Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 16 januari 2024
Brief regering
Nummer: 2024D01107, datum: 2024-01-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Mede ondertekenaar: F.Q. Gräper-van Koolwijk, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Mede ondertekenaar: M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2024Z00456:
- Indiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: F.Q. Gräper-van Koolwijk, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-01-25 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-09-11 00:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Vragen van het lid Velde, M.K. van der (Partij voor de
Vrijheid)
Vraagnummer: 1
Vraag:
Wat vindt de staatssecretaris ervan dat Opera Zuid zoveel minder
subsidie krijgt dan het noorden of het midden?
Antwoord:
Het lagere subsidiebedrag voor Opera Zuid hangt samen met het verschil
in opdracht tussen de drie opera-instellingen in de basisinfrastructuur
en zegt niets over de waarde van de instelling. Opera Zuid bedient
namelijk een kleiner gebied – het zuiden van Nederland – met een beperkt
aantal producties. Omdat Opera Zuid een kleinere omvang heeft wordt
verwacht dat deze opera-instelling samenwerkingen aangaat met de grotere
instellingen. In het proces van de bestelherziening vanaf 2029 wordt de
samenhang en opdracht van de drie opera-instellingen opnieuw
bekeken.
Vragen van het lid Hoeff, P.H. van der (Partij voor de
Vrijheid)
Vraagnummer: 2
Vraag:
De onderwijsraad waarschuwt dat een vierdaagse lesweek en leendocenten
onvermijdelijk zijn. Waarom zijn er zulke verschillen tussen scholen? En
hoe ziet de minister de uitvoering van een dergelijk plan op basis van
solidariteit? En deelt zij de waarschuwing van de Onderwijsraad?
Antwoord:
Wij zijn het eens met de Onderwijsraad dat de schaarste schuurt. Omdat,
zoals de raad aangeeft, de tekorten ongelijk zijn verdeeld en moeilijke
en pijnlijke keuzes noodzakelijk zijn. We moeten daarom blijven werken
aan het aantrekken en behouden van personeel en er alles aan doen om te
zorgen dat alle leerlingen goed onderwijs krijgen. Ook in tijden van
tekorten. De raad verkent in twee richtingen hoe kan worden omgegaan met
een aanhoudend lerarentekort. Deze opties, beperking van het
onderwijsaanbod en optimalisering van het werk in het onderwijs, zijn
fundamentele wijzigingen van het huidige stelsel die niet lichtzinnig
zijn in te zetten. Samen met het veld bezien we deze en andere opties,
waarbij de kwaliteit van het onderwijs uitgangspunt is.
We zien dat scholen met veel leerlingen in een kwetsbare positie, het
speciaal basisonderwijs en het speciaal- en voortgezet speciaal
onderwijs over het algemeen hogere tekorten hebben. Doel van de
regionale aanpak is dat scholen, besturen, lerarenopleidingen en
beroepsgroep meer samenwerken in de aanpak van de tekorten, in plaats
van concurreren. Regionaal, omdat dan kan worden aangesloten bij de
specifieke kenmerken van de regio (is er bijvoorbeeld sprake van groei
of daling van het aantal leerlingen etc.). Door afspraken te maken over
bijvoorbeeld het opleiden kan meer maatwerk worden geboden. Ook kunnen
afspraken worden gemaakt dat scholen zonder tekort helpen bij het
opleiden van personeel, voor scholen met een tekort. Een ander voorbeeld
is dat een leraar natuurkunde op twee scholen les kan geven. Zo kan de
leraar een aantrekkelijker baan krijgen (een volwaardige baan in plaats
van een (kleine) deeltijdbaan) en kunnen beide scholen ervoor zorgen dat
alle leerlingen natuurkunde kunnen volgen.
Vraagnummer: 3
Vraag:
Inmiddels kunnen we 1/3e van de leerlingen identificeren als analfabeet.
In het mbo verlaat 15% van mbo-2 studenten en 7% van mbo-3 studenten de
opleiding zonder referentieniveau 2F te behalen. In het basisonderwijs
halen te weinig leerlingen het vereiste taal- en rekenniveau. Dit zijn
uiterst zorgwekkende cijfers die onwaardig zijn voor een eerste
wereldland als Nederland. Graag een reactie van de minister.
Antwoord:
De prestaties op de basisvaardigheden van leerlingen en studenten zijn
inderdaad reden tot zorg. Dit werd eind vorig jaar ook weer bevestigd
door PISA-onderzoek. Daarom versterkt dit kabinet over de hele linie de
onderwijskwaliteit van het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs
tot en met het mbo en de lerarenopleidingen. Er wordt € 1 miljard
geïnvesteerd in het Masterplan basisvaardigheden, waaronder € 2 miljoen
voor het mbo. Het meetmoment van PISA-2022 valt vrijwel samen met de
start van het Masterplan basisvaardigheden medio 2022. Het Masterplan is
een meerjarige en integrale aanpak om de beheersing van de
basisvaardigheden over de hele linie omhoog te brengen, zodat alle
leerlingen straks goed mee kunnen doen in de maatschappij en goed
voorbereid beginnen aan het vervolgonderwijs. Het is van groot belang
dat iedere leerling voldoende gecijferd en geletterd het onderwijs
verlaat. Er wordt gewerkt aan een duidelijke opdracht voor scholen via
een beter curriculum, een beter zicht op de prestaties, de lat omhoog op
basisvaardigheden in het toezicht, professionalisering van leraren,
bevorderen van evidence-informed werken en aan versterking van de
taalomgeving via de bibliotheken. Uw Kamer is over deze integrale aanpak
geïnformeerd in de voortgangsbrief van 28 november jl. (Kamerstuk 31
293, nr. 709). Ook voor de mbo-sector is er een aanpak
basisvaardigheden. Deze richt zich op het verbeteren van de
onderwijskwaliteit en examinering van de basisvakken, de
professionalisering van docenten en een goede monitoring. In het
voorjaar zal uw Kamer hierover een voortgangsbrief ontvangen.
Vraagnummer: 4
Vraag:
Ons onderwijs is een vergaarbak geworden van allerlei vormen van
activisme. Van klimaat tot gender en steeds minder tijd voor aandacht
voor de basis, de kern. Graag een reflectie van de minister.
Antwoord:
Het kabinet onderstreept het belang van meer aandacht voor de basis. De
prestaties van leerlingen op de basisvaardigheden zijn reden tot zorg.
Middels de lopende bijstelling van het curriculum wordt dan ook
prioriteit gegeven aan het bijstellen van de kerndoelen die betrekking
hebben op de basisvaardigheden. Met het Masterplan Basisvaardigheden
ondersteunt de overheid scholen ook met het verbeteren van de
basisvaardigheden. Dat doet niets af aan de brede opdracht van het
onderwijs die scholen hebben, waarbij scholen ook aan andere elementen
aandacht mogen geven.
Vraagnummer: 5
Vraag:
Hoeveel minderjarige asielzoekers stromen in het onderwijs in? En ziet
de minister ook dat we daar geen capaciteit meer voor hebben?
Antwoord:
Het nieuwkomersonderwijs staat onder druk. In aanvulling op de toestroom
van Oekraïense ontheemden (18.000 leerlingen in po en vo) nemen de
aantallen nog steeds toe. In de afgelopen twee jaar zijn de nieuwkomers
verdubbeld ten opzichte van 2021. Op 1 juli 2023 waren er ca 13.000
leerlingen ingeschreven in het primair onderwijs die korter dan één jaar
in Nederland zijn. Op 1 oktober 2023 waren er in het voortgezet
onderwijs ruim 23.000 leerlingen ingeschreven die korter dan twee jaar
in Nederland zijn. Dit zijn de cijfers van de kinderen die al in het
onderwijs zijn ingeschreven en omvat dus niet kinderen die op onderwijs
wachten.
Om scholen en gemeenten te ondersteunen om deze leerlingen zo snel
mogelijk onderwijs te bieden is begin oktober de wet Tijdelijke
nieuwkomersvoorzieningen in werking getreden. Hierdoor kunnen wij
besluiten om in gevallen waar de grenzen aantoonbaar bereikt zijn het
onderwijs tijdelijk anders te organiseren, bijvoorbeeld met minder
lesuren. Daarnaast ondersteunen de regiocoördinatoren van OCW gemeenten
en scholen bij de organisatie van het nieuwkomersonderwijs.
Er is bovendien nauw contact met het COA over de overeenkomsten die met
gemeenten worden gesloten over de opvang van asielzoekers. Hierdoor
kunnen wij het onderwijs z.s.m. informeren over de te verwachten
instroom in de gemeente.
Vraagnummer: 6
Vraag:
De PVV ziet graag dat een eventuele lening voor de lerarenopleiding
rentevrij blijft en dat deze lening na enkele jaren dienstverband wordt
kwijtgescholden. Wat is daarop de reactie van de minister?
Antwoord:
Van eerdere financiële prikkels voor de lerarenopleiding is de
effectiviteit niet aangetoond. Zo blijkt uit onderzoek van Berenschot
(2021) dat de halvering van het wettelijk collegegeld voor alle
eerstejaarsstudenten en tweedejaarsstudenten aan lerarenopleidingen niet
aantoonbaar heeft bijgedragen aan een hogere instroom in het hoger
onderwijs of specifiek in lerarenopleidingen. Het CPB schrijft daarnaast
in het rapport Kansrijk Onderwijsbeleid (2020) dat, hoewel er geen
(quasi)experimenteel bewijs is voor het effect van veranderingen in het
collegegeld op de inschrijvingen in de Nederlandse context, het
aannemelijk is dat dit effect te klein en de maatregel niet doelmatig
is. Dit leidt tot het subsidiëren van een hoog percentage van studenten
die de opleiding al wilden doen. Een aantrekkelijke opleiding en een
aantrekkelijk beroep maken een financiële prikkel minder nodig om
studenten naar de opleiding te verleiden. Dit kabinet heeft dat onder
andere gedaan door € 1,5 miljard te investeren in de salarissen van
leraren, het verlagen van de werkdruk en de professionalisering van
leraren, schoolleiders en ondersteunend personeel. Verder maken we het
beroep aantrekkelijker door verschillende loopbaanpaden voor leraren te
ontwikkelen. De salarissen in het primair onderwijs zijn gelijkgetrokken
met de salarissen van leraren in het voortgezet onderwijs. Eventuele
maatregelen gericht op de studieschulden van studenten – zowel via de
rente als via kwijtschelding – zijn uiterst kostbaar en zeer lastig
uitvoerbaar. We doen op dit moment breder onderzoek naar de
effectiviteit van meer sturende maatregelen voor een betere aansluiting
van het onderwijs op de arbeidsmarkt. We verwachten de resultaten van
dit onderzoek rond de zomer van 2024 te kunnen delen. Het is aan een
volgend kabinet om met de uitkomsten van dit onderzoek te besluiten welk
beleid zij wil inzetten.
Vraagnummer: 7
Vraag:
Wat gaat de minister doen zodat Joodse studenten zich weer veilig voelen
op onze universiteiten?
Antwoord:
Het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden is verschrikkelijk en
roept veel emoties op in de samenleving. Deze spanningen zijn ook in het
onderwijs voelbaar. Het is belangrijk om het daar met elkaar over te
hebben. Dat mag best schuren, maar voor discriminatie, antisemitisme of
islamofobie mag in het onderwijs nooit plaats zijn. Wij voeren daarom
actief het gesprek met onder meer Joodse en islamitische scholieren,
studenten, docenten, bestuurders, belangenorganisaties en wetenschappers
over de impact van het conflict en de zorgen ten aanzien van veiligheid
die bij hen leven. Het is zorgelijk dat het Centrum Informatie en
Documentatie Israël (CIDI) en de Nationaal Coördinator
Antisemitismebestrijding (NCAB) een grote toename van zorgen zien onder
de Joodse gemeenschap in Nederland over hun veiligheid en signalen
ontvangen van onder meer studenten die zich op hun instellingen onveilig
voelen vanwege hun Joodse achtergrond. Ook het Contactorgaan Moslims en
Overheid (CMO) en de Moslimstudenten Associatie Nederland (MSA) geven
bij ons aan dat het gevoel van onveiligheid bij de islamitische
gemeenschap waaronder studenten is toegenomen.
Het staat voorop dat alle studenten zich veilig moeten voelen binnen het
onderwijs. Ieder geval waarin een student zich niet veilig voelt vanwege
zijn of haar afkomst of achtergrond is er één te veel. Instellingen zijn
verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving
en spannen zich ook hiervoor in, alsook voor het tegengaan van
discriminatie. Het is belangrijk dat er een laagdrempelige manier is
voor studenten om binnen de instelling melding te maken van onveilige
incidenten, zoals bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon, een
ombudsfunctionaris of de beveiliging.
Universiteiten proberen sociaal onveilige bijeenkomsten buiten de deur
te houden door randvoorwaarden te stellen. Als het toch misgaat treden
zij op tegen grensoverschrijdend gedrag waaronder antisemitisme,
discriminatie en haatzaaien. Verschillende universiteiten maken melding
van Joodse studenten en medewerkers die zich niet veilig voelen op de
universiteit. Er zijn klachtenprocedures in het geval men vindt dat deze
hulp tekortschiet. Universiteiten en hogescholen werken ook samen via
het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs waar zij kennis en
ervaringen uitwisselen. Via de werkgroep integrale veiligheid van UNL
wordt de ontwikkeling van de situatie op de universiteiten om de week
besproken.
De afgelopen zomer is in de Kamerbrief Integrale aanpak sociale
veiligheid aangegeven welke inspanningen worden verricht om instellingen
en studenten die veilige leeromgeving te helpen bieden. Onderdeel
hiervan is ook het onderzoek naar de klachtenprocedures om een beter
beeld te krijgen van de kwaliteit, informatie en tevredenheid. Ook kan
en moet er melding of aangifte bij de politie gedaan worden wanneer
iemand zich daadwerkelijk bedreigd voelt.
Vragen van het lid Kort, A.H.J. de (VVD)
Vraagnummer: 8
Vraag:
Ziet het kabinet een specifieke aanpak om juist die gezinnen waar
taalachterstanden plaatsvinden, ongeacht de achtergronden, beter te
kunnen helpen? Wat betreft de VVD zou het goed zijn om die kinderen waar
juist sprake is van achterstand, dat wij die nog dwingender naar VVE
begeleiden, daar kan een goede basis worden gelegd die het fundament is
voor het verder verloop van een goede schoolcarrière.
Antwoord:
Wij zien inderdaad dat kinderen met een taalachterstand baat hebben bij
deelname aan voorschoolse educatie. Ook uit het recente onderzoek
Pre-cool blijkt dat dit hen helpt in hun ontwikkeling. Wij vinden het
belangrijk dat zoveel mogelijk kinderen, die baat hebben bij
voorschoolse educatie, hier gebruik van kunnen maken. Gemeenten zijn
hier verantwoordelijk voor. Het is de vraag of het juridisch afgedwongen
kan worden om 2-jarigen met een (risico) op taalachterstand te
verplichten tot voorschoolse educatie. Hierbij moet de inbreuk die dit
maakt op het recht op het gezinsleven (art. 8 EVRM) afgewogen worden.
Wat we wel kunnen en doen is gemeenten helpen. Wij stimuleren sinds eind
2023 de gemeenten van de 20 gebieden van het Nationaal Programma
Leefbaarheid en Veiligheid dan ook om het bereik van voorschoolse
educatie verder te verhogen. Dit doen wij via het Programma Ontwikkeling
Jonge Kind.
Vraagnummer: 9
Vraag:
Daarnaast vindt de VVD het ook belangrijk om de leerplicht naar de
leeftijd van 4 jaar te vervroegen. Hoe kijkt de minister hier tegenaan
en kan zij overzien welke effecten dit mogelijk kan hebben op het verder
verbeteren van basisvaardigheden?
Antwoord:
We hechten waarde aan goed voorbereid aan de schoolperiode beginnen.
Onze investering op voor- en vroegschoolse educatie is hier een
uitdrukking van. Daarnaast brengen we in kaart hoe groot de groep is die
pas op 5-jarige leeftijd naar school gaat, wat de kenmerken zijn van
deze kinderen en wat de mogelijke verklaringen zijn dat deze leerlingen
niet op 4-jarige leeftijd instromen (net als de meeste van hun
leeftijdsgenoten). Wij verwachten uw Kamer hierover in het eerste
kwartaal van dit jaar nader te kunnen informeren.
Vraagnummer: 10
Vraag:
Het lijkt me goed dat de Onderwijsinspectie gaat kijken hoe het zit met
al die administratieve lasten voor docenten en een soort benchmark gaat
maken, zodat we die druk weg kunnen nemen en de docent weer bezig kan
zijn met het vak. Ik ben benieuwd hoe de minister daarnaar kijkt.
Antwoord:
Onnodige administratieve lasten vormen een regelmatig terugkerend thema
in het onderwijs. De Algemene Rekenkamer doet hier momenteel onderzoek
naar voor het primair onderwijs. In de Kamerbrief 'Van heldere
verwachtingen naar betere resultaten' hebben we een aanvullend onderzoek
naar administratieve lasten in het voortgezet onderwijs en het speciaal
onderwijs aangekondigd. De uitkomsten hiervan worden onder andere
meegenomen in het wetsvoorstel verduidelijking deugdelijkheidseisen dat
we naar verwachting medio 2025 bij uw Kamer indienen.
Hiernaast zijn we voornemens de gezamenlijke publicatie 'Ruimte in
regels' van OCW en de Onderwijsinspectie van zes jaar geleden van een
update te voorzien en waar nodig ook uit te breiden met extra thema’s.
Deze publicatie is destijds goed ontvangen in het onderwijs.
Gezien deze publicatie en het onderzoek dat de Rekenkamer al doet, is
het opnemen van een benchmark voor administratieve lasten in het
toezicht van de Onderwijsinspectie wat ons betreft niet nodig. We hebben
er vertrouwen in dat we met bovenstaande aanpak kunnen komen tot een
vermindering van administratieve lasten voor docenten in het funderend
onderwijs.
Vraagnummer: 11
Vraag:
Ik vind het goed dat de minister bezig is met de voltijdbonus in het
onderwijs en ik vraag me af wat daarvan de laatste stand van zaken is.
En wanneer kunnen we verwachten dat die voltijdbonus over het gehele
onderwijsveld wordt uitgerold?
Antwoord:
Momenteel probeert een kopgroep bestaande uit 11 schoolbesturen met 200
aangesloten scholen verschillende vormen van een meerurenbonus uit. Dit
zijn bonussen in de vorm van maatwerk met bijvoorbeeld geld, verlof,
flexibiliteit in het rooster of een tegemoetkoming in de
kinderopvangkosten. Daarnaast zien we ook besturen in de kopgroep die
werken met een beschikbaarheidstoelage; een beloning voor een dag waarop
leraren vooraf aangeven dat ze opgeroepen kunnen worden. Wij
ondersteunen de besturen die aan de slag willen met begeleiding en
informatie.
In eerste instantie is met deze pilot ingezet op leraren in het primair
onderwijs. Daar is namelijk het grootste tekort en de laagste
werktijdfactor. Op 15 december 2023 bent u geïnformeerd over de
voortgang (Kamerstukken TK 27 923, nr. 460). De verwachting is dat we in
de zomer in een update meer kunnen zeggen over de resultaten.
Vraagnummer: 12
Vraag:
Het zou goed zijn om een splitsing in het pabo-aanbod aan te brengen.
Dus specifiek voor het jonge kind en het oudere kind. En natuurlijk ook
nog het generieke aanbod in stand te houden voor die studenten die
behoefte hebben om het gehele pabo-aanbod in hun studie te kunnen
volgen. Hoe kijkt het kabinet hiernaar en wanneer kunnen we verwachten
dat er een dergelijke specifiekere inrichting komt van de pabo?
Antwoord:
Alle pabo’s bieden al een leeftijdsspecialisatie aan, maar waarborgen
een brede basis. Kennis van de doorgaande ontwikkelingslijn van het
jonge naar het oude kind wordt door alle experts belangrijk
gevonden. Van 2020-2022 hebben negen pabo’s pilots gedraaid met
verdieping van de specialisatie jonge en oude kind. De pabo’s pakken
gezamenlijk de resultaten hiervan op in een landelijk specialisatiemodel
jonge en oude kind. Dit model houdt onder andere in dat studenten zich
(minimaal) gedurende de helft van hun opleidingstijd profileren op een
leeftijdsgroep. In 2021 en in 2023 zijn de door ons gefinancierde
expertisecentra jonge kind en po-vo gestart die de pabo’s helpen om de
leeftijdsspecialisaties verder te versterken. Een splitsing van de pabo
of een extra pabo is niet nodig om leeftijdsspecialisatie in de
opleiding mogelijk te maken.
Vraagnummer: 13
Vraag:
Scholen hebben vaak het nakijken, zij kunnen leerlingen niet langer dan
een week schorsen. In extreme gevallen moeten zij leerlingen van een
school kunnen verwijderen, maar dat kunnen ze niet wanneer er nog geen
alternatief gevonden is. En de conciërge of een ander personeelslid van
de school heeft ook niet altijd de gelegenheid om tassen of jassen te
fouilleren. Mijn vraag aan de minister is of zij zich ook zorgen maakt
over deze ontwikkelingen en of zij maatregelen of andere instrumenten
ziet die scholen kunnen treffen om dit aan te pakken.
