[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 16 januari 2024

Brief regering

Nummer: 2024D01107, datum: 2024-01-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2024Z00456:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van het lid Velde, M.K. van der (Partij voor de Vrijheid)

Vraagnummer: 1
Vraag:
Wat vindt de staatssecretaris ervan dat Opera Zuid zoveel minder subsidie krijgt dan het noorden of het midden?

Antwoord:
Het lagere subsidiebedrag voor Opera Zuid hangt samen met het verschil in opdracht tussen de drie opera-instellingen in de basisinfrastructuur en zegt niets over de waarde van de instelling. Opera Zuid bedient namelijk een kleiner gebied – het zuiden van Nederland – met een beperkt aantal producties. Omdat Opera Zuid een kleinere omvang heeft wordt verwacht dat deze opera-instelling samenwerkingen aangaat met de grotere instellingen. In het proces van de bestelherziening vanaf 2029 wordt de samenhang en opdracht van de drie opera-instellingen opnieuw bekeken.


Vragen van het lid Hoeff, P.H. van der (Partij voor de Vrijheid)

Vraagnummer: 2
Vraag:
De onderwijsraad waarschuwt dat een vierdaagse lesweek en leendocenten onvermijdelijk zijn. Waarom zijn er zulke verschillen tussen scholen? En hoe ziet de minister de uitvoering van een dergelijk plan op basis van solidariteit? En deelt zij de waarschuwing van de Onderwijsraad?

Antwoord:
Wij zijn het eens met de Onderwijsraad dat de schaarste schuurt. Omdat, zoals de raad aangeeft, de tekorten ongelijk zijn verdeeld en moeilijke en pijnlijke keuzes noodzakelijk zijn. We moeten daarom blijven werken aan het aantrekken en behouden van personeel en er alles aan doen om te zorgen dat alle leerlingen goed onderwijs krijgen. Ook in tijden van tekorten. De raad verkent in twee richtingen hoe kan worden omgegaan met een aanhoudend lerarentekort. Deze opties, beperking van het onderwijsaanbod en optimalisering van het werk in het onderwijs, zijn fundamentele wijzigingen van het huidige stelsel die niet lichtzinnig zijn in te zetten. Samen met het veld bezien we deze en andere opties, waarbij de kwaliteit van het onderwijs uitgangspunt is.

We zien dat scholen met veel leerlingen in een kwetsbare positie, het speciaal basisonderwijs en het speciaal- en voortgezet speciaal onderwijs over het algemeen hogere tekorten hebben. Doel van de regionale aanpak is dat scholen, besturen, lerarenopleidingen en beroepsgroep meer samenwerken in de aanpak van de tekorten, in plaats van concurreren. Regionaal, omdat dan kan worden aangesloten bij de specifieke kenmerken van de regio (is er bijvoorbeeld sprake van groei of daling van het aantal leerlingen etc.). Door afspraken te maken over bijvoorbeeld het opleiden kan meer maatwerk worden geboden. Ook kunnen afspraken worden gemaakt dat scholen zonder tekort helpen bij het opleiden van personeel, voor scholen met een tekort. Een ander voorbeeld is dat een leraar natuurkunde op twee scholen les kan geven. Zo kan de leraar een aantrekkelijker baan krijgen (een volwaardige baan in plaats van een (kleine) deeltijdbaan) en kunnen beide scholen ervoor zorgen dat alle leerlingen natuurkunde kunnen volgen.

Vraagnummer: 3
Vraag:
Inmiddels kunnen we 1/3e van de leerlingen identificeren als analfabeet. In het mbo verlaat 15% van mbo-2 studenten en 7% van mbo-3 studenten de opleiding zonder referentieniveau 2F te behalen. In het basisonderwijs halen te weinig leerlingen het vereiste taal- en rekenniveau. Dit zijn uiterst zorgwekkende cijfers die onwaardig zijn voor een eerste wereldland als Nederland. Graag een reactie van de minister.

Antwoord:
De prestaties op de basisvaardigheden van leerlingen en studenten zijn inderdaad reden tot zorg. Dit werd eind vorig jaar ook weer bevestigd door PISA-onderzoek. Daarom versterkt dit kabinet over de hele linie de onderwijskwaliteit van het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs tot en met het mbo en de lerarenopleidingen. Er wordt  € 1 miljard geïnvesteerd in het Masterplan basisvaardigheden, waaronder € 2 miljoen voor het mbo. Het meetmoment van PISA-2022 valt vrijwel samen met de start van het Masterplan basisvaardigheden medio 2022. Het Masterplan is een meerjarige en integrale aanpak om de beheersing van de basisvaardigheden over de hele linie omhoog te brengen, zodat alle leerlingen straks goed mee kunnen doen in de maatschappij en goed voorbereid beginnen aan het vervolgonderwijs. Het is van groot belang dat iedere leerling voldoende gecijferd en geletterd het onderwijs verlaat. Er wordt gewerkt aan een duidelijke opdracht voor scholen via een beter curriculum, een beter zicht op de prestaties, de lat omhoog op basisvaardigheden in het toezicht, professionalisering van leraren, bevorderen van evidence-informed werken en aan versterking van de taalomgeving via de bibliotheken. Uw Kamer is over deze integrale aanpak geïnformeerd in de voortgangsbrief van 28 november jl. (Kamerstuk 31 293, nr. 709). Ook voor de mbo-sector is er een aanpak basisvaardigheden. Deze richt zich op het verbeteren van de onderwijskwaliteit en examinering van de basisvakken, de professionalisering van docenten en een goede monitoring. In het voorjaar zal uw Kamer hierover een voortgangsbrief ontvangen.

Vraagnummer: 4
Vraag:
Ons onderwijs is een vergaarbak geworden van allerlei vormen van activisme. Van klimaat tot gender en steeds minder tijd voor aandacht voor de basis, de kern. Graag een reflectie van de minister.

Antwoord:
Het kabinet onderstreept het belang van meer aandacht voor de basis. De prestaties van leerlingen op de basisvaardigheden zijn reden tot zorg. Middels de lopende bijstelling van het curriculum wordt dan ook prioriteit gegeven aan het bijstellen van de kerndoelen die betrekking hebben op de basisvaardigheden. Met het Masterplan Basisvaardigheden ondersteunt de overheid scholen ook met het verbeteren van de basisvaardigheden. Dat doet niets af aan de brede opdracht van het onderwijs die scholen hebben, waarbij scholen ook aan andere elementen aandacht mogen geven.

Vraagnummer: 5
Vraag:
Hoeveel minderjarige asielzoekers stromen in het onderwijs in? En ziet de minister ook dat we daar geen capaciteit meer voor hebben?

Antwoord:
Het nieuwkomersonderwijs staat onder druk. In aanvulling op de toestroom van Oekraïense ontheemden (18.000 leerlingen in po en vo) nemen de aantallen nog steeds toe. In de afgelopen twee jaar zijn de nieuwkomers verdubbeld ten opzichte van 2021. Op 1 juli 2023 waren er ca 13.000 leerlingen ingeschreven in het primair onderwijs die korter dan één jaar in Nederland zijn. Op 1 oktober 2023 waren er in het voortgezet onderwijs ruim 23.000 leerlingen ingeschreven die korter dan twee jaar in Nederland zijn. Dit zijn de cijfers van de kinderen die al in het onderwijs zijn ingeschreven en omvat dus niet kinderen die op onderwijs wachten.

Om scholen en gemeenten te ondersteunen om deze leerlingen zo snel mogelijk onderwijs te bieden is begin oktober de wet Tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen in werking getreden. Hierdoor kunnen wij besluiten om in gevallen waar de grenzen aantoonbaar bereikt zijn het onderwijs tijdelijk anders te organiseren, bijvoorbeeld met minder lesuren. Daarnaast ondersteunen de regiocoördinatoren van OCW gemeenten en scholen bij de organisatie van het nieuwkomersonderwijs.

Er is bovendien nauw contact met het COA over de overeenkomsten die met gemeenten worden gesloten over de opvang van asielzoekers. Hierdoor kunnen wij het onderwijs z.s.m. informeren over de te verwachten instroom in de gemeente.

Vraagnummer: 6
Vraag:
De PVV ziet graag dat een eventuele lening voor de lerarenopleiding rentevrij blijft en dat deze lening na enkele jaren dienstverband wordt kwijtgescholden. Wat is daarop de reactie van de minister?

Antwoord:
Van eerdere financiële prikkels voor de lerarenopleiding is de effectiviteit niet aangetoond. Zo blijkt uit onderzoek van Berenschot (2021) dat de halvering van het wettelijk collegegeld voor alle eerstejaarsstudenten en tweedejaarsstudenten aan lerarenopleidingen niet aantoonbaar heeft bijgedragen aan een hogere instroom in het hoger onderwijs of specifiek in lerarenopleidingen. Het CPB schrijft daarnaast in het rapport Kansrijk Onderwijsbeleid (2020) dat, hoewel er geen (quasi)experimenteel bewijs is voor het effect van veranderingen in het collegegeld op de inschrijvingen in de Nederlandse context, het aannemelijk is dat dit effect te klein en de maatregel niet doelmatig is. Dit leidt tot het subsidiëren van een hoog percentage van studenten die de opleiding al wilden doen. Een aantrekkelijke opleiding en een aantrekkelijk beroep maken een financiële prikkel minder nodig om studenten naar de opleiding te verleiden. Dit kabinet heeft dat onder andere gedaan door € 1,5 miljard te investeren in de salarissen van leraren, het verlagen van de werkdruk en de professionalisering van leraren, schoolleiders en ondersteunend personeel. Verder maken we het beroep aantrekkelijker door verschillende loopbaanpaden voor leraren te ontwikkelen. De salarissen in het primair onderwijs zijn gelijkgetrokken met de salarissen van leraren in het voortgezet onderwijs. Eventuele maatregelen gericht op de studieschulden van studenten – zowel via de rente als via kwijtschelding – zijn uiterst kostbaar en zeer lastig uitvoerbaar. We doen op dit moment breder onderzoek naar de effectiviteit van meer sturende maatregelen voor een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. We verwachten de resultaten van dit onderzoek rond de zomer van 2024 te kunnen delen. Het is aan een volgend kabinet om met de uitkomsten van dit onderzoek te besluiten welk beleid zij wil inzetten.

Vraagnummer: 7
Vraag:
Wat gaat de minister doen zodat Joodse studenten zich weer veilig voelen op onze universiteiten?

Antwoord:
Het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden is verschrikkelijk en roept veel emoties op in de samenleving. Deze spanningen zijn ook in het onderwijs voelbaar. Het is belangrijk om het daar met elkaar over te hebben. Dat mag best schuren, maar voor discriminatie, antisemitisme of islamofobie mag in het onderwijs nooit plaats zijn. Wij voeren daarom actief het gesprek met onder meer Joodse en islamitische scholieren, studenten, docenten, bestuurders, belangenorganisaties en wetenschappers over de impact van het conflict en de zorgen ten aanzien van veiligheid die bij hen leven. Het is zorgelijk dat het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) een grote toename van zorgen zien onder de Joodse gemeenschap in Nederland over hun veiligheid en signalen ontvangen van onder meer studenten die zich op hun instellingen onveilig voelen vanwege hun Joodse achtergrond. Ook het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en de Moslimstudenten Associatie Nederland (MSA) geven bij ons aan dat het gevoel van onveiligheid bij de islamitische gemeenschap waaronder studenten is toegenomen.

Het staat voorop dat alle studenten zich veilig moeten voelen binnen het onderwijs. Ieder geval waarin een student zich niet veilig voelt vanwege zijn of haar afkomst of achtergrond is er één te veel. Instellingen zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving en spannen zich ook hiervoor in, alsook voor het tegengaan van discriminatie. Het is belangrijk dat er een laagdrempelige manier is voor studenten om binnen de instelling melding te maken van onveilige incidenten, zoals bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon, een ombudsfunctionaris of de beveiliging.

Universiteiten proberen sociaal onveilige bijeenkomsten buiten de deur te houden door randvoorwaarden te stellen. Als het toch misgaat treden zij op tegen grensoverschrijdend gedrag waaronder antisemitisme, discriminatie en haatzaaien. Verschillende universiteiten maken melding van Joodse studenten en medewerkers die zich niet veilig voelen op de universiteit. Er zijn klachtenprocedures in het geval men vindt dat deze hulp tekortschiet. Universiteiten en hogescholen werken ook samen via het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs waar zij kennis en ervaringen uitwisselen. Via de werkgroep integrale veiligheid van UNL wordt de ontwikkeling van de situatie op de universiteiten om de week besproken.

De afgelopen zomer is in de Kamerbrief Integrale aanpak sociale veiligheid aangegeven welke inspanningen worden verricht om instellingen en studenten die veilige leeromgeving te helpen bieden. Onderdeel hiervan is ook het onderzoek naar de klachtenprocedures om een beter beeld te krijgen van de kwaliteit, informatie en tevredenheid. Ook kan en moet er melding of aangifte bij de politie gedaan worden wanneer iemand zich daadwerkelijk bedreigd voelt.

Vragen van het lid Kort, A.H.J. de (VVD)

Vraagnummer: 8
Vraag:
Ziet het kabinet een specifieke aanpak om juist die gezinnen waar taalachterstanden plaatsvinden, ongeacht de achtergronden, beter te kunnen helpen? Wat betreft de VVD zou het goed zijn om die kinderen waar juist sprake is van achterstand, dat wij die nog dwingender naar VVE begeleiden, daar kan een goede basis worden gelegd die het fundament is voor het verder verloop van een goede schoolcarrière.

Antwoord:
Wij zien inderdaad dat kinderen met een taalachterstand baat hebben bij deelname aan voorschoolse educatie. Ook uit het recente onderzoek Pre-cool blijkt dat dit hen helpt in hun ontwikkeling. Wij vinden het belangrijk dat zoveel mogelijk kinderen, die baat hebben bij voorschoolse educatie, hier gebruik van kunnen maken. Gemeenten zijn hier verantwoordelijk voor. Het is de vraag of het juridisch afgedwongen kan worden om 2-jarigen met een (risico) op taalachterstand te verplichten tot voorschoolse educatie. Hierbij moet de inbreuk die dit maakt op het recht op het gezinsleven (art. 8 EVRM) afgewogen worden. Wat we wel kunnen en doen is gemeenten helpen. Wij stimuleren sinds eind 2023 de gemeenten van de 20 gebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid dan ook om het bereik van voorschoolse educatie verder te verhogen. Dit doen wij via het Programma Ontwikkeling Jonge Kind.

Vraagnummer: 9
Vraag:
Daarnaast vindt de VVD het ook belangrijk om de leerplicht naar de leeftijd van 4 jaar te vervroegen. Hoe kijkt de minister hier tegenaan en kan zij overzien welke effecten dit mogelijk kan hebben op het verder verbeteren van basisvaardigheden?

Antwoord:
We hechten waarde aan goed voorbereid aan de schoolperiode beginnen. Onze investering op voor- en vroegschoolse educatie is hier een uitdrukking van. Daarnaast brengen we in kaart hoe groot de groep is die pas op 5-jarige leeftijd naar school gaat, wat de kenmerken zijn van deze kinderen en wat de mogelijke verklaringen zijn dat deze leerlingen niet op 4-jarige leeftijd instromen (net als de meeste van hun leeftijdsgenoten). Wij verwachten uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van dit jaar nader te kunnen informeren. 

Vraagnummer: 10
Vraag:
Het lijkt me goed dat de Onderwijsinspectie gaat kijken hoe het zit met al die administratieve lasten voor docenten en een soort benchmark gaat maken, zodat we die druk weg kunnen nemen en de docent weer bezig kan zijn met het vak. Ik ben benieuwd hoe de minister daarnaar kijkt.

Antwoord:
Onnodige administratieve lasten vormen een regelmatig terugkerend thema in het onderwijs. De Algemene Rekenkamer doet hier momenteel onderzoek naar voor het primair onderwijs. In de Kamerbrief 'Van heldere verwachtingen naar betere resultaten' hebben we een aanvullend onderzoek naar administratieve lasten in het voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs aangekondigd. De uitkomsten hiervan worden onder andere meegenomen in het wetsvoorstel verduidelijking deugdelijkheidseisen dat we naar verwachting medio 2025 bij uw Kamer indienen.

Hiernaast zijn we voornemens de gezamenlijke publicatie 'Ruimte in regels' van OCW en de Onderwijsinspectie van zes jaar geleden van een update te voorzien en waar nodig ook uit te breiden met extra thema’s. Deze publicatie is destijds goed ontvangen in het onderwijs.

Gezien deze publicatie en het onderzoek dat de Rekenkamer al doet, is het opnemen van een benchmark voor administratieve lasten in het toezicht van de Onderwijsinspectie wat ons betreft niet nodig. We hebben er vertrouwen in dat we met bovenstaande aanpak kunnen komen tot een vermindering van administratieve lasten voor docenten in het funderend onderwijs.

Vraagnummer: 11
Vraag:
Ik vind het goed dat de minister bezig is met de voltijdbonus in het onderwijs en ik vraag me af wat daarvan de laatste stand van zaken is. En wanneer kunnen we verwachten dat die voltijdbonus over het gehele onderwijsveld wordt uitgerold?

Antwoord:
Momenteel probeert een kopgroep bestaande uit 11 schoolbesturen met 200 aangesloten scholen verschillende vormen van een meerurenbonus uit. Dit zijn bonussen in de vorm van maatwerk met bijvoorbeeld geld, verlof, flexibiliteit in het rooster of een tegemoetkoming in de kinderopvangkosten. Daarnaast zien we ook besturen in de kopgroep die werken met een beschikbaarheidstoelage; een beloning voor een dag waarop leraren vooraf aangeven dat ze opgeroepen kunnen worden. Wij ondersteunen de besturen die aan de slag willen met begeleiding en informatie.

In eerste instantie is met deze pilot ingezet op leraren in het primair onderwijs. Daar is namelijk het grootste tekort en de laagste werktijdfactor. Op 15 december 2023 bent u geïnformeerd over de voortgang (Kamerstukken TK 27 923, nr. 460). De verwachting is dat we in de zomer in een update meer kunnen zeggen over de resultaten.

Vraagnummer: 12
Vraag:
Het zou goed zijn om een splitsing in het pabo-aanbod aan te brengen. Dus specifiek voor het jonge kind en het oudere kind. En natuurlijk ook nog het generieke aanbod in stand te houden voor die studenten die behoefte hebben om het gehele pabo-aanbod in hun studie te kunnen volgen. Hoe kijkt het kabinet hiernaar en wanneer kunnen we verwachten dat er een dergelijke specifiekere inrichting komt van de pabo?

Antwoord:
Alle pabo’s bieden al een leeftijdsspecialisatie aan, maar waarborgen een brede basis. Kennis van de doorgaande ontwikkelingslijn van het jonge naar het oude kind wordt door alle experts belangrijk gevonden. Van 2020-2022 hebben negen pabo’s pilots gedraaid met verdieping van de specialisatie jonge en oude kind. De pabo’s pakken gezamenlijk de resultaten hiervan op in een landelijk specialisatiemodel jonge en oude kind. Dit model houdt onder andere in dat studenten zich (minimaal) gedurende de helft van hun opleidingstijd profileren op een leeftijdsgroep. In 2021 en in 2023 zijn de door ons gefinancierde expertisecentra jonge kind en po-vo gestart die de pabo’s helpen om de leeftijdsspecialisaties verder te versterken. Een splitsing van de pabo of een extra pabo is niet nodig om leeftijdsspecialisatie in de opleiding mogelijk te maken.

Vraagnummer: 13
Vraag:
Scholen hebben vaak het nakijken, zij kunnen leerlingen niet langer dan een week schorsen. In extreme gevallen moeten zij leerlingen van een school kunnen verwijderen, maar dat kunnen ze niet wanneer er nog geen alternatief gevonden is. En de conciërge of een ander personeelslid van de school heeft ook niet altijd de gelegenheid om tassen of jassen te fouilleren. Mijn vraag aan de minister is of zij zich ook zorgen maakt over deze ontwikkelingen en of zij maatregelen of andere instrumenten ziet die scholen kunnen treffen om dit aan te pakken.

