hoe het mogelijk is dat iemand die meeschrijft aan een verkiezingsprogramma samen met een Minister ook een miljoenendeal met dezelfde Minister kan sluiten. Is de Minister het met het lid van de BBB-fractie eens dat hier wel erg veel belangen samenkomen? Wat is de visie van de Minister zelf op deze gang van zaken? Kan de Minister aangeven wat precies de rol van de heer Van Lienden was bij het CDA op 11 maart 2020? Was hij alleen lid, of ook betrokken bij overlegvormen? Kwam hij, of een bedrijf waar hij een functie had voor in de lijst van donateurs in de jaren 2019 of 2020?

Het lid van de BBB-fractie leest in de antwoorden dat marktwerking ten tijde van crisis niet wenselijk is, maar is het probleem niet dat exorbitante winsten ten tijde van crisis niet wenselijk zijn? Dat hoeft toch niet één op één gelijk te staan aan «marktwerking»? Graag ontvangt genoemd lid een reactie van de Minister.

Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt

Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van de beantwoording van de schriftelijke vragen naar aanleiding van de vragen in het commissiedebat over de Mondkapjesdeal en van de publicaties in de Volkskrant over de zienswijze. Hij heeft nog een aantal aanvullende vragen.

Bij de beantwoording van de vragen over het jaarverslag over het jaar 2020 gaf de regering het volgende antwoord:

Vraag 100:
Kunt u in een tabel een overzicht geven van het aantal bestelde en geleverde producten per leverancier uitgesplitst (zo nodig geanonimiseerd), waarbij ook uitgesplitst is om welk product het daarbij gaat (mondkapjes, medische apparatuur, testen etc.). Kunt u daarbij ook per (geanonimiseerde) leverancier aangeven om welke bedragen het gaat? Kan daarnaast per (geanonimiseerde) leverancier aangegeven worden voor welk bedrag er geen ordentelijke factuur is?
Antwoord:
In bijgaand overzicht is opgenomen welke producten in het kader van de coronacrisis aan persoonlijke beschermingsmiddelen en hulpmiddelen zijn besteld en geleverd. Van al deze inkopen is een ordentelijke factuur aanwezig.
Leverancier MONDMASKERS Opdrachtwaarde
A besteld 19.290.723 FFP2/KN95 mondmaskers 10.520.471 geleverd € 38.404.759
B besteld 18.000.000 mondmaskers FFP2 8.220.390 geleverd € 56.755.000
C besteld 800.000 FFP2 en 2.000.000 FFP3 mondmaskers. Geleverd 399.000 FFP3 mondmaskers in 2020 € 56.755.000
Bestelling is gelijk aan levering
D 1.025.560 FFP2 mondmaskers, 127.020 vuurwerkbrillen, 35.000 chirurgische maskers, vervoerskosten, opslag/handling en organisatiekosten € 5.114.983
E 1.500.000 mondmaskers FFP2 € 4.119.370
...
N 4 miljoen chirurgische mondmaskers IIR € 1.784.000
...
Q 400.000 mondkapjes FFP2 € 1.784.000

Het lid Omtzigt merkt op dat in bovenstaand overzicht alleen de deals over mondmaskers boven een miljoen euro zijn opgesomd en de andere transacties zijn weggelaten. In de bijlage staan 20 leveranciers met een gezamenlijke waarde van minder dan 140 miljoen euro. In het debat heeft genoemd lid gevraagd hoe deze lijst zich verhoudt tot bijlage G in het Deloitte rapport, waarin staat dat aan persoonlijke beschermingsmiddelen zijn ingekocht voor bijna het tienvoudige bedrag, namelijk 1361 miljoen euro. Nu omvat persoonlijke beschermingsmiddelen meer dan mondmaskers (brillen, schorten etc.), maar dit verklaart niet waarom er drie leveranciers zijn die voor meer dan 100 miljoen geleverd hebben. Die staan namelijk niet in de eerder genoemde lijst.

Daarom verzoekt het lid Omtzigt de Minister het volgende te doen:

– Kan de Minister de verschillende leveranciers in de bijlage G van het Deloitte onderzoek matchen met de antwoorden uit juni 2020? Kan de Minister heel precies aangeven voor elk van de leveranciers in de bijlage G welke leverancier dat is in vraag 100? Kan de Minister ook de namen van de bedrijven erbij leveren?