Antwoord:
Het kabinet maakt zich zorgen over wapenbezit onder jongeren. Het
meenemen van wapens naar school is op dit moment al verboden. Ten
aanzien van de mogelijkheden van scholen hebben ze, als dat nodig is
voor de veiligheid op school, de mogelijkheid om over te gaan tot tas-
en kluiscontrole. Daarnaast moeten scholen verplicht veiligheidsbeleid
hebben, waarin ze ook in kunnen gaan op het dragen en meenemen van
wapens. Ook kan de school de politie inschakelen. Stichting School en
Veiligheid ondersteunt scholen met advies en heeft voor calamiteiten ook
een speciaal calamiteitenteam.
Maar om scholen echt te ondersteunen bij deze problematiek moeten we de
aanleiding voor het dragen van wapens ook zoveel mogelijk wegnemen. Het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is onderdeel van de
brede preventieaanpak van het ministerie van Justitie en Veiligheid
‘Preventie met Gezag’, waarin op allerlei facetten wordt gewerkt aan het
voorkomen van wapenbezit onder jongeren.
In algemene zin behoort schorsing tot de mogelijkheden van de school.
Als een leerling of student een risico vormt, is het zaak om de juiste
hulp in te schakelen. Dat kan de politie zijn, maar ook jeugdzorg. Ook
leerlingen of studenten die risico’s veroorzaken zijn over het algemeen
leerplichtig. Het is daarom in beginsel niet wenselijk dat leerlingen
van school worden verwijderd voordat er een andere school voor de
leerling of student is.
Vragen van het lid Martens-America, C. (VVD)
Vraagnummer: 14
Vraag:
Wat betreft de VVD maakt de minister vaart met de drie numerus
fixus-opties om te zorgen dat deze instroom beperkt kan worden. Wanneer
komt deze brief? Wat is de volgende stap? En zijn we op tijd voor de
selectie van januari 2025?
Antwoord:
Op dit moment ligt het wetsvoorstel Internationalisering in balans ter
advisering voor bij de Onderwijsraad. We achten het onafhankelijke
advies van het hoogste adviesorgaan voor de regering op het gebied van
onderwijs van groot belang voor een zorgvuldig wetgevingsproces, gelet
ook op de impact van de maatregelen op het onderwijsveld en de
maatschappij. Nadat het advies van de Onderwijsraad is verwerkt wordt
het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk, na besluitvorming in het
demissionaire kabinet, voorgelegd aan de Raad van State. De regering
beoogt het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in het tweede kwartaal van
2024 in te dienen bij uw Kamer.
Selectieprocedures voor het studiejaar 2025-2026 sluiten in januari 2025
voor aanmeldingen van aspirant-studenten. Dat is te vroeg om de
fixusmaatregelen uit het wetsvoorstel Internationalisering in balans in
de praktijk mogelijk te maken voor het studiejaar 2025-2026.
Selectieprocedures dienen namelijk jaarlijks voor 1 oktober te worden
vastgesteld, in het kalenderjaar voorafgaand aan de start van de
opleiding. In dit geval is dat 1 oktober 2024. Daarbij is belangrijk dat
de fixusmaatregelen uitvoerbaar zijn voor instellingen en
uitvoeringsorganisaties. Instellingen hebben de tijd nodig om de
medezeggenschap goed te betrekken en hun communicatie richting
aspirant-studenten zorgvuldig in te richten.
Vraagnummer: 15
Vraag:
De minister is bezig met de uitrol van baangarantie voor mbo’ers. Er
zijn echter een hele hoop mbo-opleidingen waarbij de arbeidsmarkt zeer
gering is. Hoe rijmt de minister dit met de plannen voor
baangarantie?
Antwoord:
De stelling dat voor veel mbo-opleidingen het arbeidsmarktperspectief
gering is deelt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet.
Het arbeidsmarktperspectief bij veel mbo-opleidingen is goed, maar het
kan op sommige vlakken beter. Binnen het beleid wordt uitgegaan van
zelfregulering. Mbo-instellingen hebben een wettelijke zorgplicht om
alleen opleidingen aan te bieden indien er voldoende
arbeidsmarktperspectief is. Als instellingen zich niet aan de zorgplicht
houden kan de commissie macrodoelmatigheid mbo op basis van signalen
onderzoek hiernaar doen en de minister adviseren over eventueel
ingrijpen. In het uiterste geval kan de minister een instelling de
rechten ontnemen om een opleiding nog langer aan te bieden.
Onderwijsinstellingen werken binnen de aanpak Kansrijk Opleiden
gezamenlijk met het bedrijfsleven aan het bieden van een kansrijke
toekomst aan studenten. Het doel is om studenten op te leiden tot
vakkrachten met een kansrijk perspectief op een duurzame loopbaan. Het
is op dit moment echter nog niet duidelijk of deze werkwijze
daadwerkelijk leidt tot (lastige) keuzes in en van de sector, terwijl de
opgaves groot zijn. Daarom laat het ministerie van OCW parallel aan de
invoering van Kansrijk Opleiden onderzoeken of er effectieve, meer
sturende maatregelen denkbaar zijn om studenten te interesseren voor
opleidingen die opleiden voor beroepen met een duurzaam
arbeidsmarktperspectief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2023/24, 31 524,
nr. 592). Het onderzoek is naar verwachting in de zomer van 2024 gereed.
Baangaranties is een van de maatregelen die onderzocht
wordt. Baangaranties kunnen helpen bij het versoepelen van de overgang
naar de arbeidsmarkt, doordat studenten bij de start van de opleiding
een baan in het vooruitzicht hebben. Conform de motie El Yassini wordt
de komende periode, naar voorbeeld van de AanDeBak-garantie in de regio
Rotterdam, in 20 focusgebieden verkend hoe de inzet op baangaranties
voor jongeren (versneld) kan worden uitgebreid of opgeschaald. Dit
hebben we recent afgesproken met de 20 burgemeesters in het nationaal
programma leefbaarheid en veiligheid en andere betrokkenen zoals
opleiders, werkgevers en andere ministeries. Het zijn bedrijven die de
baangaranties afgeven. Daarmee passen ze binnen de werkgelegenheid in de
regio.
Vraagnummer: 16
Vraag:
Wil de minister zijn contacten in de sector gebruiken om ervoor te
zorgen dat we de gunstige uitstroomkansen en de hoge salarissen onder de
aandacht kunnen brengen van de jongere doelgroep?
Antwoord:
Het is belangrijk dat studenten kiezen voor een opleiding die past bij
hun interesse, capaciteiten en talenten én die een duurzaam
arbeidsperspectief biedt. Om een weloverwogen keuze te kunnen maken is
het van belang om informatie over arbeidsmarktperspectief en salarissen
onder de aandacht van leerlingen en studenten te brengen. Via KiesMBO
brengen we de gunstige uitstroomkansen en het startsalaris onder de
aandacht van studiekiezers. In het mbo heb ik tot en met 2027 jaarlijks
€ 32 miljoen uitgetrokken om loopbaanoriëntatie en –begeleiding (LOB) te
versterken. Graag zal ik de sector nogmaals wijzen op de beschikbaarheid
van deze informatie en deze middelen. Goede LOB, inclusief informatie
over uitstroomkansen en salaris, helpt studenten immers bij het kiezen
voor een passende opleiding.
Vragen van het lid Pijpelink, A.
(PvdA-GroenLinks)
Vraagnummer: 17
Vraag:
Hoe staat de minister tegenover een deltaplan lerarentekort?
Antwoord:
Net als iedereen die zich met hart en ziel inzet in het onderwijs zien
wij de noodzaak om de tekorten aan te pakken. Daarom hebben we samen met
alle partners (de sectororganisaties, de vak- en beroepsorganisaties en
de lerarenopleidingen) het Onderwijsakkoord en het bijbehorende werkplan
Samen voor het beste onderwijs gesloten. Hiermee is een forse
investering gedaan en zijn maatregelen opgenomen om te werken aan de
kwaliteit van het onderwijs en om de tekorten aan te pakken. Het tekort
is niet zomaar even opgelost en er is niet één goede maatregel om dit te
doen. Dit vraagt ook op de lange termijn om volle inzet van alle
betrokkenen en wij zullen alle maatregelen, die potentieel effect
hebben, ook overwegen. In de brief van vrijdag jl. hebben wij dit
(eveneens) nader toegelicht (Kamerstuk 27 923, nr. 462).
Vraagnummer: 18
Vraag:
Hoe wil de minister professionele autonomie aan leraren
teruggeven?
Antwoord:
In het professioneel statuut wordt de professionele ruimte van leraren
vastgelegd. Hierin worden gezamenlijke afspraken gemaakt tussen
schoolbestuur en leraren over professionele dialoog, zeggenschap en
verantwoordelijkheid. Hiermee wordt bereikt dat de dialoog tussen leraar
en school geregeld wordt gevoerd over de professionele ruimte van de
leraar en dat daarover concrete afspraken worden vastgelegd.
De schoolbesturen moeten zorgen dat in het strategisch personeelsbeleid
onder andere de professionalisering van leraren is geborgd. Mede daarom
is het wetsvoorstel strategisch HRM-beleid in voorbereiding.
Vraagnummer: 19
Vraag:
Hoe wil de minister de grote crises in het onderwijs oplossen? Hoe gaan
we ervoor zorgen dat zittende docenten blijven? Hoe zorgen we ervoor dat
startende docenten niet wegrennen naar andere sectoren? Hoe halen we de
83.000 mensen met een onderwijsbevoegdheid, maar niet meer werkzaam in
het veld, weer voor de klas?
Antwoord:
Het oplossen van de tekorten in het onderwijs is een complex vraagstuk
dat niet met een enkele maatregel is op te lossen. Daarom hebben we
samen met de sectororganisaties, de vak- en beroepsorganisaties en de
lerarenopleidingen het Onderwijsakkoord en bijbehorende werkplan Samen
voor het beste onderwijs opgesteld. Hierin zijn maatregelen opgenomen om
te werken aan de onderwijskwaliteit en de aanpak van de tekorten. Zie
hiervoor ook de brief van vrijdag jl. (Kamerstuk 27 923, nr. 462).
Voor het behoud van zittende leraren is het belangrijk dat zij met
plezier hun werk kunnen blijven doen. Wij zetten daarom in op het
vergroten van de aantrekkelijkheid van het beroep door verlaging van
werkdruk, goede arbeidsvoorwaarden en meer aandacht voor
ontwikkelmogelijkheden voor leraren. Deze verschillende onderdelen komen
samen in het strategisch personeelsbeleid. Om sterk strategisch
personeelsbeleid te borgen werken wij aan het wetsvoorstel strategisch
HRM-beleid. Het streven is om het wetsvoorstel in het najaar van 2024 in
te dienen. Voor het behoud van startende leraren zetten we in op goede
begeleiding omdat we weten dat dat essentieel is. Positief is dat we
zien dat ongeveer 90% van de startende leraren in het primair en
voortgezet onderwijs begeleiding krijgt. Er is nog wel werk te doen in
de kwaliteit van deze begeleiding. Door de ontwikkeling van
Onderwijsregio’s en de Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren
wordt zowel de infrastructuur verder vormgegeven als de middelen
beschikbaar gesteld die bijdragen aan de professionalisering van
(startende) leraren. Besturen en scholen gebruiken vaak hun eigen
netwerk, dicht bij de scholen (oud medewerkers en ouders) om stille
reserve te interesseren om weer in het onderwijs te gaan werken. Dat
moet wel op een slimme manier, die rekening houdt met de AVG
regelgeving. We gaan landelijk campagneactiviteiten inzetten om meer
mensen te interesseren voor werken in het onderwijs. Daarbij nemen we
ook de stille reserve mee als doelgroep.
Vragen van het lid Stultiens, L.C.J.
(PvdA-GroenLinks)
Vraagnummer: 20
Vraag:
Zou de minister meer kunnen vertellen over het plan om op elk ministerie
een Chief Scientific Advisor aan te stellen, een soort brug tussen de
wetenschap en het beleid?
Antwoord:
In een lezing bij de Raad voor het Openbaar Bestuur van vorig jaar heeft
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gerefereerd aan de
Chief Science Officer als een mogelijkheid om de kennisfunctie binnen
ministeries te versterken, geïnspireerd door buitenlandse
voorbeelden.
Vorig jaar heeft de minister van Binnenlandse Zaken mede namens de
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in antwoord op Kamervragen
toegezegd een verkenning te doen naar de mogelijkheid van rijksbrede
afspraken over de kennisfunctie bij ministeries. Het idee van Chief
Science Officers wordt daarin meegenomen. Sommige ministeries hebben al
een Chief Science Officer, andere een equivalent daarvan. De praktijk is
zeer gevarieerd.
Daarnaast is binnen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
een Science for Policy-team opgericht dat aan de hand van concrete
beleidsvraagstukken verkent en beproeft hoe de interactie tussen beleid
en wetenschap structureel en dynamisch kan worden vormgegeven (Kamerstuk
29 338, nr. 273). In de beleidsvisie Generatieve AI wordt verkend hoe
een structurele respons op AI kan worden vormgegeven. In dit kader gaan
we de Science for policy aanpak toepassen op het thema AI en skills. Met
deze werkvorm/expertgroep kan het kabinet zich laten adviseren over
belangrijke ontwikkelingen op het gebied van (generatieve) AI.
Vraagnummer: 21
Vraag:
Wat betreft het Wetsvoorstel 'Internationalisering in balans', kan de
minister toezeggen dat er genoeg aandacht komt voor de positieve
effecten van internationalisering? Ik heb het dan over de bijdragen aan
de wetenschap, onze persoonlijke ontplooiing, contact met de rest van de
wereld, ver weg of juist net over de grens. Ik krijg die vraag ook veel
vanuit Zeeland, Friesland en Limburg.
Antwoord:
De regering onderschrijft dat de internationale dimensie van het hoger
onderwijs en onderzoek een belangrijke toegevoegde waarde heeft voor de
student, de wetenschap, de onderwijsinstelling, de samenleving en de
(kennis)economie. Echter leidt ongeremde en ongerichte
internationalisering in het onderwijs in toenemende mate tot zorgen,
zowel binnen het onderwijs als daarbuiten in de bredere leef- en
werkomgeving. De regering streeft ernaar om de positieve effecten van
internationalisering te vergroten en de negatieve effecten te verkleinen
en daarmee internationalisering beter in balans te brengen. In het
wetsvoorstel dat de regering daartoe voorbereidt is er expliciet oog
voor de positieve effecten van internationalisering en de mogelijkheden
voor maatwerk voor regionale omstandigheden, waaronder de waarde van
internationalisering voor grensregio’s.
Vraagnummer: 22
Vraag:
Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat het niet langer mogelijk is om
onbetaald stage te lopen? Wordt het niet tijd voor hardere maatregelen?
Maandenlang onbetaald stagelopen is een privilege dat niet iedereen zich
kan veroorloven.
Antwoord:
Het is van groot belang dat stagiairs een passende stagevergoeding
krijgen. Wij verwachten van werkgevers dat zij stagiairs een passende
stagevergoeding geven. Dit gebeurt inderdaad onder andere in het
onderwijs nog lang niet overal. Ondanks het feit dat het nog niet in de
cao vastligt, geeft een deel van de onderwijswerkgevers in het po en vo
(al) wel een stagevergoeding. We roepen werkgevers op om een passende
vergoeding te bieden en hierover afspraken te maken in cao’s met sociale
partners. Voor de mbo- en ho-sector geldt dat dit inmiddels in de cao is
opgenomen. Dit is ook afgesproken in het Stagepact MBO 2023-2027. We
volgen en monitoren de afspraken in de cao’s en kijken met extra
aandacht naar de ontwikkelingen in het primair en voortgezet onderwijs.
Later dit kwartaal ontvangt uw Kamer het eerste onderzoek naar
cao-afspraken over stagevergoedingen.
Vraagnummer: 23
Vraag:
Hoe staat het met de motie de Hoop en Bouchallikht om opleidingsniveau
als discriminatiegrond toe te voegen aan de Algemene Wet Gelijke
Behandeling? Zodat het niet langer mogelijk is voor verzekeraars om
onderscheid te maken op basis van je diploma.
Antwoord:
Het maken van onnodig onderscheid in opleidingsniveau is onwenselijk. Er
is een herwaardering nodig van het beroepsonderwijs. Het doel is een
waaier aan opleidingsmogelijkheden, gelijkwaardig en naast elkaar. Goede
voorbeelden van die herwaardering zijn het gelijktrekken van de
rentepercentages voor het terugbetalen van de studieschuld voor mbo, hbo
en wo-studenten en het organiseren van gezamenlijke introductieweken in
studentensteden. Het maken van onnodig onderscheid op basis van
opleidingsniveau past daar niet bij. Op dit moment is opleidingsniveau
niet als discriminatiegrond opgenomen in de Algemene Wet Gelijke
Behandeling (Awgb). Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties dient de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap een adviesaanvraag in bij het College voor de Rechten van de
Mens over de wenselijkheid van een verbod op onderscheid naar
opleidingsniveau in de Awgb. Een toelichting is eerder beschreven in de
Kamerbrief over gelijkwaardige behandeling (Kamerstukken II 2022-2023,
31 524, nr. 569) door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Daarnaast vragen we het College om te adviseren over andere
mogelijkheden om ongelijke behandeling tussen mensen met verschillende
opleidingsniveaus in de samenleving tegen te gaan. Momenteel zijn we in
gesprek met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over de aanvraag, aangezien het College voor de Rechten van de Mens valt
onder verantwoordelijk van de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties. Uw Kamer zal voor de zomer van 2024 worden
geïnformeerd over de voortgang.
Vraagnummer: 24
Vraag:
Mijn vraag gaat over de rijksbrede dekkingsopgave, ofwel de kaasschaaf.
Geld dat was gereserveerd voor onderwijs wordt weggehaald. Ik wil vragen
aan de minister hoe hij aankijkt tegen deze bezuiniging?
Antwoord:
Vorig voorjaar was de begroting structureel verslechterd als gevolg van
onder andere hogere renteuitgaven, asieluitgaven, uitgaven aan Groningen
en het energiepakket. Om de begroting op orde te houden, en deze
uitgaven niet door te schuiven naar de toekomst, is gekeken naar hoe
deze uitgaven gedekt kunnen worden op vrijwel alle begrotingen.
Dit heeft er dus ook toe geleid dat een deel van de uitgaven moest
worden ingepast in de OCW-begroting. Gelukkig hebben we een groot deel
van de bijdrage op de begroting voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
middels de meevallers op de raming van het aantal leerlingen en
studenten en de raming van de studiefinancieringsuitgaven- en
ontvangsten kunnen leveren, te weten ruim € 200 miljoen in 2024 oplopend
tot bijna € 500 miljoen vanaf 2028 en verder. Naast deze meevallers is
nog circa € 155 miljoen structureel aan dekking op de begroting voor
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingezet voor de dekkingsopgave op de
Rijksbegroting.
Vragen van het lid Westerveld, E.M.
(PvdA-GroenLinks)
Vraagnummer: 25
Vraag:
Hoe kan het dat het drie jaar duurt voordat we het onderzoek van Oberon
over het aantal kinderen op wachtlijsten voor het speciaal onderwijs
toegestuurd krijgen?
Antwoord:
We delen de zorg over de wachtlijsen voor het speciaal onderwijs. Na het
aannemen van de motie hebben we uitgezocht hoe inzicht in wachtlijsten
in het speciaal onderwijs te verkrijgen is. Wachtlijsten bleken niet
centraal te worden geregistreerd. Vervolgens is een uitvraag gedaan via
samenwerkingsverbanden op de kaart. Dit heeft geresulteerd in de
rapportage die uw Kamer eind 2022 heeft ontvangen. Omdat dit nog
onvoldoende inzicht bood, hebben we Oberon gevraagd een meting uit te
voeren. Over de eerste meting van Oberon hebben we uw Kamer in juli 2023
geïnformeerd en over de tweede meting is uw Kamer in december 2023
geïnformeerd.
Het is belangrijk goed zicht te blijven houden op de ontwikkeling van de
wachtlijsten. Daarom wordt dit nu twee keer per jaar gemeten via een
peiling. We zijn met partijen in het veld in gesprek over hoe we deze
kunnen terugdringen. Bij de voortgangsrapportage passend onderwijs
informeren we dit voorjaar uw Kamer over een aanpak.
Vraagnummer: 26
Vraag:
Graag een reactie van de minister op mijn schriftelijke vragen over
oriëntatiejaren in het mbo.
Antwoord:
De schriftelijke vragen van het lid Westerveld over oriëntatiejaren in
het mbo zijn op 16 januari jl. aan uw Kamer verzonden. Excuses voor de
verlate verzending.