Antwoord:
Het kabinet maakt zich zorgen over wapenbezit onder jongeren. Het meenemen van wapens naar school is op dit moment al verboden. Ten aanzien van de mogelijkheden van scholen hebben ze, als dat nodig is voor de veiligheid op school, de mogelijkheid om over te gaan tot tas- en kluiscontrole. Daarnaast moeten scholen verplicht veiligheidsbeleid hebben, waarin ze ook in kunnen gaan op het dragen en meenemen van wapens. Ook kan de school de politie inschakelen. Stichting School en Veiligheid ondersteunt scholen met advies en heeft voor calamiteiten ook een speciaal calamiteitenteam.

Maar om scholen echt te ondersteunen bij deze problematiek moeten we de aanleiding voor het dragen van wapens ook zoveel mogelijk wegnemen. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is onderdeel van de brede preventieaanpak van het ministerie van Justitie en Veiligheid ‘Preventie met Gezag’, waarin op allerlei facetten wordt gewerkt aan het voorkomen van wapenbezit onder jongeren. 

In algemene zin behoort schorsing tot de mogelijkheden van de school. Als een leerling of student een risico vormt, is het zaak om de juiste hulp in te schakelen. Dat kan de politie zijn, maar ook jeugdzorg. Ook leerlingen of studenten die risico’s veroorzaken zijn over het algemeen leerplichtig. Het is daarom in beginsel niet wenselijk dat leerlingen van school worden verwijderd voordat er een andere school voor de leerling of student is. 


Vragen van het lid Martens-America, C. (VVD)

Vraagnummer: 14
Vraag:
Wat betreft de VVD maakt de minister vaart met de drie numerus fixus-opties om te zorgen dat deze instroom beperkt kan worden. Wanneer komt deze brief? Wat is de volgende stap? En zijn we op tijd voor de selectie van januari 2025?

Antwoord:
Op dit moment ligt het wetsvoorstel Internationalisering in balans ter advisering voor bij de Onderwijsraad. We achten het onafhankelijke advies van het hoogste adviesorgaan voor de regering op het gebied van onderwijs van groot belang voor een zorgvuldig wetgevingsproces, gelet ook op de impact van de maatregelen op het onderwijsveld en de maatschappij. Nadat het advies van de Onderwijsraad is verwerkt wordt het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk, na besluitvorming in het demissionaire kabinet, voorgelegd aan de Raad van State. De regering beoogt het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in het tweede kwartaal van 2024 in te dienen bij uw Kamer.

Selectieprocedures voor het studiejaar 2025-2026 sluiten in januari 2025 voor aanmeldingen van aspirant-studenten. Dat is te vroeg om de fixusmaatregelen uit het wetsvoorstel Internationalisering in balans in de praktijk mogelijk te maken voor het studiejaar 2025-2026. Selectieprocedures dienen namelijk jaarlijks voor 1 oktober te worden vastgesteld, in het kalenderjaar voorafgaand aan de start van de opleiding. In dit geval is dat 1 oktober 2024. Daarbij is belangrijk dat de fixusmaatregelen uitvoerbaar zijn voor instellingen en uitvoeringsorganisaties. Instellingen hebben de tijd nodig om de medezeggenschap goed te betrekken en hun communicatie richting aspirant-studenten zorgvuldig in te richten. 

Vraagnummer: 15
Vraag:
De minister is bezig met de uitrol van baangarantie voor mbo’ers. Er zijn echter een hele hoop mbo-opleidingen waarbij de arbeidsmarkt zeer gering is. Hoe rijmt de minister dit met de plannen voor baangarantie?

Antwoord:
De stelling dat voor veel mbo-opleidingen het arbeidsmarktperspectief gering is deelt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet. Het arbeidsmarktperspectief bij veel mbo-opleidingen is goed, maar het kan op sommige vlakken beter. Binnen het beleid wordt uitgegaan van zelfregulering. Mbo-instellingen hebben een wettelijke zorgplicht om alleen opleidingen aan te bieden indien er voldoende arbeidsmarktperspectief is. Als instellingen zich niet aan de zorgplicht houden kan de commissie macrodoelmatigheid mbo op basis van signalen onderzoek hiernaar doen en de minister adviseren over eventueel ingrijpen. In het uiterste geval kan de minister een instelling de rechten ontnemen om een opleiding nog langer aan te bieden. Onderwijsinstellingen werken binnen de aanpak Kansrijk Opleiden gezamenlijk met het bedrijfsleven aan het bieden van een kansrijke toekomst aan studenten. Het doel is om studenten op te leiden tot vakkrachten met een kansrijk perspectief op een duurzame loopbaan. Het is op dit moment echter nog niet duidelijk of deze werkwijze daadwerkelijk leidt tot (lastige) keuzes in en van de sector, terwijl de opgaves groot zijn. Daarom laat het ministerie van OCW parallel aan de invoering van Kansrijk Opleiden onderzoeken of er effectieve, meer sturende maatregelen denkbaar zijn om studenten te interesseren voor opleidingen die opleiden voor beroepen met een duurzaam arbeidsmarktperspectief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2023/24, 31 524, nr. 592). Het onderzoek is naar verwachting in de zomer van 2024 gereed. Baangaranties is een van de maatregelen die onderzocht wordt. Baangaranties kunnen helpen bij het versoepelen van de overgang naar de arbeidsmarkt, doordat studenten bij de start van de opleiding een baan in het vooruitzicht hebben. Conform de motie El Yassini wordt de komende periode, naar voorbeeld van de AanDeBak-garantie in de regio Rotterdam, in 20 focusgebieden verkend hoe de inzet op baangaranties voor jongeren (versneld) kan worden uitgebreid of opgeschaald. Dit hebben we recent afgesproken met de 20 burgemeesters in het nationaal programma leefbaarheid en veiligheid en andere betrokkenen zoals opleiders, werkgevers en andere ministeries. Het zijn bedrijven die de baangaranties afgeven. Daarmee passen ze binnen de werkgelegenheid in de regio.
 

Vraagnummer: 16
Vraag:
Wil de minister zijn contacten in de sector gebruiken om ervoor te zorgen dat we de gunstige uitstroomkansen en de hoge salarissen onder de aandacht kunnen brengen van de jongere doelgroep?

Antwoord:
Het is belangrijk dat studenten kiezen voor een opleiding die past bij hun interesse, capaciteiten en talenten én die een duurzaam arbeidsperspectief biedt. Om een weloverwogen keuze te kunnen maken is het van belang om informatie over arbeidsmarktperspectief en salarissen onder de aandacht van leerlingen en studenten te brengen. Via KiesMBO brengen we de gunstige uitstroomkansen en het startsalaris onder de aandacht van studiekiezers. In het mbo heb ik tot en met 2027 jaarlijks € 32 miljoen uitgetrokken om loopbaanoriëntatie en –begeleiding (LOB) te versterken. Graag zal ik de sector nogmaals wijzen op de beschikbaarheid van deze informatie en deze middelen. Goede LOB, inclusief informatie over uitstroomkansen en salaris, helpt studenten immers bij het kiezen voor een passende opleiding.
 

Vragen van het lid Pijpelink, A. (PvdA-GroenLinks)

Vraagnummer: 17
Vraag:
Hoe staat de minister tegenover een deltaplan lerarentekort?

Antwoord:
Net als iedereen die zich met hart en ziel inzet in het onderwijs zien wij de noodzaak om de tekorten aan te pakken. Daarom hebben we samen met alle partners (de sectororganisaties, de vak- en beroepsorganisaties en de lerarenopleidingen) het Onderwijsakkoord en het bijbehorende werkplan Samen voor het beste onderwijs gesloten. Hiermee is een forse investering gedaan en zijn maatregelen opgenomen om te werken aan de kwaliteit van het onderwijs en om de tekorten aan te pakken. Het tekort is niet zomaar even opgelost en er is niet één goede maatregel om dit te doen. Dit vraagt ook op de lange termijn om volle inzet van alle betrokkenen en wij zullen alle maatregelen, die  potentieel effect hebben, ook overwegen. In de brief van vrijdag jl. hebben wij dit (eveneens) nader toegelicht (Kamerstuk 27 923, nr. 462).

Vraagnummer: 18
Vraag:
Hoe wil de minister professionele autonomie aan leraren teruggeven?

Antwoord:
In het professioneel statuut wordt de professionele ruimte van leraren vastgelegd. Hierin worden gezamenlijke afspraken gemaakt tussen schoolbestuur en leraren over professionele dialoog, zeggenschap en verantwoordelijkheid. Hiermee wordt bereikt dat de dialoog tussen leraar en school geregeld wordt gevoerd over de professionele ruimte van de leraar en dat daarover concrete afspraken worden vastgelegd.
De schoolbesturen moeten zorgen dat in het strategisch personeelsbeleid onder andere de professionalisering van leraren is geborgd. Mede daarom is het wetsvoorstel strategisch HRM-beleid in voorbereiding.
 

Vraagnummer: 19
Vraag:
Hoe wil de minister de grote crises in het onderwijs oplossen? Hoe gaan we ervoor zorgen dat zittende docenten blijven? Hoe zorgen we ervoor dat startende docenten niet wegrennen naar andere sectoren? Hoe halen we de 83.000 mensen met een onderwijsbevoegdheid, maar niet meer werkzaam in het veld, weer voor de klas?

Antwoord:
Het oplossen van de tekorten in het onderwijs is een complex vraagstuk dat niet met een enkele maatregel is op te lossen. Daarom hebben we samen met de sectororganisaties, de vak- en beroepsorganisaties en de lerarenopleidingen het Onderwijsakkoord en bijbehorende werkplan Samen voor het beste onderwijs opgesteld. Hierin zijn maatregelen opgenomen om te werken aan de onderwijskwaliteit en de aanpak van de tekorten. Zie hiervoor ook de brief van vrijdag jl. (Kamerstuk 27 923, nr. 462).

Voor het behoud van zittende leraren is het belangrijk dat zij met plezier hun werk kunnen blijven doen. Wij zetten daarom in op het vergroten van de aantrekkelijkheid van het beroep door verlaging van werkdruk, goede arbeidsvoorwaarden en meer aandacht voor ontwikkelmogelijkheden voor leraren. Deze verschillende onderdelen komen samen in het strategisch personeelsbeleid. Om sterk strategisch personeelsbeleid te borgen werken wij aan het wetsvoorstel strategisch HRM-beleid. Het streven is om het wetsvoorstel in het najaar van 2024 in te dienen. Voor het behoud van startende leraren zetten we in op goede begeleiding omdat we weten dat dat essentieel is. Positief is dat we zien dat ongeveer 90% van de startende leraren in het primair en voortgezet onderwijs begeleiding krijgt. Er is nog wel werk te doen in de kwaliteit van deze begeleiding. Door de ontwikkeling van Onderwijsregio’s en de Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren wordt zowel de infrastructuur verder vormgegeven als de middelen beschikbaar gesteld die bijdragen aan de professionalisering van (startende) leraren. Besturen en scholen gebruiken vaak hun eigen netwerk, dicht bij de scholen (oud medewerkers en ouders) om stille reserve te interesseren om weer in het onderwijs te gaan werken. Dat moet wel op een slimme manier, die rekening houdt met de AVG regelgeving. We gaan landelijk campagneactiviteiten inzetten om meer mensen te interesseren voor werken in het onderwijs. Daarbij nemen we ook de stille reserve mee als doelgroep. 


Vragen van het lid Stultiens, L.C.J. (PvdA-GroenLinks)

Vraagnummer: 20
Vraag:
Zou de minister meer kunnen vertellen over het plan om op elk ministerie een Chief Scientific Advisor aan te stellen, een soort brug tussen de wetenschap en het beleid?

Antwoord:
In een lezing bij de Raad voor het Openbaar Bestuur van vorig jaar heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gerefereerd aan de Chief Science Officer als een mogelijkheid om de kennisfunctie binnen ministeries te versterken, geïnspireerd door buitenlandse voorbeelden.
 
Vorig jaar heeft de minister van Binnenlandse Zaken mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in antwoord op Kamervragen toegezegd een verkenning te doen naar de mogelijkheid van rijksbrede afspraken over de kennisfunctie bij ministeries. Het idee van Chief Science Officers wordt daarin meegenomen. Sommige ministeries hebben al een Chief Science Officer, andere een equivalent daarvan. De praktijk is zeer gevarieerd.
 
Daarnaast is binnen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een Science for Policy-team opgericht dat aan de hand van concrete beleidsvraagstukken verkent en beproeft hoe de interactie tussen beleid en wetenschap structureel en dynamisch kan worden vormgegeven (Kamerstuk 29 338, nr. 273). In de beleidsvisie Generatieve AI wordt verkend hoe een structurele respons op AI kan worden vormgegeven. In dit kader gaan we de Science for policy aanpak toepassen op het thema AI en skills. Met deze werkvorm/expertgroep kan het kabinet zich laten adviseren over belangrijke ontwikkelingen op het gebied van (generatieve) AI.
 

Vraagnummer: 21
Vraag:
Wat betreft het Wetsvoorstel 'Internationalisering in balans', kan de minister toezeggen dat er genoeg aandacht komt voor de positieve effecten van internationalisering? Ik heb het dan over de bijdragen aan de wetenschap, onze persoonlijke ontplooiing, contact met de rest van de wereld, ver weg of juist net over de grens. Ik krijg die vraag ook veel vanuit Zeeland, Friesland en Limburg.

Antwoord:
De regering onderschrijft dat de internationale dimensie van het hoger onderwijs en onderzoek een belangrijke toegevoegde waarde heeft voor de student, de wetenschap, de onderwijsinstelling, de samenleving en de (kennis)economie. Echter leidt ongeremde en ongerichte internationalisering in het onderwijs in toenemende mate tot zorgen, zowel binnen het onderwijs als daarbuiten in de bredere leef- en werkomgeving. De regering streeft ernaar om de positieve effecten van internationalisering te vergroten en de negatieve effecten te verkleinen en daarmee internationalisering beter in balans te brengen. In het wetsvoorstel dat de regering daartoe voorbereidt is er expliciet oog voor de positieve effecten van internationalisering en de mogelijkheden voor maatwerk voor regionale omstandigheden, waaronder de waarde van internationalisering voor grensregio’s.

Vraagnummer: 22
Vraag:
Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat het niet langer mogelijk is om onbetaald stage te lopen? Wordt het niet tijd voor hardere maatregelen? Maandenlang onbetaald stagelopen is een privilege dat niet iedereen zich kan veroorloven.

Antwoord:
Het is van groot belang dat stagiairs een passende stagevergoeding krijgen. Wij verwachten van werkgevers dat zij stagiairs een passende stagevergoeding geven. Dit gebeurt inderdaad onder andere in het onderwijs nog lang niet overal. Ondanks het feit dat het nog niet in de cao vastligt, geeft een deel van de onderwijswerkgevers in het po en vo (al) wel een stagevergoeding. We roepen werkgevers op om een passende vergoeding te bieden en hierover afspraken te maken in cao’s met sociale partners. Voor de mbo- en ho-sector geldt dat dit inmiddels in de cao is opgenomen. Dit is ook afgesproken in het Stagepact MBO 2023-2027. We volgen en monitoren de afspraken in de cao’s en kijken met extra aandacht naar de ontwikkelingen in het primair en voortgezet onderwijs. Later dit kwartaal ontvangt uw Kamer het eerste onderzoek naar cao-afspraken over stagevergoedingen.
 

Vraagnummer: 23
Vraag:
Hoe staat het met de motie de Hoop en Bouchallikht om opleidingsniveau als discriminatiegrond toe te voegen aan de Algemene Wet Gelijke Behandeling? Zodat het niet langer mogelijk is voor verzekeraars om onderscheid te maken op basis van je diploma.

Antwoord:
Het maken van onnodig onderscheid in opleidingsniveau is onwenselijk. Er is een herwaardering nodig van het beroepsonderwijs. Het doel is een waaier aan opleidingsmogelijkheden, gelijkwaardig en naast elkaar. Goede voorbeelden van die herwaardering zijn het gelijktrekken van de rentepercentages voor het terugbetalen van de studieschuld voor mbo, hbo en wo-studenten en het organiseren van gezamenlijke introductieweken in studentensteden. Het maken van onnodig onderscheid op basis van opleidingsniveau past daar niet bij. Op dit moment is opleidingsniveau niet als discriminatiegrond opgenomen in de Algemene Wet Gelijke Behandeling (Awgb). Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dient de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een adviesaanvraag in bij het College voor de Rechten van de Mens over de wenselijkheid van een verbod op onderscheid naar opleidingsniveau in de Awgb. Een toelichting is eerder beschreven in de Kamerbrief over gelijkwaardige behandeling (Kamerstukken II 2022-2023, 31 524, nr. 569) door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daarnaast vragen we het College om te adviseren over andere mogelijkheden om ongelijke behandeling tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus in de samenleving tegen te gaan. Momenteel zijn we in gesprek met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de aanvraag, aangezien het College voor de Rechten van de Mens valt onder verantwoordelijk van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uw Kamer zal voor de zomer van 2024 worden geïnformeerd over de voortgang.
 
Vraagnummer: 24
Vraag:
Mijn vraag gaat over de rijksbrede dekkingsopgave, ofwel de kaasschaaf. Geld dat was gereserveerd voor onderwijs wordt weggehaald. Ik wil vragen aan de minister hoe hij aankijkt tegen deze bezuiniging?

Antwoord:
Vorig voorjaar was de begroting structureel verslechterd als gevolg van onder andere hogere renteuitgaven, asieluitgaven, uitgaven aan Groningen en het energiepakket. Om de begroting op orde te houden, en deze uitgaven niet door te schuiven naar de toekomst, is gekeken naar hoe deze uitgaven gedekt kunnen worden op vrijwel alle begrotingen.

Dit heeft er dus ook toe geleid dat een deel van de uitgaven moest worden ingepast in de OCW-begroting. Gelukkig hebben we een groot deel van de bijdrage op de begroting voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap middels de meevallers op de raming van het aantal leerlingen en studenten en de raming van de studiefinancieringsuitgaven- en ontvangsten kunnen leveren, te weten ruim € 200 miljoen in 2024 oplopend tot bijna € 500 miljoen vanaf 2028 en verder. Naast deze meevallers is nog circa € 155 miljoen structureel aan dekking op de begroting voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingezet voor de dekkingsopgave op de Rijksbegroting.
 

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (PvdA-GroenLinks)

Vraagnummer: 25
Vraag:
Hoe kan het dat het drie jaar duurt voordat we het onderzoek van Oberon over het aantal kinderen op wachtlijsten voor het speciaal onderwijs toegestuurd krijgen?

Antwoord:
We delen de zorg over de wachtlijsen voor het speciaal onderwijs. Na het aannemen van de motie hebben we uitgezocht hoe inzicht in wachtlijsten in het speciaal onderwijs te verkrijgen is. Wachtlijsten bleken niet centraal te worden geregistreerd. Vervolgens is een uitvraag gedaan via samenwerkingsverbanden op de kaart. Dit heeft geresulteerd in de rapportage die uw Kamer eind 2022 heeft ontvangen. Omdat dit nog onvoldoende inzicht bood, hebben we Oberon gevraagd een meting uit te voeren. Over de eerste meting van Oberon hebben we uw Kamer in juli 2023 geïnformeerd en over de tweede meting is uw Kamer in december 2023 geïnformeerd. 
Het is belangrijk goed zicht te blijven houden op de ontwikkeling van de wachtlijsten. Daarom wordt dit nu twee keer per jaar gemeten via een peiling. We zijn met partijen in het veld in gesprek over hoe we deze kunnen terugdringen. Bij de voortgangsrapportage passend onderwijs informeren we dit voorjaar uw Kamer over een aanpak.
 

Vraagnummer: 26
Vraag:
Graag een reactie van de minister op mijn schriftelijke vragen over oriëntatiejaren in het mbo.

Antwoord:
De schriftelijke vragen van het lid Westerveld over oriëntatiejaren in het mbo zijn op 16 januari jl. aan uw Kamer verzonden. Excuses voor de verlate verzending. 

Vraagnummer: 27
Vraag:
Het lerarentekort heeft de meest dramatische gevolgen voor kinderen die extra ondersteuning nodig hebben. Kansengelijkheid is op papier een mooi woord, maar in werkelijkheid worden deze kinderen overgeslagen in het beleid. Er zijn veel beloften gedaan over passend onderwijs, maar hoeveel prioriteit hebben die kinderen nou echt in het beleid?

