[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg o.a. de Geannoteerde agenda Milieuraad d.d. 25 maart 2024 te Brussel (Kamerstuk 21501-08-936)

Milieuraad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2024D10921, datum: 2024-03-20, bijgewerkt: 2024-03-22 14:41, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-08-938).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 08-938 Milieuraad.

Onderdeel van zaak 2024Z04684:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

21 501-08 Milieuraad

Nr. 938 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 maart 2024

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 14 maart 2024 over de geannoteerde agenda van de Milieuraad van 25 maart 2024 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 936), over de brief van 15 december 2023 over het Fiche: Herziening Verordening Detergentia (Kamerstuk 22 112, nr. 3891), over de brieven van 2 februari 2024 over het Fiche: Verordening gemeenschappelijk databestand chemische stoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 3880) en over het Fiche: Verordening en richtlijn herverdeling taken en bevorderen samenwerking EU-agentschappen aangaande chemische stoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 3881), over de brief van 1 februari 2024 over het verslag van de informele Milieuraad van 15 en 16 januari 2024 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 931), over de brief van 15 januari 2024 over het verslag van de Milieuraad van 18 december 2023 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 927) en over de brief van 18 december 2023 over de reactie op de motie van de leden Olger van Dijk en Veltman over de richtlijn bodemmonitoring (Kamerstuk 21 501-08, nr. 922) (Kamerstuk 21 501-08, nr. 923).

De vragen en opmerkingen zijn op 18 maart 2024 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 20 maart 2024 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Postma

Adjunct-griffier van de commissie,
Wiendels

Inleiding

Agenda Milieuraad

Hierbij informeer ik uw Kamer over de laatste stand van zaken rondom de agenda van de Milieuraad. Na de verzending van de geannoteerde agenda is er een drietal additionele diversenpunten geagendeerd door lidstaten. Deze betreffen (i) een oproep tot strengere exporteisen voor textielafval naar ontwikkelende landen, informatie over (ii) het Just Transition-fonds, en (iii) het belang van kleine boeren en boerennetwerken voor een duurzame EU-zaadverordening.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reacties van de bewindspersoon

Kaderrichtlijn Afvalstoffen – voedselverspilling

1.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tevens enkele vragen over de herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen. Deze leden vinden het goed dat er eindelijk aandacht is voor het beperken van voedselverspilling in Europa. Met een verspilling van 150 miljoen ton voedsel per jaar, is dat hard nodig. Deze leden zijn echter van mening dat de doelstellingen ambitieuzer kunnen. Het Sustainable Development Goal 12.3 heeft als doel de voedselverspilling per hoofd van de bevolking per 2030 te halveren. Gaat de Staatssecretaris zich ervoor inzetten om het doel in de Kaderrichtlijn Afvalstoffen hierop aan te laten sluiten? Gaat de Staatssecretaris zich er ook voor inzetten dat voedselverspilling in de gehele keten wordt voorkomen?

Antwoord

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zet zich in om op dit onderwerp volledig aan te sluiten bij het doel in de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SDGs) 12.3, namelijk 50%-reductie in 2030 ten opzichte van 2015. Dit SDG ziet enkel op retail en consument. Nederland pleit voor een reductiedoelstelling voor de gehele voedselketen, zoals verzocht in de motie van 19 april 2022 van de leden Grinwis en Boswijk1.

2.

De leden van de NSC-fractie begrijpen dat er nog geen grote tegenstellingen zijn tussen de EU-lidstaten ten aanzien van de Kaderrichtlijn afval. Met betrekking tot voedsel is door de Staatssecretaris gekozen voor een lijn die ambitieuzer is dan die van andere lidstaten. Zijn er (potentieel) lidstaten die de ambitieuzere lijn van Nederland onderschrijven, en zo ja, welke?

Antwoord

Er zijn geen andere lidstaten die hetzelfde ambitieniveau als Nederland hebben voor de wettelijk bindende reductiedoelstellingen voor voedselverspilling. Er zijn wel andere lidstaten die ook voor ambitieuzere doelen pleiten maar geen zo ambitieus als de lijn van Nederland. Er is ook een aantal landen dat de huidige doelen in het oorspronkelijke commissievoorstel te hoog vindt. Wat betreft het stellen van doelen voor de gehele voedselketen, inclusief de primaire sector, zijn er enkele lidstaten die dit (op termijn) ook willen.

3.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris zeer positief is over het voorstel van de Commissie om Europese bindende doelstellingen vast te stellen ten aanzien van het terugdringen van voedselverspilling, maar wel de zorg uit dat voedselverspilling kan verschuiven binnen de keten, als er niet ook een doelstelling komt voor de voedselproducerende sector. Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe zij het opnemen van hogere reductiedoelstellingen binnen de gehele voedselketen voor zich ziet en hoe dit in de praktijk tot uiting zou komen. Hoe kijkt de Nederlandse sector hiernaar volgens de Staatssecretaris?