Vraagnummer: 27
Vraag:
Het lerarentekort heeft de meest dramatische gevolgen voor kinderen die
extra ondersteuning nodig hebben. Kansengelijkheid is op papier een mooi
woord, maar in werkelijkheid worden deze kinderen overgeslagen in het
beleid. Er zijn veel beloften gedaan over passend onderwijs, maar
hoeveel prioriteit hebben die kinderen nou echt in het beleid?
Antwoord:
Kinderen met een ondersteuningsbehoefte hebben uiteraard onze
prioriteit. Zij hebben net als andere leerlingen recht op goed onderwijs
en om zich te kunnen ontwikkelen. Er wordt samen met partners in het
veld, zoals vertegenwoordigers van leerlingen, ouders en scholen, hard
gewerkt aan de uitvoering van de verbeteraanpak passend onderwijs. We
herkennen dan ook niet dat deze kinderen worden overgeslagen in het
beleid. Zo hebben we bijvoorbeeld gewerkt aan het opzetten van de
onderwijszorgarrangementen en wordt het aanbod voor onderwijs aan
hoogbegaafden en het residentieel onderwijs versterkt. We werken ook aan
een wetsvoorstel voor de introductie van hoorrecht voor leerlingen en we
vergroten mogelijkheden voor de digitale school. De Kamer wordt met de
volgende voortgangsrapportage passend onderwijs in het voorjaar
geïnformeerd over de stand van zaken op de verschillende
maatregelen.
Vraagnummer: 28
Vraag:
Pas in het voorjaar 2024 horen we meer over de stand van zaken met
betrekking tot de moties op het passend onderwijs. Maar dat debat was al
in april jongstleden, waarom duurt dit één jaar?
Antwoord:
Met uw Kamer is afgesproken dat we eens per jaar, vooruitlopend op het
debat passend onderwijs, rapporteren over de stand van zaken van passend
onderwijs. Dit zullen we ook binnenkort weer doen, waarbij we terugkomen
op de aangenomen moties van vorig jaar.
Vraagnummer: 29
Vraag:
Scholen die onderwijs geven aan jongeren die hulp nodig hebben, merken
ook nog niets van de beloofde vermindering van regeldruk en
bureaucratie. Wat is er met al die suggesties gedaan?
Antwoord:
Bij de ervaren regeldruk gaat het veelal om regels die niet door OCW
worden opgelegd. Om de onduidelijkheid weg te nemen, is in samenwerking
met het veld een brochure over Ruimte in regels voor passend onderwijs
in het po gemaakt. Deze brochure beschrijft welke regels wel, maar ook
juist niet gelden. Daarnaast zijn we op dit moment, met de partijen uit
het veld, bezig met het verbeteren van het ontwikkelperspectief (het
OPP). Hierin worden nu nog dingen opgenomen die niet nodig zijn. We
hebben dat teruggebracht naar de basis en daarvoor een handreiking
opgesteld. Voor het opstellen van een OPP worden de komende periode
trainingen gegeven door het hele land. Daarnaast is inmiddels voor
ernstig meervoudig beperkte leerlingen (EMB) bepaald dat een
toelaatbaarheidsverklaring (tlv) voor de hele schoolloopbaan geldt,
zodat niet elk jaar opnieuw een tlv hoeft te worden aangevraagd. Ook
blijven we met het veld in gesprek om te kijken hoe we ervoor kunnen
zorgen dat voor meer groepen de tlv voor een langere periode wordt
afgegeven.
Vraagnummer: 30
Vraag:
Wat denkt de minister van de suggestie om onderwijsinstellingen
stageplekken te laten toewijzen aan studenten?
Antwoord:
Stages zijn een cruciaal onderdeel van iedere mbo-opleiding en ook van
veel opleidingen in het hbo en wo. De school is verantwoordelijk voor de
kwaliteit van het onderwijs als geheel. Dat wil echter niet
noodzakelijkerwijs zeggen dat de school ook stageplekken moet toewijzen.
Veel scholen ondersteunen hun studenten al bij het zoeken van een
stageplek. Bijvoorbeeld via stagematching voor eerstejaars bol-studenten
ondersteunen ze hen met een veilige eerste kennismaking met de
arbeidsmarkt. We vinden het belangrijk dat de school niet alleen
verantwoordelijk is, maar zich ook verantwoordelijk voelt voor de
kwaliteit van de stages en de stagebegeleiding. Daarom zijn hierover
afspraken gemaakt in het Stagepact MBO 2023-2027. Tegelijkertijd heeft
het ook waarde dat studenten ervaring opdoen met solliciteren, zeker in
latere leerjaren. De school heeft hierbij wel een verantwoordelijkheid
om studenten hierop goed voor te bereiden en hen te ondersteunen wanneer
zij dit nodig hebben. In de visie van het kabinet kunnen deze twee
werkwijzen goed naast elkaar bestaan en is er geen reden om scholen te
verplichten om in alle gevallen stageplekken toe te wijzen aan
studenten.
Vraagnummer: 31
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om bij subsidieverlening de harde eis te
gaan stellen dat culturele instellingen de fair practice en pay
afspraken zullen nakomen? En dezelfde vraag voor de toegankelijkheids-
en verduurzamingsopgaven?
Antwoord:
Ja. Culturele instellingen die vanuit de basisinfrastructuur (bis)
subsidie van de Rijksoverheid ontvangen, zijn vanaf 2025 verplicht tot
eerlijke betaling (fair pay). Voor deze instellingen geldt dat zij zich
per 1 januari 2025 moeten verbinden aan collectieve tariefafspraken. Het
gaat dan bijvoorbeeld om het aansluiten bij een CAO of
honoreringsrichtlijn. Verder is het onderschrijven van de fair practice
code een voorwaarde voor subsidiëring. Er zijn door het Rijk ook extra
middelen beschikbaar gesteld om ‘fair pay’ mogelijk te maken. Daarmee
wordt een belangrijke stap gezet, maar het Rijk is in het cultuurbeleid
maar één van de financiers. Het vergt een gezamenlijke inspanning van
medeoverheden en private financiers om vervolgstappen te zetten. De
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vraagt in haar
gesprekken met medeoverheden en andere financiers om eerlijke beloning
ook als uitgangspunt te nemen en zal hier in de toekomst bij deze
partijen op blijven aandringen.
Toegankelijkheid van cultuur en verduurzaming zijn belangrijke
onderwerpen in de nieuwe beleidsperiode. Toegankelijkheid is om die
reden opgenomen in de beoordeling van de Raad voor Cultuur als apart
criterium. Verder wordt alle bis-instellingen gevraagd een
duurzaamheidsscan in te vullen bij de aanvraag. Mede op basis van deze
scan wordt het duurzaamheidsbeleid verder uitgewerkt.
Vraagnummer: 32
Vraag:
Hoe staat het met de eerdere toezegging van een eerlijke verdeling over
alle regio’s van de cultuurgelden?
Antwoord:
Toegankelijkheid en nabijheid van cultuur voor alle inwoners van
Nederland is een belangrijk uitgangspunt van het cultuurbeleid. Via
instrumenten als de Impuls Jongerencultuur en de Spuk Verbreding en
vernieuwing, maar ook bijvoorbeeld de cultuurcoaches en de regionale
film- en muziekhubs, ondersteunen wij de lokale culturele
infrastructuur. Daarnaast voorziet de culturele basisinfrastructuur
(bis) in een hoge mate van spreiding voor bijna alle categorieën van
instellingen binnen de regeling. Hier zijn in de nieuwe periode ook de
festivals en jeugdpodiumkunsten aan toegevoegd. Voor de verdeling van
cultuurgelden geldt dat de Raad voor Cultuur de subsidieaanvragen voor
de nieuwe bis-periode beoordeelt en daarbij een aantal criteria
hanteert. Op verzoek van uw Kamer is 'geografische spreiding' nu
opgenomen als hoofdcriterium in de subsidieregeling. Verder is in de
nieuwe periode ook vanuit de Rijkscultuurfondsen extra aandacht voor
spreiding van het cultuuraanbod.
Vraagnummer: 33
Vraag:
De Spuk-regeling wordt overschreden; kan het verschil in financiering
worden overbrugd zodat aan alle aanvragen kan worden voldaan?
Antwoord:
In de tweede aanvraagronde voor de Spuk Bibliotheken, die van 15
november tot 15 december liep, was € 38,4 miljoen beschikbaar. Gemeenten
hebben voor € 49,7 miljoen aangevraagd. Op dit moment worden de
aanvragen beoordeeld op basis van de criteria van de regeling. De
gemeenten ontvangen medio maart de beschikking. Omdat het budget met €
11,3 miljoen is overschreden, zullen niet alle aanvragen kunnen worden
gehonoreerd. Met de betrokken bibliotheekpartners VNG, IPO, VOB
(Vereniging van Openbare Bibliotheken), KB (Koninklijke Bibliotheek) en
SPN (Samenwerkingsverband van Provinciale Ondersteuningsinstellingen
voor Openbare Bibliotheken) bespreken we hoe we vanaf 2025 de
beschikbare middelen inzetten op zo’n manier dat we de versterking van
het bibliothekennetwerk onverminderd kunnen voortzetten en de energie
die gemeenten nu laten zien om het bibliotheeknetwerk te versterken
vasthouden.
Vraagnummer: 34
Vraag:
Kan het kabinet de Bibliotheek op School als voorwaarde in de wet
verankeren?
Antwoord:
In navolging van de motie-Mohandis c.s. (Kamerstuk 36200-VIII, nr. 23)
heeft de Kwink-Groep een onderzoek gedaan naar duurzame verankering van
de Bibliotheek op School (Kamerstuk 33846, nr. 71). Een beleidsreactie
hierop volgt voor de zomer. Dan bezien we ook of het wenselijk en
mogelijk is om het nieuwe bekostigingsinstrument te gebruiken om
middelen voor de Bibliotheek op School te verdelen onder scholen.
Vraagnummer: 35
Vraag:
Zou het niet heel mooi zijn om in navolging van landen zoals
Groot-Brittannië en Frankrijk musea in staat te stellen om in ieder
geval één dag per maand gratis toegang aan te bieden?
Antwoord:
Op het eerste gezicht lijkt het een mooi idee om, net als in landen als
Groot-Brittannië en Frankrijk, een dag per maand gratis toegang tot
musea in te voeren. Er is echter al veel onderzoek gedaan naar de
effecten en de kosten van een dag gratis openstelling, ook in
Groot-Brittannië en Frankrijk. Het blijkt dat een dag gratis
openstelling niet direct leidt tot een grotere toegankelijkheid of
bezoek van doelgroepen die anders niet naar musea gaan en wel tot extra
kosten voor de musea. De musea in Nederland zijn bovendien zelfstandige
stichtingen met een eigen prijsbeleid en gaan over hun eigen
openstelling. Wij hebben alleen een directe verantwoordelijkheid voor de
rijksmusea in Nederland. Zouden de rijksmusea moeten overgaan tot een
dag gratis openstelling per maand, dan lopen zij op basis van eerder
onderzoek ongeveer € 6 miljoen (prijspeil 2021) per jaar aan inkomsten
mis.
Vraagnummer: 36
Vraag:
Waar blijven de acties op het dossier leerlingenvervoer?
Antwoord:
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer. Wij
spreken gemeenten continu aan op hun verantwoordelijkheid, zoals onlangs
in het bestuurlijk overleg met de VNG. Daarnaast staat het
leerlingenvervoer niet op zichzelf, maar is onderdeel van het
doelgroepenvervoer, dat breed te maken heeft met personeelstekorten. Wij
hebben met de ministeries van VWS en IenW de Verbeteragenda
Doelgroepenvervoer opgesteld met oplossingsrichtingen voor zover die in
onze macht liggen. Deze heeft de staatssecretaris van VWS mede namens
ons aan de Kamer verstuurd (Kamerstuk 31 521, nr 136). De komende
periode werken we deze richtingen uit in concrete acties. De
staatssecretaris van VWS informeert de Kamer hierover in het
voorjaar.
Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)
Vraagnummer: 37
Vraag:
Uit het onderwijsveld kwam een brede oproep voor een stagevergoeding voor leraren in opleiding, omdat bijna 9 op de 10 leraren in opleiding geen stagevergoeding krijgt. De uitval is al behoorlijk hoog, dus zou er niet een stagevergoeding inderdaad moeten komen? Hoe ziet de minister dat?
Antwoord:
Het is de verantwoordelijkheid van de onderwijswerkgevers om hierin te voorzien. We hebben daarom sociale partners in het primair en voorgezet onderwijs al eerder opgeroepen om in de cao daarover afspraken te maken. In tijden van schreeuwende tekorten in het onderwijs is het niet uit te leggen dat zoveel studenten in het onderwijs geen stagevergoeding ontvangen. Daarom herhalen wij hier die dringende oproep aan onderwijswerkgevers om zelf cao-afspraken te maken over stagevergoedingen. Ondanks het feit dat het nog niet in de cao vastligt, geeft een deel van de onderwijswerkgevers in het po en vo (al) wel een stagevergoeding. We blijven er op hameren dat de werkgevers hun verantwoordelijkheid nemen. Indien nodig zullen we faciliteren in het voeren van gesprekken hierover en het voorzien in informatie. Voor de mbo- en ho-sector geldt dat dit inmiddels in de cao is opgenomen.
Vraagnummer: 38
Vraag:
D66 dient samen met SP een voorstel in om de ophoging van de basisbeurs
te verlengen. Is dit uitvoerbaar en lukt dit voor komend
collegejaar?
Antwoord:
Als we dit antwoord beperken tot de uitvoeringstechniek is het mogelijk
om de basisbeursbedragen voor het studiejaar 2024-2025 te verhogen. In
dat geval dienen deze bedragen uiterlijk 1 mei a.s. definitief bekend te
zijn. Dat betekent dat er een spoed AMvB-traject moet worden ingezet.
Hiervoor geldt een voorhangprocedure van vier weken bij beide Kamers.
Dit is een uiterst kritisch tijdpad. Hier kunnen we geen garanties op
geven. Voor de volledigheid vermelden we dat we hiermee verder niet
vooruit lopen op de formele appreciatie van een eventueel amendement,
waaronder de dekking.
Vraagnummer: 39
Vraag:
De minister is bezig om de zorgplicht voor sociale veiligheid wettelijk
vast te leggen. Kunnen we dit niet ook doen voor het welzijn van
studenten?
Antwoord:
Het is vervelend en onwenselijk wanneer studenten niet weten waar ze
moeten aankloppen als ze problemen ervaren rondom welzijn. Hbo- en
wo-instellingen hebben reeds de wettelijke plicht om te voorzien in
goede ondersteuning en begeleiding in het onderwijs en de juiste
voorzieningen te treffen die de student ondersteunt in het voltooien van
de opleiding. Echter alleen een wettelijke verplichting lost deze
problemen niet op. Het gaat erom dat er in de praktijk verbetering
plaatsvindt, zoals betere informatievoorziening. Hierin kunnen en moeten
stappen worden gezet, we zetten daarop nu met voorrang in als één van de
prioriteiten in het bestuursakkoord met hbo- en wo-instellingen. Het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft vanaf 2023
jaarlijks € 15 miljoen vrijgemaakt voor een integrale aanpak
studentenwelzijn. Deze aanpak is opgezet samen met vertegenwoordigers
van de hbo- en wo-instellingen en de studenten. Daarbovenop is op
verzoek van uw Kamer op 5 december 2022 nog eens € 1 miljoen
gereserveerd. Met de integrale aanpak studentenwelzijn wordt onder
andere ingezet op meer preventie, betere samenwerking tussen onderwijs
en externe organisaties, kennisverzameling en -uitwisselingen en het
vergroten van de ‘sense of belonging’ van studenten op hun
onderwijsinstelling. In 2025 vindt er een tussenevaluatie plaats van de
activiteiten die in gang zijn gezet in het kader van studentenwelzijn.
Dat is ook het moment om de afweging te maken of de in gang gezette
maatregelen voldoende verbetering in de praktijk mogelijk maken.
Vraagnummer: 40
Vraag:
Hoe gaan we de ambities opschroeven? Ik benoemde net die school die laat
zien dat het helpt als leraren hoge verwachtingen hebben van kinderen.
Wetenschappelijk onderzoek bevestigt dat. Waarom heeft de overheid dan
zulke lage verwachtingen van scholen? Het lijkt dezelfde gedachte achter
begrijpend lezen waar vaak wordt gekozen voor die korte oppervlakkige
teksten. Hoe ziet de minister dit?
Antwoord:
De ambitie om de basisvaardigheden van alle leerlingen duurzaam te
verbeteren is ontzettend groot, ook bij ons en in het onderwijsveld
zelf. Op 16 mei 2023 ontving uw Kamer een brief waarin de doelen en
streefwaarden voor het Masterplan zijn geschetst (Kamerstukken
2022-2023, 31 293, nr. 670). We willen dat over vijf jaar de basis bij
alle leerlingen op orde is en alle leerlingen een goede aansluiting
hebben op het vervolgonderwijs. In het belang van de leerling hebben we
ambitieuze doelen geformuleerd. Wij hebben dan ook hoge verwachtingen
van scholen en gaan er vanuit dat scholen hoge verwachtingen hebben van
hun leerlingen. Via het toezicht gaat de lat ook omhoog voor scholen,
onder andere via een aparte standaard voor basisvaardigheden in de
onderzoekskaders. In de tussentijd zitten we niet stil. Zo zijn 3000
scholen al aan de slag met de subsidie basisvaardigheden, een deel van
hen wordt daar bij ondersteund door de onderwijscoördinatoren.
Vraagnummer: 41
Vraag:
Kan de staatssecretaris vertellen wat de verwachtingen zijn voor de
komende bis-periode? Verwacht zij dat meer gemeenten en provincies haar
fair pay voorbeeld zullen volgen? En wat kan gedaan worden om gemeenten
daarbij te ondersteunen?
Antwoord:
Het kabinet stelt per 2025 € 36,4 miljoen extra beschikbaar voor fair
pay verdeeld over de Rijkscultuurfondsen, bis-instellingen en musea in
de Erfgoedwet. Binnen deze middelen is ook extra ruimte gevonden voor de
symfonieorkesten in de basisinfrastructuur (bis) en continueren we de
middelen voor de Regeling kunstenaarshonorarium bij het Mondriaan
Fonds.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vraagt in haar
gesprekken met medeoverheden en andere financiers om eerlijke beloning
ook als uitgangspunt te nemen. Het belang van ‘fair pay’ wordt ook door
andere overheden herkend en erkend. Het is aan provincies en gemeenten
zelf om hier beleidsmatig keuzes in te maken. Vanuit het Rijk zijn
hiervoor geen extra middelen beschikbaar. Wij ondersteunen de provincies
en gemeenten door het belang van ‘fair pay’ onder de aandacht te brengen
en te sturen op collectieve afspraken zodat er een goede basis ligt voor
een eerlijke beloning voor kunstenaars.
Vraagnummer: 42
Vraag:
Wat kan de staatssecretaris op korte termijn nog voor de bibliotheken
doen die net achter het net vissen? En waarom wil de staatssecretaris
pas in 2025 het wetsvoorstel voor een bibliotheek in elke gemeente aan
de Kamer sturen? Kan dat niet versneld worden?
Antwoord:
In de bibliotheekbrief van 24 november jl. (Kamerstuk 33 846, nr. 71)
staat dat de planning erop is gericht het wetsvoorstel begin 2025 bij de
Kamer in te dienen. Het wetsvoorstel vraagt een zorgvuldige afstemming
met relevante stakeholders en in het vervolg daarop de voorbereidende
stappen als internetconsultatie, uitvoeringstoetsen en advisering door
de Raad van State. Al deze procedurestappen maken het niet haalbaar het
wetsvoorstel al in 2024 in te dienen. Naast deze juridische stappen is
van belang te benoemen dat in 2023 en 2024 extra geld beschikbaar is
gesteld voor gemeenten om het bibliothekennetwerk te versterken via twee
Spuk rondes. In de eerste ronde was dit € 17,6 miljoen en in de tweede €
38,4 miljoen. Vanaf 2025 is circa € 54 miljoen extra beschikbaar om te
voldoen aan de eerder genoemde zorgplicht.
Met de betrokken bibliotheekpartners VNG, IPO, VOB (Vereniging van
Openbare Bibliotheken), KB (Koninklijke Bibliotheek) en SPN
(samenwerkingsverband van Provinciale Ondersteuningsinstellingen voor
Openbare Bibliotheken) bespreken we hoe we vanaf 2025 de beschikbare
middelen inzetten op zo’n manier dat we de versterking van het
bibliothekennetwerk onverminderd kunnen voortzetten en de energie die
gemeenten nu laten zien om het bibliotheeknetwerk te versterken
vasthouden.
Vraagnummer: 43
Vraag:
Nederlandse kinderen blinken uit in het opzoeken van informatie in
tergend saaie, korte teksten en geweldig zijn in het markeren van die
signaalwoorden. De minister verwees in reactie hierop naar de
curriculumherziening. De curriculumherziening is al heel lang bezig,
terwijl jongeren misschien nu al blijvend moeite hebben met lezen. Dus
daarom vraag ik de minister hoe zij ervoor gaat zorgen dat deze
ontwikkeling nu al wordt ingezet?