Antwoord:
Kinderen met een ondersteuningsbehoefte hebben uiteraard onze prioriteit. Zij hebben net als andere leerlingen recht op goed onderwijs en om zich te kunnen ontwikkelen. Er wordt samen met partners in het veld, zoals vertegenwoordigers van leerlingen, ouders en scholen, hard gewerkt aan de uitvoering van de verbeteraanpak passend onderwijs. We herkennen dan ook niet dat deze kinderen worden overgeslagen in het beleid. Zo hebben we bijvoorbeeld gewerkt aan het opzetten van de onderwijszorgarrangementen en wordt het aanbod voor onderwijs aan hoogbegaafden en het residentieel onderwijs versterkt. We werken ook aan een wetsvoorstel voor de introductie van hoorrecht voor leerlingen en we vergroten mogelijkheden voor de digitale school. De Kamer wordt met de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs in het voorjaar geïnformeerd over de stand van zaken op de verschillende maatregelen.

Vraagnummer: 28
Vraag:
Pas in het voorjaar 2024 horen we meer over de stand van zaken met betrekking tot de moties op het passend onderwijs. Maar dat debat was al in april jongstleden, waarom duurt dit één jaar?

Antwoord:
Met uw Kamer is afgesproken dat we eens per jaar, vooruitlopend op het debat passend onderwijs, rapporteren over de stand van zaken van passend onderwijs. Dit zullen we ook binnenkort weer doen, waarbij we terugkomen op de aangenomen moties van vorig jaar.

 
Vraagnummer: 29
Vraag:
Scholen die onderwijs geven aan jongeren die hulp nodig hebben, merken ook nog niets van de beloofde vermindering van regeldruk en bureaucratie. Wat is er met al die suggesties gedaan?

Antwoord:
Bij de ervaren regeldruk gaat het veelal om regels die niet door OCW worden opgelegd. Om de onduidelijkheid weg te nemen, is in samenwerking met het veld een brochure over Ruimte in regels voor passend onderwijs in het po gemaakt. Deze brochure beschrijft welke regels wel, maar ook juist niet gelden. Daarnaast zijn we op dit moment, met de partijen uit het veld, bezig met het verbeteren van het ontwikkelperspectief (het OPP). Hierin worden nu nog dingen opgenomen die niet nodig zijn. We hebben dat teruggebracht naar de basis en daarvoor een handreiking opgesteld. Voor het opstellen van een OPP worden de komende periode trainingen gegeven door het hele land. Daarnaast is inmiddels voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen (EMB) bepaald dat een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) voor de hele schoolloopbaan geldt, zodat niet elk jaar opnieuw een tlv hoeft te worden aangevraagd. Ook blijven we met het veld in gesprek om te kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat voor meer groepen de tlv voor een langere periode wordt afgegeven.

Vraagnummer: 30
Vraag:
Wat denkt de minister van de suggestie om onderwijsinstellingen stageplekken te laten toewijzen aan studenten?

Antwoord:
Stages zijn een cruciaal onderdeel van iedere mbo-opleiding en ook van veel opleidingen in het hbo en wo. De school is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs als geheel. Dat wil echter niet noodzakelijkerwijs zeggen dat de school ook stageplekken moet toewijzen. Veel scholen ondersteunen hun studenten al bij het zoeken van een stageplek. Bijvoorbeeld via stagematching voor eerstejaars bol-studenten ondersteunen ze hen met een veilige eerste kennismaking met de arbeidsmarkt. We vinden het belangrijk dat de school niet alleen verantwoordelijk is, maar zich ook verantwoordelijk voelt voor de kwaliteit van de stages en de stagebegeleiding. Daarom zijn hierover afspraken gemaakt in het Stagepact MBO 2023-2027. Tegelijkertijd heeft het ook waarde dat studenten ervaring opdoen met solliciteren, zeker in latere leerjaren. De school heeft hierbij wel een verantwoordelijkheid om studenten hierop goed voor te bereiden en hen te ondersteunen wanneer zij dit nodig hebben. In de visie van het kabinet kunnen deze twee werkwijzen goed naast elkaar bestaan en is er geen reden om scholen te verplichten om in alle gevallen stageplekken toe te wijzen aan studenten.
 

Vraagnummer: 31
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om bij subsidieverlening de harde eis te gaan stellen dat culturele instellingen de fair practice en pay afspraken zullen nakomen? En dezelfde vraag voor de toegankelijkheids- en verduurzamingsopgaven?

Antwoord:
Ja. Culturele instellingen die vanuit de basisinfrastructuur (bis) subsidie van de Rijksoverheid ontvangen, zijn vanaf 2025 verplicht tot eerlijke betaling (fair pay). Voor deze instellingen geldt dat zij zich per 1 januari 2025 moeten verbinden aan collectieve tariefafspraken. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aansluiten bij een CAO of honoreringsrichtlijn. Verder is het onderschrijven van de fair practice code een voorwaarde voor subsidiëring. Er zijn door het Rijk ook extra middelen beschikbaar gesteld om ‘fair pay’ mogelijk te maken. Daarmee wordt een belangrijke stap gezet, maar het Rijk is in het cultuurbeleid maar één van de financiers. Het vergt een gezamenlijke inspanning van medeoverheden en private financiers om vervolgstappen te zetten. De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vraagt in haar gesprekken met medeoverheden en andere financiers om eerlijke beloning ook als uitgangspunt te nemen en zal hier in de toekomst bij deze partijen op blijven aandringen.

Toegankelijkheid van cultuur en verduurzaming zijn belangrijke onderwerpen in de nieuwe beleidsperiode. Toegankelijkheid is om die reden opgenomen in de beoordeling van de Raad voor Cultuur als apart criterium. Verder wordt alle bis-instellingen gevraagd een duurzaamheidsscan in te vullen bij de aanvraag. Mede op basis van deze scan wordt het duurzaamheidsbeleid verder uitgewerkt.
 

Vraagnummer: 32
Vraag:
Hoe staat het met de eerdere toezegging van een eerlijke verdeling over alle regio’s van de cultuurgelden?

Antwoord:
Toegankelijkheid en nabijheid van cultuur voor alle inwoners van Nederland is een belangrijk uitgangspunt van het cultuurbeleid. Via instrumenten als de Impuls Jongerencultuur en de Spuk Verbreding en vernieuwing, maar ook bijvoorbeeld de cultuurcoaches en de regionale film- en muziekhubs, ondersteunen wij de lokale culturele infrastructuur. Daarnaast voorziet de culturele basisinfrastructuur (bis) in een hoge mate van spreiding voor bijna alle categorieën van instellingen binnen de regeling. Hier zijn in de nieuwe periode ook de festivals en jeugdpodiumkunsten aan toegevoegd. Voor de verdeling van cultuurgelden geldt dat de Raad voor Cultuur de subsidieaanvragen voor de nieuwe bis-periode beoordeelt en daarbij een aantal criteria hanteert. Op verzoek van uw Kamer is 'geografische spreiding' nu opgenomen als hoofdcriterium in de subsidieregeling. Verder is in de nieuwe periode ook vanuit de Rijkscultuurfondsen extra aandacht voor spreiding van het cultuuraanbod.

Vraagnummer: 33
Vraag:
De Spuk-regeling wordt overschreden; kan het verschil in financiering worden overbrugd zodat aan alle aanvragen kan worden voldaan?

Antwoord:
In de tweede aanvraagronde voor de Spuk Bibliotheken, die van 15 november tot 15 december liep, was € 38,4 miljoen beschikbaar. Gemeenten hebben voor € 49,7 miljoen aangevraagd. Op dit moment worden de aanvragen beoordeeld op basis van de criteria van de regeling. De gemeenten ontvangen medio maart de beschikking. Omdat het budget met € 11,3 miljoen is overschreden, zullen niet alle aanvragen kunnen worden gehonoreerd. Met de betrokken bibliotheekpartners VNG, IPO, VOB (Vereniging van Openbare Bibliotheken), KB (Koninklijke Bibliotheek) en SPN (Samenwerkingsverband van Provinciale Ondersteuningsinstellingen voor Openbare Bibliotheken) bespreken we hoe we vanaf 2025 de beschikbare middelen inzetten op zo’n manier dat we de versterking van het bibliothekennetwerk onverminderd kunnen voortzetten en de energie die gemeenten nu laten zien om het bibliotheeknetwerk te versterken vasthouden.
 

Vraagnummer: 34
Vraag:
Kan het kabinet de Bibliotheek op School als voorwaarde in de wet verankeren?

Antwoord:
In navolging van de motie-Mohandis c.s. (Kamerstuk 36200-VIII, nr. 23) heeft de Kwink-Groep een onderzoek gedaan naar duurzame verankering van de Bibliotheek op School (Kamerstuk 33846, nr. 71). Een beleidsreactie hierop volgt voor de zomer. Dan bezien we ook of het wenselijk en mogelijk is om het nieuwe bekostigingsinstrument te gebruiken om middelen voor de Bibliotheek op School te verdelen onder scholen. 

Vraagnummer: 35
Vraag:
Zou het niet heel mooi zijn om in navolging van landen zoals Groot-Brittannië en Frankrijk musea in staat te stellen om in ieder geval één dag per maand gratis toegang aan te bieden?

Antwoord:
Op het eerste gezicht lijkt het een mooi idee om, net als in landen als Groot-Brittannië en Frankrijk, een dag per maand gratis toegang tot musea in te voeren. Er is echter al veel onderzoek gedaan naar de effecten en de kosten van een dag gratis openstelling, ook in Groot-Brittannië en Frankrijk. Het blijkt dat een dag gratis openstelling niet direct leidt tot een grotere toegankelijkheid of bezoek van doelgroepen die anders niet naar musea gaan en wel tot extra kosten voor de musea. De musea in Nederland zijn bovendien zelfstandige stichtingen met een eigen prijsbeleid en gaan over hun eigen openstelling. Wij hebben alleen een directe verantwoordelijkheid voor de rijksmusea in Nederland. Zouden de rijksmusea moeten overgaan tot een dag gratis openstelling per maand, dan lopen zij op basis van eerder onderzoek ongeveer € 6 miljoen (prijspeil 2021) per jaar aan inkomsten mis.
 
Vraagnummer: 36
Vraag:
Waar blijven de acties op het dossier leerlingenvervoer?

Antwoord:
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer. Wij spreken gemeenten continu aan op hun verantwoordelijkheid, zoals onlangs in het bestuurlijk overleg met de VNG. Daarnaast staat het leerlingenvervoer niet op zichzelf, maar is onderdeel van het doelgroepenvervoer, dat breed te maken heeft met personeelstekorten. Wij hebben met de ministeries van VWS en IenW de Verbeteragenda Doelgroepenvervoer opgesteld met oplossingsrichtingen voor zover die in onze macht liggen. Deze heeft de staatssecretaris van VWS mede namens ons aan de Kamer verstuurd (Kamerstuk 31 521, nr 136). De komende periode werken we deze richtingen uit in concrete acties. De staatssecretaris van VWS informeert de Kamer hierover in het voorjaar.
 


Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)

Vraagnummer: 37
Vraag:

Uit het onderwijsveld kwam een brede oproep voor een stagevergoeding voor leraren in opleiding, omdat bijna 9 op de 10 leraren in opleiding geen stagevergoeding krijgt. De uitval is al behoorlijk hoog, dus zou er niet een stagevergoeding inderdaad moeten komen? Hoe ziet de minister dat?

Antwoord:

Het is de verantwoordelijkheid van de onderwijswerkgevers om hierin te voorzien. We hebben daarom sociale partners in het primair en voorgezet onderwijs al eerder opgeroepen om in de cao daarover afspraken te maken. In tijden van schreeuwende tekorten in het onderwijs is het niet uit te leggen dat zoveel studenten in het onderwijs geen stagevergoeding ontvangen. Daarom herhalen wij hier die dringende oproep aan onderwijswerkgevers om zelf cao-afspraken te maken over stagevergoedingen. Ondanks het feit dat het nog niet in de cao vastligt, geeft een deel van de onderwijswerkgevers in het po en vo (al) wel een stagevergoeding. We blijven er op hameren dat de werkgevers hun verantwoordelijkheid nemen. Indien nodig zullen we faciliteren in het voeren van gesprekken hierover en het voorzien in informatie. Voor de mbo- en ho-sector geldt dat dit inmiddels in de cao is opgenomen.

Vraagnummer: 38
Vraag:
D66 dient samen met SP een voorstel in om de ophoging van de basisbeurs te verlengen. Is dit uitvoerbaar en lukt dit voor komend collegejaar?

Antwoord:
Als we dit antwoord beperken tot de uitvoeringstechniek is het mogelijk om de basisbeursbedragen voor het studiejaar 2024-2025 te verhogen. In dat geval dienen deze bedragen uiterlijk 1 mei a.s. definitief bekend te zijn. Dat betekent dat er een spoed AMvB-traject moet worden ingezet. Hiervoor geldt een voorhangprocedure van vier weken bij beide Kamers. Dit is een uiterst kritisch tijdpad. Hier kunnen we geen garanties op geven. Voor de volledigheid vermelden we dat we hiermee verder niet vooruit lopen op de formele appreciatie van een eventueel amendement, waaronder de dekking.

Vraagnummer: 39
Vraag:
De minister is bezig om de zorgplicht voor sociale veiligheid wettelijk vast te leggen. Kunnen we dit niet ook doen voor het welzijn van studenten?

Antwoord:
Het is vervelend en onwenselijk wanneer studenten niet weten waar ze moeten aankloppen als ze problemen ervaren rondom welzijn. Hbo- en wo-instellingen hebben reeds de wettelijke plicht om te voorzien in goede ondersteuning en begeleiding in het onderwijs en de juiste voorzieningen te treffen die de student ondersteunt in het voltooien van de opleiding. Echter alleen een wettelijke verplichting lost deze problemen niet op. Het gaat erom dat er in de praktijk verbetering plaatsvindt, zoals betere informatievoorziening. Hierin kunnen en moeten stappen worden gezet, we zetten daarop nu met voorrang in als één van de prioriteiten in het bestuursakkoord met hbo- en wo-instellingen. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft vanaf 2023 jaarlijks € 15 miljoen vrijgemaakt voor een integrale aanpak studentenwelzijn. Deze aanpak is opgezet samen met vertegenwoordigers van de hbo- en wo-instellingen en de studenten. Daarbovenop is op verzoek van uw Kamer op 5 december 2022 nog eens € 1 miljoen gereserveerd. Met de integrale aanpak studentenwelzijn wordt onder andere ingezet op meer preventie, betere samenwerking tussen onderwijs en externe organisaties, kennisverzameling en -uitwisselingen en het vergroten van de ‘sense of belonging’ van studenten op hun onderwijsinstelling. In 2025 vindt er een tussenevaluatie plaats van de activiteiten die in gang zijn gezet in het kader van studentenwelzijn. Dat is ook het moment om de afweging te maken of de in gang gezette maatregelen voldoende verbetering in de praktijk mogelijk maken.

Vraagnummer: 40
Vraag:
Hoe gaan we de ambities opschroeven? Ik benoemde net die school die laat zien dat het helpt als leraren hoge verwachtingen hebben van kinderen. Wetenschappelijk onderzoek bevestigt dat. Waarom heeft de overheid dan zulke lage verwachtingen van scholen? Het lijkt dezelfde gedachte achter begrijpend lezen waar vaak wordt gekozen voor die korte oppervlakkige teksten. Hoe ziet de minister dit?

Antwoord:
De ambitie om de basisvaardigheden van alle leerlingen duurzaam te verbeteren is ontzettend groot, ook bij ons en in het onderwijsveld zelf. Op 16 mei 2023 ontving uw Kamer een brief waarin de doelen en streefwaarden voor het Masterplan zijn geschetst (Kamerstukken 2022-2023, 31 293, nr. 670). We willen dat over vijf jaar de basis bij alle leerlingen op orde is en alle leerlingen een goede aansluiting hebben op het vervolgonderwijs. In het belang van de leerling hebben we ambitieuze doelen geformuleerd. Wij hebben dan ook hoge verwachtingen van scholen en gaan er vanuit dat scholen hoge verwachtingen hebben van hun leerlingen. Via het toezicht gaat de lat ook omhoog voor scholen, onder andere via een aparte standaard voor basisvaardigheden in de onderzoekskaders. In de tussentijd zitten we niet stil. Zo zijn 3000 scholen al aan de slag met de subsidie basisvaardigheden, een deel van hen wordt daar bij ondersteund door de onderwijscoördinatoren.  

Vraagnummer: 41
Vraag:
Kan de staatssecretaris vertellen wat de verwachtingen zijn voor de komende bis-periode? Verwacht zij dat meer gemeenten en provincies haar fair pay voorbeeld zullen volgen? En wat kan gedaan worden om gemeenten daarbij te ondersteunen?

Antwoord:
Het kabinet stelt per 2025 € 36,4 miljoen extra beschikbaar voor fair pay verdeeld over de Rijkscultuurfondsen, bis-instellingen en musea in de Erfgoedwet. Binnen deze middelen is ook extra ruimte gevonden voor de symfonieorkesten in de basisinfrastructuur (bis) en continueren we de middelen voor de Regeling kunstenaarshonorarium bij het Mondriaan Fonds.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vraagt in haar gesprekken met medeoverheden en andere financiers om eerlijke beloning ook als uitgangspunt te nemen. Het belang van ‘fair pay’ wordt ook door andere overheden herkend en erkend. Het is aan provincies en gemeenten zelf om hier beleidsmatig keuzes in te maken. Vanuit het Rijk zijn hiervoor geen extra middelen beschikbaar. Wij ondersteunen de provincies en gemeenten door het belang van ‘fair pay’ onder de aandacht te brengen en te sturen op collectieve afspraken zodat er een goede basis ligt voor een eerlijke beloning voor kunstenaars.
 

Vraagnummer: 42
Vraag:
Wat kan de staatssecretaris op korte termijn nog voor de bibliotheken doen die net achter het net vissen? En waarom wil de staatssecretaris pas in 2025 het wetsvoorstel voor een bibliotheek in elke gemeente aan de Kamer sturen? Kan dat niet versneld worden?

Antwoord:
In de bibliotheekbrief van 24 november jl. (Kamerstuk 33 846, nr. 71) staat dat de planning erop is gericht het wetsvoorstel begin 2025 bij de Kamer in te dienen. Het wetsvoorstel vraagt een zorgvuldige afstemming met relevante stakeholders en in het vervolg daarop de voorbereidende stappen als internetconsultatie, uitvoeringstoetsen en advisering door de Raad van State. Al deze procedurestappen maken het niet haalbaar het wetsvoorstel al in 2024 in te dienen. Naast deze juridische stappen is van belang te benoemen dat in 2023 en 2024 extra geld beschikbaar is gesteld voor gemeenten om het bibliothekennetwerk te versterken via twee Spuk rondes. In de eerste ronde was dit € 17,6 miljoen en in de tweede € 38,4 miljoen. Vanaf 2025 is circa € 54 miljoen extra beschikbaar om te voldoen aan de eerder genoemde zorgplicht. 
Met de betrokken bibliotheekpartners VNG, IPO, VOB (Vereniging van Openbare Bibliotheken), KB (Koninklijke Bibliotheek) en SPN (samenwerkingsverband van Provinciale Ondersteuningsinstellingen voor Openbare Bibliotheken) bespreken we hoe we vanaf 2025 de beschikbare middelen inzetten op zo’n manier dat we de versterking van het bibliothekennetwerk onverminderd kunnen voortzetten en de energie die gemeenten nu laten zien om het bibliotheeknetwerk te versterken vasthouden.

Vraagnummer: 43
Vraag:
Nederlandse kinderen blinken uit in het opzoeken van informatie in tergend saaie, korte teksten en geweldig zijn in het markeren van die signaalwoorden. De minister verwees in reactie hierop naar de curriculumherziening. De curriculumherziening is al heel lang bezig, terwijl jongeren misschien nu al blijvend moeite hebben met lezen. Dus daarom vraag ik de minister hoe zij ervoor gaat zorgen dat deze ontwikkeling nu al wordt ingezet?