Antwoord

De doelstelling waar Nederland in Europa voor pleit is hetzelfde als de Nederlandse doelstelling op voedselverspilling. Het Nederlandse voorstel is om het inzicht in de verspilling in de primaire sector te verbeteren en op basis daarvan een aanpak op te stellen om ketenoverstijgende verspilling aan te pakken zodat verspilling elders in de keten niet kan worden afgeschoven op de boer. Er is een aantal landen dat ook een doel wil voor de reductie van voedselverspilling in de primaire sector, maar op zijn vroegst bij de herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen in 2027.

Kaderrichtlijn Afvalstoffen – textiel

4.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben tevens vragen over het bestrijden van fast fashion in de herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen. Deze leden vinden het goed dat textielproducenten in heel Europa meer verantwoordelijkheid zullen dragen en dat alle lidstaten daarvoor geacht worden om een systeem voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) op te tuigen. Op die manier worden textielproducenten (financieel) verantwoordelijk voor het inzamelen en verwerken van textielafval. Is de Staatssecretaris echter van mening dat er op dit moment voldoende prikkels in de richtlijn zitten waarmee textielproducenten meer slow fashion gaan produceren? Gaat de Staatssecretaris zich er bijvoorbeeld ook voor inzetten dat er stevige bindende doelstellingen op het gebied van inzameling, recycling en hergebruik voor de textielindustrie in de richtlijn worden opgenomen? En deelt zij de mening van deze leden dat het goed zou zijn om de UPV-afdracht door producenten te baseren op basis van het gewicht en de hoeveelheid producten die zij op de markt brengen om fast fashion terug te dringen?

Antwoord

De Nederlandse inzet is inderdaad om de bijdrage die producenten afdragen te baseren op de hoeveelheid textiel dat zij op de markt brengen. Dit is in lijn met het Nederlandse UPV-systeem, waarbij het meetpunt ook ligt bij de hoeveelheid op de markt gebracht textiel. Het Europese voorstel bevat een bepaling waarmee eco-modulatie2 op basis van de Ecodesign voor Duurzame Producten Verordening wordt verplicht. Daarmee worden de tarieven die producenten moeten betalen, als onderdeel van de UPV, gedifferentieerd op basis van toekomstige Ecodesign-eisen, zoals de toepassing van recyclaat of de levensduur van een kledingstuk. Dit is een belangrijke prikkel om slow fashion te bevorderen.

Alleen een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor textiel is niet genoeg om fast fashion aan te pakken. Daarom is de samenhang met andere Europese wetgeving belangrijk, zoals met Ecodesign om te zorgen dat een product duurzaam en circulair wordt ontworpen. In het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) heb ik aangekondigd dat in het tweede beleidsprogramma circulair textiel wordt gekeken naar preventie van productie en consumptie van textiel. Naar verwachting verschijnt het beleidsprogramma na de zomer. Slow fashion betekent bijvoorbeeld ook dat we zo lang mogelijk met onze kleding kunnen doen. Daarom kijk ik ook naar het stimuleren van tweedehands textiel en reparatie.

Uw Kamer is op 8 september 2023 geïnformeerd over de Nederlandse inzet in een BNC-fiche.3 In dit fiche is aangegeven wat de Nederlandse inzet is voor de onderhandelingen. Voor textiel pleit Nederland voor bindende maatregelen op EU-niveau voor het verduurzamen van de textielindustrie met bindende doelstellingen voor hergebruik, recycling en textielafval, zoals de leden van de fractie van Groenlinks-PvdA ook suggereren.

5.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het ook van groot belang dat er een einde wordt gemaakt aan de export van textielafval buiten de EU onder de noemer van hergebruik. Zij zijn van mening dat Europa zelf verantwoordelijk moet zijn voor het textielafval dat er wordt geproduceerd. Hoe gaat de Staatssecretaris zich daarvoor inzetten? Deze leden vragen zich tevens af hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen de scope van de voorgestelde Europese UPV op textiel in verhouding tot de Nederlandse UPV? Is de staatsecretaris het ermee eens dat we de scope van de nationale UPV op textiel het best zo snel mogelijk in lijn kunnen brengen met de Europese scope, zodat zowel inwoners als producenten hier direct duidelijkheid over hebben?