Antwoord:
Er is onder wetenschappers en onderwijsprofessionals veel consensus over
wat werkt als het gaat om effectief leesonderwijs. Denk daarbij aan
rijke teksten en koppeling van leesvaardigheid aan andere vakken. Die
kennis verspreiden we actief in het onderwijsveld. Door te sturen op
evidence-informed werken, zorgen we ook dat die kennis wordt gebruikt.
NRO, Onderwijskennis.nl en de Kennistafel Effectief Leesonderwijs dragen
daaraan bij. De onderwijscoördinatoren die vanuit OCW het land in gaan,
ondersteunen scholen om met effectieve aanpakken het leesonderwijs te
verbeteren. Dit zijn allemaal maatregelen die we nemen in aanloop naar
de implementatie van de nieuwe kerndoelen. We zijn samen
met vakverenigingen, wetenschappers, methodemakers, expertisepunten en
lerarenopleidingen volop bezig om te zorgen dat lesmaterialen, toetsing,
vaardigheden van leraren en kennisuitwisseling allemaal meegaan met het
nieuwe curriculum.
Vragen van het lid Soepboer A.J. (NSC)
Vraagnummer: 44
Vraag:
Bent u het met NSC eens dat het Fries en het Nederlands als officiële
talen van Nederland gewaarborgd moeten worden en blijven? En dat daar
een duidelijke opdracht voor bij het Rijk ligt?
Antwoord:
Wij delen het belang van onderwijs en onderzoek op het gebied van het
Fries, omdat het de tweede officiële taal is in de provincie Fryslân. Er
ligt bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op dat
gebied inderdaad een belangrijke taak om dit binnen de kaders voor
onderwijs, onderzoek en cultuur mogelijk te maken. Dit vindt zijn
weerslag door ruimschoots aandacht te hebben voor het regionale
taalklimaat en taalvaardigheden Fries. In het funderend onderwijs is het
Fries als officiële taal verankerd in wetgeving en zijn extra middelen
beschikbaar gesteld. In het mbo bestaat het keuzedeel Fries waarmee de
student de beheersing van het Fries kan vergroten wat de communicatie in
de regionale beroepssetting vergemakkelijkt. Ook de KNAW heeft recent
een meer stevige verankering van het Fries in onderwijs en onderzoek
geadviseerd, zoals bijvoorbeeld een meer dekkend opleidingsaanbod van
het academisch Fries in het hoger onderwijs. In algemene zin ligt de
verantwoordelijkheid voor het Fries bij de minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
Vraagnummer: 45
Vraag:
Zonder corona waren onze PISA scores ook dramatisch geweest; net als de
staat van het onderwijs. Met name het vmbo zakt door de bodem. Ik vraag
de minister om een analyse te maken van wat is er aan de hand op het
vmbo, en in het verlengde daarvan op het mbo, wat wil de minister daar
specifiek aan doen?
Antwoord:
Wij delen de zorgen van de heer Soepboer over het niveau van taal en
rekenen in het vmbo en mbo. Daarvoor is het nodig dat we naar
verbetering van de onderwijskwaliteit in den brede kijken: vanaf de
voor- en vroegschoolse educatie, het primair en speciaal onderwijs tot
het beroepsonderwijs. Ook de lerarenopleidingen zijn hierbij cruciaal.
We zien dat leerlingen in het vmbo er veel baat bij hebben als de
basisvaardigheden worden aangeboden in relatie tot vakken en disciplines
die hun interesse hebben. Denk bijvoorbeeld aan rekenvaardigheid bij de
uitwerking van recepten in het profiel Horeca, Bakkerij en Recreatie en
aanbod van literatuur die aansluit bij de belevingswereld van deze
leerlingen. Daarom hebben we, binnen de maatregelen uit het Masterplan
basisvaardigheden, bijzondere aandacht voor het vmbo. Zo is een deel van
de investeringen in de Bibliotheek op School specifiek gericht op het
vmbo. Daarmee kunnen 285 nieuwe vmbo-locaties deelnemen, en er is extra
geld voor de doorontwikkeling van alle vmbo-locaties van de Bibliotheek
op School. De vakvernieuwingen van de profielen in het vmbo worden
sneller ingevoerd en het beroepsgerichte curriculum wordt op dit moment
geactualiseerd.
Het mbo heeft te maken met studenten die op het moment van instroom en
tijdens de opleiding niet voldoen aan het vereiste beheersingsniveau van
de basisvaardigheden. Het mbo zet daarom ook in op het versterken van
basisvaardigheden. De aanpak richt zich op het verbeteren van de
onderwijskwaliteit en examinering van de basisvakken, de
professionalisering van docenten en een goede monitoring.
De inspectie voert daarnaast een peilingsonderzoek uit naar wat het
beheersingsniveau is van startende mbo-studenten op het gebied van
leesvaardigheid en rekenen. Zo wordt inzichtelijk op welke onderdelen
studenten extra ondersteuning nodig hebben om het vereiste basisniveau
te bereiken.
Vraagnummer: 46
Vraag:
Wat er nodig is, is een langdurig herstelplan kwaliteit onderwijs
verdeeld in meerjarenplannen met structurele financiering. Is de
minister dit met NSC eens? En wat zou er volgens de minister nodig zijn
om tot zo'n herstelplan te komen?
Antwoord:
Er is inderdaad een langjarige en gerichte aanpak nodig om de kwaliteit
van het onderwijs te verbeteren en de prestaties van leerlingen te
verhogen. Door het kabinet is hiervoor structureel € 1 miljard
beschikbaar gesteld en anderhalf jaar geleden het Masterplan
basisvaardigheden gestart, een integrale aanpak die verschillende
problemen in het onderwijs adresseert. Er wordt gewerkt aan een
duidelijke opdracht voor scholen via een aangescherpt curriculum, een
beter zicht op de prestaties op stelsel- en schoolniveau en
de professionalisering van leraren. Via het toezicht gaat de lat omhoog
op de basisvaardigheden en daarnaast bevorderen we dat scholen meer
evidence-informed gaan werken. Inmiddels zijn drieduizend scholen met
subsidie al aan de slag met het verbeteren van de basisvaardigheden door
de inzet van bewezen effectieve interventies. We streven naar
structurele bekostiging op basisvaardigheden vanaf 2026. Het
wetsvoorstel om gerichte bekostiging mogelijk te maken zal naar
verwachting in 2024 naar de Tweede Kamer worden verstuurd. Met het veld
werken we er dus hard aan om uitvoering te geven aan het Masterplan. Wat
ons betreft zetten we deze integrale aanpak voort en werken we zo aan de
duurzame verbetering van het onderwijs.
Vraagnummer: 47
Vraag:
Is de minister het met NSC eens dat onderwijsgeld terecht moet komen bij
het primaire proces en in minimale mate bij de overhead? En is de
minister bereid om zo snel mogelijk een onderzoek te laten doen naar
welk percentage van de lumpsum daarvoor geoormerkt zou moeten
worden?
Antwoord:
Het onderwijsgeld moet vooral terecht komen bij het primaire proces.
Zoals uw Kamer is gemeld in de Kabinetsreactie op het
Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) 'Koersen op kwaliteit en
kansengelijkheid' (Kamerstuk 31 293, nr. 669) vindt er een herijking
plaats van de sturing in het funderend onderwijs. Dit ook mede naar
aanleiding van de motie Beertema (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 70). Binnen
deze herijking kijken we naast de thema's zeggenschap en
arbeidsvoorwaardenvorming ook naar de lumpsum. De overhead nemen we
daarin mee. Daarnaast bezien we de mogelijkheden van gerichte
bekostiging bij extra investeringen om geld en verantwoording dichter
bij elkaar te brengen. In het voorjaar wordt uw Kamer hierover nader
geïnformeerd.
Vraagnummer: 48
Vraag:
De onderwijsbegroting valt in 4 thema’s uiteen: lerarentekort,
basisvaardigheden, gelijke kansen, en sociale veiligheid. Is de minister
het met NSC eens dat de prioriteit op de eerste twee punten zou moeten
liggen? En dat goed onderwijs voorwaardelijk is voor gelijke
kansen?
Antwoord:
Wij delen de gedachte dat goed onderwijs voorwaardelijk is voor gelijke
kansen. Voor goed onderwijs is het voorwaardelijk dat er voldoende en
goede leraren zijn. Het bieden van gelijke kansen is echter ook een
kenmerk van goed onderwijs. De middelen die we investeren in
kansengelijkheid zijn bijvoorbeeld gericht op het verhogen van kwaliteit
van de voor- en vroegschoolse educatie en de verlengde schooldagen voor
leerlingen die daar baat bij hebben. We investeren in beter onderwijs
voor hoogbegaafde leerlingen en in de aansluiting van het
beroepsonderwijs van vo naar mbo en ho. Sociale veiligheid is van
belang, omdat dit een randvoorwaarde is voor leerlingen om tot leren te
kunnen komen. Daarom hangen deze vier thema’s in onze visie nauw met
elkaar samen. Het één kan niet zonder het ander. De inzet op de
verschillende thema’s sluit op elkaar aan en versterkt elkaar, met als
doel de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en de
onderwijsuitkomsten voor leerlingen te verhogen.
Vraagnummer: 49
Vraag:
Hoe waardeert de minister de loononderhandelingen met de onderwijsraden,
terwijl financiële ruimte door OCW wordt bepaald? En zou een directere
vorm van onderhandelingen met de bonden niet logischer zijn en meer
draagvlak genieten van het onderwijzend personeel in de breedste zin des
woords volgens de minister?
Antwoord:
Uit het recent met uw Kamer gedeelde onderzoek blijkt dat de
arbeidsvoorwaarden van leraren goed zijn. In het licht van het
lerarentekort is dat een belangrijk gegeven.
De cao’s voor het onderwijs komen tot stand in onderhandeling tussen de
sectorraden en de vakbonden. Daarmee is het draagvlak onder zowel
werknemers als werkgevers gewaarborgd.
Het verschuiven van de cao-onderhandelingen van de sectorraden naar de
minister zou een fundamentele stelselwijziging zijn. Dat vergt een
zorgvuldige afweging. We voeren op dit moment een brede herijking uit
van de sturing in het funderend onderwijs, op de onderwerpen
bekostiging, zeggenschap en arbeidsvoorwaardenvorming. Deze herijking
hebben wij aangekondigd in de kabinetsreactie op het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek (IBO) ‘Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid’.
Hierbij kijken we ook naar de motie van Van Meenen (D66) over
voorstellen voor één cao funderend onderwijs tussen de minister en de
vakbonden (Kamerstuk 36200-VIII, nr 87). Over deze herijking ontvangt uw
Kamer dit voorjaar een brief.
Vragen van het lid Hertzberger, R.Y. (NSC)
Vraagnummer: 50
Vraag:
Ziet de minister mogelijkheden om samen met ons, bij open science
initiatieven in Europees verband, het voortouw te nemen om dit soort
absurde bedragen aan publicatiekosten te beteugelen en het liefst naar
nul terug te brengen? En de macht van de uitgeverijen in het
wetenschappelijk publiceren definitief te doorbreken?
Antwoord:
De insteek van het Nederlandse open access-beleid is dat de transitie
naar open access publiceren (van betalen voor lezen naar betalen voor
publiceren) kostenneutraal wordt uitgevoerd, met (na correcties)
gelijkblijvende kosten voor en na de transitie.
Op dit moment zijn we met de Europese Commissie in gesprek om open
science en open access op Europees niveau duurzaam te bestendigen.
Daarbij hoort ook het verkennen van alternatieve publicatieplatformen en
de zorg voor eerlijke APC’s (Article Processing Costs, dat zijn
proceskosten voor de verwerking en publicatie van een artikel).
Bovendien zijn er in 2023 Zweedse EU-Raadsconclusies aangenomen over het
belang van het realiseren van open access en gelijkwaardige toegang tot
wetenschap, waaraan Nederland een actieve bijdrage heeft geleverd. De
Europese onderzoeksfinanciers (waaronder NWO) zijn verenigd in Plan S
uit 2018, waarin ook een ambitieuze doelstelling is neergelegd t.b.v.
open science en open access. Nederland steunt deze ambities en wij nemen
graag met uw Kamer het voortouw op dit dossier.
In Nederland is er een landelijke open access werkgroep (met o.a. UNL,
de vereniging van de 13 universiteitsbibliotheken en de Koninklijke
Bibliotheek) die als hoofdtaak heeft om 100% open access te realiseren
en ook de taak heeft om de toegenomen APC-kosten in Nederland te
verminderen.
Vraagnummer: 51
Vraag:
Hoe vaak moeten wetenschappers nog steeds verplicht op zoek naar een
bedrijf dat iets in hun werk ziet en eraan wil bijdragen? Kan de
minister een overzicht maken van hoeveel van het beschikbare
wetenschapsgeld dit opgaat, inclusief de TTW’s, de ZONMW’s,
groeifondsen, de nationale wetenschapsagenda en het
topsectorenbeleid?
Antwoord:
De onderstaande tabel laat de totale financiële omvang zien van de instrumenten voor het onderzoeksbeleid op de OCW-begroting in 2024 en de beleidsartikelen van de OCW-begroting waarlangs deze instrumenten worden bekostigd:
Bedragen zijn x 1000.
Onderdeel van dit totaalbedrag zijn de groeifondsprojecten voor onderzoek die via de begroting van OCW worden gerealiseerd. Van alle beleidsinstrumenten die worden gefinancierd van de begroting van OCW zijn er vijf waarbij sprake is van een verplichte vorm van samenwerking met, en cofinanciering door, private partners.
het groeifondsproject Biotech Booster (Artikel 16, subsidies);
het groeifondsproject Einstein telescoop (Artikel 16, subsidies);
het groeifondsproject Big Chemistry (Artikel 16, subsidies);
de OCW bijdrage aan het Kennis en Innovatieconvenant (Artikel 16, bekostiging) en
de subsidies die NWO verstrekt voor de open competitie binnen het domein Toegepaste en Technische Wetenschappen (Artikel 16, bekostiging). Dit geldt vanaf een bepaald bedrag, namelijk € 650 duizend per aanvraag.
Samen tellen deze instrumenten in budgettaire omvang op tot € 209 miljoen, wat circa 4% is van de totale uitgaven voor onderzoeksbeleid in de OCW-begroting in 2024 (zie onderstaande tabel).
Bedragen zijn x 1000.
Voor de NWA geldt dat er geen sprake is van verplichte samenwerking met of cofinanciering door private partijen. Wel is samenwerking met maatschappelijke partners verplicht.
Daarnaast is gevraagd naar de subsidies die worden verstrekt vanuit ZonMw, het Groeifonds, en het Missiegedreven Innovatiebeleid. Voor deze budgetten geldt dat ze voornamelijk via andere begrotingen lopen. De genoemde instrumenten worden hieronder toegelicht, maar maken geen onderdeel uit van het onderzoeksbeleid, en zijn daarom niet cijfermatig te relateren aan de gevraagde grondslag.
Met het Nationaal Groeifonds investeert het kabinet € 20 miljard in projecten die zorgen voor het duurzame verdienvermogen van Nederland. De afgelopen rondes hebben laten zien dat binnen de onderzoek en innovatie pijler gemiddeld rond de vijftig procent gecofinancierd wordt. Dit betreft zowel publieke als private cofinanciering. De mate van cofinanciering is afhankelijk van het project: projecten die dichter bij de markt staan, hebben meer private cofinanciering. Hierover wordt jaarlijks gerapporteerd in het jaarverslag NGF.
ZonMw geeft aan dat financiële deelname door bedrijven slechts in zeer beperkte gevallen als voorwaarde wordt gesteld. Voor de Open Competitie van ZonMw wordt een dergelijke eis niet gesteld. Voor de overige subsidies die ZonMw verstrekt is er bij een kleine hoeveelheid thematische subsidies zo’n eis.
Voor wat betreft het Missiegedreven Innovatiebeleid geldt dat in het kennis-en innovatieconvenant 2024-2027, dat op 2 november 2023 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is aangegeven dat bedrijven, kennisinstellingen en overheden (departementen, regionale overheden en Europa) de intentie hebben in 2024 gezamenlijk € 5,7 miljard te investeren in onderzoek en innovatie gericht op gezamenlijke maatschappelijke opgaven. Dit betreft € 4,3 miljard aan publieke middelen en € 1,4 miljard aan private middelen. De publieke middelen zijn inclusief de bijdrage van OCW aan het Kennis en Innovatieconvenant.
Vraagnummer: 52
Vraag:
Hoe kan Nederland uit de achterhoede van de Europese ranglijst van
academische vrijheid ontsnappen en meer ruimte creëren voor de
onverwachte Karikó’s die zich schuilhouden in onze gelederen?
Antwoord:
De Europese ranglijst waarnaar wordt verwezen staat in het rapport
“State of play of academic freedom in the EU Member States” (STOA). Op
17 april 2023 hebben wij aan uw Kamer een brief gezonden met een reactie
op deze publicatie.[1] Het STOA-rapport stelt dat er wereldwijd en in de
EU-lidstaten reële bedreigingen zijn voor de academische vrijheid. Wij
sluiten ons aan bij deze constatering. Academische vrijheid is cruciaal
voor hoogwaardige wetenschapsbeoefening in een open samenleving. Wij
gaan hierbij uit van de breed geaccepteerde definitie van de KNAW van
het begrip academische vrijheid: ‘Het begrip dat medewerkers aan
wetenschappelijke instellingen in vrijheid hun onderzoek kunnen doen,
hun bevindingen naar buiten kunnen brengen en onderwijs kunnen
geven’.[2]
Het STOA-rapport spreekt de noodzaak uit om waakzaam te zijn voor
mogelijke bedreigingen van de academische vrijheid in Nederland. Op 21
december jl. hebben wij aan uw Kamer het rapport ‘Onderzoek naar
academische zelfcensuur in hoger onderwijs en wetenschap’ aangeboden.[3]
Naar aanleiding van de uitkomsten baart het me zorgen dat er
onderzoekers, studenten en docenten zijn die zich beperkt voelen in het
uiten van zichzelf, of die zichzelf zelfs censureren. De KNAW herkent
deze ontwikkelingen en heeft daarover ook zorgen. De KNAW is van mening
dat wanneer wetenschappers zich niet meer durven te mengen in het
publieke debat één van de belangrijkste stemmen in dat debat
verdwijnt. Wij onderschrijven dat. In het voorgenoemde rapport worden
aanbevelingen gedaan over de opvolging van incidenten van intimidatie en
geweld om ervoor te zorgen dat deze niet tot toekomstige zelfcensuur
leiden. We willen een beter beeld krijgen van de kwaliteit van en
tevredenheid over klachten- en meldprocedures bij hogescholen en
universiteiten. Verder biedt het door ons ingestelde meldpunt
WetenschapVeilig steun in geval van bedreiging en intimidatie van
wetenschappers.
Het STOA-rapport geeft aan dat er een negatieve relatie is tussen
academische vrijheid en tijdelijke contracten onder jonge
wetenschappers. Wij zetten in op stevige structurele financiering van de
wetenschap en stimulering van vaste contracten door middel van onder
andere de sectorplannen en starters- en stimuleringsbeurzen. Ook wordt
er in het rapport zorgen geuit over academische vrijheid en de bron van
financiering. Wij onderkennen deze zorg, maar vinden het belangrijk dat
onderzoekers de vrijheid hebben om samen te werken met het
bedrijfsleven, de overheid en andere maatschappelijke organisaties.
Daarbij is transparantie cruciaal.
[1] Kamerstuk 36 200-VIII, nr. 219.
[2] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (2021)
Academische vrijheid in Nederland: een begripsanalyse en
richtsnoer.
[3] Kamerstuk 35 925-VIII, nr. 186.
Vragen van het lid Krul, H.M. (CDA)
Vraagnummer: 53
Vraag:
Het CDA wil graag meer duidelijkheid over gedigitaliseerd onderwijs en
de effecten hiervan. Het CDA wil dat de minister hierover, net als met
de mobieltjes, met een handreiking komt. Is de minister hiertoe
bereid?
Antwoord:
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er situaties zijn waarin
papieren lesboeken meerwaarde hebben. Dit geldt bij langere teksten met
name voor zwakkere lezers. Er zijn ook situaties waarin een digitale
methode of tekst meerwaarde heeft om kennis over te brengen of
vaardigheden te oefenen. In het kader van onze ambitie om een
evidence-informed werkwijze te stimuleren en faciliteren, zullen we
wetenschappelijke kennis op dit vlak verzamelen en scholen bij de keuze
van een goede aanpak voor hun leerlingen meer handvatten bieden. Dat kan
zijn in de vorm van een handreiking of een themapagina op
onderwijskennis.nl. Bij een evidence-informed werkwijze wordt gebruik
gemaakt van zowel praktijkkennis als kennis uit onderzoek om de
onderwijskwaliteit te verbeteren of te verrijken, rekening houdend met
de context van de school.
Vragen van het lid Zanten, C.R. van (BBB)
Vraagnummer: 54
Vraag:
Er is ruimte nodig voor maatwerk om talenten van jongeren ten volle te
benutten. Twintigduizend kinderen zitten thuis, kinderen die wel naar
school willen, maar voor wie er geen geschikte plek is. Wat kan en gaat
de minister doen om er voor te zorgen dat deze kinderen zo snel mogelijk
weer naar school kunnen?