Antwoord:
Er is onder wetenschappers en onderwijsprofessionals veel consensus over wat werkt als het gaat om effectief leesonderwijs. Denk daarbij aan rijke teksten en koppeling van leesvaardigheid aan andere vakken. Die kennis verspreiden we actief in het onderwijsveld. Door te sturen op evidence-informed werken, zorgen we ook dat die kennis wordt gebruikt. NRO, Onderwijskennis.nl en de Kennistafel Effectief Leesonderwijs dragen daaraan bij. De onderwijscoördinatoren die vanuit OCW het land in gaan, ondersteunen scholen om met effectieve aanpakken het leesonderwijs te verbeteren. Dit zijn allemaal maatregelen die we nemen in aanloop naar de implementatie van de nieuwe kerndoelen. We zijn samen met vakverenigingen, wetenschappers, methodemakers, expertisepunten en lerarenopleidingen volop bezig om te zorgen dat lesmaterialen, toetsing, vaardigheden van leraren en kennisuitwisseling allemaal meegaan met het nieuwe curriculum.


Vragen van het lid Soepboer A.J. (NSC)

Vraagnummer: 44
Vraag:
Bent u het met NSC eens dat het Fries en het Nederlands als officiële talen van Nederland gewaarborgd moeten worden en blijven? En dat daar een duidelijke opdracht voor bij het Rijk ligt?

Antwoord:
Wij delen het belang van onderwijs en onderzoek op het gebied van het Fries, omdat het de tweede officiële taal is in de provincie Fryslân. Er ligt bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op dat gebied inderdaad een belangrijke taak om dit binnen de kaders voor onderwijs, onderzoek en cultuur mogelijk te maken. Dit vindt zijn weerslag door ruimschoots aandacht te hebben voor het regionale taalklimaat en taalvaardigheden Fries. In het funderend onderwijs is het Fries als officiële taal verankerd in wetgeving en zijn extra middelen beschikbaar gesteld. In het mbo bestaat het keuzedeel Fries waarmee de student de beheersing van het Fries kan vergroten wat de communicatie in de regionale beroepssetting vergemakkelijkt. Ook de KNAW heeft recent een meer stevige verankering van het Fries in onderwijs en onderzoek geadviseerd, zoals bijvoorbeeld een meer dekkend opleidingsaanbod van het academisch Fries in het hoger onderwijs. In algemene zin ligt de verantwoordelijkheid voor het Fries bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 

Vraagnummer: 45
Vraag:
Zonder corona waren onze PISA scores ook dramatisch geweest; net als de staat van het onderwijs. Met name het vmbo zakt door de bodem. Ik vraag de minister om een analyse te maken van wat is er aan de hand op het vmbo, en in het verlengde daarvan op het mbo, wat wil de minister daar specifiek aan doen?

Antwoord:
Wij delen de zorgen van de heer Soepboer over het niveau van taal en rekenen in het vmbo en mbo. Daarvoor is het nodig dat we naar verbetering van de onderwijskwaliteit in den brede kijken: vanaf de voor- en vroegschoolse educatie, het primair en speciaal onderwijs tot het beroepsonderwijs. Ook de lerarenopleidingen zijn hierbij cruciaal. We zien dat leerlingen in het vmbo er veel baat bij hebben als de basisvaardigheden worden aangeboden in relatie tot vakken en disciplines die hun interesse hebben. Denk bijvoorbeeld aan rekenvaardigheid bij de uitwerking van recepten in het profiel Horeca, Bakkerij en Recreatie en aanbod van literatuur die aansluit bij de belevingswereld van deze leerlingen. Daarom hebben we, binnen de maatregelen uit het Masterplan basisvaardigheden, bijzondere aandacht voor het vmbo. Zo is een deel van de investeringen in de Bibliotheek op School specifiek gericht op het vmbo. Daarmee kunnen 285 nieuwe vmbo-locaties deelnemen, en er is extra geld voor de doorontwikkeling van alle vmbo-locaties van de Bibliotheek op School. De vakvernieuwingen van de profielen in het vmbo worden sneller ingevoerd en het beroepsgerichte curriculum wordt op dit moment geactualiseerd.

Het mbo heeft te maken met studenten die op het moment van instroom en tijdens de opleiding niet voldoen aan het vereiste beheersingsniveau van de basisvaardigheden. Het mbo zet daarom ook in op het versterken van basisvaardigheden. De aanpak richt zich op het verbeteren van de onderwijskwaliteit en examinering van de basisvakken, de professionalisering van docenten en een goede monitoring.

De inspectie voert daarnaast een peilingsonderzoek uit naar wat het beheersingsniveau is van startende mbo-studenten op het gebied van leesvaardigheid en rekenen. Zo wordt inzichtelijk op welke onderdelen studenten extra ondersteuning nodig hebben om het vereiste basisniveau te bereiken.

Vraagnummer: 46
Vraag:
Wat er nodig is, is een langdurig herstelplan kwaliteit onderwijs verdeeld in meerjarenplannen met structurele financiering. Is de minister dit met NSC eens? En wat zou er volgens de minister nodig zijn om tot zo'n herstelplan te komen?

Antwoord:
Er is inderdaad een langjarige en gerichte aanpak nodig om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en de prestaties van leerlingen te verhogen. Door het kabinet is hiervoor structureel € 1 miljard beschikbaar gesteld en anderhalf jaar geleden het Masterplan basisvaardigheden gestart, een integrale aanpak die verschillende problemen in het onderwijs adresseert. Er wordt gewerkt aan een duidelijke opdracht voor scholen via een aangescherpt curriculum, een beter zicht op de prestaties op stelsel- en schoolniveau en de professionalisering van leraren. Via het toezicht gaat de lat omhoog op de basisvaardigheden en daarnaast bevorderen we dat scholen meer evidence-informed gaan werken. Inmiddels zijn drieduizend scholen met subsidie al aan de slag met het verbeteren van de basisvaardigheden door de inzet van bewezen effectieve interventies. We streven naar structurele bekostiging op basisvaardigheden vanaf 2026. Het wetsvoorstel om gerichte bekostiging mogelijk te maken zal naar verwachting in 2024 naar de Tweede Kamer worden verstuurd. Met het veld werken we er dus hard aan om uitvoering te geven aan het Masterplan. Wat ons betreft zetten we deze integrale aanpak voort en werken we zo aan de duurzame verbetering van het onderwijs. 

Vraagnummer: 47
Vraag:
Is de minister het met NSC eens dat onderwijsgeld terecht moet komen bij het primaire proces en in minimale mate bij de overhead? En is de minister bereid om zo snel mogelijk een onderzoek te laten doen naar welk percentage van de lumpsum daarvoor geoormerkt zou moeten worden?

Antwoord:
Het onderwijsgeld moet vooral terecht komen bij het primaire proces. Zoals uw Kamer is gemeld in de Kabinetsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) 'Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid' (Kamerstuk 31 293, nr. 669) vindt er een herijking plaats van de sturing in het funderend onderwijs. Dit ook mede naar aanleiding van de motie Beertema (Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 70). Binnen deze herijking kijken we naast de thema's zeggenschap en arbeidsvoorwaardenvorming ook naar de lumpsum. De overhead nemen we daarin mee. Daarnaast bezien we de mogelijkheden van gerichte bekostiging bij extra investeringen om geld en verantwoording dichter bij elkaar te brengen. In het voorjaar wordt uw Kamer hierover nader geïnformeerd.

Vraagnummer: 48
Vraag:
De onderwijsbegroting valt in 4 thema’s uiteen: lerarentekort, basisvaardigheden, gelijke kansen, en sociale veiligheid. Is de minister het met NSC eens dat de prioriteit op de eerste twee punten zou moeten liggen? En dat goed onderwijs voorwaardelijk is voor gelijke kansen?

Antwoord:
Wij delen de gedachte dat goed onderwijs voorwaardelijk is voor gelijke kansen. Voor goed onderwijs is het voorwaardelijk dat er voldoende en goede leraren zijn. Het bieden van gelijke kansen is echter ook een kenmerk van goed onderwijs. De middelen die we investeren in kansengelijkheid zijn bijvoorbeeld gericht op het verhogen van kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie en de verlengde schooldagen voor leerlingen die daar baat bij hebben. We investeren in beter onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen en in de aansluiting van het beroepsonderwijs van vo naar mbo en ho. Sociale veiligheid is van belang, omdat dit een randvoorwaarde is voor leerlingen om tot leren te kunnen komen. Daarom hangen deze vier thema’s in onze visie nauw met elkaar samen. Het één kan niet zonder het ander. De inzet op de verschillende thema’s sluit op elkaar aan en versterkt elkaar, met als doel de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en de onderwijsuitkomsten voor leerlingen te verhogen.
 

Vraagnummer: 49
Vraag:
Hoe waardeert de minister de loononderhandelingen met de onderwijsraden, terwijl financiële ruimte door OCW wordt bepaald? En zou een directere vorm van onderhandelingen met de bonden niet logischer zijn en meer draagvlak genieten van het onderwijzend personeel in de breedste zin des woords volgens de minister?

Antwoord:
Uit het recent met uw Kamer gedeelde onderzoek blijkt dat de arbeidsvoorwaarden van leraren goed zijn. In het licht van het lerarentekort is dat een belangrijk gegeven.

De cao’s voor het onderwijs komen tot stand in onderhandeling tussen de sectorraden en de vakbonden. Daarmee is het draagvlak onder zowel werknemers als werkgevers gewaarborgd.
Het verschuiven van de cao-onderhandelingen van de sectorraden naar de minister zou een fundamentele stelselwijziging zijn. Dat vergt een zorgvuldige afweging. We voeren op dit moment een brede herijking uit van de sturing in het funderend onderwijs, op de onderwerpen bekostiging, zeggenschap en arbeidsvoorwaardenvorming. Deze herijking hebben wij aangekondigd in de kabinetsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) ‘Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid’. Hierbij kijken we ook naar de motie van Van Meenen (D66) over voorstellen voor één cao funderend onderwijs tussen de minister en de vakbonden (Kamerstuk 36200-VIII, nr 87). Over deze herijking ontvangt uw Kamer dit voorjaar een brief.


Vragen van het lid Hertzberger, R.Y. (NSC)

Vraagnummer: 50
Vraag:
Ziet de minister mogelijkheden om samen met ons, bij open science initiatieven in Europees verband, het voortouw te nemen om dit soort absurde bedragen aan publicatiekosten te beteugelen en het liefst naar nul terug te brengen? En de macht van de uitgeverijen in het wetenschappelijk publiceren definitief te doorbreken?

Antwoord:
De insteek van het Nederlandse open access-beleid is dat de transitie naar open access publiceren (van betalen voor lezen naar betalen voor publiceren) kostenneutraal wordt uitgevoerd, met (na correcties) gelijkblijvende kosten voor en na de transitie. 

Op dit moment zijn we met de Europese Commissie in gesprek om open science en open access op Europees niveau duurzaam te bestendigen. Daarbij hoort ook het verkennen van alternatieve publicatieplatformen en de zorg voor eerlijke APC’s (Article Processing Costs, dat zijn proceskosten voor de verwerking en publicatie van een artikel). 

Bovendien zijn er in 2023 Zweedse EU-Raadsconclusies aangenomen over het belang van het realiseren van open access en gelijkwaardige toegang tot wetenschap, waaraan Nederland een actieve bijdrage heeft geleverd. De Europese onderzoeksfinanciers (waaronder NWO) zijn verenigd in Plan S uit 2018, waarin ook een ambitieuze doelstelling is neergelegd t.b.v. open science en open access. Nederland steunt deze ambities en wij nemen graag met uw Kamer het voortouw op dit dossier. 

In Nederland is er een landelijke open access werkgroep (met o.a. UNL, de vereniging van de 13 universiteitsbibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek) die als hoofdtaak heeft om 100% open access te realiseren en ook de taak heeft om de toegenomen APC-kosten in Nederland te verminderen.
 

Vraagnummer: 51
Vraag:
Hoe vaak moeten wetenschappers nog steeds verplicht op zoek naar een bedrijf dat iets in hun werk ziet en eraan wil bijdragen? Kan de minister een overzicht maken van hoeveel van het beschikbare wetenschapsgeld dit opgaat, inclusief de TTW’s, de ZONMW’s, groeifondsen, de nationale wetenschapsagenda en het topsectorenbeleid?

Antwoord:

De onderstaande tabel laat de totale financiële omvang zien van de instrumenten voor het onderzoeksbeleid op de OCW-begroting in 2024 en de beleidsartikelen van de OCW-begroting waarlangs deze instrumenten worden bekostigd:

Bedragen zijn x 1000.

Onderdeel van dit totaalbedrag zijn de groeifondsprojecten voor onderzoek die via de begroting van OCW worden gerealiseerd. Van alle beleidsinstrumenten die worden gefinancierd van de begroting van OCW zijn er vijf waarbij sprake is van een verplichte vorm van samenwerking met, en cofinanciering door, private partners.

  • het groeifondsproject Biotech Booster (Artikel 16, subsidies);

  • het groeifondsproject Einstein telescoop (Artikel 16, subsidies);

  • het groeifondsproject Big Chemistry (Artikel 16, subsidies);

  • de OCW bijdrage aan het Kennis en Innovatieconvenant (Artikel 16, bekostiging) en

  • de subsidies die NWO verstrekt voor de open competitie binnen het domein Toegepaste en Technische Wetenschappen (Artikel 16, bekostiging). Dit geldt vanaf een bepaald bedrag, namelijk € 650 duizend per aanvraag.

Samen tellen deze instrumenten in budgettaire omvang op tot € 209 miljoen, wat circa 4% is van de totale uitgaven voor onderzoeksbeleid in de OCW-begroting in 2024 (zie onderstaande tabel).

Bedragen zijn x 1000.

Voor de NWA geldt dat er geen sprake is van verplichte samenwerking met of cofinanciering door private partijen. Wel is samenwerking met maatschappelijke partners verplicht.

Daarnaast is gevraagd naar de subsidies die worden verstrekt vanuit ZonMw, het Groeifonds, en het Missiegedreven Innovatiebeleid. Voor deze budgetten geldt dat ze voornamelijk via andere begrotingen lopen. De genoemde instrumenten worden hieronder toegelicht, maar maken geen onderdeel uit van het onderzoeksbeleid, en zijn daarom niet cijfermatig te relateren aan de gevraagde grondslag.

  • Met het Nationaal Groeifonds investeert het kabinet € 20 miljard in projecten die zorgen voor het duurzame verdienvermogen van Nederland. De afgelopen rondes hebben laten zien dat binnen de onderzoek en innovatie pijler gemiddeld rond de vijftig procent gecofinancierd wordt. Dit betreft zowel publieke als private cofinanciering. De mate van cofinanciering is afhankelijk van het project: projecten die dichter bij de markt staan, hebben meer private cofinanciering. Hierover wordt jaarlijks gerapporteerd in het jaarverslag NGF. 

  • ZonMw geeft aan dat financiële deelname door bedrijven slechts in zeer beperkte gevallen als voorwaarde wordt gesteld. Voor de Open Competitie van ZonMw wordt een dergelijke eis niet gesteld. Voor de overige subsidies die ZonMw verstrekt is er bij een kleine hoeveelheid thematische subsidies zo’n eis.

  • Voor wat betreft het Missiegedreven Innovatiebeleid geldt dat in het kennis-en innovatieconvenant 2024-2027, dat op 2 november 2023 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is aangegeven dat bedrijven, kennisinstellingen en overheden (departementen, regionale overheden en Europa) de intentie hebben in 2024 gezamenlijk € 5,7 miljard te investeren in onderzoek en innovatie gericht op gezamenlijke maatschappelijke opgaven. Dit betreft € 4,3 miljard aan publieke middelen en € 1,4 miljard aan private middelen. De publieke middelen zijn inclusief de bijdrage van OCW aan het Kennis en Innovatieconvenant.

Vraagnummer: 52
Vraag:
Hoe kan Nederland uit de achterhoede van de Europese ranglijst van academische vrijheid ontsnappen en meer ruimte creëren voor de onverwachte Karikó’s die zich schuilhouden in onze gelederen?

Antwoord:
De Europese ranglijst waarnaar wordt verwezen staat in het rapport “State of play of academic freedom in the EU Member States” (STOA). Op 17 april 2023 hebben wij aan uw Kamer een brief gezonden met een reactie op deze publicatie.[1] Het STOA-rapport stelt dat er wereldwijd en in de EU-lidstaten reële bedreigingen zijn voor de academische vrijheid. Wij sluiten ons aan bij deze constatering. Academische vrijheid is cruciaal voor hoogwaardige wetenschapsbeoefening in een open samenleving. Wij gaan hierbij uit van de breed geaccepteerde definitie van de KNAW van het begrip academische vrijheid: ‘Het begrip dat medewerkers aan wetenschappelijke instellingen in vrijheid hun onderzoek kunnen doen, hun bevindingen naar buiten kunnen brengen en onderwijs kunnen geven’.[2]

Het STOA-rapport spreekt de noodzaak uit om waakzaam te zijn voor mogelijke bedreigingen van de academische vrijheid in Nederland. Op 21 december jl. hebben wij aan uw Kamer het rapport ‘Onderzoek naar academische zelfcensuur in hoger onderwijs en wetenschap’ aangeboden.[3] Naar aanleiding van de uitkomsten baart het me zorgen dat er onderzoekers, studenten en docenten zijn die zich beperkt voelen in het uiten van zichzelf, of die zichzelf zelfs censureren. De KNAW herkent deze ontwikkelingen en heeft daarover ook zorgen. De KNAW is van mening dat wanneer wetenschappers zich niet meer durven te mengen in het publieke debat één van de belangrijkste stemmen in dat debat verdwijnt. Wij onderschrijven dat. In het voorgenoemde rapport worden aanbevelingen gedaan over de opvolging van incidenten van intimidatie en geweld om ervoor te zorgen dat deze niet tot toekomstige zelfcensuur leiden. We willen een beter beeld krijgen van de kwaliteit van en tevredenheid over klachten- en meldprocedures bij hogescholen en universiteiten. Verder biedt het door ons ingestelde meldpunt WetenschapVeilig steun in geval van bedreiging en intimidatie van wetenschappers.

Het STOA-rapport geeft aan dat er een negatieve relatie is tussen academische vrijheid en tijdelijke contracten onder jonge wetenschappers. Wij zetten in op stevige structurele financiering van de wetenschap en stimulering van vaste contracten door middel van onder andere de sectorplannen en starters- en stimuleringsbeurzen. Ook wordt er in het rapport zorgen geuit over academische vrijheid en de bron van financiering. Wij onderkennen deze zorg, maar vinden het belangrijk dat onderzoekers de vrijheid hebben om samen te werken met het bedrijfsleven, de overheid en andere maatschappelijke organisaties. Daarbij is transparantie cruciaal.

[1] Kamerstuk 36 200-VIII, nr. 219.
[2] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (2021) Academische vrijheid in Nederland: een begripsanalyse en richtsnoer.
[3] Kamerstuk 35 925-VIII, nr. 186.


Vragen van het lid Krul, H.M. (CDA)

Vraagnummer: 53
Vraag:
Het CDA wil graag meer duidelijkheid over gedigitaliseerd onderwijs en de effecten hiervan. Het CDA wil dat de minister hierover, net als met de mobieltjes, met een handreiking komt. Is de minister hiertoe bereid?

Antwoord:
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er situaties zijn waarin papieren lesboeken meerwaarde hebben. Dit geldt bij langere teksten met name voor zwakkere lezers. Er zijn ook situaties waarin een digitale methode of tekst meerwaarde heeft om kennis over te brengen of vaardigheden te oefenen. In het kader van onze ambitie om een evidence-informed werkwijze te stimuleren en faciliteren, zullen we wetenschappelijke kennis op dit vlak verzamelen en scholen bij de keuze van een goede aanpak voor hun leerlingen meer handvatten bieden. Dat kan zijn in de vorm van een handreiking of een themapagina op onderwijskennis.nl. Bij een evidence-informed werkwijze wordt gebruik gemaakt van zowel praktijkkennis als kennis uit onderzoek om de onderwijskwaliteit te verbeteren of te verrijken, rekening houdend met de context van de school.


Vragen van het lid Zanten, C.R. van (BBB)

Vraagnummer: 54
Vraag:
Er is ruimte nodig voor maatwerk om talenten van jongeren ten volle te benutten. Twintigduizend kinderen zitten thuis, kinderen die wel naar school willen, maar voor wie er geen geschikte plek is. Wat kan en gaat de minister doen om er voor te zorgen dat deze kinderen zo snel mogelijk weer naar school kunnen?