– Kan de Minister aangeven waarom er zo’n groot verschil zit tussen beide lijsten en waarom de lijst van Deloitte zoveel uitgebreider is? Welke informatie heeft de Kamer in juni 2021 niet gekregen van de regering?

– Met welk bedrijf heeft Deloitte een deel van de meer dan 100 miljoen euro geïdentificeerd waarnaar niet gekeken wordt? Kan de Minister aangeven om welke transactie het gaat (wie leverde, welke spullen)?

Het lid Omtzigt heeft met belangstelling kennisgenomen van de passage over gevraagde en geleverde data in de brief en heeft een aantal vragen over onderstaande passage:

a. Mailboxen

Een uitgebreide toelichting op de dataverzoeken voor mailboxen staat in het rapport opgenomen. Volledigheidshalve zij hierbij opgemerkt dat in overleg met het onderzoeksbureau twee van de 126 mailboxen zijn uitgesloten van de onderzoekspopulatie. De mailbox van één datahouder is niet geleverd in verband met persoonlijke omstandigheden. Daarnaast is één mailbox uitgesloten in verband met beveiligingseisen die gerelateerd zijn aan de functie van de datahouder.

b. Persoonlijke folders

VWS heeft negen persoonlijke mappen aan het onderzoeksbureau overgedragen. Vijf persoonlijke mappen zijn niet aan het onderzoeksbureau overgedragen. Voor drie mappen had de datahouder geen toestemming gegeven om de data over te dragen aan het onderzoeksbureau. De overige twee mappen bevatten volgens de ICT-dienstverlener van VWS geen bestanden.

c. Berichtenverkeer mobiele telefoon

Gedurende de onderzoeksperiode zijn op verschillende momenten verzoeken voor verscheidene datahouders komen te vervallen.

Naast de toelichting in het rapport, zij volledigheidshalve het volgende opgemerkt. VWS stelt berichtenverkeer uit mobiele telefoons van functionarissen vanaf het functieniveau «lid Managementteam» veilig in het kader van het afhandelen van onder andere Woo-verzoeken en de Archiefwet. Voor functionarissen onder dat niveau stelt VWS het berichtenverkeer in principe niet veilig. Het onderzoeksbureau heeft om het berichtenverkeer van acht van deze medewerkers verzocht. Twee van deze medewerkers hebben akkoord gegeven voor overdracht. Drie van de datahouders hebben geen toestemming verleend. Van de overige drie datahouders kon geen data worden overgedragen omdat deze medewerkers niet langer in dienst waren bij VWS.

d. Overige databronnen

Met uitzondering van één elektronische samenwerkingsfunctionaliteit zijn alle door het onderzoeksbureau opgevraagde overige databronnen ter beschikking gesteld aan het onderzoeksbureau. De uitgesloten elektronische samenwerkingsfunctionaliteit had geen betrekking op de inkoop van PBM.

1. Kan de Minister aangeven wie de datahouder was, wiens mailbox niet is geleverd in verband met de beveiligingseisen die gerelateerd zijn aan de functie? Kan devminister beschrijven waarom dat onoverkomelijk was?

2. Kan de Minister aangeven wie de datahouders zijn die geen toestemming gegeven hebben om persoonlijke datamappen over te dragen aan het onderzoeksbureau?

3. Kan de Minister aangeven wie (welke drie datahouders) het berichtenverkeer niet beschikbaar gesteld heeft?

4. Kan de Minister aangeven bij welke drie datahouders geen data overdragen kon worden omdat zij niet langer in dienst bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn?

5. Klopt het dat indien er een Woo-verzoek komt voor appjes van een persoon die niet meer in dienst is, die appjes gewoon onder het Woo-verzoek vallen en dat die appjes geleverd worden en dat die persoon daarop een zienswijze kan indienen?

6. Zijn de drie mensen die niet langer verbonden zijn aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport benaderd om hun appjes voor het onderzoek te gebruiken?