Antwoord:
Thuiszitten zonder onderwijs heeft grote gevolgen voor de leerling, de
ouders en uiteindelijk ook de maatschappij. Onderwijs op school, omringd
door leeftijdsgenoten en leraren, is voor de ontwikkeling van ieder kind
en iedere jongere belangrijk. Met het programma Wel in Ontwikkeling
verstrekken we geld aan samenwerkingsverbanden om thuiszitters terug te
geleiden. Om verzuim terug te dringen werken we daarnaast aan het
wetsvoorstel Terugdringen Verzuim waarmee de registratie van verzuim
wordt verbeterd en samenwerkingsverbanden beter worden toegerust om
verzuim tegen te gaan. Het advies van de Raad van State bij dit
wetsvoorstel hebben we eind vorig jaar ontvangen. We weten dat een groot
deel van de thuiszitters (ook) hoogbegaafd is. Het demissionair kabinet
investeert in het onderwijs aan hoogbegaafden en dit draagt ook bij aan
het voorkomen van uitval. Ook digitaal afstandsonderwijs kan voor
leerlingen die tijdelijk niet naar school kunnen een groot verschil
maken voor hun ontwikkeling en het perspectief op hun toekomst. Hierover
hebben we de Kamer eind vorig jaar geïnformeerd met het Actieprogramma
Digitale School.
Vraagnummer: 55
Vraag:
BBB wil strengere eisen voor de uitbesteding van leerlingenvervoer, om
malafide vervoer tegen te gaan. Ziet de minister dit ook zitten en zo ja
wat is volgens de minister de beste manier om dit tegen te gaan?
Antwoord:
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer en de
aanbesteding daarvan. Daarom maakt goed aanbesteden en goed
opdrachtgeverschap ook onderdeel uit van de Verbeteragenda
Doelgroepenvervoer. De uitwerking hiervan met acties stuurt de
staatssecretaris van VWS in het voorjaar aan uw Kamer. Bij de
aanbesteding kunnen gemeenten gebruik maken van het modelbestek van
Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) en van de diensten van het
Aanbestedingsinstituut Mobiliteit (AIM).
Overigens zijn ons geen signalen bekend over malafide vervoer, wel over
tekorten aan chauffeurs.
Vraagnummer: 56
Vraag:
We zien de basisvaardigheden hard achteruit gaan, bijv. in het PISA 2022
onderzoek. Wat zou helpen is structureel meer geld en een stop op de
zogenoemde subsidieconfetti. Hierdoor wordt tegelijkertijd de
administratieve last voor scholen verminderd. Is dit minister dit met de
BBB eens?
Antwoord:
Dit kabinet heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor
het verbeteren van de basisvaardigheden. Deze worden nu als subsidie
verstrekt. Zoals aangegeven in de tweede voortgangsrapportage van het
Masterplan basisvaardigheden werken we aan een nieuw
financieringsinstrument om voorwaarden te kunnen stellen aan middelen
die via de bekostiging worden verstrekt, zoals eisen aan de besteding.
We streven ernaar om alle scholen vanaf 2026 structureel te financieren
via dit instrument in plaats van via een subsidie.
Vraagnummer: 57
Vraag:
BBB kiest ervoor om in het eerste jaar van de middelbare school
praktische vaardigheden aan te leren. Dit kan variëren van
huishoudelijke taken, financieel beheer en zelfzorg. Zou de minister dit
willen opnemen in het curriculum?
Antwoord:
Wij vinden het belangrijk dat praktische vaardigheden meer aandacht
krijgen in het onderwijs, zoals ook in de Kamerbrief ‘Meer waardering
voor praktijkgericht onderwijs’ van september 2023 is beschreven.
Hierbij gaat het om een betere balans in het curriculum van theoretische
en praktische vaardigheden, meer aandacht voor praktische vaardigheden
in de toetsing en een eventuele aanpassing van de leerwegen in het
voortgezet onderwijs.
Uw Kamer ontvangt in het voorjaar van 2024 concrete opties om invulling
te geven aan het integraal meer waarderen van praktijkgericht onderwijs
in het funderend onderwijs, waarna besluitvorming hierover plaats kan
vinden. Het voorstel om in het eerste jaar van de middelbare school meer
praktische vaardigheden, gericht op de beroepspraktijk, aan te leren kan
hierbij dan in overweging worden genomen. Daarbij staat voorkomen van
overladenheid in het curriculum voor scholen voorop om de focus op
verbetering van basisvaardigheden voorop te houden. Hierbij is het ook
van belang de huidige bijstelling van het curriculum voortvarend door te
laten lopen. Dit alles wordt in de overwegingen over aanpassingen ten
behoeve van praktische beroepsvaardigheden meegenomen.
Vraagnummer: 58
Vraag:
De BBB ziet een toename van het online pesten en cybercriminaliteit,
zoals hacken van e-mailaccounts, grooming, online stalking en doxing.
Hierom willen wij op alle onderwijsniveaus, te beginnen in het
basisonderwijs, voorlichting over de digitale samenleving aan zowel
docenten als leerlingen. Zou de minister dit willen faciliteren?
Antwoord:
Het is essentieel dat leerlingen worden voorbereid op de digitale
samenleving. Wij willen dat dus ook faciliteren. Om die reden is
digitale geletterdheid onderdeel van het Masterplan Basisvaardigheden.
Middels de lopende curriculumherziening worden er dit voorjaar ook
kerndoelen voor digitale geletterdheid opgeleverd. Ook mediawijsheid
krijgt een belangrijkere plek in het curriculum. Met het Masterplan
Basisvaardigheden ondersteunen wij scholen en onderwijspersoneel met het
vormgeven van het onderwijs in digitale vaardigheden.
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft financiering
ter beschikking gesteld voor het programma Digitaal Veilig Onderwijs.
Dit programma ondersteunt scholen en onderwijspersoneel bij het
realiseren van een digitaal veilige leeromgeving. Daarmee is er volgens
ons voldoende ondersteuning beschikbaar.
Vraagnummer: 59
Vraag:
Binnen de G5 ziet de BBB dat er 31 miljoen euro wordt besteed aan het
bestrijden van het lerarentekort. BBB wil dat onderwijsassistenten
deelopleidingen op de pabo kunnen volgen met verkrijging van een
certificaat. Zo kunnen zij op vakniveau les geven op het primair
onderwijs. Kijkt de minister hier positief tegen aan? En zo ja, zou dit
de G5 kunnen ontlasten?
Antwoord:
Wij erkennen het belang van het opleiden van onderwijsassistenten tot
leraar indien zij hierin geïnteresseerd zijn. Er zijn opleidingen zoals
het programma Level-Up van de Thomas More Academie waar studenten delen
van de opleiding tot leraar kunnen behalen en deelcertificaten kunnen
stapelen. Dit programma is ontwikkeld samen met scholen en besturen in
Rotterdam, als onderdeel van de geïntensiveerde aanpak van de tekorten
in de G5. Afhankelijk van het behaalde niveau, kunnen de studenten de
deelcertificaten vervolgens verzilveren als zij de pabo gaan volgen. Het
werken met leeruitkomsten maakt het in de toekomst voor studenten
gemakkelijker die deelcertificaten om te zetten in vrijstellingen op de
opleiding. Uiteindelijk is de bevoegdheid voor het primair onderwijs
nodig om zelfstandig – op vakniveau – les te mogen geven. Wij moedigen
andere pabo’s aan dit voorbeeld te volgen.
Vraagnummer: 60
Vraag:
Onderwijsinstellingen doen nauwelijks wat om het oplaaiende
anti-semitisme een halt toe te roepen. In hoeverre is de minister bereid
om maatregelen te nemen en een veilige omgeving voor alle scholieren en
studenten te creëren?
Antwoord:
Scholen en instellingen spannen zich dagelijks in voor een veilige leer-
en werkomgeving. In het onderwijs mag nooit ruimte zijn voor racisme,
antisemitisme en discriminatie. De maatschappelijke onrust en spanningen
die zijn ontstaan naar aanleiding van het conflict in het Midden-Oosten
is voor ons reden geweest continu met scholieren, studenten, docenten en
besturen in gesprek te gaan. Wij kwamen uit deze gesprekken met
bijzonder veel respect en bewondering voor docenten en betrokkenen in
het onderwijs die goed met deze spanningen weten om te gaan, het
moeilijke gesprek op de instelling mogelijk maken en op die manier
bijdragen aan verbinding. Dit is geen eenvoudige taak, want het moet
veilig zijn en veilig voelen.
Scholen zetten zich ervoor in om leerlingen zich veilig te laten voelen
en zijn verplicht om veiligheidsbeleid te maken. Kennis van de
geschiedenis, mediawijsheid en burgerschapsonderwijs dragen bij aan het
voorkomen van antisemitisme. Stichting School en Veiligheid, het netwerk
Mediawijsheid en het Expertisepunt Burgerschap ondersteunen scholen waar
nodig. Zo is er een stimuleringsfonds beschikbaar gesteld om
onderwijspersoneel in staat te stellen om zich te trainen in het voeren
van ‘schurende gesprekken.
Scholen en instellingen zijn verantwoordelijk voor het bieden van een
veilige leer- en werkomgeving en spannen zich hiervoor in, alsook voor
het tegengaan van discriminatie. De afgelopen zomer is in de Kamerbrief
Integrale aanpak sociale veiligheid (Kamerstuk 29 240, nr. 131)
aangegeven welke inspanningen worden verricht om instellingen en
studenten die veilige leeromgeving te helpen bieden. Onderdeel daarvan
is ook het onderzoek naar de klachtenprocedures om een beter beeld te
krijgen van de kwaliteit, informatie en tevredenheid. Ook kan en moet er
melding of aangifte bij de politie gedaan worden wanneer iemand zich
daadwerkelijk bedreigd voelt. Ook in het mbo wordt ingezet op de
verbetering van sociale veiligheid op scholen. Uw Kamer heeft op 20
december 2023 het sectorrapport van de Monitor Integrale Veiligheid
MBO 2023 ontvangen (Kamerstuk 29 240, nr. 135). Zoals aangekondigd
ontvangt uw Kamer voor de zomer van 2024 een inhoudelijke beleidsreactie
op de monitor.
Vraagnummer: 61
Vraag:
Het openhouden van scholen in de regio krijgt prioriteit, met name
basisscholen in de kleinere kernen. Kan de minister een beeld schetsen
van wat de impact op een gemeenschap is als zo'n dorpsschool sluit? En
hoe kijkt de minister aan tegen een krimpcheck bij het voornemen een
school te sluiten?
Antwoord:
Het behoud van goed bereikbaar onderwijs is belangrijk, in de regio en
in kleinere kernen. In kleinere kernen kan sluiting van een school extra
impact hebben, omdat het raakt aan de leefbaarheid in de kern en de
bereikbaarheid van onderwijs. In het huidige systeem houden we rekening
met verschillen tussen regio’s. Er is in het basisonderwijs niet één
landelijke norm voor het minimum aantal leerlingen, maar er is voor
dunbevolktere gebieden een lagere norm. Op die manier kunnen
basisscholen in de regio langer open blijven. Om dit financieel mogelijk
te maken bestaat er een kleinescholentoeslag, waarmee deze scholen ook
financieel in stand gehouden kunnen worden. Zoals uw Kamer is gemeld in
de Kabinetreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO)
Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid (Kamerstuk 31 293, nr. 669)
verkennen we of er verdere verbeteringen mogelijk zijn in de
kleinescholentoeslag. Een aanvullende krimpcheck bij de sluiting van
scholen is niet nodig. Overigens wordt er wel al een krimpcheck
uitgevoerd bij nieuwe wet- en regelgeving (Kamerstuk 31 293, nr.
400).
Vraagnummer: 62
Vraag:
Het is noodzakelijk om de instroom van studenten uit het buitenland te
beperken. We zien dit als een belangrijk aspect van goed migratiebeleid.
Kan de minister laten weten wat de stand van zaken is omtrent zijn
genomen maatregelen?
Antwoord:
Allereerst werken we aan wettelijke maatregelen om de positieve effecten
van internationalisering te vergroten en de negatieve effecten te
verkleinen en daarmee internationalisering beter in balans te brengen.
We doorlopen het wetstraject stap voor stap en zo snel als mogelijk,
maar ook zo zorgvuldig als nodig is om de maatregelen effectief en
uitvoerbaar te maken. Het wetsvoorstel Internationalisering in balans is
voor het zomerreces van 2023 in internetconsultatie gebracht. Ook zijn
er meerdere uitvoeringstoetsen uitgevoerd door de Inspectie van het
Onderwijs, CDHO, DUO, het ATR en de AP. Serieuze bestudering van alle
reacties heeft geleid tot een aantal zorgvuldige aanpassingen,
bijvoorbeeld om de uitvoerbaarheid te verbeteren. Op dit moment ligt de
aangepaste versie ter advisering voor bij de Onderwijsraad. We achten
het onafhankelijke advies van het hoogste adviesorgaan voor de regering
op het gebied van onderwijs van groot belang voor een zorgvuldig
wetgevingsproces, gelet ook op de impact van de maatregelen op het
onderwijsveld en op de maatschappij. Nadat het advies van de
Onderwijsraad is verwerkt wordt het wetsvoorstel, na besluitvorming in
het demissionaire kabinet, voorgelegd aan de Raad van State. De regering
beoogt het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in het tweede kwartaal van
2024 in te dienen bij uw Kamer.
Om voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet al te starten met de
samenwerking die nodig is om meer grip te krijgen op internationale
studentenstromen, worden er op dit moment intensieve gesprekken met de
koepels en instellingen gevoerd over zelfregie. Het kabinet heeft
verzocht om tot een gezamenlijk plan van aanpak te komen, onder andere
op het gebied nieuw en bestaand anderstalig aanbod en het stimuleren van
de Nederlandse taalvaardigheid. De instellingen zijn hiermee voortvarend
aan de slag gegaan. Deze voorstellen zullen zo spoedig mogelijk met uw
Kamer gedeeld worden. Het dringende verzoek om het actief werven van
internationale studenten stop te zetten, dat we in 2022 hebben gedaan
aan instellingen, geldt nog steeds.
Vraagnummer: 63
Vraag:
Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het eerlijker verdelen van de
cultuursubsidies in de regio?
Antwoord:
Toegankelijkheid en nabijheid van cultuur voor alle inwoners van
Nederland is een belangrijk uitgangspunt van het cultuurbeleid. Via
instrumenten als de Impuls Jongerencultuur en de Spuk Verbreding en
vernieuwing, maar ook bijvoorbeeld de cultuurcoaches en de regionale
film- en muziekhubs, ondersteunen wij de lokale culturele
infrastructuur. Daarnaast voorziet de culturele basisinfrastructuur
(bis) in een hoge mate van spreiding voor bijna alle categorieën van
instellingen binnen de regeling. Hier zijn in de nieuwe periode ook de
festivals en jeugdpodiumkunsten aan toegevoegd. Voor de verdeling van
cultuurgelden geldt dat de Raad voor Cultuur de subsidieaanvragen voor
de nieuwe bis-periode beoordeelt en daarbij een aantal criteria
hanteert. Op verzoek van uw Kamer is 'geografische spreiding' nu
opgenomen als hoofdcriterium in de subsidieregeling. Verder is in de
nieuwe periode ook vanuit de Rijkscultuurfondsen extra aandacht voor
spreiding van het cultuuraanbod. Op dit moment zien wij geen aanleiding
om nu verdere maatregelen te treffen.
Vraagnummer: 64
Vraag:
Jongeren ervaren tegenwoordig een enorme druk op school door
verschillende factoren zoals prestatiedruk, de focus op hoge
opleidingsniveaus, schoonheidsidealen en de impact van sociale media.
Hoe is de samenwerking tussen VWS en OCW op dit onderwerp? En wordt op
dit moment gewerkt aan een gezamenlijke aanpak voor op scholen?
Antwoord:
Sociale media, schoonheidsidealen en de prestatiedruk onder jongeren en
binnen het onderwijs doen soms lijken alsof het leven perfect moet zijn
en falen niet mag bestaan. Dit heeft zijn weerslag op de mentale
gezondheid, met soms vergaande gevolgen voor het individu en de
maatschappij. Dat gaat ons zeer aan het hart. Het verbeteren van de
mentale gezondheid van jongeren is een complexe opgave. Verschillende
factoren spelen een rol bij stress en prestatiedruk zoals studiedruk,
maar ook onzekerheid over de woningmarkt en verwachtingen van ouders en
van henzelf. De oplossingen liggen daarom niet alleen in het onderwijs.
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en wij werken
nauw samen om het welzijn van jongeren te verbeteren. Al langer loopt de
gezamenlijke aanpak ‘Gezonde School’, waarmee scholen in het po, vo en
mbo worden geholpen om te werken aan verschillende gezondheidsthema’s,
waaronder de pijler welbevinden.
Er is daarnaast gezamenlijk met het ministerie van VWS het programma
‘Mentale gezondheid: van ons allemaal’. Dat programma gaat uit van een
aantal actielijnen, waaronder ‘mentaal gezond onderwijs’. In het kader
van deze actielijn heeft het ministerie van VWS de aanpak van de Gezonde
School opgeschaald.
Ten slotte hebben wij, ook in samenwerking met het ministerie van VWS,
het programma studentenwelzijn opgezet om onderwijsinstellingen in het
mbo, hbo en wo te ondersteunen bij de verbetering van het welzijn van
studenten en meer in te zetten op preventie ter bevordering van een
goede mentale gezondheid en grotere weerbaarheid bij problemen.
Vragen van het lid Keijzer, M.C.G. (BBB)
Vraagnummer: 65
Vraag:
Waarom heeft het kabinet gekozen voor meer ruimte voor de NPO om extra
geld uit de advertentiemarkt te halen en niet voor het handhaven van
gewoon de lagere bijdrage van 24 miljoen?
Antwoord:
Het kabinet wil voorkomen dat er door de rijksbrede dekkingsopgave
bezuinigd moet worden bij de landelijke publieke omroep. Om dit mogelijk
te maken wordt de eerder voorgenomen halvering van de beschikbare
zendtijd voor reclame op de lineaire kanalen deels teruggedraaid, zodat
de korting op de rijksmediabijdrage kan worden gecompenseerd met
Ster-inkomsten.
Vraagnummer: 66
Vraag:
Ik vraag de staatssecretaris te reflecteren op de advertentiemarkt. Door
de streamingsdiensten en andere online content is deze markt kleiner aan
het worden en dat heeft effect op het Nederlandse medialandschap in den
brede. Dus breder dan alleen dit onderdeel. Is daarover nagedacht?
Antwoord:
We beschouwen in het mediabeleid de advertentiemarkt in de volle breedte
en zijn ons bewust van sterke veranderingen hierin, zoals de grote groei
in online advertentiegelden, een gelijkblijvende of zelfs lichtdalende
lineaire (televisie en radio) advertentiemarkt en een krimp in
advertenties bij de geschreven pers.
Deze veranderingen hebben invloed op alle mediapartijen actief op de
Nederlandse markt en dus ook op de wijze van financieren van de publieke
omroep. Het ligt hiermee voor de hand dit mee te nemen in de discussie
over de toekomst van ons bestel en hoe de financiering daarvan eruit
gaat zien.
Vraagnummer: 67
Vraag:
De BBB gaat ervan uit dat het demissionaire kabinet niet komt met een
beoordeling van het rapport van de Commissie Van Geel en daarmee dus ook
niet de lijnen uitzet naar de toekomst. Klopt dat?
Antwoord:
Op dit moment vindt er een ambtelijke verkenning plaats naar aanleiding
van het rapport van de Commissie Van Geel. De verschillende
beleidsopties die hieruit volgen zal ik delen met de Kamer. Op basis van
het debat met de Kamer in februari zullen mogelijke vervolgstappen
worden genomen. Natuurlijk gebeurt dit alles met inachtneming van de
demissionaire status van dit kabinet.
Vragen van het lid Ceder, D.G.M. (CU)
Vraagnummer: 68
Vraag:
Mentaal welzijn hangt sterk samen met of iemand zijn of haar leven als
zinvol ervaart, of iemand betekenis kan vinden. Vindt de minister dat
dit thema voldoende aan bod komt bij de aanpak voor het
studentenwelzijn? Kan de minister benoemen op welke manieren dit thema
in het hoger onderwijs aan de orde komt?
Antwoord:
Over het verbeteren van studentenwelzijn zijn in 2022 en 2023
verschillende afspraken gemaakt met partners in het mbo, hbo en wo. Met
studenten en instellingen is een Landelijk Kader Studentenwelzijn
ontwikkeld. Zingeving en welzijn zijn belangrijke voorwaarden om je als
student te ontplooien en te leren. In het Landelijk Kader
studentenwelzijn is daarom specifiek aandacht voor sociale en
academische binding, persoonsvorming en persoonlijke omstandigheden van
studenten. Ook is recent het ondersteuningsprogramma studentenwelzijn
STIJN, gelanceerd, waarin het Trimbos-instituut, samen met verschillende
experts en samen met het veld ondersteuning gaat bieden aan instellingen
bij het verbeteren van het studentenwelzijn. Dit
ondersteuningsprogramma, naar aanleiding van het amendement-Van der
Graaf (Kamerstuk 36 200-VIII, nr.148) wordt gefinancierd door het
ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en geldt voor vijf jaar.