Antwoord:
Thuiszitten zonder onderwijs heeft grote gevolgen voor de leerling, de ouders en uiteindelijk ook de maatschappij. Onderwijs op school, omringd door leeftijdsgenoten en leraren, is voor de ontwikkeling van ieder kind en iedere jongere belangrijk. Met het programma Wel in Ontwikkeling verstrekken we geld aan samenwerkingsverbanden om thuiszitters terug te geleiden. Om verzuim terug te dringen werken we daarnaast aan het wetsvoorstel Terugdringen Verzuim waarmee de registratie van verzuim wordt verbeterd en samenwerkingsverbanden beter worden toegerust om verzuim tegen te gaan. Het advies van de Raad van State bij dit wetsvoorstel hebben we eind vorig jaar ontvangen. We weten dat een groot deel van de thuiszitters (ook) hoogbegaafd is. Het demissionair kabinet investeert in het onderwijs aan hoogbegaafden en dit draagt ook bij aan het voorkomen van uitval. Ook digitaal afstandsonderwijs kan voor leerlingen die tijdelijk niet naar school kunnen een groot verschil maken voor hun ontwikkeling en het perspectief op hun toekomst. Hierover hebben we de Kamer eind vorig jaar geïnformeerd met het Actieprogramma Digitale School.

Vraagnummer: 55
Vraag:
BBB wil strengere eisen voor de uitbesteding van leerlingenvervoer, om malafide vervoer tegen te gaan. Ziet de minister dit ook zitten en zo ja wat is volgens de minister de beste manier om dit tegen te gaan?

Antwoord:
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer en de aanbesteding daarvan. Daarom maakt goed aanbesteden en goed opdrachtgeverschap ook onderdeel uit van de Verbeteragenda Doelgroepenvervoer. De uitwerking hiervan met acties stuurt de staatssecretaris van VWS in het voorjaar aan uw Kamer. Bij de aanbesteding kunnen gemeenten gebruik maken van het modelbestek van Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) en van de diensten van het Aanbestedingsinstituut Mobiliteit (AIM).
Overigens zijn ons geen signalen bekend over malafide vervoer, wel over tekorten aan chauffeurs.

Vraagnummer: 56
Vraag:
We zien de basisvaardigheden hard achteruit gaan, bijv. in het PISA 2022 onderzoek. Wat zou helpen is structureel meer geld en een stop op de zogenoemde subsidieconfetti. Hierdoor wordt tegelijkertijd de administratieve last voor scholen verminderd. Is dit minister dit met de BBB eens?

Antwoord:
Dit kabinet heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de basisvaardigheden. Deze worden nu als subsidie verstrekt. Zoals aangegeven in de tweede voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden werken we aan een nieuw financieringsinstrument om voorwaarden te kunnen stellen aan middelen die via de bekostiging worden verstrekt, zoals eisen aan de besteding. We streven ernaar om alle scholen vanaf 2026 structureel te financieren via dit instrument in plaats van via een subsidie. 

Vraagnummer: 57
Vraag:
BBB kiest ervoor om in het eerste jaar van de middelbare school praktische vaardigheden aan te leren. Dit kan variëren van huishoudelijke taken, financieel beheer en zelfzorg. Zou de minister dit willen opnemen in het curriculum?

Antwoord:
Wij vinden het belangrijk dat praktische vaardigheden meer aandacht krijgen in het onderwijs, zoals ook in de Kamerbrief ‘Meer waardering voor praktijkgericht onderwijs’ van september 2023 is beschreven. Hierbij gaat het om een betere balans in het curriculum van theoretische en praktische vaardigheden, meer aandacht voor praktische vaardigheden in de toetsing en een eventuele aanpassing van de leerwegen in het voortgezet onderwijs.

Uw Kamer ontvangt in het voorjaar van 2024 concrete opties om invulling te geven aan het integraal meer waarderen van praktijkgericht onderwijs in het funderend onderwijs, waarna besluitvorming hierover plaats kan vinden. Het voorstel om in het eerste jaar van de middelbare school meer praktische vaardigheden, gericht op de beroepspraktijk, aan te leren kan hierbij dan in overweging worden genomen. Daarbij staat voorkomen van overladenheid in het curriculum voor scholen voorop om de focus op verbetering van basisvaardigheden voorop te houden. Hierbij is het ook van belang de huidige bijstelling van het curriculum voortvarend door te laten lopen. Dit alles wordt in de overwegingen over aanpassingen ten behoeve van praktische beroepsvaardigheden meegenomen.

Vraagnummer: 58
Vraag:
De BBB ziet een toename van het online pesten en cybercriminaliteit, zoals hacken van e-mailaccounts, grooming, online stalking en doxing. Hierom willen wij op alle onderwijsniveaus, te beginnen in het basisonderwijs, voorlichting over de digitale samenleving aan zowel docenten als leerlingen. Zou de minister dit willen faciliteren?

Antwoord:
Het is essentieel dat leerlingen worden voorbereid op de digitale samenleving. Wij willen dat dus ook faciliteren. Om die reden is digitale geletterdheid onderdeel van het Masterplan Basisvaardigheden. Middels de lopende curriculumherziening worden er dit voorjaar ook kerndoelen voor digitale geletterdheid opgeleverd. Ook mediawijsheid krijgt een belangrijkere plek in het curriculum. Met het Masterplan Basisvaardigheden ondersteunen wij scholen en onderwijspersoneel met het vormgeven van het onderwijs in digitale vaardigheden. 

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft financiering ter beschikking gesteld voor het programma Digitaal Veilig Onderwijs. Dit programma ondersteunt scholen en onderwijspersoneel bij het realiseren van een digitaal veilige leeromgeving. Daarmee is er volgens ons voldoende ondersteuning beschikbaar.

Vraagnummer: 59
Vraag:
Binnen de G5 ziet de BBB dat er 31 miljoen euro wordt besteed aan het bestrijden van het lerarentekort. BBB wil dat onderwijsassistenten deelopleidingen op de pabo kunnen volgen met verkrijging van een certificaat. Zo kunnen zij op vakniveau les geven op het primair onderwijs. Kijkt de minister hier positief tegen aan? En zo ja, zou dit de G5 kunnen ontlasten?

Antwoord:
Wij erkennen het belang van het opleiden van onderwijsassistenten tot leraar indien zij hierin geïnteresseerd zijn. Er zijn opleidingen zoals het programma Level-Up van de Thomas More Academie waar studenten delen van de opleiding tot leraar kunnen behalen en deelcertificaten kunnen stapelen. Dit programma is ontwikkeld samen met scholen en besturen in Rotterdam, als onderdeel van de geïntensiveerde aanpak van de tekorten in de G5. Afhankelijk van het behaalde niveau, kunnen de studenten de deelcertificaten vervolgens verzilveren als zij de pabo gaan volgen. Het werken met leeruitkomsten maakt het in de toekomst voor studenten gemakkelijker die deelcertificaten om te zetten in vrijstellingen op de opleiding. Uiteindelijk is de bevoegdheid voor het primair onderwijs nodig om zelfstandig – op vakniveau – les te mogen geven. Wij moedigen andere pabo’s aan dit voorbeeld te volgen.
 

Vraagnummer: 60
Vraag:
Onderwijsinstellingen doen nauwelijks wat om het oplaaiende anti-semitisme een halt toe te roepen. In hoeverre is de minister bereid om maatregelen te nemen en een veilige omgeving voor alle scholieren en studenten te creëren?

Antwoord:
Scholen en instellingen spannen zich dagelijks in voor een veilige leer- en werkomgeving. In het onderwijs mag nooit ruimte zijn voor racisme, antisemitisme en discriminatie. De maatschappelijke onrust en spanningen die zijn ontstaan naar aanleiding van het conflict in het Midden-Oosten is voor ons reden geweest continu met scholieren, studenten, docenten en besturen in gesprek te gaan. Wij kwamen uit deze gesprekken met bijzonder veel respect en bewondering voor docenten en betrokkenen in het onderwijs die goed met deze spanningen weten om te gaan, het moeilijke gesprek op de instelling mogelijk maken en op die manier bijdragen aan verbinding. Dit is geen eenvoudige taak, want het moet veilig zijn en veilig voelen.

Scholen zetten zich ervoor in om leerlingen zich veilig te laten voelen en zijn verplicht om veiligheidsbeleid te maken. Kennis van de geschiedenis, mediawijsheid en burgerschapsonderwijs dragen bij aan het voorkomen van antisemitisme. Stichting School en Veiligheid, het netwerk Mediawijsheid en het Expertisepunt Burgerschap ondersteunen scholen waar nodig. Zo is er een stimuleringsfonds beschikbaar gesteld om onderwijspersoneel in staat te stellen om zich te trainen in het voeren van ‘schurende gesprekken.

Scholen en instellingen zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving en spannen zich hiervoor in, alsook voor het tegengaan van discriminatie. De afgelopen zomer is in de Kamerbrief Integrale aanpak sociale veiligheid (Kamerstuk 29 240, nr. 131) aangegeven welke inspanningen worden verricht om instellingen en studenten die veilige leeromgeving te helpen bieden. Onderdeel daarvan is ook het onderzoek naar de klachtenprocedures om een beter beeld te krijgen van de kwaliteit, informatie en tevredenheid. Ook kan en moet er melding of aangifte bij de politie gedaan worden wanneer iemand zich daadwerkelijk bedreigd voelt. Ook in het mbo wordt ingezet op de verbetering van sociale veiligheid op scholen. Uw Kamer heeft op 20 december 2023 het sectorrapport van de Monitor Integrale Veiligheid MBO 2023 ontvangen (Kamerstuk 29 240, nr. 135). Zoals aangekondigd ontvangt uw Kamer voor de zomer van 2024 een inhoudelijke beleidsreactie op de monitor.

Vraagnummer: 61
Vraag:
Het openhouden van scholen in de regio krijgt prioriteit, met name basisscholen in de kleinere kernen. Kan de minister een beeld schetsen van wat de impact op een gemeenschap is als zo'n dorpsschool sluit? En hoe kijkt de minister aan tegen een krimpcheck bij het voornemen een school te sluiten?

Antwoord:
Het behoud van goed bereikbaar onderwijs is belangrijk, in de regio en in kleinere kernen. In kleinere kernen kan sluiting van een school extra impact hebben, omdat het raakt aan de leefbaarheid in de kern en de bereikbaarheid van onderwijs. In het huidige systeem houden we rekening met verschillen tussen regio’s. Er is in het basisonderwijs niet één landelijke norm voor het minimum aantal leerlingen, maar er is voor dunbevolktere gebieden een lagere norm. Op die manier kunnen basisscholen in de regio langer open blijven. Om dit financieel mogelijk te maken bestaat er een kleinescholentoeslag, waarmee deze scholen ook financieel in stand gehouden kunnen worden. Zoals uw Kamer is gemeld in de Kabinetreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid (Kamerstuk 31 293, nr. 669) verkennen we of er verdere verbeteringen mogelijk zijn in de kleinescholentoeslag. Een aanvullende krimpcheck bij de sluiting van scholen is niet nodig. Overigens wordt er wel al een krimpcheck uitgevoerd bij nieuwe wet- en regelgeving (Kamerstuk 31 293, nr. 400).

Vraagnummer: 62
Vraag:
Het is noodzakelijk om de instroom van studenten uit het buitenland te beperken. We zien dit als een belangrijk aspect van goed migratiebeleid. Kan de minister laten weten wat de stand van zaken is omtrent zijn genomen maatregelen?

Antwoord:
Allereerst werken we aan wettelijke maatregelen om de positieve effecten van internationalisering te vergroten en de negatieve effecten te verkleinen en daarmee internationalisering beter in balans te brengen. We doorlopen het wetstraject stap voor stap en zo snel als mogelijk, maar ook zo zorgvuldig als nodig is om de maatregelen effectief en uitvoerbaar te maken. Het wetsvoorstel Internationalisering in balans is voor het zomerreces van 2023 in internetconsultatie gebracht. Ook zijn er meerdere uitvoeringstoetsen uitgevoerd door de Inspectie van het Onderwijs, CDHO, DUO, het ATR en de AP. Serieuze bestudering van alle reacties heeft geleid tot een aantal zorgvuldige aanpassingen, bijvoorbeeld om de uitvoerbaarheid te verbeteren. Op dit moment ligt de aangepaste versie ter advisering voor bij de Onderwijsraad. We achten het onafhankelijke advies van het hoogste adviesorgaan voor de regering op het gebied van onderwijs van groot belang voor een zorgvuldig wetgevingsproces, gelet ook op de impact van de maatregelen op het onderwijsveld en op de maatschappij. Nadat het advies van de Onderwijsraad is verwerkt wordt het wetsvoorstel, na besluitvorming in het demissionaire kabinet, voorgelegd aan de Raad van State. De regering beoogt het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in het tweede kwartaal van 2024 in te dienen bij uw Kamer.
 
Om voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet al te starten met de samenwerking die nodig is om meer grip te krijgen op internationale studentenstromen, worden er op dit moment intensieve gesprekken met de koepels en instellingen gevoerd over zelfregie. Het kabinet heeft verzocht om tot een gezamenlijk plan van aanpak te komen, onder andere op het gebied nieuw en bestaand anderstalig aanbod en het stimuleren van de Nederlandse taalvaardigheid. De instellingen zijn hiermee voortvarend aan de slag gegaan. Deze voorstellen zullen zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld worden. Het dringende verzoek om het actief werven van internationale studenten stop te zetten, dat we in 2022 hebben gedaan aan instellingen, geldt nog steeds.

Vraagnummer: 63
Vraag:
Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het eerlijker verdelen van de cultuursubsidies in de regio?

Antwoord:
Toegankelijkheid en nabijheid van cultuur voor alle inwoners van Nederland is een belangrijk uitgangspunt van het cultuurbeleid. Via instrumenten als de Impuls Jongerencultuur en de Spuk Verbreding en vernieuwing, maar ook bijvoorbeeld de cultuurcoaches en de regionale film- en muziekhubs, ondersteunen wij de lokale culturele infrastructuur. Daarnaast voorziet de culturele basisinfrastructuur (bis) in een hoge mate van spreiding voor bijna alle categorieën van instellingen binnen de regeling. Hier zijn in de nieuwe periode ook de festivals en jeugdpodiumkunsten aan toegevoegd. Voor de verdeling van cultuurgelden geldt dat de Raad voor Cultuur de subsidieaanvragen voor de nieuwe bis-periode beoordeelt en daarbij een aantal criteria hanteert. Op verzoek van uw Kamer is 'geografische spreiding' nu opgenomen als hoofdcriterium in de subsidieregeling. Verder is in de nieuwe periode ook vanuit de Rijkscultuurfondsen extra aandacht voor spreiding van het cultuuraanbod. Op dit moment zien wij geen aanleiding om nu verdere maatregelen te treffen.

Vraagnummer: 64
Vraag:
Jongeren ervaren tegenwoordig een enorme druk op school door verschillende factoren zoals prestatiedruk, de focus op hoge opleidingsniveaus, schoonheidsidealen en de impact van sociale media. Hoe is de samenwerking tussen VWS en OCW op dit onderwerp? En wordt op dit moment gewerkt aan een gezamenlijke aanpak voor op scholen?

Antwoord:
Sociale media, schoonheidsidealen en de prestatiedruk onder jongeren en binnen het onderwijs doen soms lijken alsof het leven perfect moet zijn en falen niet mag bestaan. Dit heeft zijn weerslag op de mentale gezondheid, met soms vergaande gevolgen voor het individu en de maatschappij. Dat gaat ons zeer aan het hart. Het verbeteren van de mentale gezondheid van jongeren is een complexe opgave. Verschillende factoren spelen een rol bij stress en prestatiedruk zoals studiedruk, maar ook onzekerheid over de woningmarkt en verwachtingen van ouders en van henzelf. De oplossingen liggen daarom niet alleen in het onderwijs. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en wij werken nauw samen om het welzijn van jongeren te verbeteren. Al langer loopt de gezamenlijke aanpak ‘Gezonde School’, waarmee scholen in het po, vo en mbo worden geholpen om te werken aan verschillende gezondheidsthema’s, waaronder de pijler welbevinden.

Er is daarnaast gezamenlijk met het ministerie van VWS het programma ‘Mentale gezondheid: van ons allemaal’. Dat programma gaat uit van een aantal actielijnen, waaronder ‘mentaal gezond onderwijs’. In het kader van deze actielijn heeft het ministerie van VWS de aanpak van de Gezonde School opgeschaald.

Ten slotte hebben wij, ook in samenwerking met het ministerie van VWS, het programma studentenwelzijn opgezet om onderwijsinstellingen in het mbo, hbo en wo te ondersteunen bij de verbetering van het welzijn van studenten en meer in te zetten op preventie ter bevordering van een goede mentale gezondheid en grotere weerbaarheid bij problemen.  


Vragen van het lid Keijzer, M.C.G. (BBB)

Vraagnummer: 65
Vraag:
Waarom heeft het kabinet gekozen voor meer ruimte voor de NPO om extra geld uit de advertentiemarkt te halen en niet voor het handhaven van gewoon de lagere bijdrage van 24 miljoen?

Antwoord:
Het kabinet wil voorkomen dat er door de rijksbrede dekkingsopgave bezuinigd moet worden bij de landelijke publieke omroep. Om dit mogelijk te maken wordt de eerder voorgenomen halvering van de beschikbare zendtijd voor reclame op de lineaire kanalen deels teruggedraaid, zodat de korting op de rijksmediabijdrage kan worden gecompenseerd met Ster-inkomsten.
 

Vraagnummer: 66
Vraag:
Ik vraag de staatssecretaris te reflecteren op de advertentiemarkt. Door de streamingsdiensten en andere online content is deze markt kleiner aan het worden en dat heeft effect op het Nederlandse medialandschap in den brede. Dus breder dan alleen dit onderdeel. Is daarover nagedacht?

Antwoord:
We beschouwen in het mediabeleid de advertentiemarkt in de volle breedte en zijn ons bewust van sterke veranderingen hierin, zoals de grote groei in online advertentiegelden, een gelijkblijvende of zelfs lichtdalende lineaire (televisie en radio) advertentiemarkt en een krimp in advertenties bij de geschreven pers.
Deze veranderingen hebben invloed op alle mediapartijen actief op de Nederlandse markt en dus ook op de wijze van financieren van de publieke omroep. Het ligt hiermee voor de hand dit mee te nemen in de discussie over de toekomst van ons bestel en hoe de financiering daarvan eruit gaat zien. 

Vraagnummer: 67
Vraag:
De BBB gaat ervan uit dat het demissionaire kabinet niet komt met een beoordeling van het rapport van de Commissie Van Geel en daarmee dus ook niet de lijnen uitzet naar de toekomst. Klopt dat?

Antwoord:
Op dit moment vindt er een ambtelijke verkenning plaats naar aanleiding van het rapport van de Commissie Van Geel. De verschillende beleidsopties die hieruit volgen zal ik delen met de Kamer. Op basis van het debat met de Kamer in februari zullen mogelijke vervolgstappen worden genomen. Natuurlijk gebeurt dit alles met inachtneming van de demissionaire status van dit kabinet.


Vragen van het lid Ceder, D.G.M. (CU)

Vraagnummer: 68
Vraag:
Mentaal welzijn hangt sterk samen met of iemand zijn of haar leven als zinvol ervaart, of iemand betekenis kan vinden. Vindt de minister dat dit thema voldoende aan bod komt bij de aanpak voor het studentenwelzijn? Kan de minister benoemen op welke manieren dit thema in het hoger onderwijs aan de orde komt?

Antwoord:
Over het verbeteren van studentenwelzijn zijn in 2022 en 2023 verschillende afspraken gemaakt met partners in het mbo, hbo en wo. Met studenten en instellingen is een Landelijk Kader Studentenwelzijn ontwikkeld. Zingeving en welzijn zijn belangrijke voorwaarden om je als student te ontplooien en te leren. In het Landelijk Kader studentenwelzijn is daarom specifiek aandacht voor sociale en academische binding, persoonsvorming en persoonlijke omstandigheden van studenten. Ook is recent het ondersteuningsprogramma studentenwelzijn STIJN, gelanceerd, waarin het Trimbos-instituut, samen met verschillende experts en samen met het veld ondersteuning gaat bieden aan instellingen bij het verbeteren van het studentenwelzijn. Dit ondersteuningsprogramma, naar aanleiding van het amendement-Van der Graaf (Kamerstuk 36 200-VIII, nr.148) wordt gefinancierd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en geldt voor vijf jaar. In het programma is ook aandacht voor zingeving, onder meer door het betrekken van geestelijk verzorgers.