Het lid Omtzigt is zeer verbaasd over de geschetste gang van zaken rondom het Woo-verzoek van de Volkskrant. Hij ziet de volgende volgorde en vraagt de Minister die zaken in een tijdslijn te zetten:

1. De Volkskrant doet een Woo-verzoek met een Woo-vraag, dat vraagt om appjes tussen maart en juni over mondkapjes en hulptroepen.

2. Het ministerie verzamelt de Woo-stukken op basis van die Woo-vraag. Klopt dat en wanneer zijn die Woo-stukken verzameld?

3. Het ministerie vraagt zienswijzen op bij de mensen op wie de Woo-stukken betrekking hebben.

4. De regels worden veranderd en berichten tussen bewindspersonen en Kamerleden zijn niet langer openbaar in het belang van de staat. Wie neemt dat besluit en wanneer?

5. Het Woo-verzoek wordt groter gemaakt en alle appjes over corona in die periode vallen er ineens onder.

Kan de Minister deze tijdlijn van de hierboven opgesomde gebeurtenissen opstellen en zeggen wanneer wat gebeurd is? Kan de Minister ook aangeven op grond van welk artikel in de Woo meerdere Woo-verzoeken samengevoegd kunnen worden? Welke Woo-verzoeken zijn samengevoegd met het Woo-verzoek van de Volkskrant? Kan de Minister heel precies aangeven welke verzoeken het zijn, wanneer ze zijn gedaan en zo mogelijk wie het verzoek heeft ingediend?

Wie heeft het besluit genomen om de Woo-verzoeken samen te voegen? Is daar op enige wijze politieke bemoeienis mee geweest?

Het lid Omtzigt merkt op dat het eerder geen enkel probleem was om appjes tussen hem en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport openbaar te maken en dat hij het nogal vreemd vindt dat er hier twee standaarden gebruikt worden. Hij verzoekt de Minister de zienswijzen die in het hele Woo-proces zijn binnen gekomen, aan de Kamer te doen toekomen.

Daarnaast verzoekt het lid Omtzigt de regering om de Woo-stukken, die aan de Volkskrant gestuurd zijn, in zijn geheel openbaar te maken en toe te lichten waarom dit niet eerder gebeurd is. Genoemd lid verzoekt bovendien aan te geven of er nog andere zienswijzen zijn en die aan de Kamer te sturen en aan te geven waarom dat niet eerder gedaan is.

Hij is ook verbaasd over een aantal opmerkingen van de SG van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de SG van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en heeft de volgende vragen over deze brief:

1. Wat is de wettelijke grondslag voor de beleidslijn om berichten tussen bewindspersonen niet openbaar te maken?

2. Wil de Minister de apps die tussen bewindspersonen gewisseld zijn en onder dit Woo-verzoek vallen, openbaar maken? Dit is een vraag onder artikel 68 van de Grondwet en niet de Woo, merkt het lid Omtzigt op, dus de enige beperking is het belang van de staat.

3. In het rapport van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed staat niet dat partijpolitieke berichten niet onder de Woo vallen. Er staat slechts dat ze niet onder de Archiefwet vallen. Klopt het dus dat voetnoot 2 incorrect is en wil de Minister dat toelichten?

4. Indien er geen expliciete wettelijke grondslag is voor de beleidslijn om berichten tussen bewindspersonen niet openbaar te maken, wil de Minister ze dan alsnog openbaar maken?

5. In de voetnoot staat dat de chatberichten tussen bewindspersonen niet openbaar gemaakt worden als zij de eenheid van kabinetsbeleid raken. Hoe kunnen appjes in het mondkapjesdossier de eenheid van kabinetsbeleid raken?

6. Wil de Minister de stukken in de originele Woo en deze Woo toetsen aan de Grondwet artikel 68 en die versie aan de Kamer doen toekomen?

II. Reactie van de Minister


  1. Vragen van het lid Agema (PVV) aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over het antwoord dat oud-minister Martin van Rijn verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal waar 100,8 miljoen euro mee verloren ging (ingezonden 2 maart 2023) (2023Z03684).↩︎

  2. Kamerstuk 32 805, nr. 156.↩︎

  3. de Volkskrant, 9 maart 2023, «Hugo de Jonge wil dat VWS zijn corona-appjes geheim houdt» (https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/hugo-de-jonge-wil-dat-vws-zijn-corona-appjes-geheim-houdt~bdbfdc7e/).↩︎