In het programma is ook aandacht voor zingeving, onder meer door het
betrekken van geestelijk verzorgers.
Vraagnummer: 69
Vraag:
De school moet een veilige omgeving zijn, maar er is een toename van
antisemitisme. Daarnaast spelen homofobie en racisme. Leraren hebben
ondersteuning nodig om gesprekken over dit soort gevoelige thema’s in
goede banen te kunnen leiden. Op welke manieren kan de minister zich nog
meer inzetten voor de ondersteuning van leraren op dit punt om de
weerbaarheid te vergroten?
Antwoord:
Iedere leerling moet zich vrij en veilig voelen. Middels de in 2021
ingevoerde Wet versterking burgerschapsonderwijs zijn alle scholen in
het funderend onderwijs verplicht om leerlingen de basiswaarden van onze
democratische rechtsstaat, vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit
bij te brengen. Uiteraard met ruimte voor de eigen invulling van de
school. Ook moeten scholen in overeenstemming met deze basiswaarden
handelen. De inspectie ziet hier ook op toe.
We begrijpen dat het voor leraren lastig kan zijn om dit soort thema's
op een veilige manier bespreekbaar te maken in de klas. Daarom is er via
het Expertisepunt Burgerschap ondersteuning voor leraren beschikbaar om
zich te trainen in het voeren van 'schurende gesprekken'. Ook hebben we
in 2023 stichting Na de Oorlog met € 200.000 gesteund. Met deze middelen
hebben ze 25 nieuwe gastsprekers opgeleid die het verhaal van hun
(groot)ouders vertellen op scholen. Daarnaast heeft het Expertisepunt
Burgerschap op ons verzoek lesmateriaal en ondersteuningsaanbod over de
omgang met antisemitisme en specifiek het conflict Israël en Palestijnse
gebieden ontsloten. Ook via stichting School en Veiligheid, het
Expertisenetwerk Sociale Veiligheid, Rutgers en wegwijzerwebsite
jouwveiligeschool.nl is er ondersteuning beschikbaar voor scholen.
Tot slot zijn wij de afgelopen periode actief in gesprek gegaan met
leerlingen, studenten en onderwijspersoneel over de omgang met dit
conflict. Waar nodig blijven we dat ook de komende periode doen.
Vraagnummer: 70
Vraag:
Laten we een techniek-havo wettelijk verankeren. Op dit moment ontbreken
wettelijke kaders en is de bekostiging niet toereikend, het is een
onwenselijke situatie. Is de minister bereid om te verkennen hoe de
huidige inzet wettelijk verankerd kan worden waarbij er aandacht is voor
de financiering in het curriculum?
Antwoord:
Ja, ik werk momenteel aan wet- en regelgeving om de twee
praktijkgerichte programma’s voor het havo, Technologie en Maatschappij,
structureel te verankeren in wet- en regelgeving. Een groot aantal
scholen is inderdaad al met deze programma's aan de slag. Voor deze twee
praktijkgerichte programma’s liggen er inmiddels ook mooie concept
examenprogramma’s, zodat die op termijn als profielkeuzevakken en/of in
het vrije deel op iedere havo aangeboden kunnen worden. Voor de zomer
van 2024 wordt uw Kamer uitgebreider geïnformeerd over de wettelijke
verankering.
De middelen voor passende, aanvullende bekostiging voor deze invulling
van de praktijkgerichte havo zijn beschikbaar op de OCW-begroting vanaf
2027. Tot die tijd kunnen scholen, zoals het door uw Kamer genoemde
Lyceum Oudehoven in Gorinchem, gebruik maken van de bestaande
subsidie.
Vraagnummer: 71
Vraag:
Als het om vakmanschap gaat kijk ik ook naar het vmbo en het mbo. Is de
minister bereid om te verkennen hoe we de administratieve lasten voor
mbo- docenten kunnen verlagen en daarmee ook de werkdruk? Voor het
basisonderwijs loopt er al een onderzoek door de Algemene Rekenkamer
naar de administratieve lasten. Is de minister bereid om voor het mbo te
onderzoeken waar deze lasten vandaan komen en hoe we ze kunnen
verminderen?
Antwoord:
Om werkdruk tegen te gaan hebben de mbo-partners in de Werkagenda MBO
2023-2027 afgesproken dat zij aan de slag gaan met het verbeteren van
het carrièreperspectief van docenten, waaronder de beperking van de
werkdruk. Hiervoor is jaarlijks € 142,2 miljoen beschikbaar gesteld.
Mbo-scholen moeten - in samenspraak met de OR - concrete maatregelen
aangeven om de werkdruk te beperken. In dat kader hebben sociale
partners afgesproken werkdrukplannen op te stellen, uit te voeren en te
evalueren. Onderdeel van deze plannen is de aandacht voor de reductie
van administratieve lasten en verantwoording. We zijn blij dat
mbo-partners hiermee aan de slag gaan. In aanvulling daarop zijn we
bereid om te onderzoeken welke aanpassingen we kunnen doen op landelijk
niveau om administratieve lasten te verminderen.
Vraagnummer: 72
Vraag:
Dank voor de brief rondom de studieschuld met de opties voor
rentemaatregelen voor de studenten die onder het leenstelsel hebben
gestudeerd. Bij de derde optie lezen we in een voetnoot over een niet
verkende optie, om het geld te gebruiken om de eenmalige tegemoetkoming
te verhogen. Is de minister bereid om deze optie verder uit te werken
met alle mitsen en maren? Daarbij zou ik graag concrete opties zien.
Stel je voor we halen het geld tot bijvoorbeeld 2040 middels een
kasschuif naar voren, hoe hoog zou dan de tegemoetkoming zijn? Lukt het
om daar voor de tweede termijn van het kabinet op terug te komen?
Antwoord:
Vanuit het amendement-Omtzigt is er vanaf 2029 jaarlijks € 183 miljoen
beschikbaar. Voor het substantieel verhogen van de bestaande incidentele
tegemoetkoming is fors extra budget in 2025 nodig. Het creëren van het
benodigde budget via een kasschuif vanuit latere jaren is conform
begrotingsregels alleen mogelijk binnen de begrotingshorizon, als dit
dan inpasbaar is binnen de uitgavenplafonds én gegeven de 3%-norm voor
het EMU-saldo. Die ruimte is er niet. Ook als een kasschuif ingepast zou
kunnen worden levert dit amendement binnen de begrotingshorizon niet
voldoende dekking op om de bestaande tegemoetkomingsregeling met een
aanzienlijk bedrag te verhogen. Een kasschuif van buiten de
begrotingshorizon is, zoals gezegd, niet mogelijk binnen de
begrotingsregels. Om voornoemde redenen is deze optie niet uitgewerkt in
de brief. Om dezelfde reden acht de regering het niet zinvol dit alsnog
uit te werken.
Vraagnummer: 73
Vraag:
Één van de problemen die thuiszitters belemmert om deel te nemen aan het
regulier onderwijs is het niet kunnen behalen van vakcertificaten
middels staatsexamen. Is het in het kader van passend onderwijs niet
goed als het behalen van certificaten ook voor hen mogelijk is. Is de
minister bereid om hier wet- en regelgeving op aan te passen?
Antwoord:
Leerlingen die niet zijn ingeschreven in het regulier onderwijs kunnen
staatsexamens afleggen. Leerlingen die wel staan ingeschreven op een
reguliere vo school, maar daar geen onderwijs volgen, kunnen onder
voorwaarden staatsexamen doen. Daar kunnen leerlingen deelcertificaten
halen en kan hen maatwerk worden geboden. Thuiszitters hebben er baat
bij om, als dat kan, te worden teruggeleid naar school, in plaats van
alleen staatsexamen te kunnen doen. School kan hen immers breder steunen
in hun ontwikkeling én voorbereiden op het examen.
Samenwerkingsverbanden ontvangen middelen voor de teruggeleiding van
thuiszitters naar school.
Bij de examinering is al veel maatwerk mogelijk. Zo kan bijvoorbeeld het
examen verspreid worden over meerdere jaren of kan de leerling op een
andere locatie dan de eigen school het examen afnemen. Wel kan er ook
een capaciteitsvraag spelen. Als er een te grote stroom leerlingen op
zou afkomen, heeft dit consequenties voor de organisaties die de
staatsexamens uitvoeren, terwijl die toch al onder druk staan. Het heeft
daarom niet de voorkeur om het standaard voor alle thuiszitters mogelijk
te maken deel te nemen aan de staatsexamens, ook omdat dit uiteindelijk
vaak niet in het voordeel van de jongere is.
Vraagnummer: 74
Vraag:
Hoe vaak komen docenten die soms al 10 jaar voor de klas staan zelf bij
bedrijven? Zou het niet goed zijn als docenten stage kunnen lopen, al is
het maar voor 1 dag per half jaar? Op welke manier kan de minister dit
eventueel stimuleren en er ruimte voor bieden?
Antwoord:
We erkennen het belang dat docenten goed aangesloten blijven op het
werkveld waarover zij onderwijs geven. Via onder meer stagebezoeken komt
een groot deel van de docenten al regelmatig in het werkveld waarvoor
wordt opgeleid, we weten niet hoe vaak. Docenten kunnen de
professionaliseringsruimte, die is afgesproken in de cao mbo, gebruiken
om zelf stage te lopen bij een bedrijf. In de praktijk zien we dit al
bij meerdere mbo-instellingen, dit moedigen we van harte aan. Deze
docentstages zien wij als een mooi instrument om de aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt te vergroten. In de cao mbo hebben de sociale
partners afspraken gemaakt die hiervoor voldoende ruimte bieden.
Vraagnummer: 75
Vraag:
Schoolbesturen hebben behoefte aan concrete richtlijnen en protocollen
om effectief om te gaan met antisemitische incidenten in het onderwijs.
Is de minister bereid om met scholen, organisaties en ander experts te
zorgen voor een dergelijke handleiding en verder het gesprek te voeren
over hoe Joodse leerlingen een veilige leeromgeving wordt geboden?
Antwoord:
Racisme, discriminatie en antisemitisme is onacceptabel. Wij herkennen
de signalen over handelingsverlegenheid bij scholen en leraren als het
gaat om het omgaan met antisemitisme op school. Om antisemitisme tegen
te gaan, werkt de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB)
aan een Nationaal Plan Holocausteducatie.
Iedere leerling moet zich vrij en veilig voelen. Middels de in 2021
ingevoerde Wet versterking burgerschapsonderwijs zijn alle scholen in
het funderend onderwijs verplicht om leerlingen de basiswaarden van onze
democratische rechtsstaat: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit
bij te brengen. Uiteraard met ruimte voor de eigen invulling van de
school. Ook moeten scholen in overeenstemming met deze basiswaarden
handelen. De inspectie ziet hier ook op toe.
We begrijpen dat het voor leraren lastig kan zijn om dit soort thema's
op een veilige manier bespreekbaar te maken in de klas. Daarom is er via
het Expertisepunt Burgerschap ondersteuning voor leraren beschikbaar om
zich te trainen in het voeren van schurende gesprekken. Daarnaast heeft
het Expertisepunt Burgerschap op ons verzoek lesmateriaal en
ondersteuningsaanbod over de omgang met antisemitisme en specifiek het
conflict Israël en Palestijnse gebieden ontsloten.
Ook hebben we in 2023 stichting Na de Oorlog met € 200.000 gesteund. Met
deze middelen hebben ze 25 nieuwe gastsprekers opgeleid die het verhaal
van hun (groot)ouders vertellen op school.
We blijven met de partners in gesprek over passende ondersteuning om
alle leerlingen een veilige schooltijd te kunnen bieden.
Vraagnummer: 76
Vraag:
In hoeverre herkennen vertrouwenspersonen in het hoger onderwijs
antisemitisme en hebben zij een rol bij het opvangen en begeleiden van
studenten en medewerkers die hier mee te maken hebben? Kan de minister
in gesprek met onderwijsinstellingen om vertrouwenspersonen hierbij te
ondersteunen?
Antwoord:
Laten we voorop stellen dat in het onderwijs nooit ruimte mag zijn voor
racisme, antisemitisme en discriminatie. Wij zien het als belangrijke
taak voor scholen en instellingen om te zorgen voor een veilige leer- en
werkomgeving en zij spannen zich hier ook dagelijks voor in. De
maatschappelijke onrust en spanningen die zijn ontstaan naar aanleiding
van het conflict in het Midden-Oosten zijn voor ons reden geweest om
uitgebreid met scholieren, studenten, docenten, besturen en
belangenorganisaties in gesprek te gaan. Wij kwamen uit deze gesprekken
met bijzonder veel respect en bewondering voor docenten en betrokkenen
in het onderwijs die goed met deze spanningen weten om te gaan, het
moeilijke gesprek op de instelling mogelijk maken en op die manier
bijdragen aan verbinding. Dit is geen eenvoudige taak, want het moet
veilig zijn en veilig voelen.
Alle studenten die vanwege het conflict in het Midden-Oosten spanningen
ervaren en zich niet veilig voelen kunnen aankloppen bij de docent,
functionarissen voor studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de
beveiliging. Per situatie zoeken instellingen naar een passende
oplossing en ondersteuning. Studenten die antisemitisme ervaren kunnen
dus zeker een vertrouwenspersoon benaderen die kan meedenken over de te
nemen stappen. Afhankelijk van wat de student precies heeft meegemaakt
wordt bezien hoe diens situatie aan de orde kan worden gesteld.
Bijvoorbeeld door een klacht in te dienen of door te verwijzen naar een
hulpverlenende instantie of politie. Deze taak is bij de
vertrouwenspersonen bekend.
De maatschappelijke onrust die is ontstaan naar aanleiding van het
conflict in Israël en de Palestijnse Gebieden is voor ons reden geweest
om continu met scholieren, studenten, docenten en bestuurders in gesprek
te gaan. Deze gesprekken gaan over hoe zij hiermee omgaan, wat er
beschikbaar is qua informatie en kennis over het conflict. Ook het
voeren van het gesprek binnen instellingen, de randvoorwaarden hiervoor
en wat er mogelijk gedaan kan worden om informatie breder te ontsluiten
en uit te wisselen komen in deze gesprekken aan de orde.
In 2024 zal het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen in het hbo
en wo, zoals aangekondigd in de Integrale Aanpak Sociale Veiligheid
(Kamerstuk 29 240, nr. 131) worden uitgevoerd. Uw Kamer wordt voor de
zomer geïnformeerd over de voortgang van de integrale aanpak, waaronder
dit onderzoek.
Vraagnummer: 77
Vraag:
Kan de minister scholen stimuleren om het meldpunt CIDI (Centrum
Informatie en Documentatie Israël) verder onder de aandacht te brengen
bij ouders van Joodse leerlingen?
Antwoord:
Via de recent gelanceerde wegwijzerwebsite jouwveiligeschool.nl kunnen
leerlingen, ouders en onderwijspersoneel informatie vinden over waar ze
terecht kunnen met vragen of klachten rondom sociale veiligheid. Op die
website komt op korte termijn ook een verwijzing naar het CIDI te staan.
Daarmee brengen we het CIDI onder de aandacht van ouders.
Vragen van het lid Beckerman, S.M. (SP)
Vraagnummer: 78
Vraag:
Wat de SP betreft wordt het hele funderend onderwijs kosteloos. Waarom
schaffen we die hele ouderbijdrage niet in zijn geheel af?
Antwoord:
Scholen voor funderend onderwijs zijn kosteloos toegankelijk. Wel kunnen
scholen een bijdrage vragen aan ouders, die altijd vrijwillig is. In de
brief aan uw Kamer van december (Kamerstuk 31 293, nr. 712) hebben we
drie denkbare scenario’s geschetst voor een besluit over de vrijwillige
ouderbijdrage: de bijdrage afschaffen in het gehele funderend onderwijs,
de bijdrage afschaffen in het po en een limiet stellen aan de
ouderbijdrage. Voor de eerste twee opties geldt dat daarvoor forse
investeringen nodig zijn. Daarvoor is geen dekking binnen de huidige
begroting. Het reguleren van de ouderbijdrage dient zich uiteraard tot
de kaders van artikel 23 van de grondwet te verhouden, die in de brief
zijn beschreven. De juridische haalbaarheid is afhankelijk van de
precieze uitwerking van de scenario’s en vraagt nog nadere afweging. Een
volgend kabinet kan deze scenario's ter hand nemen bij het nemen van een
besluit.
Vraagnummer: 79
Vraag:
Is het kabinet bereid om strakker te sturen op wat wel en niet werkt qua
lesmethodes?
Antwoord:
Ja. Het is belangrijk dat scholen de lesmethoden gebruiken die in hun
context het meest effectief zijn. Daar gaan we strakker op sturen door
een bepaling rondom evidence-informed werken in wetgeving op te nemen en
daarmee scholen en besturen ook via de wet aan te sporen hier werk van
te maken. De inspectie kan vervolgens toezicht houden.
Daarnaast stimuleren we het evidence-informed werken in programma’s als
het Nationaal Programma Onderwijs, het Masterplan basisvaardigheden en
het programma Ontwikkelkracht van het Nationaal Groeifonds.
De kwaliteit van het onderwijs is het meest gebaat bij eigenaarschap
voor het gebruik van betere lesmethoden bij leraren en schoolleiders
neer te leggen in plaats van het voorschrijven van specifieke methoden.
Daarbij kunnen ontwikkelaars van leermiddelen leren van onderzoek naar
effectief gebruik van hun materialen in de praktijk. We werken aan een
onderzoeksprogramma op dit vlak. De resultaten van dit onderzoek vormen
de basis voor een kwaliteitskader voor leermiddelen dat uitgeverijen kan
helpen hun leermiddelen effectiever te maken en scholen kan helpen om
leermiddelen te beoordelen op wetenschappelijke effectiviteit.
Vraagnummer: 80
Vraag:
Er zijn al veel voorstellen gedaan, waaronder het gratis maken van de
lerarenopleidingen. Wat gaat u effectief doen tegen het
lerarentekort?
Antwoord:
Het oplossen van de tekorten in het onderwijs is een complex vraagstuk
dat niet met een enkele maatregel op te lossen is. Daarom hebben we
samen met de sectororganisaties, de vak- en beroepsorganisaties en de
lerarenopleidingen het Onderwijsakkoord en bijbehorend werkplan 'Samen
voor het beste onderwijs' opgesteld. Hierin zijn maatregelen opgenomen
om te werken aan de onderwijskwaliteit en de aanpak van de tekorten. Dit
kabinet heeft € 1,5 miljard geïnvesteerd in de salarissen van leraren,
het verlagen van de werkdruk en de professionalisering van leraren,
schoolleiders en ondersteunend personeel. De salarissen in het primair
onderwijs zijn gelijkgetrokken met de salarissen van leraren in het
voortgezet onderwijs. Zie hiervoor ook de brief van 12 januari jl.
(Kamerstuk 27 923, nr. 462).
Eerdere financiële prikkels – zoals de halvering van het collegegeld in
de eerste twee jaar van de lerarenopleiding – zijn niet effectief
gebleken. Het CPB schrijft in het rapport 'Kansrijk onderwijsbeleid'
(2020) dat het hoewel er geen (quasi)experimenteel bewijs is voor het
effect van veranderingen in het collegegeld op de inschrijvingen in de
Nederlandse context, het aannemelijk is dat dit effect klein is. Het
goedkoper of zelfs gratis maken van opleidingen is geen doelmatige
besteding van belastinggelden. Dit resulteert in het subsidiëren van een
hoog percentage studenten die de opleiding al wilden doen. Een
aantrekkelijke opleiding en een aantrekkelijk beroep maakt een
financiële prikkel minder nodig om studenten naar de opleiding te
verleiden. Daar zetten we vol op in.
Vraagnummer: 81
Vraag:
Hoe staat het met de plannen om commerciële bijles te weren en
uitzendbureaus overbodig te maken? Hoe staat het met verbieden van
reclame hiervoor?
Antwoord:
Het mag niet afhangen van de portemonnee van de ouders of een leerling
extra hulp kan krijgen. Als een leerling extra hulp nodig heeft, dient
die op en van de school te zijn. Daarom hebben we richtlijnen
afgesproken en, samen met de sectorraden, in een brief aan
schoolbesturen benadrukt dat scholen geen reclame mogen maken voor
betaald aanvullend onderwijs. We zien gelukkig dat inmiddels de meeste
leerlingen gebruik maken van voor hen gratis aanbod en dat 80% van de
vo-scholen aanvullend onderwijs op school organiseert (Kamerstuk 31 293,
nr. 711). We blijven benadrukken dat de opkomst van commerciële
onderwijsaanbieders in en rondom het onderwijs continue aandacht
vereist. Met de periodieke monitor houden wij zicht op deze
ontwikkelingen. In december 2023 heeft uw Kamer ook een wetsvoorstel
ontvangen, dat een verklaring omtrent gedrag verplicht stelt voor wie
aanvullend onderwijs aanbiedt via de school (Kamerstuk 36 479).