Vraagnummer: 69
Vraag:
De school moet een veilige omgeving zijn, maar er is een toename van antisemitisme. Daarnaast spelen homofobie en racisme. Leraren hebben ondersteuning nodig om gesprekken over dit soort gevoelige thema’s in goede banen te kunnen leiden. Op welke manieren kan de minister zich nog meer inzetten voor de ondersteuning van leraren op dit punt om de weerbaarheid te vergroten?

Antwoord:
Iedere leerling moet zich vrij en veilig voelen. Middels de in 2021 ingevoerde Wet versterking burgerschapsonderwijs zijn alle scholen in het funderend onderwijs verplicht om leerlingen de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat, vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit bij te brengen. Uiteraard met ruimte voor de eigen invulling van de school. Ook moeten scholen in overeenstemming met deze basiswaarden handelen. De inspectie ziet hier ook op toe.

We begrijpen dat het voor leraren lastig kan zijn om dit soort thema's op een veilige manier bespreekbaar te maken in de klas. Daarom is er via het Expertisepunt Burgerschap ondersteuning voor leraren beschikbaar om zich te trainen in het voeren van 'schurende gesprekken'. Ook hebben we in 2023 stichting Na de Oorlog met € 200.000 gesteund. Met deze middelen hebben ze 25 nieuwe gastsprekers opgeleid die het verhaal van hun (groot)ouders vertellen op scholen. Daarnaast heeft het Expertisepunt Burgerschap op ons verzoek lesmateriaal en ondersteuningsaanbod over de omgang met antisemitisme en specifiek het conflict Israël en Palestijnse gebieden ontsloten. Ook via stichting School en Veiligheid, het Expertisenetwerk Sociale Veiligheid, Rutgers en wegwijzerwebsite jouwveiligeschool.nl is er ondersteuning beschikbaar voor scholen.

Tot slot zijn wij de afgelopen periode actief in gesprek gegaan met leerlingen, studenten en onderwijspersoneel over de omgang met dit conflict. Waar nodig blijven we dat ook de komende periode doen.

Vraagnummer: 70
Vraag:
Laten we een techniek-havo wettelijk verankeren. Op dit moment ontbreken wettelijke kaders en is de bekostiging niet toereikend, het is een onwenselijke situatie. Is de minister bereid om te verkennen hoe de huidige inzet wettelijk verankerd kan worden waarbij er aandacht is voor de financiering in het curriculum?

Antwoord:
Ja, ik werk momenteel aan wet- en regelgeving om de twee praktijkgerichte programma’s voor het havo, Technologie en Maatschappij, structureel te verankeren in wet- en regelgeving. Een groot aantal scholen is inderdaad al met deze programma's aan de slag. Voor deze twee praktijkgerichte programma’s liggen er inmiddels ook mooie concept examenprogramma’s, zodat die op termijn als profielkeuzevakken en/of in het vrije deel op iedere havo aangeboden kunnen worden. Voor de zomer van 2024 wordt uw Kamer uitgebreider geïnformeerd over de wettelijke verankering.

De middelen voor passende, aanvullende bekostiging voor deze invulling van de praktijkgerichte havo zijn beschikbaar op de OCW-begroting vanaf 2027. Tot die tijd kunnen scholen, zoals het door uw Kamer genoemde Lyceum Oudehoven in Gorinchem, gebruik maken van de bestaande subsidie. 
 

Vraagnummer: 71
Vraag:
Als het om vakmanschap gaat kijk ik ook naar het vmbo en het mbo. Is de minister bereid om te verkennen hoe we de administratieve lasten voor mbo- docenten kunnen verlagen en daarmee ook de werkdruk? Voor het basisonderwijs loopt er al een onderzoek door de Algemene Rekenkamer naar de administratieve lasten. Is de minister bereid om voor het mbo te onderzoeken waar deze lasten vandaan komen en hoe we ze kunnen verminderen?

Antwoord:
Om werkdruk tegen te gaan hebben de mbo-partners in de Werkagenda MBO 2023-2027 afgesproken dat zij aan de slag gaan met het verbeteren van het carrièreperspectief van docenten, waaronder de beperking van de werkdruk. Hiervoor is jaarlijks € 142,2 miljoen beschikbaar gesteld. Mbo-scholen moeten - in samenspraak met de OR - concrete maatregelen aangeven om de werkdruk te beperken. In dat kader hebben sociale partners afgesproken werkdrukplannen op te stellen, uit te voeren en te evalueren. Onderdeel van deze plannen is de aandacht voor de reductie van administratieve lasten en verantwoording. We zijn blij dat mbo-partners hiermee aan de slag gaan. In aanvulling daarop zijn we bereid om te onderzoeken welke aanpassingen we kunnen doen op landelijk niveau om administratieve lasten te verminderen.
 

Vraagnummer: 72
Vraag:
Dank voor de brief rondom de studieschuld met de opties voor rentemaatregelen voor de studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd. Bij de derde optie lezen we in een voetnoot over een niet verkende optie, om het geld te gebruiken om de eenmalige tegemoetkoming te verhogen. Is de minister bereid om deze optie verder uit te werken met alle mitsen en maren? Daarbij zou ik graag concrete opties zien. Stel je voor we halen het geld tot bijvoorbeeld 2040 middels een kasschuif naar voren, hoe hoog zou dan de tegemoetkoming zijn? Lukt het om daar voor de tweede termijn van het kabinet op terug te komen?

Antwoord:
Vanuit het amendement-Omtzigt is er vanaf 2029 jaarlijks € 183 miljoen beschikbaar. Voor het substantieel verhogen van de bestaande incidentele tegemoetkoming is fors extra budget in 2025 nodig. Het creëren van het benodigde budget via een kasschuif vanuit latere jaren is conform begrotingsregels alleen mogelijk binnen de begrotingshorizon, als dit dan inpasbaar is binnen de uitgavenplafonds én gegeven de 3%-norm voor het EMU-saldo. Die ruimte is er niet. Ook als een kasschuif ingepast zou kunnen worden levert dit amendement binnen de begrotingshorizon niet voldoende dekking op om de bestaande tegemoetkomingsregeling met een aanzienlijk bedrag te verhogen. Een kasschuif van buiten de begrotingshorizon is, zoals gezegd, niet mogelijk binnen de begrotingsregels. Om voornoemde redenen is deze optie niet uitgewerkt in de brief. Om dezelfde reden acht de regering het niet zinvol dit alsnog uit te werken.

Vraagnummer: 73
Vraag:
Één van de problemen die thuiszitters belemmert om deel te nemen aan het regulier onderwijs is het niet kunnen behalen van vakcertificaten middels staatsexamen. Is het in het kader van passend onderwijs niet goed als het behalen van certificaten ook voor hen mogelijk is. Is de minister bereid om hier wet- en regelgeving op aan te passen?

Antwoord:
Leerlingen die niet zijn ingeschreven in het regulier onderwijs kunnen staatsexamens afleggen. Leerlingen die wel staan ingeschreven op een reguliere vo school, maar daar geen onderwijs volgen, kunnen onder voorwaarden staatsexamen doen. Daar kunnen leerlingen deelcertificaten halen en kan hen maatwerk worden geboden. Thuiszitters hebben er baat bij om, als dat kan, te worden teruggeleid naar school, in plaats van alleen staatsexamen te kunnen doen. School kan hen immers breder steunen in hun ontwikkeling én voorbereiden op het examen. Samenwerkingsverbanden ontvangen middelen voor de teruggeleiding van thuiszitters naar school.

Bij de examinering is al veel maatwerk mogelijk. Zo kan bijvoorbeeld het examen verspreid worden over meerdere jaren of kan de leerling op een andere locatie dan de eigen school het examen afnemen. Wel kan er ook een capaciteitsvraag spelen. Als er een te grote stroom leerlingen op zou afkomen, heeft dit consequenties voor de organisaties die de staatsexamens uitvoeren, terwijl die toch al onder druk staan. Het heeft daarom niet de voorkeur om het standaard voor alle thuiszitters mogelijk te maken deel te nemen aan de staatsexamens, ook omdat dit uiteindelijk vaak niet in het voordeel van de jongere is.

Vraagnummer: 74
Vraag:
Hoe vaak komen docenten die soms al 10 jaar voor de klas staan zelf bij bedrijven? Zou het niet goed zijn als docenten stage kunnen lopen, al is het maar voor 1 dag per half jaar? Op welke manier kan de minister dit eventueel stimuleren en er ruimte voor bieden?

Antwoord:
We erkennen het belang dat docenten goed aangesloten blijven op het werkveld waarover zij onderwijs geven. Via onder meer stagebezoeken komt een groot deel van de docenten al regelmatig in het werkveld waarvoor wordt opgeleid, we weten niet hoe vaak. Docenten kunnen de professionaliseringsruimte, die is afgesproken in de cao mbo, gebruiken om zelf stage te lopen bij een bedrijf. In de praktijk zien we dit al bij meerdere mbo-instellingen, dit moedigen we van harte aan. Deze docentstages zien wij als een mooi instrument om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te vergroten. In de cao mbo hebben de sociale partners afspraken gemaakt die hiervoor voldoende ruimte bieden.

Vraagnummer: 75
Vraag:
Schoolbesturen hebben behoefte aan concrete richtlijnen en protocollen om effectief om te gaan met antisemitische incidenten in het onderwijs. Is de minister bereid om met scholen, organisaties en ander experts te zorgen voor een dergelijke handleiding en verder het gesprek te voeren over hoe Joodse leerlingen een veilige leeromgeving wordt geboden?

Antwoord:
Racisme, discriminatie en antisemitisme is onacceptabel. Wij herkennen de signalen over handelingsverlegenheid bij scholen en leraren als het gaat om het omgaan met antisemitisme op school. Om antisemitisme tegen te gaan, werkt de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) aan een Nationaal Plan Holocausteducatie.

Iedere leerling moet zich vrij en veilig voelen. Middels de in 2021 ingevoerde Wet versterking burgerschapsonderwijs zijn alle scholen in het funderend onderwijs verplicht om leerlingen de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit bij te brengen. Uiteraard met ruimte voor de eigen invulling van de school. Ook moeten scholen in overeenstemming met deze basiswaarden handelen. De inspectie ziet hier ook op toe.

We begrijpen dat het voor leraren lastig kan zijn om dit soort thema's op een veilige manier bespreekbaar te maken in de klas. Daarom is er via het Expertisepunt Burgerschap ondersteuning voor leraren beschikbaar om zich te trainen in het voeren van schurende gesprekken. Daarnaast heeft het Expertisepunt Burgerschap op ons verzoek lesmateriaal en ondersteuningsaanbod over de omgang met antisemitisme en specifiek het conflict Israël en Palestijnse gebieden ontsloten. 

Ook hebben we in 2023 stichting Na de Oorlog met € 200.000 gesteund. Met deze middelen hebben ze 25 nieuwe gastsprekers opgeleid die het verhaal van hun (groot)ouders vertellen op school.

We blijven met de partners in gesprek over passende ondersteuning om alle leerlingen een veilige schooltijd te kunnen bieden.

Vraagnummer: 76
Vraag:
In hoeverre herkennen vertrouwenspersonen in het hoger onderwijs antisemitisme en hebben zij een rol bij het opvangen en begeleiden van studenten en medewerkers die hier mee te maken hebben? Kan de minister in gesprek met onderwijsinstellingen om vertrouwenspersonen hierbij te ondersteunen?

Antwoord:
Laten we voorop stellen dat in het onderwijs nooit ruimte mag zijn voor racisme, antisemitisme en discriminatie. Wij zien het als belangrijke taak voor scholen en instellingen om te zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving en zij spannen zich hier ook dagelijks voor in. De maatschappelijke onrust en spanningen die zijn ontstaan naar aanleiding van het conflict in het Midden-Oosten zijn voor ons reden geweest om uitgebreid met scholieren, studenten, docenten, besturen en belangenorganisaties in gesprek te gaan. Wij kwamen uit deze gesprekken met bijzonder veel respect en bewondering voor docenten en betrokkenen in het onderwijs die goed met deze spanningen weten om te gaan, het moeilijke gesprek op de instelling mogelijk maken en op die manier bijdragen aan verbinding. Dit is geen eenvoudige taak, want het moet veilig zijn en veilig voelen.

Alle studenten die vanwege het conflict in het Midden-Oosten spanningen ervaren en zich niet veilig voelen kunnen aankloppen bij de docent, functionarissen voor studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de beveiliging. Per situatie zoeken instellingen naar een passende oplossing en ondersteuning. Studenten die antisemitisme ervaren kunnen dus zeker een vertrouwenspersoon benaderen die kan meedenken over de te nemen stappen. Afhankelijk van wat de student precies heeft meegemaakt wordt bezien hoe diens situatie aan de orde kan worden gesteld. Bijvoorbeeld door een klacht in te dienen of door te verwijzen naar een hulpverlenende instantie of politie. Deze taak is bij de vertrouwenspersonen bekend.
De maatschappelijke onrust die is ontstaan naar aanleiding van het conflict in Israël en de Palestijnse Gebieden is voor ons reden geweest om continu met scholieren, studenten, docenten en bestuurders in gesprek te gaan. Deze gesprekken gaan over hoe zij hiermee omgaan, wat er beschikbaar is qua informatie en kennis over het conflict. Ook het voeren van het gesprek binnen instellingen, de randvoorwaarden hiervoor en wat er mogelijk gedaan kan worden om informatie breder te ontsluiten en uit te wisselen komen in deze gesprekken aan de orde.

In 2024 zal het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen in het hbo en wo, zoals aangekondigd in de Integrale Aanpak Sociale Veiligheid (Kamerstuk 29 240, nr. 131) worden uitgevoerd. Uw Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de voortgang van de integrale aanpak, waaronder dit onderzoek.

Vraagnummer: 77
Vraag:
Kan de minister scholen stimuleren om het meldpunt CIDI (Centrum Informatie en Documentatie Israël) verder onder de aandacht te brengen bij ouders van Joodse leerlingen?

Antwoord:
Via de recent gelanceerde wegwijzerwebsite jouwveiligeschool.nl kunnen leerlingen, ouders en onderwijspersoneel informatie vinden over waar ze terecht kunnen met vragen of klachten rondom sociale veiligheid. Op die website komt op korte termijn ook een verwijzing naar het CIDI te staan. Daarmee brengen we het CIDI onder de aandacht van ouders.


Vragen van het lid Beckerman, S.M. (SP)

Vraagnummer: 78
Vraag:
Wat de SP betreft wordt het hele funderend onderwijs kosteloos. Waarom schaffen we die hele ouderbijdrage niet in zijn geheel af?

Antwoord:
Scholen voor funderend onderwijs zijn kosteloos toegankelijk. Wel kunnen scholen een bijdrage vragen aan ouders, die altijd vrijwillig is. In de brief aan uw Kamer van december (Kamerstuk 31 293, nr. 712) hebben we drie denkbare scenario’s geschetst voor een besluit over de vrijwillige ouderbijdrage: de bijdrage afschaffen in het gehele funderend onderwijs, de bijdrage afschaffen in het po en een limiet stellen aan de ouderbijdrage. Voor de eerste twee opties geldt dat daarvoor forse investeringen nodig zijn. Daarvoor is geen dekking binnen de huidige begroting. Het reguleren van de ouderbijdrage dient zich uiteraard tot de kaders van artikel 23 van de grondwet te verhouden, die in de brief zijn beschreven. De juridische haalbaarheid is afhankelijk van de precieze uitwerking van de scenario’s en vraagt nog nadere afweging. Een volgend kabinet kan deze scenario's ter hand nemen bij het nemen van een besluit.

Vraagnummer: 79
Vraag:
Is het kabinet bereid om strakker te sturen op wat wel en niet werkt qua lesmethodes?

Antwoord:
Ja. Het is belangrijk dat scholen de lesmethoden gebruiken die in hun context het meest effectief zijn. Daar gaan we strakker op sturen door een bepaling rondom evidence-informed werken in wetgeving op te nemen en daarmee scholen en besturen ook via de wet aan te sporen hier werk van te maken. De inspectie kan vervolgens toezicht houden.
 
Daarnaast stimuleren we het evidence-informed werken in programma’s als het Nationaal Programma Onderwijs, het Masterplan basisvaardigheden en het programma Ontwikkelkracht van het Nationaal Groeifonds.

De kwaliteit van het onderwijs is het meest gebaat bij eigenaarschap voor het gebruik van betere lesmethoden bij leraren en schoolleiders neer te leggen in plaats van het voorschrijven van specifieke methoden. Daarbij kunnen ontwikkelaars van leermiddelen leren van onderzoek naar effectief gebruik van hun materialen in de praktijk. We werken aan een onderzoeksprogramma op dit vlak. De resultaten van dit onderzoek vormen de basis voor een kwaliteitskader voor leermiddelen dat uitgeverijen kan helpen hun leermiddelen effectiever te maken en scholen kan helpen om leermiddelen te beoordelen op wetenschappelijke effectiviteit.

Vraagnummer: 80
Vraag:
Er zijn al veel voorstellen gedaan, waaronder het gratis maken van de lerarenopleidingen. Wat gaat u effectief doen tegen het lerarentekort?

Antwoord:
Het oplossen van de tekorten in het onderwijs is een complex vraagstuk dat niet met een enkele maatregel op te lossen is. Daarom hebben we samen met de sectororganisaties, de vak- en beroepsorganisaties en de lerarenopleidingen het Onderwijsakkoord en bijbehorend werkplan 'Samen voor het beste onderwijs' opgesteld. Hierin zijn maatregelen opgenomen om te werken aan de onderwijskwaliteit en de aanpak van de tekorten. Dit kabinet heeft € 1,5 miljard geïnvesteerd in de salarissen van leraren, het verlagen van de werkdruk en de professionalisering van leraren, schoolleiders en ondersteunend personeel. De salarissen in het primair onderwijs zijn gelijkgetrokken met de salarissen van leraren in het voortgezet onderwijs. Zie hiervoor ook de brief van 12 januari jl. (Kamerstuk 27 923, nr. 462).

Eerdere financiële prikkels – zoals de halvering van het collegegeld in de eerste twee jaar van de lerarenopleiding – zijn niet effectief gebleken. Het CPB schrijft in het rapport 'Kansrijk onderwijsbeleid' (2020) dat het hoewel er geen (quasi)experimenteel bewijs is voor het effect van veranderingen in het collegegeld op de inschrijvingen in de Nederlandse context, het aannemelijk is dat dit effect klein is. Het goedkoper of zelfs gratis maken van opleidingen is geen doelmatige besteding van belastinggelden. Dit resulteert in het subsidiëren van een hoog percentage studenten die de opleiding al wilden doen. Een aantrekkelijke opleiding en een aantrekkelijk beroep maakt een financiële prikkel minder nodig om studenten naar de opleiding te verleiden. Daar zetten we vol op in.

Vraagnummer: 81
Vraag:
Hoe staat het met de plannen om commerciële bijles te weren en uitzendbureaus overbodig te maken? Hoe staat het met verbieden van reclame hiervoor?

Antwoord:
Het mag niet afhangen van de portemonnee van de ouders of een leerling extra hulp kan krijgen. Als een leerling extra hulp nodig heeft, dient die op en van de school te zijn. Daarom hebben we richtlijnen afgesproken en, samen met de sectorraden, in een brief aan schoolbesturen benadrukt dat scholen geen reclame mogen maken voor betaald aanvullend onderwijs. We zien gelukkig dat inmiddels de meeste leerlingen gebruik maken van voor hen gratis aanbod en dat 80% van de vo-scholen aanvullend onderwijs op school organiseert (Kamerstuk 31 293, nr. 711). We blijven benadrukken dat de opkomst van commerciële onderwijsaanbieders in en rondom het onderwijs continue aandacht vereist. Met de periodieke monitor houden wij zicht op deze ontwikkelingen. In december 2023 heeft uw Kamer ook een wetsvoorstel ontvangen, dat een verklaring omtrent gedrag verplicht stelt voor wie aanvullend onderwijs aanbiedt via de school (Kamerstuk 36 479).

Om het gebruik van commerciële uitzendbureaus tot een minimum te beperken, werken wij onder andere aan een wetsvoorstel strategisch HRM-beleid. Met dit wetsvoorstel beogen wij mede de groei van externe inhuur van personeel in het primair en voortgezet onderwijs af te remmen, waaronder de inzet van commerciële uitzendbureaus.  