Antwoord

Nederland vindt de export van textielafval en gebruikt textiel een belangrijk onderwerp en zet zich ook in voor striktere Europese regels voor de export van textielafval en gebruikt textiel. Er wordt in Europa gewerkt aan verschillende regelgeving gericht op de export van textiel. Onder de Kaderrichtlijn Afvalstoffen worden regels voorgesteld voor verplichte sortering voor hergebruik voordat het textiel geëxporteerd mag worden. Ook komen er strengere criteria voor einde-afvalstatus, om te bepalen wanneer textielafval gedefinieerd kan worden als hergebruik of recycling. Onder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) worden regels en procedures gesteld voor internationaal transport van afval. Op dit moment verbiedt de EVOA al export uit de EU als dat afval vervolgens wordt «verwijderd» (bijvoorbeeld gestort of verbrand zonder energieterugwinning). Onder het Spaans voorzitterschap is op 17 november 2023 een voorlopig politiek akkoord bereikt over het voorstel tot wijziging van de EVOA. Hier bent u middels het verslag van de Milieuraad van 18 december over geïnformeerd.4 Binnenkort zal in een Raad van de Europese Unie dit wijzigingsvoorstel als hamerstuk worden aangeboden. Op het moment van schrijven is het onduidelijk of dit tijdens de Milieuraad van 25 maart zal plaatsvinden. Vervolgens wordt na een overgangsperiode van drie jaar voor alle export van afval uit de EU een onafhankelijke audit verplicht gesteld en moeten niet-OESO-landen vooraf aan de Europese Commissie aantonen dat het te importeren afval geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het milieu en voor de verwerking van hun binnenlands afval. Voor afvaltransporten binnen de EU levert de herziene EVOA een bijdrage aan een hoogwaardige verwerking van afval door bijvoorbeeld het stroomlijnen van de vereiste procedures (verbeteren voorspelbaarheid door digitalisering) en het aanzienlijk verbeteren van de informatie over de internationale afvalstromen binnen de EU. Tot slot biedt het Verdrag van Bazel op dit moment te weinig handvatten om handhavend op te treden tegen internationale transporten van textiel afval buiten de EU. Daarover lopen nu discussies om deze regels te wijzigen.

Nederland vindt het belangrijk dat het onder deze aangescherpte regels mogelijk blijft dat textielafval naar landen buiten Europa geëxporteerd wordt wanneer dit resulteert in een hoogwaardige verwerking op een niveau en met een milieubelasting vergelijkbaar met verwerking binnen de EU.

Het wordt pas na de onderhandelingen duidelijk in hoeverre het Europese voorstel afwijkt van de nationale UPV en wat de gevolgen hiervan zijn voor de reikwijdte van de nationale UPV. Wat betreft de reikwijdte is het grootste verschil in het huidige voorstel dat schoenen hier wel onder vallen. Dit is in de huidige Nederlandse UPV nog niet het geval. De implementatietermijn voor het in lijn brengen van de reikwijdte van de nationale UPV met de Europese regelgeving is twee jaar in het voorliggende Commissievoorstel. Ik ben het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat het zaak is zo snel mogelijke de nationale regelgeving aan te passen op de Europese wetgeving.

6.

De leden van de VVD steunen, net als de Staatssecretaris, de UPV Textiel. De vraag die deze leden hierbij hebben is hoe haalbaar de doelen en de termijnen zijn met betrekking tot schoenen als onderdeel van de UPV Textiel? De samenhang tussen dit voorstel en de Ecodesign-verordening is ook volgens deze leden van belang, zodat de productie van textiel en levensduurverlenging ook onderdeel van de inzet zijn. Met betrekking tot de inzet op harmonisatie van definities als textiel, textielgerelateerde producten, schoeisel en sociale ondernemingen vragen deze leden welke consequenties de Staatssecretaris ziet als de verschillende EU-wetgevingsinstrumenten onvoldoende zijn geharmoniseerd.

Antwoord

Het kabinet heeft in het najaar van 2023 de toezegging aan de Kamer gedaan om schoenen toe te voegen aan de nationale UPV textiel.5 Het Commissievoorstel kent geen doelstellingen voor schoenen. De implementatietermijn voor het in lijn brengen van de reikwijdte van de nationale UPV met de Europese regelgeving is in het voorliggende Commissievoorstel twee jaar. Die termijn is haalbaar. Als definities verschillen tussen lidstaten kan dat leiden tot implementatieverschillen met mogelijk onwenselijke gevolgen voor de Europese interne markt. Nederland heeft daarom bij de onderhandelingen veel aandacht voor geharmoniseerde definities tussen de verschillende EU-wetgevingsinstrumenten waaronder de Ecodesign-verordening.

7.

Ten aanzien van het textielonderdeel vragen de NSC-leden hoe de Staatssecretaris de waarschuwingen van de brancheorganisaties beoordeelt voor ambities en uitbreiding van de scope voor textiel.

Antwoord

Voor textiel wordt het pas na de onderhandelingen duidelijk in hoeverre het Europese voorstel afwijkt van de nationale UPV. Wat betreft de reikwijdte is het grootste verschil in het huidige Europese voorstel dat schoenen hier wel onder vallen. Dit is in de huidige Nederlandse UPV nog niet het geval. Het kabinet heeft in 2023 onderzoek laten doen naar de schoenensector. Een van de aanbevelingen uit dit onderzoek was het toevoegen van schoenen aan de UPV textiel. Schoenen worden namelijk al samen met textiel ingezameld en gesorteerd en beide ketens hebben dezelfde eindgebruikers. Hierover heeft ook overleg plaatsgevonden met de sector zelf. In het najaar van 2023 heeft het kabinet toegezegd aan uw Kamer dit advies op te volgen.6 Het kabinet is over de precieze invulling hiervan in gesprek met de schoenensector. Als de wijzigingen in de Kaderrichtlijn Afvalstoffen worden geïmplementeerd, worden tegelijkertijd schoenen toegevoegd aan de UPV.