Om het gebruik van commerciële uitzendbureaus tot een minimum te
beperken, werken wij onder andere aan een wetsvoorstel strategisch
HRM-beleid. Met dit wetsvoorstel beogen wij mede de groei van externe
inhuur van personeel in het primair en voortgezet onderwijs af te
remmen, waaronder de inzet van commerciële uitzendbureaus.
Vraagnummer: 82
Vraag:
Waar staan we nu wat betreft die rente? We zien nadelen aan alle
uitwerkingen van het amendement-Omtzigt. Waarom kiezen we er niet alsnog
voor om de rente op 0% te zetten?
Antwoord:
Wij begrijpen dat de verhoging van de rente zorgen oproept bij studenten
en oud-studenten. Zeker in een tijd waarin veel zaken duurder worden. Uw
Kamer heeft met het amendement-Omtzigt c.s. een bedrag beschikbaar
gesteld van structureel € 183 miljoen. De regering heeft uw Kamer binnen
die kaders geïnformeerd over de mogelijkheden. De rente op 0% voor de
leenstelselgeneratie is een bijzonder kostbare maatregel (cumulatief € 9
miljard), waarvoor de middelen binnen het amendement niet toereikend
zijn. Naast de middelen uit het amendement-Omtzigt en de € 1 miljard die
door het demissionaire kabinet beschikbaar is gesteld voor de
tegemoetkoming voor leenstelselstudenten, zien wij geen mogelijke
aanvullende middelen.
Vraagnummer: 83
Vraag:
Zouden we niet moeten naar een maximale stijging per jaar van het
wettelijk collegegeld? Bijvoorbeeld 2% zoals het ISO-voorstel?
Antwoord:
De indexatie van het wettelijk collegegeld is wettelijk gekoppeld aan de
inflatie. De reden hiervoor is dat inflatie de kosten voor het verzorgen
van onderwijs en onderzoek door hogescholen en universiteiten verhoogt.
De studiefinancieringsbedragen zijn eveneens aan de inflatie gekoppeld
zodat zowel de uitgaven van studenten als de inkomsten van studenten op
dezelfde manier stijgen. Dit kabinet heeft de indexatiesystematiek van
het wettelijk collegegeld aangepast. In plaats van de inflatie van april
wordt nu gekeken naar een jaargemiddelde. Hierdoor is de indexatie van
het collegegeld minder gevoelig voor incidentele pieken en dalen in de
inflatie. Het kabinet hecht eraan om deze nieuwe systematiek de komende
jaren consequent toe te passen en is geen voorstander van een maximum
indexatiepercentage. Bovendien leidt een gemaximeerde stijging ook tot
lagere inkomsten voor de onderwijsinstellingen. Er is geen budget
beschikbaar om de instellingen hiervoor te compenseren.
Vragen van het lid Ergin, D.A. (DENK)
Vraagnummer: 84
Vraag:
Hoe lang gaat het nog duren voordat de kwaliteit van schoolgebouwen weer
op orde is? En wanneer wil het kabinet de achterstand die we
constateren, ingehaald hebben? Hoeveel scholen hebben we in 2023
aangepakt?
Antwoord:
Afgelopen kabinetsperiode is samen met de VNG, sectorraden, scholen en
gemeenten gestart met het op orde brengen van het huisvestingsstelsel op
basis van de aanbevelingen uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) onderwijshuisvesting 2021. Met ingang van 2023 heeft OCW € 10,7
miljoen structureel gereserveerd om een programmatische aanpak
scholenbouw op te richten, waarmee gemeenten en schoolbesturen worden
geadviseerd en ondersteund bij de onderwijshuisvestingsopgave. Door
middel van een programmatische aanpak kan de opgave ook integraal worden
benaderd; gebouwen kunnen worden verbeterd op gebied van binnenklimaat,
functionaliteit, inclusiviteit en verduurzaming.
Een deel van de schoolgebouwen voldoet niet aan alle kwaliteitseisen.
Circa 9% van de schoolgebouwen is in slechte en/of matige conditie.
Daarnaast moet een groot deel van de schoolgebouwen nog verduurzaamd
worden voor 2050 om de klimaatdoelstellingen te halen. Op dit moment
worden circa 100 schoolgebouwen vervangen per jaar. Om de verouderde
schoolgebouwen aan te kunnen pakken en de vervangingsgraad te verhogen
zijn aanvullende middelen nodig. In het IBO onderwijshuisvesting uit
2021 is geconcludeerd dat er jaarlijks € 730 miljoen tot 2050 extra
nodig is.
Er wordt nog niet gekeken naar een grootschalige stelselwijziging zoals
het oormerken van budgetten of de overheveling van taken naar één
partij. De programmatische aanpak levert naast het doelmatiger aanpakken
van de verouderde voorraad gebouwen ook inzichten op over hoe het
stelsel kan worden verbeterd. Dit is cruciaal voor het ontwerpen van een
goed werkend stelsel op de lange termijn.
Vraagnummer: 85
Vraag:
De Kamer heeft een motie aangenomen waarin de minister werd opgeroepen
om met het onderwijsveld in gesprek te gaan over het inrichten van
stilteruimtes op scholen. Wat hebben deze gesprekken opgeleverd? Zijn er
afspraken gemaakt? Wat zijn deze afspraken?
Antwoord:
In de gesprekken met onderwijskoepels VH, UNL en MBO Raad hebben we
het belang van toegankelijke en inclusieve stilteruimtes overgebracht.
De koepels (VH en UNL) en studentenorganisaties (ISO en LSVb) in het
hoger onderwijs hebben hierover afspraken gemaakt in het Landelijk Kader
Studentenwelzijn. Ook de behoefte van studenten aan stilteruimten is
hierin opgenomen. Voor wat betreft het mbo is met de MBO Raad besproken
dat zij goede voorbeelden van stilteruimtes gaan delen met de
instellingen. Onze verwachting is dat de afspraken die zijn gemaakt in
het Landelijk Kader Studentenwelzijn en met de MBO Raad gaan helpen om
ook binnen de eigen instelling het gesprek te voeren over passende
voorzieningen en faciliteiten. Uiteindelijk is het aan de instellingen
zelf om te bepalen of en hoe de behoefte aan een stilteruimte wordt
gefaciliteerd.
Vraagnummer: 86
Vraag:
Hoe zit het met de aanpak van onderadvisering? Graag een reactie van de
minister op het voorstel in het onderzoek waarin wordt gepleit voor een
second opinion om ouders en leerlingen in een betere positie te plaatsen
wanneer ze het gevoel hebben dat er sprake is van onderadvisering.
Antwoord:
Alle kinderen verdienen gelijke kansen. Daarom is het zo belangrijk dat
we er alles aan doen om onderadvisering en onbewuste vooroordelen tegen
te gaan. Daarover heeft het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) op
16 januari jl. een belangrijk onderzoek gepubliceerd.
We willen dat scholen en leraren het schooladvies baseren op een breed
en jarenlang beeld over de ontwikkeling van het kind. We ondersteunen
scholen en leraren in de schooladviesprocedure via de handreiking
schooladvisering. En in de lerarenopleiding is ook steeds meer aandacht
voor schooladvisering. Scholen moeten ouders goed informeren over de
schooladviesprocedure, bijvoorbeeld in de schoolgids. De handreiking van
KIS voor ouders brengen we onder de aandacht van scholen.
Wat betreft de aanbeveling van KIS voor een second opinion bij het
schooladvies: de doorstroomtoets geldt als objectieve second opinion bij
het voorlopig schooladvies. Als uit de doorstroomtoets blijkt dat de
leerling meer in zijn mars heeft dan op basis van het voorlopig
schooladvies werd verwacht, dan wordt dat schooladvies bijgesteld. Een
school mag hiervan afwijken als dat in het belang van de leerling is.
Hierop is de wet recent, op initiatief van uw Kamer, aangescherpt. Zo
komt elke leerling zoveel mogelijk terecht op de best passende plek in
het voortgezet onderwijs. De afname van de doorstroomtoets en het
uitgangspunt van bijstelling van het schooladvies zijn in de wet
vastgelegd en dat maakt het mogelijk dat de inspectie er toezicht op
houdt.
Tot slot gaan we verdiepend onderzoek doen naar onderadvisering. We
willen meer weten over de rol van verschillende kenmerken van
leerlingen, zoals migratieachtergrond en sociaaleconomische positie, en
hoe die factoren samen invloed hebben op de schooladvisering. Daarmee
kunnen we nog gerichter maatregelen inzetten om te komen tot een passend
advies voor elke leerling.
Vraagnummer: 87
Vraag:
Is de minister bereid om de gesprekken over het inrichten van
stilteruimtes op scholen ook met de vertegenwoordigers van het vo te
voeren?
Antwoord:
De keuze voor het al dan niet inrichten van een stilteruimte is aan de
schoolleiding of het schoolbestuur. Het staat leerlingen altijd vrij om
hun behoefte aan een stilteruimte bespreekbaar te maken bij de
schoolleiding. De keuze voor het inrichten van een stilteruimte kan
onder andere afhangen van medische of denominatieve redenen, maar ook
van de beschikbare ruimte in het schoolgebouw.
Vraagnummer: 88
Vraag:
Is de minister bereid om de beschikbaarheid van stilteruimtes blijvend
op de agenda te zetten, zodat niet alleen neurodivergente studenten,
maar ook leerlingen die vanwege religieuze redenen gebruik willen maken
van een stilteruimte een moment van rust kunnen krijgen tijdens een
volle lesdag?
Antwoord:
De keuze voor het al dan niet inrichten van een stilteruimte is aan de
schoolleiding of het schoolbestuur en is niet verplicht. Het staat
leerlingen altijd vrij om hun behoefte aan een stilteruimte bespreekbaar
te maken bij de schoolleiding. De keuze voor het inrichten van een
stilteruimte kan onder andere afhangen van medische of denominatieve
redenen, maar ook van de beschikbare ruimte in het schoolgebouw.
Vraagnummer: 89
Vraag:
Vorig jaar is door de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin wordt
gevraagd om een jaarlijkse monitor van stagevergoedingen uit te voeren.
Wat is de reactie van de minister op deze monitor?
Antwoord:
Het is van groot belang dat stagiairs een passende stagevergoeding
krijgen. Hier zijn afspraken over gemaakt in het Stagepact MBO 2023-2027
tussen onder meer het ministerie van OCW, werkgevers, scholen en
vakbonden. Het maken van afspraken over stagevergoedingen is een zaak
tussen sociale partners. We zien dat er in steeds meer cao’s afspraken
over een passende stagevergoeding verschijnen, zoals recent in de cao
voor de horeca of eerder afgelopen jaar in de cao voor het mbo als
werkgever. Ook in bijvoorbeeld de cao’s voor de kraamzorg, de
ziekenhuizen, de verpleeg- en verzorgingstehuizen en thuiszorg, de
recreatiebranche en de architectenbureaus zijn al afspraken gemaakt over
een stagevergoeding. Voor het Rijk zijn de stagevergoedingen vastgelegd
in het Beleidskader rechtspositie stagiairs bij de sector Rijk. We
roepen (organisaties van) werkgevers op om in die sectoren waarin dit
nog niet is geregeld hier afspraken over te maken zodat studenten een
passende stagevergoeding ontvangen. Dat volgen we nauwgezet. Later dit
kwartaal ontvangt uw Kamer een eerste onderzoek naar cao-afspraken over
stagevergoedingen. Daarmee krijgen we meer zicht op de huidige stand van
zaken. Daarnaast ontvangt uw Kamer ook in het eerste kwartaal van dit
jaar een onderzoek op basis van CBS-data naar de mate waarin studenten
feitelijk een stagevergoeding ontvangen.
Vraagnummer: 90
Vraag:
Hoeveel onderzoeken heeft SBB vanuit het Stagepact MBO tot nu toe
uitgevoerd naar de (discriminatie)meldingen van studenten? Wat hebben
deze onderzoeken opgeleverd?
Antwoord:
Stagediscriminatie is onacceptabel. We kunnen en mogen niet accepteren
dat de eerste kennismaking van studenten met de arbeidsmarkt een
onveilige ervaring is. Daarom zijn in het Stagepact MBO 2023-2027
afspraken gemaakt over het uitbannen van stagediscriminatie. Het
inrichten van goed toegankelijke meldpunten op scholen is daar onderdeel
van, net zoals een landelijke monitor door SBB. In Q1 t/m Q3 2023 zijn
bij het meldpunt stagediscriminatie van SBB 33 klachten binnen gekomen.
Op een deel van de klachten heeft SBB geen vervolg kunnen geven omdat er
geen contactgegevens zijn toegevoegd. De andere klachten heeft SBB nader
onderzocht. Naar aanleiding daarvan is bij één van de leerbedrijven de
erkenning ingetrokken.
De eerste landelijke monitor van SBB op basis van de signalen en
meldingen die bij deze meldpunten op scholen binnenkomen wordt na de
zomer verwacht, met cijfers over het schooljaar 2023-2024. Deze monitor
zal een eerste beeld geven. Naarmate de meldpunten op de scholen beter
door studenten gevonden worden en studenten ook het vertrouwen hebben
dat hun meldingen serieus opvolging krijgen, ontstaat een vollediger
beeld van de omvang van deze problematiek.
Vraagnummer: 91
Vraag:
Is de minister bereid om een soortgelijke aanpak als het Stagepact MBO
uit te rollen naar het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderwijs?
Antwoord:
Het Stagepact MBO kent verschillende doelen die ook relevant zijn voor
het hoger onderwijs. Zoals het tegengaan van stagediscriminatie, het
bieden van goede stagebegeleiding en het maken van cao-afspraken over
stagevergoedingen. Voor het hbo en wo hebben wij samen met het
onderwijs- en werkveld in juli 2022 een manifest tegen
stagediscriminatie afgesloten. Binnen het werkprogramma dat hieruit
voortvloeit werken wij samen met het onderwijs- en werkveld om
stagediscriminatie uit te bannen. Gezamenlijke activiteiten richten zich
onder andere op de bewustwording en activering omtrent dit thema in het
veld. Daarnaast vindt er kennisverzameling en -uitwisseling plaats
omtrent effectieve interventies in het onderwijs. Een greep uit de
activiteiten die afgelopen periode zijn georganiseerd: op 23 november is
er een landelijke conferentie over stagediscriminatie georganiseerd, er
zijn podcasts opgenomen met relevante actoren over stagediscriminatie en
er zijn focusgroepen en bijeenkomsten gehouden met studenten, docenten
en stagecoördinatoren, zoals met stagecoördinatoren van dertien
hogescholen. Evaluatie en afstemming van de activiteiten vindt periodiek
plaats in het Landelijk Netwerk tegen Stagediscriminatie in het hoger
onderwijs waar alle ondertekenaars van het manifest tegen
stagediscriminatie in zitten. Er vindt daarnaast regelmatig afstemming
plaats tussen de aanpak tegengaan stagediscriminatie mbo en die van het
ho en waar mogelijk wordt samengewerkt. Ook voeren we momenteel
onderzoek naar stagevergoedingen en -begeleiding in het hoger onderwijs.
Dit onderzoek wordt in het eerste kwartaal van 2024 opgeleverd. We
willen graag eerst beter zich hebben op de problematiek, alvorens een
soortgelijk stagepact voor het hoger onderwijs te ontwikkelen. We
informeren uw Kamer nader in het eerste kwartaal van 2024.
Vraagnummer: 92
Vraag:
In het Stagepact MBO heeft de minister afspraken gemaakt met partners om
stagediscriminatie tegen te gaan. Hoe gaat het met de aanpak (het
Stagepact MBO)? Hoeveel meldingen (discriminatiemeldingen) zijn er sinds
het Stagepact MBO er is door mbo-studenten gemaakt?
Antwoord:
In het Stagepact MBO 2023-2027 zijn afspraken gemaakt over het
verbeteren van stagebegeleiding, uitbannen van stagediscriminatie,
realiseren van voldoende stageplaatsen en bieden van een passende
vergoeding.
Goede stagebegeleiding is van essentieel belang. Scholen zijn, mede
gesteund door de MBO Raad, bezig intern vast te leggen hoe ze de
stagevoorbereiding gaan verbeteren, hoe ze invulling gaan geven aan het
uitgangspunt van minimaal drie contactmomenten per stage tussen school,
student en leerbedrijf, en hoe ze de kwaliteit van de stagebegeleiding
kunnen verbeteren. SBB versterkt de basisondersteuning aan (beginnende)
praktijkopleiders van leerbedrijven. VNO-NCW/MKB-Nederland biedt
leerbedrijven via aangesloten branche-verenigingen nadere informatie en
ondersteuning.
Stagediscriminatie is onacceptabel. We starten met het matchen van
eerstejaars bol-studenten door de mbo-school om stagediscriminatie bij
hun eerste stage te voorkomen. In het mbo komt op iedere school een
meldpunt stagediscriminatie voor studenten, de school zorgt voor
opvolging van de melding, nazorg en ondersteuning van de student. Ook
wordt samen met SZW ingezet op het objectief werven en selecteren van
stagiairs door werkgevers. In Q1 t/m Q3 2023 zijn bij het meldpunt
stagediscriminatie van SBB 33 klachten binnengekomen. Op dit moment valt
nog niet te zeggen hoeveel meldingen van stagediscriminatie bij de
meldpunten op scholen zijn binnengekomen. De landelijke monitor met
cijfers over het schooljaar 2023-2024 volgt na de zomer.
Over het geheel genomen zijn er momenteel voldoende stageplekken. Eind
november 2023 was er een tekort van 1.587 stages en leerbanen (op een
totaal van meer dan 400.000 per jaar). Waar nodig onderneemt SBB gericht
actie.
Het is van groot belang dat stagiairs een passende stagevergoeding
krijgen. We zien dat er in steeds meer cao’s afspraken over een passende
stagevergoeding verschijnen en volgen dit nauwgezet. Zie hiervoor ook de
andere antwoorden over dit onderwerp.
Vraagnummer: 93
Vraag:
Zijn er mystery guest onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een
motie die in 2022 is aangenomen in de Kamer?
Antwoord:
De motie Van Baarle vraagt om de inzet van mystery guests bij de aanpak
van stagediscriminatie. Zoals verwoord in de appreciatie van de motie
heeft de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap aangegeven mystery
guests in te willen zetten voor monitoringsdoeleinden. In de Kamerbrief
over de voortgang en monitoring Werkagenda mbo en Stagepact (Kamerstuk
31.524, nr. 572) is aangegeven dat ter invulling van de motie van lid
Van Baarle een cv-onderzoek zal worden uitgezet voor 2024 en 2026. In
deze vorm van mystery guest onderzoek worden gelijksoortige cv’s naar
werkgevers gestuurd met alleen verschillen in persoonskenmerken om zo
discriminatie te onderzoeken. Dit onderzoek gaat helpen om een beeld te
krijgen van de omvang van stagediscriminatie en de risico’s daarop. Op
basis daarvan worden gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de
sectoren en branches.
Vraagnummer: 94
Vraag:
Kan de minister ook kijken naar studenten die vanwege de schulden die ze
hebben moeilijker aan een woning komen? Daar is de afgelopen periode het
een en ander aan gedaan, maar ziet de minister geen ruimte om daar nog
een aantal stappen in te zetten?
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk dat mensen een woning kunnen vinden die
zo veel mogelijk aansluit op hun wensen en hun persoonlijke situatie.
Tegelijkertijd mag het financieren van de aankoop van een woning met een
hypotheek niet leiden tot onverantwoorde financiële risico’s voor
huishoudens. Dit geldt ook voor mensen met een studieschuld. Het kabinet
heeft de afgelopen periode getracht om meer mogelijk te maken voor
mensen met een studieschuld, op een verantwoorde manier die niet leidt
tot financiële risico’s. In het coalitieakkoord is opgenomen dat voor
starters de actuele studieschuld bepalend wordt bij het aanvragen van
een hypotheek. Op 1 november 2023 is de Kamer middels een brief van de
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 32
847, nr. 1120) geïnformeerd over de leennormen hypothecair krediet die
voor 2024 zullen gelden. Jaarlijks wordt het kabinet door het Nibud
geadviseerd over de leennormen voor hypotheken. Bij de vaststelling van
de maximale financieringslast wordt gekeken naar het inkomen en de
financiële verplichtingen van de consument, maar ook of de inkomsten
bestendig zijn. De leennormen hebben als doel dat consumenten door het
afsluiten van een hypotheek niet in de financiële problemen komen.
Specifiek voor mensen met een studieschuld heeft het kabinet de
methodiek voor het meewegen van de studieschuld per 1 januari 2024
aangepast, conform de eerder genoemde maatregel uit het coalitieakkoord.