Vraagnummer: 82
Vraag:
Waar staan we nu wat betreft die rente? We zien nadelen aan alle uitwerkingen van het amendement-Omtzigt. Waarom kiezen we er niet alsnog voor om de rente op 0% te zetten?

Antwoord:
Wij begrijpen dat de verhoging van de rente zorgen oproept bij studenten en oud-studenten. Zeker in een tijd waarin veel zaken duurder worden. Uw Kamer heeft met het amendement-Omtzigt c.s. een bedrag beschikbaar gesteld van structureel € 183 miljoen. De regering heeft uw Kamer binnen die kaders geïnformeerd over de mogelijkheden. De rente op 0% voor de leenstelselgeneratie is een bijzonder kostbare maatregel (cumulatief € 9 miljard), waarvoor de middelen binnen het amendement niet toereikend zijn. Naast de middelen uit het amendement-Omtzigt en de € 1 miljard die door het demissionaire kabinet beschikbaar is gesteld voor de tegemoetkoming voor leenstelselstudenten, zien wij geen mogelijke aanvullende middelen.

Vraagnummer: 83
Vraag:
Zouden we niet moeten naar een maximale stijging per jaar van het wettelijk collegegeld? Bijvoorbeeld 2% zoals het ISO-voorstel?

Antwoord:
De indexatie van het wettelijk collegegeld is wettelijk gekoppeld aan de inflatie. De reden hiervoor is dat inflatie de kosten voor het verzorgen van onderwijs en onderzoek door hogescholen en universiteiten verhoogt. De studiefinancieringsbedragen zijn eveneens aan de inflatie gekoppeld zodat zowel de uitgaven van studenten als de inkomsten van studenten op dezelfde manier stijgen. Dit kabinet heeft de indexatiesystematiek van het wettelijk collegegeld aangepast. In plaats van de inflatie van april wordt nu gekeken naar een jaargemiddelde. Hierdoor is de indexatie van het collegegeld minder gevoelig voor incidentele pieken en dalen in de inflatie. Het kabinet hecht eraan om deze nieuwe systematiek de komende jaren consequent toe te passen en is geen voorstander van een maximum indexatiepercentage. Bovendien leidt een gemaximeerde stijging ook tot lagere inkomsten voor de onderwijsinstellingen. Er is geen budget beschikbaar om de instellingen hiervoor te compenseren.


Vragen van het lid Ergin, D.A. (DENK)

Vraagnummer: 84
Vraag:
Hoe lang gaat het nog duren voordat de kwaliteit van schoolgebouwen weer op orde is? En wanneer wil het kabinet de achterstand die we constateren, ingehaald hebben? Hoeveel scholen hebben we in 2023 aangepakt?

Antwoord:
Afgelopen kabinetsperiode is samen met de VNG, sectorraden, scholen en gemeenten gestart met het op orde brengen van het huisvestingsstelsel op basis van de aanbevelingen uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) onderwijshuisvesting 2021. Met ingang van 2023 heeft OCW € 10,7 miljoen structureel gereserveerd om een programmatische aanpak scholenbouw op te richten, waarmee gemeenten en schoolbesturen worden geadviseerd en ondersteund bij de onderwijshuisvestingsopgave. Door middel van een programmatische aanpak kan de opgave ook integraal worden benaderd; gebouwen kunnen worden verbeterd op gebied van binnenklimaat, functionaliteit, inclusiviteit en verduurzaming.

Een deel van de schoolgebouwen voldoet niet aan alle kwaliteitseisen. Circa 9% van de schoolgebouwen is in slechte en/of matige conditie. Daarnaast moet een groot deel van de schoolgebouwen nog verduurzaamd worden voor 2050 om de klimaatdoelstellingen te halen. Op dit moment worden circa 100 schoolgebouwen vervangen per jaar. Om de verouderde schoolgebouwen aan te kunnen pakken en de vervangingsgraad te verhogen zijn aanvullende middelen nodig. In het IBO onderwijshuisvesting uit 2021 is geconcludeerd dat er jaarlijks € 730 miljoen tot 2050 extra nodig is. 

Er wordt nog niet gekeken naar een grootschalige stelselwijziging zoals het oormerken van budgetten of de overheveling van taken naar één partij. De programmatische aanpak levert naast het doelmatiger aanpakken van de verouderde voorraad gebouwen ook inzichten op over hoe het stelsel kan worden verbeterd. Dit is cruciaal voor het ontwerpen van een goed werkend stelsel op de lange termijn.

Vraagnummer: 85
Vraag:
De Kamer heeft een motie aangenomen waarin de minister werd opgeroepen om met het onderwijsveld in gesprek te gaan over het inrichten van stilteruimtes op scholen. Wat hebben deze gesprekken opgeleverd? Zijn er afspraken gemaakt? Wat zijn deze afspraken?

Antwoord:
In de gesprekken met onderwijskoepels VH, UNL en MBO Raad hebben we het belang van toegankelijke en inclusieve stilteruimtes overgebracht. De koepels (VH en UNL) en studentenorganisaties (ISO en LSVb) in het hoger onderwijs hebben hierover afspraken gemaakt in het Landelijk Kader Studentenwelzijn. Ook de behoefte van studenten aan stilteruimten is hierin opgenomen. Voor wat betreft het mbo is met de MBO Raad besproken dat zij goede voorbeelden van stilteruimtes gaan delen met de instellingen. Onze verwachting is dat de afspraken die zijn gemaakt in het Landelijk Kader Studentenwelzijn en met de MBO Raad gaan helpen om ook binnen de eigen instelling het gesprek te voeren over passende voorzieningen en faciliteiten. Uiteindelijk is het aan de instellingen zelf om te bepalen of en hoe de behoefte aan een stilteruimte wordt gefaciliteerd.

Vraagnummer: 86
Vraag:
Hoe zit het met de aanpak van onderadvisering? Graag een reactie van de minister op het voorstel in het onderzoek waarin wordt gepleit voor een second opinion om ouders en leerlingen in een betere positie te plaatsen wanneer ze het gevoel hebben dat er sprake is van onderadvisering.

Antwoord:
Alle kinderen verdienen gelijke kansen. Daarom is het zo belangrijk dat we er alles aan doen om onderadvisering en onbewuste vooroordelen tegen te gaan. Daarover heeft het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) op 16 januari jl. een belangrijk onderzoek gepubliceerd.

We willen dat scholen en leraren het schooladvies baseren op een breed en jarenlang beeld over de ontwikkeling van het kind. We ondersteunen scholen en leraren in de schooladviesprocedure via de handreiking schooladvisering. En in de lerarenopleiding is ook steeds meer aandacht voor schooladvisering. Scholen moeten ouders goed informeren over de schooladviesprocedure, bijvoorbeeld in de schoolgids. De handreiking van KIS voor ouders brengen we onder de aandacht van scholen.

Wat betreft de aanbeveling van KIS voor een second opinion bij het schooladvies: de doorstroomtoets geldt als objectieve second opinion bij het voorlopig schooladvies. Als uit de doorstroomtoets blijkt dat de leerling meer in zijn mars heeft dan op basis van het voorlopig schooladvies werd verwacht, dan wordt dat schooladvies bijgesteld. Een school mag hiervan afwijken als dat in het belang van de leerling is. Hierop is de wet recent, op initiatief van uw Kamer, aangescherpt. Zo komt elke leerling zoveel mogelijk terecht op de best passende plek in het voortgezet onderwijs. De afname van de doorstroomtoets en het uitgangspunt van bijstelling van het schooladvies zijn in de wet vastgelegd en dat maakt het mogelijk dat de inspectie er toezicht op houdt.

Tot slot gaan we verdiepend onderzoek doen naar onderadvisering. We willen meer weten over de rol van verschillende kenmerken van leerlingen, zoals migratieachtergrond en sociaaleconomische positie, en hoe die factoren samen invloed hebben op de schooladvisering. Daarmee kunnen we nog gerichter maatregelen inzetten om te komen tot een passend advies voor elke leerling.

Vraagnummer: 87
Vraag:
Is de minister bereid om de gesprekken over het inrichten van stilteruimtes op scholen ook met de vertegenwoordigers van het vo te voeren?

Antwoord:
De keuze voor het al dan niet inrichten van een stilteruimte is aan de schoolleiding of het schoolbestuur. Het staat leerlingen altijd vrij om hun behoefte aan een stilteruimte bespreekbaar te maken bij de schoolleiding. De keuze voor het inrichten van een stilteruimte kan onder andere afhangen van medische of denominatieve redenen, maar ook van de beschikbare ruimte in het schoolgebouw. 

Vraagnummer: 88
Vraag:
Is de minister bereid om de beschikbaarheid van stilteruimtes blijvend op de agenda te zetten, zodat niet alleen neurodivergente studenten, maar ook leerlingen die vanwege religieuze redenen gebruik willen maken van een stilteruimte een moment van rust kunnen krijgen tijdens een volle lesdag?

Antwoord:
De keuze voor het al dan niet inrichten van een stilteruimte is aan de schoolleiding of het schoolbestuur en is niet verplicht. Het staat leerlingen altijd vrij om hun behoefte aan een stilteruimte bespreekbaar te maken bij de schoolleiding. De keuze voor het inrichten van een stilteruimte kan onder andere afhangen van medische of denominatieve redenen, maar ook van de beschikbare ruimte in het schoolgebouw. 

Vraagnummer: 89
Vraag:
Vorig jaar is door de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin wordt gevraagd om een jaarlijkse monitor van stagevergoedingen uit te voeren. Wat is de reactie van de minister op deze monitor?

Antwoord:
Het is van groot belang dat stagiairs een passende stagevergoeding krijgen. Hier zijn afspraken over gemaakt in het Stagepact MBO 2023-2027 tussen onder meer het ministerie van OCW, werkgevers, scholen en vakbonden. Het maken van afspraken over stagevergoedingen is een zaak tussen sociale partners. We zien dat er in steeds meer cao’s afspraken over een passende stagevergoeding verschijnen, zoals recent in de cao voor de horeca of eerder afgelopen jaar in de cao voor het mbo als werkgever. Ook in bijvoorbeeld de cao’s voor de kraamzorg, de ziekenhuizen, de verpleeg- en verzorgingstehuizen en thuiszorg, de recreatiebranche en de architectenbureaus zijn al afspraken gemaakt over een stagevergoeding. Voor het Rijk zijn de stagevergoedingen vastgelegd in het Beleidskader rechtspositie stagiairs bij de sector Rijk. We roepen (organisaties van) werkgevers op om in die sectoren waarin dit nog niet is geregeld hier afspraken over te maken zodat studenten een passende stagevergoeding ontvangen. Dat volgen we nauwgezet. Later dit kwartaal ontvangt uw Kamer een eerste onderzoek naar cao-afspraken over stagevergoedingen. Daarmee krijgen we meer zicht op de huidige stand van zaken. Daarnaast ontvangt uw Kamer ook in het eerste kwartaal van dit jaar een onderzoek op basis van CBS-data naar de mate waarin studenten feitelijk een stagevergoeding ontvangen.

Vraagnummer: 90
Vraag:
Hoeveel onderzoeken heeft SBB vanuit het Stagepact MBO tot nu toe uitgevoerd naar de (discriminatie)meldingen van studenten? Wat hebben deze onderzoeken opgeleverd?

Antwoord:
Stagediscriminatie is onacceptabel. We kunnen en mogen niet accepteren dat de eerste kennismaking van studenten met de arbeidsmarkt een onveilige ervaring is. Daarom zijn in het Stagepact MBO 2023-2027 afspraken gemaakt over het uitbannen van stagediscriminatie. Het inrichten van goed toegankelijke meldpunten op scholen is daar onderdeel van, net zoals een landelijke monitor door SBB. In Q1 t/m Q3 2023 zijn bij het meldpunt stagediscriminatie van SBB 33 klachten binnen gekomen. Op een deel van de klachten heeft SBB geen vervolg kunnen geven omdat er geen contactgegevens zijn toegevoegd. De andere klachten heeft SBB nader onderzocht. Naar aanleiding daarvan is bij één van de leerbedrijven de erkenning ingetrokken.
De eerste landelijke monitor van SBB op basis van de signalen en meldingen die bij deze meldpunten op scholen binnenkomen wordt na de zomer verwacht, met cijfers over het schooljaar 2023-2024. Deze monitor zal een eerste beeld geven. Naarmate de meldpunten op de scholen beter door studenten gevonden worden en studenten ook het vertrouwen hebben dat hun meldingen serieus opvolging krijgen, ontstaat een vollediger beeld van de omvang van deze problematiek.
 

Vraagnummer: 91
Vraag:
Is de minister bereid om een soortgelijke aanpak als het Stagepact MBO uit te rollen naar het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs?

Antwoord:
Het Stagepact MBO kent verschillende doelen die ook relevant zijn voor het hoger onderwijs. Zoals het tegengaan van stagediscriminatie, het bieden van goede stagebegeleiding en het maken van cao-afspraken over stagevergoedingen. Voor het hbo en wo hebben wij samen met het onderwijs- en werkveld in juli 2022 een manifest tegen stagediscriminatie afgesloten. Binnen het werkprogramma dat hieruit voortvloeit werken wij samen met het onderwijs- en werkveld om stagediscriminatie uit te bannen. Gezamenlijke activiteiten richten zich onder andere op de bewustwording en activering omtrent dit thema in het veld. Daarnaast vindt er kennisverzameling en -uitwisseling plaats omtrent effectieve interventies in het onderwijs. Een greep uit de activiteiten die afgelopen periode zijn georganiseerd: op 23 november is er een landelijke conferentie over stagediscriminatie georganiseerd, er zijn podcasts opgenomen met relevante actoren over stagediscriminatie en er zijn focusgroepen en bijeenkomsten gehouden met studenten, docenten en stagecoördinatoren, zoals met stagecoördinatoren van dertien hogescholen. Evaluatie en afstemming van de activiteiten vindt periodiek plaats in het Landelijk Netwerk tegen Stagediscriminatie in het hoger onderwijs waar alle ondertekenaars van het manifest tegen stagediscriminatie in zitten. Er vindt daarnaast regelmatig afstemming plaats tussen de aanpak tegengaan stagediscriminatie mbo en die van het ho en waar mogelijk wordt samengewerkt. Ook voeren we momenteel onderzoek naar stagevergoedingen en -begeleiding in het hoger onderwijs. Dit onderzoek wordt in het eerste kwartaal van 2024 opgeleverd. We willen graag eerst beter zich hebben op de problematiek, alvorens een soortgelijk stagepact voor het hoger onderwijs te ontwikkelen. We informeren uw Kamer nader in het eerste kwartaal van 2024.

Vraagnummer: 92
Vraag:
In het Stagepact MBO heeft de minister afspraken gemaakt met partners om stagediscriminatie tegen te gaan. Hoe gaat het met de aanpak (het Stagepact MBO)? Hoeveel meldingen (discriminatiemeldingen) zijn er sinds het Stagepact MBO er is door mbo-studenten gemaakt?

Antwoord:
In het Stagepact MBO 2023-2027 zijn afspraken gemaakt over het verbeteren van stagebegeleiding, uitbannen van stagediscriminatie, realiseren van voldoende stageplaatsen en bieden van een passende vergoeding.
 
Goede stagebegeleiding is van essentieel belang. Scholen zijn, mede gesteund door de MBO Raad, bezig intern vast te leggen hoe ze de stagevoorbereiding gaan verbeteren, hoe ze invulling gaan geven aan het uitgangspunt van minimaal drie contactmomenten per stage tussen school, student en leerbedrijf, en hoe ze de kwaliteit van de stagebegeleiding kunnen verbeteren. SBB versterkt de basisondersteuning aan (beginnende) praktijkopleiders van leerbedrijven. VNO-NCW/MKB-Nederland biedt leerbedrijven via aangesloten branche-verenigingen nadere informatie en ondersteuning.
 
Stagediscriminatie is onacceptabel. We starten met het matchen van eerstejaars bol-studenten door de mbo-school om stagediscriminatie bij hun eerste stage te voorkomen. In het mbo komt op iedere school een meldpunt stagediscriminatie voor studenten, de school zorgt voor opvolging van de melding, nazorg en ondersteuning van de student. Ook wordt samen met SZW ingezet op het objectief werven en selecteren van stagiairs door werkgevers. In Q1 t/m Q3 2023 zijn bij het meldpunt stagediscriminatie van SBB 33 klachten binnengekomen. Op dit moment valt nog niet te zeggen hoeveel meldingen van stagediscriminatie bij de meldpunten op scholen zijn binnengekomen. De landelijke monitor met cijfers over het schooljaar 2023-2024 volgt na de zomer.
 
Over het geheel genomen zijn er momenteel voldoende stageplekken. Eind november 2023 was er een tekort van 1.587 stages en leerbanen (op een totaal van meer dan 400.000 per jaar). Waar nodig onderneemt SBB gericht actie.
 
Het is van groot belang dat stagiairs een passende stagevergoeding krijgen. We zien dat er in steeds meer cao’s afspraken over een passende stagevergoeding verschijnen en volgen dit nauwgezet. Zie hiervoor ook de andere antwoorden over dit onderwerp.
 

Vraagnummer: 93
Vraag:
Zijn er mystery guest onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een motie die in 2022 is aangenomen in de Kamer?

Antwoord:
De motie Van Baarle vraagt om de inzet van mystery guests bij de aanpak van stagediscriminatie. Zoals verwoord in de appreciatie van de motie heeft de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap aangegeven mystery guests in te willen zetten voor monitoringsdoeleinden. In de Kamerbrief over de voortgang en monitoring Werkagenda mbo en Stagepact (Kamerstuk 31.524, nr. 572) is aangegeven dat ter invulling van de motie van lid Van Baarle een cv-onderzoek zal worden uitgezet voor 2024 en 2026. In deze vorm van mystery guest onderzoek worden gelijksoortige cv’s naar werkgevers gestuurd met alleen verschillen in persoonskenmerken om zo discriminatie te onderzoeken. Dit onderzoek gaat helpen om een beeld te krijgen van de omvang van stagediscriminatie en de risico’s daarop. Op basis daarvan worden gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de sectoren en branches.

Vraagnummer: 94
Vraag:
Kan de minister ook kijken naar studenten die vanwege de schulden die ze hebben moeilijker aan een woning komen? Daar is de afgelopen periode het een en ander aan gedaan, maar ziet de minister geen ruimte om daar nog een aantal stappen in te zetten?

Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk dat mensen een woning kunnen vinden die zo veel mogelijk aansluit op hun wensen en hun persoonlijke situatie. Tegelijkertijd mag het financieren van de aankoop van een woning met een hypotheek niet leiden tot onverantwoorde financiële risico’s voor huishoudens. Dit geldt ook voor mensen met een studieschuld. Het kabinet heeft de afgelopen periode getracht om meer mogelijk te maken voor mensen met een studieschuld, op een verantwoorde manier die niet leidt tot financiële risico’s. In het coalitieakkoord is opgenomen dat voor starters de actuele studieschuld bepalend wordt bij het aanvragen van een hypotheek. Op 1 november 2023 is de Kamer middels een brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 32 847, nr. 1120) geïnformeerd over de leennormen hypothecair krediet die voor 2024 zullen gelden. Jaarlijks wordt het kabinet door het Nibud geadviseerd over de leennormen voor hypotheken. Bij de vaststelling van de maximale financieringslast wordt gekeken naar het inkomen en de financiële verplichtingen van de consument, maar ook of de inkomsten bestendig zijn. De leennormen hebben als doel dat consumenten door het afsluiten van een hypotheek niet in de financiële problemen komen.

Specifiek voor mensen met een studieschuld heeft het kabinet de methodiek voor het meewegen van de studieschuld per 1 januari 2024 aangepast, conform de eerder genoemde maatregel uit het coalitieakkoord. Deze nieuwe methode houdt in dat de maximaal toegestane maandelijkse hypotheeklasten worden verminderd met het daadwerkelijke bedrag dat de oud-student verschuldigd is aan afbetaling en rentelasten voor de studielening. Deze systematiek heeft als voordeel dat extra aflossingen op de studielening beter worden meegenomen bij het bepalen van de maximale hypotheek. Daarnaast neemt voor studenten die onder de nieuwe voorwaarden (met een aflossingstermijn van 35 jaar voor de studieschuld) bij DUO lenen de leenruimte gemiddeld toe. Op de website van het platform Wijzer in Geldzaken kunnen oud-studenten berekenen wat de impact is van hun studieschuld op de maximale hypotheek. Bij de introductie van deze nieuwe methodiek was het uitgangspunt om het maximale binnen het verantwoorde te doen. Een verdere verruiming hieromtrent achten wij daarom onverstandig.