8.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de Staatssecretaris kijkt naar de recente stap van Frankrijk om een belasting in te voeren op fast fashion. Is zij bereid de mogelijkheden te onderzoeken om ook in Nederland te werken met een dergelijke belasting en de inkomsten te investeren in circulaire initiatieven of het betaalbaarder maken van reparatie? Wat deze leden betreft is het bij het tegengaan van fast fashion ook belangrijk dat consumenten eerlijk worden ingelicht over de duurzaamheid van hun aankopen. Op welke manier zet de Staatssecretaris zich op Europees niveau in voor een eenduidig duurzaamheidslabel voor kleding? Is zij het met deze leden eens dat het voor consumenten op dit moment niet inzichtelijk is of een kledingstuk duurzaam is geproduceerd?

Antwoord

Op het moment kan het kabinet hier nog geen uitspraken over doen, omdat er eerst meer informatie beschikbaar moet zijn over hoe deze maatregelen worden vormgegeven. In algemene zin is het uitgangspunt van het kabinet dat we het liefst Europese maatregelen treffen omdat het effect dan het grootst is.

Het klopt inderdaad dat informatie op textiellabels niet altijd klopt of dat consumenten soms worden misleid via onjuiste duurzaamheidsclaims. Om te zorgen voor betrouwbare, begrijpelijke en vergelijkbare informatie over de duurzaamheid van een kledingstuk pleit Nederland voor een Europees verplicht duurzaamheidslabel. Zo’n label geeft consumenten bij aankoop van een product toegang tot alle relevantie informatie over textielproducten en het dwingt bedrijven om openheid te geven. Dit voorjaar start er een onderzoek om te onderzoeken wat voor duurzaamheidslabel het beste werkt. De uitkomsten van dit onderzoek brengt Nederland in Europa in bij de herziening van de wetgeving over textiellabels, gepland voor eind 2024.

9.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de geannoteerde agenda van de Milieuraad dat de Kaderrichtlijn Afval onder andere beoogt om de milieu en klimaateffecten van textielafval te verminderen. De Staatssecretaris zet in op het opnemen van bindende maatregelen op EU-niveau voor het verduurzamen van de textielketen, recycling en preventie. Deze leden hebben vernomen dat Frankrijk, om fast fashion in te perken, extra belasting wil heffen op kleding van slechte kwaliteit en reclame voor snel, maar slecht geproduceerde kleding wil verbieden. Wat is de reactie van de Staatssecretaris op deze maatregelen die fast fashion tegen gaan? Is de Staatssecretaris, in het kader van preventie, van plan om in Europa te pleiten voor het opnemen van de maatregelen die Frankrijk neemt tegen fast fashion in de Kaderverordening Afval? Zo nee, waarom niet? Indien Frankrijk, of een andere lidstaat, pleit voor extra belasting op fast fashion en/of het verbieden van reclame voor fast fashion, zal de Staatssecretaris zich hier dan bij aansluiten? Zo nee, waarom niet? Indien de maatregelen die Frankrijk neemt tegen fast fashion niet snel Europees worden geregeld, gaat de Staatssecretaris deze maatregelen dan op nationaal niveau nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen daarnaast dat er nog discussie is tussen de lidstaten over het opnemen van tweedehands textiel in de Kaderverordening Afval. Hoe staat de Staatssecretaris hiertegenover? Is zij voorstander van het opnemen van tweedehands textiel in de Kaderverordening Afval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat zij zich hier in Europa actief over uitspreken?

Antwoord

Voordat het kabinet kan bepalen of deze aanpak gesteund kan worden, moet eerst duidelijk worden hoe de maatregelen in Frankrijk precies worden vormgegeven. Daarnaast raakt een dergelijk voorstel ook aan beleidsterreinen en competenties van andere ministeries en kan een Nederlandse standpunt voor een Europese aanpak op dit punt pas bepaald worden na interdepartementaal overleg.

Op het moment kan het kabinet hier nog geen uitspraken over doen, omdat er eerst meer informatie beschikbaar moet zijn over hoe deze maatregelen worden vormgegeven. In algemene zin is het uitgangspunt van het kabinet dat we het liefst Europese maatregelen treffen omdat het effect dan het grootst is.

Over het wel of niet opnemen van tweedehands textiel onder de UPV textiel lopen momenteel nog discussies in de Raad. Het huidige voorstel is dat lidstaten ervoor kunnen kiezen om nationaal tweedehands textiel onder de UPV op te nemen. Er zijn namelijk lidstaten waarbij het aandeel verkocht textiel op de markt een aanzienlijk gedeelte tweedehands bevat. Nederland steunt het voorstel om lidstaten zelf deze keuze te geven. In het Nederlandse systeem is tweedehands textiel niet opgenomen onder de UPV textiel. Het kabinet is niet voornemens om tweedehands textiel op te nemen in de Nederlandse UPV textiel. Het doel van de UPV is om hergebruik en het recyclen van textiel te stimuleren. De tweedehands markt draagt van zichzelf al bij aan dat doel en hoeft daarom ook niet onder de UPV opgenomen te worden. Het kabinet kan wel in Europees verband steunen dat er ruimte is voor andere lidstaten om die keuze wel te maken.