Deze nieuwe methode houdt in dat de maximaal toegestane maandelijkse
hypotheeklasten worden verminderd met het daadwerkelijke bedrag dat de
oud-student verschuldigd is aan afbetaling en rentelasten voor de
studielening. Deze systematiek heeft als voordeel dat extra aflossingen
op de studielening beter worden meegenomen bij het bepalen van de
maximale hypotheek. Daarnaast neemt voor studenten die onder de nieuwe
voorwaarden (met een aflossingstermijn van 35 jaar voor de studieschuld)
bij DUO lenen de leenruimte gemiddeld toe. Op de website van het
platform Wijzer in Geldzaken kunnen oud-studenten berekenen wat de
impact is van hun studieschuld op de maximale hypotheek. Bij de
introductie van deze nieuwe methodiek was het uitgangspunt om het
maximale binnen het verantwoorde te doen. Een verdere verruiming
hieromtrent achten wij daarom onverstandig.
Vraagnummer: 95
Vraag:
We zien dat de minister via de cao’s afspraken wil maken over
stagevergoeding (stagepact mbo) en we weten dat Nederland meer dan 800
cao’s telt. Kan de minister aangeven in hoeveel cao’s er inmiddels
afspraken zijn gemaakt over stagevergoedingen?
Antwoord:
Het is van groot belang dat stagiairs een passende stagevergoeding
krijgen. We zien dat er in steeds meer cao’s afspraken over een passende
stagevergoeding verschijnen, zoals recent in de cao voor de horeca of
eerder afgelopen jaar in de cao voor het mbo als werkgever. Ook in
bijvoorbeeld de cao’s voor de kraamzorg, de ziekenhuizen, de verpleeg-
en verzorgingstehuizen en thuiszorg, de recreatiebranche en de
architectenbureaus zijn al afspraken gemaakt over een stagevergoeding.
Voor het Rijk zijn de stagevergoedingen vastgelegd in het Beleidskader
rechtspositie stagiairs bij de sector Rijk. We roepen (organisaties van)
werkgevers op om in die sectoren waarin dit nog niet is geregeld hier
afspraken over te maken zodat studenten een passende stagevergoeding
ontvangen. Dat volgen we nauwgezet. Later dit kwartaal ontvangt uw Kamer
een eerste onderzoek naar cao-afspraken over stagevergoedingen. Daarmee
krijgen we meer zicht op de huidige stand van zaken. Daarnaast ontvangt
uw Kamer ook in het eerste kwartaal van dit jaar een onderzoek op basis
van CBS-data naar de mate waarin studenten feitelijk een stagevergoeding
ontvangen.
Vraagnummer: 96
Vraag:
Ik ben benieuwd naar een reactie op de vraag van mevrouw Beckerman. We
zien in de brief drie voorstellen, al die voorstellen hebben nadelen.
Kunnen we niet gewoon een stapje verder gaan om de studenten die het
heel moeilijk hebben, die met gemiddeld € 30.000 aan lening hun studie
verlaten, om daar een stapje extra in te zetten?
Antwoord:
Wij begrijpen dat de verhoging van de rente zorgen oproept bij studenten
en oud-studenten. Zeker in een tijd waarin veel zaken duurder worden. Uw
Kamer heeft met het amendement-Omtzigt c.s. een bedrag beschikbaar
gesteld van structureel € 183 miljoen. De regering heeft uw Kamer binnen
die kaders geïnformeerd over de mogelijkheden. De rente op 0% voor de
leenstelselgeneratie is een bijzonder kostbare maatregel (cumulatief € 9
miljard), waarvoor de middelen binnen het amendement niet toereikend
zijn. Naast de middelen uit het amendement-Omtzigt en de € 1 miljard die
door het demissionaire kabinet beschikbaar is gesteld voor de
tegemoetkoming voor leenstelselstudenten, zien wij geen mogelijke
aanvullende middelen.
Vraagnummer: 97
Vraag:
Is de minister het met DENK eens dat het vraagstuk van slechte
huisvesting eigenlijk verder gaat dan alleen extra geld? Is de minister
bereid om naar de bekostiging van huisvesting van scholen te kijken? Is
de minister het met DENK eens dat geld voor onderwijshuisvesting
geoormerkt zou kunnen worden zodat gemeentes het geld ook daadwerkelijk
kunnen inzetten voor de verbetering van scholen? Is de minister bereid
om daarnaar te kijken?
Antwoord:
Om de verouderde schoolgebouwen aan te kunnen pakken en de
vervangingsgraad te verhogen, zijn aanvullende middelen nodig. In het
Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) onderwijshuisvesting uit 2021
is geconcludeerd dat er jaarlijks € 730 miljoen tot 2050 extra nodig
is. Deze kabinetsperiode is samen met de VNG, sectorraden, scholen en
gemeenten gestart met het op orde brengen van het huisvestingsstelsel op
basis van de aanbevelingen uit het IBO onderwijshuisvesting 2021. Met
ingang van 2023 is € 10,7 miljoen structureel gereserveerd om een
programmatische aanpak scholenbouw op te richten, waarmee gemeenten en
schoolbesturen worden geadviseerd en ondersteund bij de
onderwijshuisvestingsopgave. Door middel van een programmatische aanpak
kan de opgave ook integraal worden benaderd; gebouwen kunnen worden
verbeteren op gebied van binnenklimaat, functionaliteit, inclusiviteit
en verduurzaming.
Er wordt nog niet gekeken naar een grootschalige stelselwijziging zoals
het oormerken van budgetten of de overheveling van taken naar één
partij. De programmatische aanpak levert naast het doelmatiger aanpakken
van de verouderde voorraad gebouwen ook inzichten op over hoe het
stelsel kan worden verbeterd. Dit is cruciaal voor het ontwerpen van een
goed werkend stelsel op de lange termijn.
Vraagnummer: 98
Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen het wettelijk verankeren van
stagevergoedingen?
Antwoord:
Het is van groot belang dat alle stagiairs een stagevergoeding
ontvangen. Hier zijn afspraken over gemaakt in het Stagepact MBO
2023-2027 tussen onder meer het ministerie van OCW, werkgevers, scholen
en vakbonden. Het maken van afspraken over stagevergoedingen is een zaak
tussen sociale partners. We zien dat er, mede naar aanleiding van het
Stagepact MBO 2023-2027, in steeds meer cao’s afspraken over een
passende stagevergoeding verschijnen, zoals recent in de cao voor de
horeca of eerder afgelopen jaar in de cao voor het mbo als werkgever. We
monitoren de resultaten van deze aanpak. Indien dit onvoldoende effect
sorteert, verkennen we of additionele maatregelen genomen moeten worden.
Hierbij is het belangrijk dat we in acht nemen dat er voldoende
stageplekken zijn en blijven, zoals onderdeel is van het
Stagepact.
Vragen van het lid Teunissen, C. (Partij voor de
Dieren)
Vraagnummer: 99
Vraag:
Shell, TATA steel, en commerciële zuivelbedrijven sponsoren leerstoelen
op verschillende universiteiten. Er zijn convenanten en gedragscodes
gesloten tegen sponsoring van de wetenschap door het bedrijfsleven maar
die verminderen de beïnvloeding niet. De evaluatie van het
sponsorconvenant laat op zich wachten. Wanneer kunnen we dit verwachten,
minister? Wat vindt de minister van de invloed van fossiele
multinationals op de kennisagenda’s van onze universiteiten? Heeft hij
handvatten om hier paal en perk aan te stellen?
Antwoord:
Onderzoekssamenwerking met externe partijen, zoals het bedrijfsleven,
kan bijdragen aan de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek en
onderwijs en is een belangrijke vorm van kennisoverdracht naar de
maatschappij. Universiteiten en wetenschappers worden hierdoor
gestimuleerd om middenin de samenleving te staan, zodat wetenschappelijk
onderzoek goed aansluit bij maatschappelijke uitdagingen en innovatie
wordt gestimuleerd. Hierbij is het van belang dat naast de academische
vrijheid ook de onafhankelijkheid en integriteit van wetenschappers is
geborgd. Universiteiten beschikken hiervoor over procedures, richtlijnen
en waarborgen om te voorkomen dat gezonde samenwerking overgaat in
ongewenste beïnvloeding. De Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke
Integriteit (NGWI) maakt hier onderdeel van uit en wordt op dit moment
geëvalueerd door een onafhankelijke commissie. De uitkomsten daarvan
worden voor de zomer 2024 verwacht.
Bij samenwerking is het aan kennisinstellingen om binnen kaders een
afweging te maken met welke partijen zij willen samenwerken en in welke
vorm. Dit geldt ook voor samenwerking met de fossiele industrie. Het is
van belang dat het gesprek hierover binnen de instellingen wordt
gevoerd.
Vraagnummer: 100
Vraag:
Wat vindt de minister ervan dat 60% van de schoolpleinen nog steeds niet
vergroend is, terwijl ook de bijkomende voordelen voor het klimaat en
biodiversiteit evident zijn? En is de minister bereid om in één
generatie alle schoolpleinen te vergroenen, om daar de regie in te
pakken, en om met een plan van aanpak te komen?
Antwoord:
De inrichting van schoolpleinen is een lokale aangelegenheid. Er zijn
verschillende initiatieven om groene schoolpleinen te stimuleren, zowel
vanuit provincies als vanuit waterschappen en gemeenten. De keuze voor
een groene invulling van het schoolplein is uiteindelijk aan de school.
We zien dat veel scholen hiervoor kiezen. Uit Nederlands
promotie-onderzoek en een onderzoek van de PO-Raad blijkt dat groene
schoolpleinen vanuit verschillende invalshoeken een positieve bijdrage
leveren, onder meer door het bevorderen van diverser spelgedrag en het
verminderen van pestgedrag, of door het tegengaan van hittestress en het
bevorderen van biodiversiteit in de stad. We zien dan ook zeker de
voordelen van groene schoolpleinen.
Op verschillende manieren kunnen scholen hierbij ondersteund worden.
Ruimte-OK verwijst naar partijen en initiatieven die kunnen helpen bij
vraagstukken rondom groene schoolpleinen. Daarnaast zet de Alliantie
Schooltuinen (financieel gesteund door het ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit) zich in om elk kind in de basisschooltijd
toegang te geven tot een schooltuin.
Vraagnummer: 101
Vraag:
De PvdD roept de minister op om de subsidie van het BPRC zo snel
mogelijk af te bouwen en ondertussen een groot deel te oormerken voor
dierproefvrij onderzoek. Graag een reactie.
Antwoord:
Het BPRC heeft een reductieopdracht gekregen van OCW. Die afspraken
lopen tot en met 2025. Daarin is geen afbouw van het subsidiebedrag
voorzien en zijn er ook geen nadere afspraken gemaakt over het oormerken
van budget voor proefdiervrije innovaties. Een specifieke oormerking of
afbouw is wat ons betreft nu niet haalbaar gezien de lopende afspraken,
maar ook gezien het verzoek aan de regering om er zorg voor te dragen
dat de afbouw van het aantal proeven met apen zorgvuldig gebeurt en niet
mag leiden tot het in gevaar komen van de bestrijding van
levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in
gevaar brengen (Motie Tielen, Kamerstuk 32 336, nr. 83). Op dit moment
doet een onafhankelijke commissie onderzoek naar de mogelijkheid om het
aantal proeven op niet-humane primaten verder te verlagen (Motie
Wassenberg c.s., Kamerstuk 36 200 VII, nr. 113). De uitkomsten van dat
onderzoek worden eind 2024 aan uw Kamer aangeboden.
Vragen van het lid Stoffer, C. (SGP)
Vraagnummer: 102
Vraag:
Is de minister bereid om expliciet beleid op te nemen voor bestrijding
van antisemitisme op scholen en middelen daarvoor te oormerken?
Antwoord:
Het levend houden van de herinnering aan de Holocaust en het bestrijden
van antisemitisme is een belangrijk onderwerp voor het kabinet. Middels
de burgerschapswetgeving zorgen we voor kennis over gelijkwaardigheid,
vrijheid en solidariteit en met de kerndoelen zorgen we voor kennis over
wat er zich in het verleden heeft afgespeeld. Die kennis is helaas niet
altijd vanzelfsprekend, en daarom is het ook zo belangrijk dat we
aandacht blijven houden voor de Holocaust en gerelateerde
thema's.
In 2023 hebben we € 200.000 geïnvesteerd in stichting Na de Oorlog. Met
deze middelen heeft Na de Oorlog 25 nieuwe gastsprekers opgeleid die het
oorlogsverhaal van hun (groot)ouders op scholen vertellen. Daarmee
hebben we beleid en middelen vrijgemaakt om kennis over de Holocaust te
bevorderen en antisemitisme te bestrijden.
Vraagnummer: 103
Vraag:
Het kabinet onderschrijft het advies van het Capaciteitsorgaan om vanaf
2024 jaarlijks de opleidingscapaciteit te verhogen. Waarom wacht het
kabinet dan met de uitvoering tot 2025-2026? Zou de minister ook willen
verkennen of nog een deel van de boventallige plaatsen bij geneeskunde
dan wel onderbenutting in andere disciplines gebruikt kan worden voor
extra tandartsen?
Antwoord:
Uw Kamer ontvangt op korte termijn de antwoorden van het schriftelijk
overleg over de zorgopleidingen. De opleidingscapaciteit wordt vanaf
studiejaar 2025-2026 verhoogd, mede om de opleidende instellingen de
tijd te geven om te voldoen aan de gevraagde opleidingscapaciteit. Door
het aantal opleidingsplaatsen voor geneeskunde budgettair in studiejaar
2024-2025 te verlagen is ruimte gecreëerd om het voorkeursadvies bij
verpleegkundig specialist, physician assistant, mondzorgkunde en het
minimumadvies bij tandheelkunde stapsgewijs te kunnen opvolgen.
Het is niet mogelijk om het aantal opleidingsplaatsen tandheelkunde per
studiejaar 2024-2025 te verhogen en te dekken via een verlaging van de
numerus fixus geneeskunde. Tot 1 december 2023 hadden instellingen de
mogelijkheid om de numerus fixus geneeskunde voor studiejaar 2024-2025
aan te passen en door te geven (bij DUO). Deze termijn is nu verstreken
waardoor de numerus fixus voor studiejaar 2024-2025 is vastgesteld.
Vraagnummer: 104
Vraag:
Waarom laten we het nog steeds gebeuren dat studenten op de pabo worden
afgewezen door strikte eisen op de opleiding? Kunnen we de regels
hiertoe aanpassen?
Antwoord:
De pabo leidt op tot een bevoegdheid primair onderwijs. Met de
bevoegdheid primair onderwijs kan lesgegeven worden op de gehele
basisschool, in het praktijkonderwijs en op scholen voor speciaal
onderwijs, het speciaal basisonderwijs en het voortgezet speciaal
onderwijs. De basisvaardigheden, zoals rekenvaardigheid, van leerlingen
staan onder druk terwijl het heel belangrijk is dat kinderen deze
basisvaardigheden goed krijgen aangeleerd. Om het niveau van toekomstige
leerkrachten te borgen hechten wij en de pabo’s grote waarde aan de
eisen van de opleiding. Bovendien is dit van belang voor de
aantrekkelijkheid van het beroep. De eisen van de opleiding, zoals het
behalen van de rekentoets in de propedeuse of aan het einde van het
eerste jaar, worden daarom niet aangepast. Wel wordt studenten de
gelegenheid geboden om niet enkel voorafgaand maar ook gedurende het
eerste jaar van de opleiding aan de toelatingseisen te voldoen en voor
de door sommigen als moeilijk ervaren rekentoets op de opleiding wordt
extra begeleiding geboden.
Vraagnummer: 105
Vraag:
Betekent het uitstel van de plannen voor informeel onderwijs ook
afstel?
Antwoord:
Nee, dat is niet het geval. Zoals gecommuniceerd met uw Kamer in de
verzamelbrief van december jl. wordt er gewerkt aan een wetsvoorstel dat
uiteindelijk in het derde kwartaal van dit jaar in internetconsultatie
zal gaan (Kamerstuk 31 293, nr. 711).
Vraagnummer: 106
Vraag:
Leerlingen die stage lopen komen soms in de knel met leerlingenvervoer:
gemeenten gaan uit van de schooltijden, maar de stages eindigen vaak op
werktijden. Wil de minister dit probleem bespreken met de VNG en de
samenwerkingsverbanden?
Antwoord:
Het is ongewenst dat leerlingen, die een verplichte stage in het (v)so
lopen, in de knel komen vanwege het leerlingenvervoer. Daarom hebben we
aan de VNG gevraagd om het artikel in de modelverordening dat stelt dat
leerlingen op de vaste schooltijden en niet op de stagetijden gehaald en
gebracht worden, te schrappen. Ook omdat het niet zo in de wet staat. De
VNG heeft laten weten dit uit de nieuwe modelverordening te halen. Dat
betekent dat leerlingen in het vervolg de gewone werktijden tijdens de
stage kunnen aanhouden voor het vervoer. De VNG publiceert deze nieuwe
modelverordening naar verwachting in februari. Gemeenten kunnen deze dan
gebruiken.
Vraagnummer: 107
Vraag:
Het Reformatorisch Dagblad maakte in december inzichtelijk dat vrijwel
alle belangenorganisaties voor emancipatie voor meer dan 90% afhankelijk
zijn van subsidie. Het gaat om organisaties zoals het COC, Rutgers en
TNN. Vindt de minister het wenselijk dat maatschappelijke organisaties
bijna volledig leven van het staatsinfuus? Zou het niet van emancipatie
getuigen dat zij ten minste voor een bepaald percentage eigen inkomsten
moeten hebben?
Antwoord:
De overheid heeft een belangrijke taak om initiatieven vanuit de
samenleving te stimuleren daar waar de samenleving dat niet vanzelf
oppakt en stelt daar middelen voor beschikbaar. Subsidies die in het
kader van het emancipatiebeleid worden verleend zijn gericht op
duidelijke doelen en activiteiten die bijdragen aan het
emancipatiebeleid, zoals door het kabinet geformuleerd.
Wij stimuleren organisaties om inkomsten te zoeken naast subsidie. Voor
het verlenen van alliantiesubsidies in artikel 2.2 van de
subsidieregeling gender- en lhbti+-gelijkheid 2022-2027 is dan ook de
voorwaarde gesteld dat de maatschappelijke organisaties minstens 10% van
hun jaarlijkse inkomsten halen uit bronnen anders dan
OCW-bijdrages.
Vraagnummer: 108
Vraag:
Het is goed dat kinderen met een moeilijke thuissituatie ook met een
gevulde maag naar school gaan, maar dit mag geen sluipende uitbreiding
van het takenpakket van de Rijksoverheid en scholen worden. Hoe
bevordert het kabinet dat bij uitstek gemeenten en maatschappelijke
organisaties aan zet zijn?
Antwoord:
Het is voor een leerling moeilijk om goed te leren als deze met honger
in de klas zit. Het demissionaire kabinet heeft daarom besloten om de
organisatie van schoolmaaltijden in de huidige vorm te continueren in
2024. Er is voor dit jaar samen met de ministeries van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport in totaal € 166
miljoen voor vrijgemaakt (dat is meer dan in 2023, zodat er voldoende
middelen zijn om een vol kalenderjaar maaltijden aan te bieden). Op dit
moment loopt dit programma via de scholen als een belangrijke vindplaats
om kinderen te bereiken die het meest geholpen zijn met een
schoolmaaltijd en omdat de maaltijd helpt bij het
leren.
Scholen krijgen de ruimte om dit in te richten zoals ze zelf willen. Het
Jeugdeducatiefonds denkt op verzoek van de school via de
schoolcontactpersoon mee over de manier van organiseren die past bij de
lokale situatie, zoals het betrekken van het wijkteam, ouders, of een
vrijwilligersorganisatie. Ook is de VNG betrokken, om gemeenten goed te
informeren over het programma. Vorig jaar bij Prinsjesdag heeft uw Kamer
een uitwerking ontvangen van de opties voor het structureel en
laagdrempelig organiseren van gratis schoolmaaltijden (Kamerstuk 36 200,
VIII, nr. 265). Daarin zijn ook opties meegenomen waarin bijvoorbeeld
gemeenten een grotere rol hebben. Een volgend kabinet kan dit gebruiken
voor keuzes over een eventueel vervolg.
Vraagnummer: 109
Vraag:
Vanuit het praktijkonderwijs horen we dat ouders de reiskosten als een
hoge hobbel kunnen ervaren. Ook door de doorlopende beroepsroutes van
vmbo naar mbo ontstaan meer vragen over de kosten van vervoer. Vormen
deze nieuwe ontwikkelingen geen aanleiding om het huidige systeem te
heroverwegen?
Antwoord:
Het kabinet heeft geld beschikbaar gesteld voor de reiskostenvergoeding
voor praktijkonderwijsleerlingen vanaf 2026. Het bieden van een
tegemoetkoming in de reiskosten hangt namelijk samen met het volgen van
een entreeopleiding binnen de omgeving van het praktijkonderwijs en dat
is vanaf 2026 wettelijk geregeld.
Dit betreft echter geen studentenreisproduct. Een studentenreisproduct
is op dit moment een onderdeel van studiefinanciering en daar kunnen
alleen studenten met een inschrijving in een bol-opleiding in het mbo en
het hoger onderwijs aanspraak op maken. De ontwikkelingen op de
doorlopende beroepsroutes vormen nu geen aanleiding voor heroverweging
hierop. Het voortgezet onderwijs is in principe gratis. Dat is een
verschil met het mbo en ho, waar wel les- of collegegeld moet worden
betaald.
53