Vraagnummer: 95
Vraag:
We zien dat de minister via de cao’s afspraken wil maken over stagevergoeding (stagepact mbo) en we weten dat Nederland meer dan 800 cao’s telt. Kan de minister aangeven in hoeveel cao’s er inmiddels afspraken zijn gemaakt over stagevergoedingen?

Antwoord:
Het is van groot belang dat stagiairs een passende stagevergoeding krijgen. We zien dat er in steeds meer cao’s afspraken over een passende stagevergoeding verschijnen, zoals recent in de cao voor de horeca of eerder afgelopen jaar in de cao voor het mbo als werkgever. Ook in bijvoorbeeld de cao’s voor de kraamzorg, de ziekenhuizen, de verpleeg- en verzorgingstehuizen en thuiszorg, de recreatiebranche en de architectenbureaus zijn al afspraken gemaakt over een stagevergoeding. Voor het Rijk zijn de stagevergoedingen vastgelegd in het Beleidskader rechtspositie stagiairs bij de sector Rijk. We roepen (organisaties van) werkgevers op om in die sectoren waarin dit nog niet is geregeld hier afspraken over te maken zodat studenten een passende stagevergoeding ontvangen. Dat volgen we nauwgezet. Later dit kwartaal ontvangt uw Kamer een eerste onderzoek naar cao-afspraken over stagevergoedingen. Daarmee krijgen we meer zicht op de huidige stand van zaken. Daarnaast ontvangt uw Kamer ook in het eerste kwartaal van dit jaar een onderzoek op basis van CBS-data naar de mate waarin studenten feitelijk een stagevergoeding ontvangen.

Vraagnummer: 96
Vraag:
Ik ben benieuwd naar een reactie op de vraag van mevrouw Beckerman. We zien in de brief drie voorstellen, al die voorstellen hebben nadelen. Kunnen we niet gewoon een stapje verder gaan om de studenten die het heel moeilijk hebben, die met gemiddeld € 30.000 aan lening hun studie verlaten, om daar een stapje extra in te zetten?

Antwoord:
Wij begrijpen dat de verhoging van de rente zorgen oproept bij studenten en oud-studenten. Zeker in een tijd waarin veel zaken duurder worden. Uw Kamer heeft met het amendement-Omtzigt c.s. een bedrag beschikbaar gesteld van structureel € 183 miljoen. De regering heeft uw Kamer binnen die kaders geïnformeerd over de mogelijkheden. De rente op 0% voor de leenstelselgeneratie is een bijzonder kostbare maatregel (cumulatief € 9 miljard), waarvoor de middelen binnen het amendement niet toereikend zijn. Naast de middelen uit het amendement-Omtzigt en de € 1 miljard die door het demissionaire kabinet beschikbaar is gesteld voor de tegemoetkoming voor leenstelselstudenten, zien wij geen mogelijke aanvullende middelen.

Vraagnummer: 97
Vraag:
Is de minister het met DENK eens dat het vraagstuk van slechte huisvesting eigenlijk verder gaat dan alleen extra geld? Is de minister bereid om naar de bekostiging van huisvesting van scholen te kijken? Is de minister het met DENK eens dat geld voor onderwijshuisvesting geoormerkt zou kunnen worden zodat gemeentes het geld ook daadwerkelijk kunnen inzetten voor de verbetering van scholen? Is de minister bereid om daarnaar te kijken?

Antwoord:
Om de verouderde schoolgebouwen aan te kunnen pakken en de vervangingsgraad te verhogen, zijn aanvullende middelen nodig. In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) onderwijshuisvesting uit 2021 is geconcludeerd dat er jaarlijks € 730 miljoen tot 2050 extra nodig is. Deze kabinetsperiode is samen met de VNG, sectorraden, scholen en gemeenten gestart met het op orde brengen van het huisvestingsstelsel op basis van de aanbevelingen uit het IBO onderwijshuisvesting 2021. Met ingang van 2023 is € 10,7 miljoen structureel gereserveerd om een programmatische aanpak scholenbouw op te richten, waarmee gemeenten en schoolbesturen worden geadviseerd en ondersteund bij de onderwijshuisvestingsopgave. Door middel van een programmatische aanpak kan de opgave ook integraal worden benaderd; gebouwen kunnen worden verbeteren op gebied van binnenklimaat, functionaliteit, inclusiviteit en verduurzaming.

Er wordt nog niet gekeken naar een grootschalige stelselwijziging zoals het oormerken van budgetten of de overheveling van taken naar één partij. De programmatische aanpak levert naast het doelmatiger aanpakken van de verouderde voorraad gebouwen ook inzichten op over hoe het stelsel kan worden verbeterd. Dit is cruciaal voor het ontwerpen van een goed werkend stelsel op de lange termijn.

Vraagnummer: 98
Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen het wettelijk verankeren van stagevergoedingen?

Antwoord:
Het is van groot belang dat alle stagiairs een stagevergoeding ontvangen. Hier zijn afspraken over gemaakt in het Stagepact MBO 2023-2027 tussen onder meer het ministerie van OCW, werkgevers, scholen en vakbonden. Het maken van afspraken over stagevergoedingen is een zaak tussen sociale partners. We zien dat er, mede naar aanleiding van het Stagepact MBO 2023-2027, in steeds meer cao’s afspraken over een passende stagevergoeding verschijnen, zoals recent in de cao voor de horeca of eerder afgelopen jaar in de cao voor het mbo als werkgever. We monitoren de resultaten van deze aanpak. Indien dit onvoldoende effect sorteert, verkennen we of additionele maatregelen genomen moeten worden. Hierbij is het belangrijk dat we in acht nemen dat er voldoende stageplekken zijn en blijven, zoals onderdeel is van het Stagepact.


 


Vragen van het lid Teunissen, C. (Partij voor de Dieren)

Vraagnummer: 99
Vraag:
Shell, TATA steel, en commerciële zuivelbedrijven sponsoren leerstoelen op verschillende universiteiten. Er zijn convenanten en gedragscodes gesloten tegen sponsoring van de wetenschap door het bedrijfsleven maar die verminderen de beïnvloeding niet. De evaluatie van het sponsorconvenant laat op zich wachten. Wanneer kunnen we dit verwachten, minister? Wat vindt de minister van de invloed van fossiele multinationals op de kennisagenda’s van onze universiteiten? Heeft hij handvatten om hier paal en perk aan te stellen?

Antwoord:
Onderzoekssamenwerking met externe partijen, zoals het bedrijfsleven, kan bijdragen aan de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs en is een belangrijke vorm van kennisoverdracht naar de maatschappij. Universiteiten en wetenschappers worden hierdoor gestimuleerd om middenin de samenleving te staan, zodat wetenschappelijk onderzoek goed aansluit bij maatschappelijke uitdagingen en innovatie wordt gestimuleerd. Hierbij is het van belang dat naast de academische vrijheid ook de onafhankelijkheid en integriteit van wetenschappers is geborgd. Universiteiten beschikken hiervoor over procedures, richtlijnen en waarborgen om te voorkomen dat gezonde samenwerking overgaat in ongewenste beïnvloeding. De Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (NGWI) maakt hier onderdeel van uit en wordt op dit moment geëvalueerd door een onafhankelijke commissie. De uitkomsten daarvan worden voor de zomer 2024 verwacht.

Bij samenwerking is het aan kennisinstellingen om binnen kaders een afweging te maken met welke partijen zij willen samenwerken en in welke vorm. Dit geldt ook voor samenwerking met de fossiele industrie. Het is van belang dat het gesprek hierover binnen de instellingen wordt gevoerd.
 

Vraagnummer: 100
Vraag:
Wat vindt de minister ervan dat 60% van de schoolpleinen nog steeds niet vergroend is, terwijl ook de bijkomende voordelen voor het klimaat en biodiversiteit evident zijn? En is de minister bereid om in één generatie alle schoolpleinen te vergroenen, om daar de regie in te pakken, en om met een plan van aanpak te komen?

Antwoord:
De inrichting van schoolpleinen is een lokale aangelegenheid. Er zijn verschillende initiatieven om groene schoolpleinen te stimuleren, zowel vanuit provincies als vanuit waterschappen en gemeenten. De keuze voor een groene invulling van het schoolplein is uiteindelijk aan de school. We zien dat veel scholen hiervoor kiezen. Uit Nederlands promotie-onderzoek en een onderzoek van de PO-Raad blijkt dat groene schoolpleinen vanuit verschillende invalshoeken een positieve bijdrage leveren, onder meer door het bevorderen van diverser spelgedrag en het verminderen van pestgedrag, of door het tegengaan van hittestress en het bevorderen van biodiversiteit in de stad. We zien dan ook zeker de voordelen van groene schoolpleinen.

Op verschillende manieren kunnen scholen hierbij ondersteund worden. Ruimte-OK verwijst naar partijen en initiatieven die kunnen helpen bij vraagstukken rondom groene schoolpleinen. Daarnaast zet de Alliantie Schooltuinen (financieel gesteund door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) zich in om elk kind in de basisschooltijd toegang te geven tot een schooltuin. 

Vraagnummer: 101
Vraag:
De PvdD roept de minister op om de subsidie van het BPRC zo snel mogelijk af te bouwen en ondertussen een groot deel te oormerken voor dierproefvrij onderzoek. Graag een reactie.

Antwoord:
Het BPRC heeft een reductieopdracht gekregen van OCW. Die afspraken lopen tot en met 2025. Daarin is geen afbouw van het subsidiebedrag voorzien en zijn er ook geen nadere afspraken gemaakt over het oormerken van budget voor proefdiervrije innovaties. Een specifieke oormerking of afbouw is wat ons betreft nu niet haalbaar gezien de lopende afspraken, maar ook gezien het verzoek aan de regering om er zorg voor te dragen dat de afbouw van het aantal proeven met apen zorgvuldig gebeurt en niet mag leiden tot het in gevaar komen van de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen (Motie Tielen, Kamerstuk 32 336, nr. 83). Op dit moment doet een onafhankelijke commissie onderzoek naar de mogelijkheid om het aantal proeven op niet-humane primaten verder te verlagen (Motie Wassenberg c.s., Kamerstuk 36 200 VII, nr. 113). De uitkomsten van dat onderzoek worden eind 2024 aan uw Kamer aangeboden.


Vragen van het lid Stoffer, C. (SGP)

Vraagnummer: 102
Vraag:
Is de minister bereid om expliciet beleid op te nemen voor bestrijding van antisemitisme op scholen en middelen daarvoor te oormerken?

Antwoord:
Het levend houden van de herinnering aan de Holocaust en het bestrijden van antisemitisme is een belangrijk onderwerp voor het kabinet. Middels de burgerschapswetgeving zorgen we voor kennis over gelijkwaardigheid, vrijheid en solidariteit en met de kerndoelen zorgen we voor kennis over wat er zich in het verleden heeft afgespeeld. Die kennis is helaas niet altijd vanzelfsprekend, en daarom is het ook zo belangrijk dat we aandacht blijven houden voor de Holocaust en gerelateerde thema's. 

In 2023 hebben we € 200.000 geïnvesteerd in stichting Na de Oorlog. Met deze middelen heeft Na de Oorlog 25 nieuwe gastsprekers opgeleid die het oorlogsverhaal van hun (groot)ouders op scholen vertellen. Daarmee hebben we beleid en middelen vrijgemaakt om kennis over de Holocaust te bevorderen en antisemitisme te bestrijden.

Vraagnummer: 103
Vraag:
Het kabinet onderschrijft het advies van het Capaciteitsorgaan om vanaf 2024 jaarlijks de opleidingscapaciteit te verhogen. Waarom wacht het kabinet dan met de uitvoering tot 2025-2026? Zou de minister ook willen verkennen of nog een deel van de boventallige plaatsen bij geneeskunde dan wel onderbenutting in andere disciplines gebruikt kan worden voor extra tandartsen?

Antwoord:
Uw Kamer ontvangt op korte termijn de antwoorden van het schriftelijk overleg over de zorgopleidingen. De opleidingscapaciteit wordt vanaf studiejaar 2025-2026 verhoogd, mede om de opleidende instellingen de tijd te geven om te voldoen aan de gevraagde opleidingscapaciteit. Door het aantal opleidingsplaatsen voor geneeskunde budgettair in studiejaar 2024-2025 te verlagen is ruimte gecreëerd om het voorkeursadvies bij verpleegkundig specialist, physician assistant, mondzorgkunde en het minimumadvies bij tandheelkunde stapsgewijs te kunnen opvolgen.

Het is niet mogelijk om het aantal opleidingsplaatsen tandheelkunde per studiejaar 2024-2025 te verhogen en te dekken via een verlaging van de numerus fixus geneeskunde. Tot 1 december 2023 hadden instellingen de mogelijkheid om de numerus fixus geneeskunde voor studiejaar 2024-2025 aan te passen en door te geven (bij DUO). Deze termijn is nu verstreken waardoor de numerus fixus voor studiejaar 2024-2025 is vastgesteld. 

Vraagnummer: 104
Vraag:
Waarom laten we het nog steeds gebeuren dat studenten op de pabo worden afgewezen door strikte eisen op de opleiding? Kunnen we de regels hiertoe aanpassen?

Antwoord:
De pabo leidt op tot een bevoegdheid primair onderwijs. Met de bevoegdheid primair onderwijs kan lesgegeven worden op de gehele basisschool, in het praktijkonderwijs en op scholen voor speciaal onderwijs, het speciaal basisonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs. De basisvaardigheden, zoals rekenvaardigheid, van leerlingen staan onder druk terwijl het heel belangrijk is dat kinderen deze basisvaardigheden goed krijgen aangeleerd. Om het niveau van toekomstige leerkrachten te borgen hechten wij en de pabo’s grote waarde aan de eisen van de opleiding. Bovendien is dit van belang voor de aantrekkelijkheid van het beroep. De eisen van de opleiding, zoals het behalen van de rekentoets in de propedeuse of aan het einde van het eerste jaar, worden daarom niet aangepast. Wel wordt studenten de gelegenheid geboden om niet enkel voorafgaand maar ook gedurende het eerste jaar van de opleiding aan de toelatingseisen te voldoen en voor de door sommigen als moeilijk ervaren rekentoets op de opleiding wordt extra begeleiding geboden.  
 

Vraagnummer: 105
Vraag:
Betekent het uitstel van de plannen voor informeel onderwijs ook afstel?

Antwoord:
Nee, dat is niet het geval. Zoals gecommuniceerd met uw Kamer in de verzamelbrief van december jl. wordt er gewerkt aan een wetsvoorstel dat uiteindelijk in het derde kwartaal van dit jaar in internetconsultatie zal gaan (Kamerstuk 31 293, nr. 711).
 
Vraagnummer: 106
Vraag:
Leerlingen die stage lopen komen soms in de knel met leerlingenvervoer: gemeenten gaan uit van de schooltijden, maar de stages eindigen vaak op werktijden. Wil de minister dit probleem bespreken met de VNG en de samenwerkingsverbanden?

Antwoord:
Het is ongewenst dat leerlingen, die een verplichte stage in het (v)so lopen, in de knel komen vanwege het leerlingenvervoer. Daarom hebben we aan de VNG gevraagd om het artikel in de modelverordening dat stelt dat leerlingen op de vaste schooltijden en niet op de stagetijden gehaald en gebracht worden, te schrappen. Ook omdat het niet zo in de wet staat. De VNG heeft laten weten dit uit de nieuwe modelverordening te halen. Dat betekent dat leerlingen in het vervolg de gewone werktijden tijdens de stage kunnen aanhouden voor het vervoer. De VNG publiceert deze nieuwe modelverordening naar verwachting in februari. Gemeenten kunnen deze dan gebruiken.

Vraagnummer: 107
Vraag:
Het Reformatorisch Dagblad maakte in december inzichtelijk dat vrijwel alle belangenorganisaties voor emancipatie voor meer dan 90% afhankelijk zijn van subsidie. Het gaat om organisaties zoals het COC, Rutgers en TNN. Vindt de minister het wenselijk dat maatschappelijke organisaties bijna volledig leven van het staatsinfuus? Zou het niet van emancipatie getuigen dat zij ten minste voor een bepaald percentage eigen inkomsten moeten hebben?

Antwoord:
De overheid heeft een belangrijke taak om initiatieven vanuit de samenleving te stimuleren daar waar de samenleving dat niet vanzelf oppakt en stelt daar middelen voor beschikbaar. Subsidies die in het kader van het emancipatiebeleid worden verleend zijn gericht op duidelijke doelen en activiteiten die bijdragen aan het emancipatiebeleid, zoals door het kabinet geformuleerd.
Wij stimuleren organisaties om inkomsten te zoeken naast subsidie. Voor het verlenen van alliantiesubsidies in artikel 2.2 van de subsidieregeling gender- en lhbti+-gelijkheid 2022-2027 is dan ook de voorwaarde gesteld dat de maatschappelijke organisaties minstens 10% van hun jaarlijkse inkomsten halen uit bronnen anders dan OCW-bijdrages.

Vraagnummer: 108
Vraag:
Het is goed dat kinderen met een moeilijke thuissituatie ook met een gevulde maag naar school gaan, maar dit mag geen sluipende uitbreiding van het takenpakket van de Rijksoverheid en scholen worden. Hoe bevordert het kabinet dat bij uitstek gemeenten en maatschappelijke organisaties aan zet zijn?

Antwoord:
Het is voor een leerling moeilijk om goed te leren als deze met honger in de klas zit. Het demissionaire kabinet heeft daarom besloten om de organisatie van schoolmaaltijden in de huidige vorm te continueren in 2024. Er is voor dit jaar samen met de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport in totaal € 166 miljoen voor vrijgemaakt (dat is meer dan in 2023, zodat er voldoende middelen zijn om een vol kalenderjaar maaltijden aan te bieden). Op dit moment loopt dit programma via de scholen als een belangrijke vindplaats om kinderen te bereiken die het meest geholpen zijn met een schoolmaaltijd en omdat de maaltijd helpt bij het leren. 
Scholen krijgen de ruimte om dit in te richten zoals ze zelf willen. Het Jeugdeducatiefonds denkt op verzoek van de school via de schoolcontactpersoon mee over de manier van organiseren die past bij de lokale situatie, zoals het betrekken van het wijkteam, ouders, of een vrijwilligersorganisatie. Ook is de VNG betrokken, om gemeenten goed te informeren over het programma. Vorig jaar bij Prinsjesdag heeft uw Kamer een uitwerking ontvangen van de opties voor het structureel en laagdrempelig organiseren van gratis schoolmaaltijden (Kamerstuk 36 200, VIII, nr. 265). Daarin zijn ook opties meegenomen waarin bijvoorbeeld gemeenten een grotere rol hebben. Een volgend kabinet kan dit gebruiken voor keuzes over een eventueel vervolg. 

Vraagnummer: 109
Vraag:
Vanuit het praktijkonderwijs horen we dat ouders de reiskosten als een hoge hobbel kunnen ervaren. Ook door de doorlopende beroepsroutes van vmbo naar mbo ontstaan meer vragen over de kosten van vervoer. Vormen deze nieuwe ontwikkelingen geen aanleiding om het huidige systeem te heroverwegen?

Antwoord:
Het kabinet heeft geld beschikbaar gesteld voor de reiskostenvergoeding voor praktijkonderwijsleerlingen vanaf 2026. Het bieden van een tegemoetkoming in de reiskosten hangt namelijk samen met het volgen van een entreeopleiding binnen de omgeving van het praktijkonderwijs en dat is vanaf 2026 wettelijk geregeld.
Dit betreft echter geen studentenreisproduct. Een studentenreisproduct is op dit moment een onderdeel van studiefinanciering en daar kunnen alleen studenten met een inschrijving in een bol-opleiding in het mbo en het hoger onderwijs aanspraak op maken. De ontwikkelingen op de doorlopende beroepsroutes vormen nu geen aanleiding voor heroverweging hierop. Het voortgezet onderwijs is in principe gratis. Dat is een verschil met het mbo en ho, waar wel les- of collegegeld moet worden betaald.

53