Verordening voorkoming pelletverlies voor vermindering microplasticvervuiling

10.

De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van de Staatssecretaris met betrekking tot de Verordening voorkoming pelletverlies voor vermindering microplasticvervuiling. Ook steunen deze leden de extra aandacht die gevraagd wordt voor andere vormen van polymeren die voor vervuiling kunnen zorgen. De tijdige evaluatie om te kunnen oordelen over effectiviteit, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid achten deze leden van belang en zij vragen de Staatssecretaris de Kamer hierover op de hoogte te houden.

Antwoord

Het is goed om te vernemen dat de leden van de VVD-fractie de Nederlandse inzet bij deze onderhandelingen kunnen steunen. Het kabinet zal de onderhandelingen conform het BNC-fiche voeren en uw Kamer informeren over de voortgang van dit voorstel voor een verordening ter voorkoming van pelletverlies voor vermindering van microplasticvervuiling.

11.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat met de Verordening voorkoming pelletverlies voor vermindering microplasticvervuiling partijen die met plastic pellets werken, worden verplicht om met een uniforme methode informatie te verstrekken over pellets, die onbedoeld in het milieu belanden, en om beheermaatregelen te nemen om deze pelletlekkages naar het milieu te verminderen. Begrijpen deze leden het goed dat deze verordening dus alleen gaat over bedrijven die onbedoeld plastic in het milieu lozen, en niet gaat over bedrijven die een vergunning hebben waarmee ze legaal plastic in het milieu mogen lozen? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat het altijd onwenselijk is als plastic in het milieu wordt geloosd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe praat zij het dan goed dat bepaalde bedrijven, zoals Chemelot, een vergunning hebben waarmee ze duizenden kilo’s microplastic in het milieu mogen lozen? Gaat de Staatssecretaris in Europa pleiten voor het uitbreiden van de reikwijdte van deze verordening, zodat zowel plastic pellets die onbedoeld áls plastic pellets die bedoeld in het milieu belanden eronder vallen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het kabinet deelt de zorgen dat elke vorm van microplasticvervuiling onwenselijk is, ongeacht of deze bewust of onbewust ontstaat. De voorgestelde verordening beperkt zich tot het voorkomen van pelletverliezen naar het milieu ter vermindering van microplasticvervuiling. De lozingen van industrieel afvalwater waar ook microplastics in zitten, worden niet meegenomen in deze voorgestelde verordening. Het kabinet ziet nu geen mogelijkheid om te pleiten voor het onderbrengen van industriële lozingen onder de reikwijdte van de voorgestelde pellet-verordening. Wel is er de mogelijkheid om te blijven pleiten voor een samenhangend Europees maatregelenpakket voor het verminderen en voorkomen van alle bronnen van microplastics, dus ook als het gaat om microplastics die in het milieu belanden door lozingen van industrieel water. Afgelopen voorjaar heeft Nederland samen met een aantal gelijkgestemde lidstaten de Commissie per brief opgeroepen om met zo samenhangend maatregelenpakket te komen, en hiervoor zal het kabinet zich blijven inzetten in Europa.

Er zijn geen oppervlaktenormen voor microplastics, waardoor het nu niet mogelijk is om deze in de vergunning op te nemen. Het Ministerie van IenW heeft wel onderzoek laten uitvoeren naar lekkages van plastic korrels als gevolg van lozingen van industrieel afvalwater. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek wordt bekeken of het wenselijk en mogelijk is om maatregelen in het Besluit activiteiten leefomgeving 7 op te nemen voor het verminderen van microplasticvervuiling bij de lozing van industrieel afvalwater. Ondertussen wordt in overleg met stakeholders een plan van aanpak opgesteld met maatregelen om bedrijven en bevoegde gezagen (vooraf) beter te informeren over de manieren waarop pelletlekkages afkomstig van lozingen van afvalwater voorkomen kunnen worden. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in een brief ten behoeve van het Commissiedebat Water van 7 juni 2023.8

Verordening verpakkingen en verpakkingsafval

12.

De leden van de NSC-fractie lezen dat er op 4 maart een politiek akkoord is bereikt over de Verordening verpakkingen en verpakkingsafval. Deze leden vragen hoe de Staatssecretaris het uiteindelijke akkoord beoordeelt, gegeven de eerdere inzet. Tevens vragen deze leden of de Staatssecretaris een appreciatie hiervan kan geven.

Antwoord

Het is positief dat er een politiek akkoord is bereikt op dit belangrijke wetsvoorstel en dat de onderhandelingen niet tot na de Europese verkiezingen zijn stilgevallen. Het kabinet wil vaart maken in de transitie naar een circulaire verpakkingenketen en in het terugdringen van verpakkingsafval. Deze verordening is daarbij hard nodig. Nederland heeft in de onderhandelingen hard gestreden voor verhoging of tenminste behoud van het ambitieniveau. Als gevolg van de positie van het Europees parlement en een aanzienlijk aantal lidstaten is dit niet op alle punten gelukt, maar mede door de Nederlandse inzet is het verlies aan ambitie wel beperkt gebleven. Hoewel Nederland dus betreurt dat het voorstel op onderdelen is afgezwakt, blijft het eindresultaat een grote stap vooruit ten opzichte van de huidige situatie, met concrete maatregelen richting een circulaire verpakkingenketen. Om die reden heeft het kabinet ingestemd met het bereikte akkoord. Het Europees parlement moet zich nu hierover uitspreken, waarna deze wordt bekrachtigd door de Raad. Het kabinet zal uw Kamer voor de zomer in meer detail informeren over het resultaat.

Richtlijn Bodemmonitoring

13.

De leden van de VVD-fractie lezen dat tijdens de Milieuraad van 18 december het eerste beleidsdebat plaatsvond over het voorstel voor een Richtlijn inzake bodemmonitoring en veerkracht. Gezien de zorgpunten van Nederland en het eerder geuite negatieve oordeel over subsidiariteit, vragen deze leden hoe de Staatssecretaris voornemens is de Kamer nadrukkelijk te betrekken in alle processtappen die worden genomen.

Antwoord

Uw Kamer wordt geïnformeerd via reguliere Kamerbrieven zoals de geannoteerde agenda’s voor de Milieuraden ter voorbereiding op de Commissiedebatten Milieuraad, het verslag van de Milieuraden en daarnaast ook de verzamelbrief bodem voor de zomer 2024.

14.

De leden van NSC-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de vorige Milieuraad en de melding van het negatieve subsidiariteitsoordeel ten aanzien van de Richtlijn bodemmonitoring. Er zal bij het vervolg worden gezocht naar een blokkerende minderheid op de Nederlandse zorgpunten. Is de Staatssecretaris ook bereid te blijven zoeken naar een blokkerende groep lidstaten voor de gehele richtlijn als zodanig, richting de algemene oriëntatie in de Milieuraad in juni en uiteindelijk de stemming in de Raad? In het verslag staat dat een groot aantal lidstaten oproept tot meer flexibiliteit en rekenschap voor nationale omstandigheden en het kunnen behouden van de nationale monitoringssystemen. Deze leden zien hierin een bevestiging van het ontbreken van nut en noodzaak van deze richtlijn. Klopt het dat in ieder geval ook Portugal nut en noodzaak van deze richtlijn betwijfelt en zijn daar inmiddels andere lidstaten bijgekomen? Zijn kleine dichtbevolkte lidstaten kritischer dan andere en is meer specifiek een overzicht te geven van welke lidstaten welke zorgen hebben geuit?

Antwoord

Het beeld is dat de meeste lidstaten over het algemeen voorstander zijn van de richtlijn en dat er daarom naar verwachting geen algemene blokkerende minderheid gevonden kan worden van landen die tegen de richtlijn zijn. Veel lidstaten ondersteunen het langetermijndoel van gezonde bodems in 2050 van deze monitoringrichtlijn. Wel zijn diverse lidstaten op onderdelen kritisch. Het kabinet blijft inzetten om met gelijkgestemde landen het voorstel zo aangepast te krijgen dat de Nederlandse zorgpunten voldoende worden weggenomen. Een aantal lidstaten is bijvoorbeeld kritisch over enkele descriptoren en de voorgeschreven methodologieën met daarnaast de wens om bestaande monitoringsystemen te kunnen blijven gebruiken. Bodem is in tegenstelling tot bijvoorbeeld water veel heterogener van aard, waardoor het niet altijd zinvol is algemene criteria op Europees niveau vast te stellen. Een groot aantal lidstaten heeft vragen bij de indeling van bodemdistricten, deze zou moeten passen bij bestaande administratieve eenheden. Een groot aantal bergrijke lidstaten is kritisch over bodemerosiecriteria. Een groep kleine, dichtbevolkte lidstaten is kritisch over de bepalingen over ruimtebeslag en compensatie hiervan. Er kan niet gezegd worden dat deze landen het meest kritisch zijn over de gehele richtlijn. Over de positie van specifieke lidstaten doen we in beginsel geen uitspraken.

15.

Daarnaast zien de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat de Staatssecretaris nog steeds te veel inzet op de afzwakking van de belangrijke EU-Bodemrichtlijn die de bodem zou moeten beschermen. Hoe gaat de Staatssecretaris concreet garanderen dat de bodem in Nederland weer gezond wordt en beschermd wordt, in lijn met de nieuwste wetenschappelijke bevindingen daarover? Kan de Staatssecretaris daar concrete afdwingbare maatregelen en (tussen)doelen bij benoemen?

Antwoord

Gezonde bodems zijn van essentieel belang voor de productie van gezond voedsel en zijn nodig voor zowel klimaatadaptatie, -mitigatie, de (grond-)waterkwaliteit en verbetering van de biodiversiteit. Daarom ondersteunt het kabinet het doel van de richtlijn om te streven naar gezonde bodems in 2050. Wel zijn er enkele onderdelen uit het Commissievoorstel die onnodig knellend zijn of niet passen bij de Nederlandse situatie. Bijvoorbeeld het one out all out-principe voor de beoordeling van bodemgezondheid. Zoals we ook bij de Kaderrichtlijn water zien, maakt een beoordeling volgens dit principe het lastig om toekomstige verbetering te zien. Dit speelt bij bodemkwaliteit nog meer dan bij water, omdat het bodemsysteem vanwege de immobiliteit veel minder snel verandert. Daarnaast is het volgens wetenschappelijk onderzoek niet nodig om op alle bodemindicatoren maximaal te scoren om de bodem als gezond te kunnen bestempelen.

Nederland zet al in op gezonde bodems. In de Omgevingswet zijn vereisten opgenomen voor bodembescherming die verder gaan dan wat in het voorstel van de EU-Bodemmonitoringrichtlijn staat, en zijn regels opgenomen voor onder andere, graven, bodemsanering, grondverzet, en bodemenergie. De Omgevingsdiensten zien toe op het nakomen van deze regels. Gemeenten en provincies zijn bevoegd voor bodem en grondwater en kunnen zelfs aanvullende eisen stellen. Daarnaast is in de Kamerbrief «Water en bodem sturend»9 onder meer gesteld dat bodems niet verontreinigd, zo min mogelijk verstoord (graven, grondverzet) en zo min mogelijk verdicht moeten worden. Zowel «Water en bodem sturend» als het Nationale Omgevingsvisie (NOVI) Programma Bodem en Ondergrond hebben vitale bodems als doelstelling. Het Nationaal Programma Landbouwbodems van het Ministerie van LNV uit 2019 ziet toe op duurzaam bodembeheer van agrarische gronden met als doelstelling dat in 2030 alle landbouwbodems duurzaam worden beheerd en er extra koolstof wordt opgeslagen.

16.

De leden van de SGP-fractie delen met andere fracties het negatieve subsidiariteitsoordeel met betrekking tot de voorgestelde Bodemrichtlijn. Deze leden hebben twee vragen. Zij horen graag wat de inzet van de Staatssecretaris is (geweest) om ervoor te zorgen dat lidstaten zich bij een gewenste blokkerende minderheid in de Milieuraad voegen. Zij horen eveneens graag of en hoe de Staatssecretaris de subsidiariteitsbezwaren vanuit beide Kamers der Staten-Generaal integraal meeweegt in haar standpuntbepaling.

Antwoord

Op het moment van schrijven, is het beeld dat de meeste lidstaten voorstander zijn van deze monitoringrichtlijn. Het kabinet zet zich vooralsnog in om met gelijkgestemde landen op de voor Nederland belangrijke onderdelen te zoeken naar blokkerende minderheden om daarmee zo veel mogelijk het voor Nederland gewenst resultaat te behalen. En marge van aankomende Milieuraad zal ik sommige zorgpunten ook bij enkele collega bewindslieden onder de aandacht brengen.

Triloogakkoord herziening richtlijn luchtkwaliteit

17.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen als eerste meedelen dat zij met teleurstelling kennisgenomen hebben van het voorlopige akkoord op de uiteindelijke herziening van de Luchtkwaliteitsrichtlijn. Deze leden vinden het gebrek aan ambitie om de luchtkwaliteit in Europa te verbeteren teleurstellend. Zij hadden graag gezien dat de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit een stuk eerder gerealiseerd zouden worden dan 2050 en dat er niet zo’n ruime derogatiemogelijkheid zou zijn. Per wanneer worden de nieuwe luchtkwaliteitsnormen omgezet in Nederlandse wetgeving? Is de Staatssecretaris voornemens om toch meer ambitie te tonen bij de implementatie? Kan de Staatssecretaris – gezien de sceptische houding van het kabinet met betrekking tot de zeer ruime derogatiemogelijkheid – hierbij toezeggen dat Nederland geen gebruik zal gaan maken van die derogatiemogelijkheid?

Antwoord

Na het definitief bereiken van het akkoord heeft Nederland twee jaar de tijd om de richtlijn te implementeren in Nederlandse wet- en regelgeving. Daarbij wordt de haalbaarheid voor de nieuwe normen voor 2030 nogmaals bekeken, op basis van de laatste informatie. Als die analyse beschikbaar is, kan het kabinet mededelen of Nederland gebruik gaat maken van een derogatiemogelijkheid. Het is de inzet van het kabinet om de richtlijn zo snel mogelijk te implementeren. Zoals het Rijk en decentrale overheden nu ook al hebben afgesproken in het Schone Lucht Akkoord (SLA), streeft Nederland naar zo veel mogelijk gezondheidswinst, door emissies permanent te verlagen en de luchtkwaliteit te verbeteren, ook op plaatsen waar normen al gehaald worden.

18.

De leden van de VVD-fractie lazen tot slot dat er een update is gegeven van de voortgang van de onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn luchtkwaliteit. De Staatssecretaris geeft aan dat niet bekend is of omliggende landen daadwerkelijk derogaties gaan aanvragen en wat de effecten daarvan zullen zijn op de luchtkwaliteit in Nederland. Kan de Staatssecretaris scenario’s schetsen over de mogelijke gevolgen hiervan en die delen met de Kamer?

Antwoord

Het aantal mogelijke scenario’s is groot. Er zijn meerdere lidstaten om ons heen die derogaties zouden kunnen aanvragen. Dat kunnen zij doen op grond van verschillende argumenten, en voor verschillende zones, looptijden, stoffen en perioden. Voor het in kaart brengen van de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit in Nederland is een aantal aspecten van belang. Een derogatie moet worden aangevraagd bij de Europese Commissie. Deze zal toetsen of de routekaart (roadmap), waarmee de derogatie wordt aangevraagd, voldoet aan de in de richtlijn genoemde voorwaarden. Verder moet uit de routekaart blijken dat de overschrijding zo kort mogelijk gehouden wordt en dat de hierin te nemen maatregelen er toe zullen leiden dat de grenswaarden tegen het einde van de uitstelperiode gehaald worden. Tijdens de periode van uitstel moet de betreffende EU-lidstaat regelmatig het luchtkwaliteitsplan bijwerken en verslag uitbrengen over de uitvoering ervan. Een analyse van de mogelijke gevolgen van derogaties kan daarom nu nog niet worden gegeven. Het eventueel aanvragen ervan gaat pas spelen rond 2028. In eerste instantie wordt van de EU-lidstaten verwacht dat zij zonder derogatie aan de grenswaarden gaan voldoen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat staat in regelmatig contact met onze buurlanden over de ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Hierbij zal de vraag of deze landen van plan zijn derogaties aan te vragen zeker aan de orde komen.

19.

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het positieve oordeel van de Staatssecretaris over de uitkomst van de trilogen. De hoogte van de normen zijn niet naar boven of beneden bijgesteld ten opzichte van het Raadsmandaat. Het doeljaar van 2030 is voor het grootste gedeelte van Nederland haalbaar, liet het RIVM al eerder zien. Deze leden vragen zich af waarom de Staatssecretaris denkt dat dit toch lastig zal worden en of naar verwachting de derogatiemogelijkheden moeten worden benut. Andere omringende landen maken mogelijk gebruik van de uitstelmogelijkheden tot tien jaar. Het akkoord is inmiddels bijna definitief. Deze leden vragen of er richting 2030 mogelijkheden zijn om de ruime tienjaarstermijn voor derogatie te heroverwegen.

Antwoord

Het is voor Nederland het doel om in 2030 aan de nieuwe normen te voldoen, inclusief de aangescherpte grenswaarden. Het is nu nog niet met zekerheid te zeggen of Nederland deze normen gaat halen of dat we gebruik gaan maken van deze derogatiemogelijkheden voor een aantal plaatsen en stoffen. Hier zal de aankomende tijd naar gekeken worden. De periode van derogatie, inclusief de overeengekomen maximumduur van tien jaar, was één van de hoofdonderwerpen van de onderhandelingen tussen Raad en parlement, en zal niet meer veranderen. Daarbij moet worden aangetekend dat de derogatieperiode binnen deze maximumduur in principe zo kort mogelijk moet zijn. Lidstaten zullen moeten aantonen of ze genoeg maatregelen nemen en financiering beschikbaar stellen om daadwerkelijk zo snel mogelijk aan de normen te voldoen. Als lidstaten om ons heen er dus gebruik van maken, zal dat onder deze voorwaarden zijn.

20.

In het kader van de Luchtkwaliteitsrichtlijn lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat het mogelijk wordt om tien jaar uitstel te krijgen en dat de Staatssecretaris dit ook aan de ruime kant vindt. De Staatssecretaris ziet de ruimte uitstelmogelijkheid voor tien jaar als een risico, omdat als andere lidstaten langer de tijd krijgen om aan de normen te voldoen, Nederland het ook moeilijker krijgt om aan de opgave te voldoen. Wat gaat de Staatssecretaris concreet doen om dit te voorkomen? Hoe gaat worden voorkomen dat zo’n uitstelmogelijkheid ervoor zorgt dat landen elkaar de schuld geven voor het niet halen van de doelen en daardoor onvoldoende serieus inzetten op het aanpakken van vervuiling in hun eigen land? Wordt dit meegenomen in de analyse waarnaar de Staatssecretaris verwijst, die gemaakt wordt met o.a. het RIVM en medeoverheden? Is de Staatssecretaris bereid in de analyse over wat de richtlijn gaat betekenen voor Nederland ook de maatschappelijke baten mee te nemen? Zo nee, waarom niet? Daarnaast stelt de Staatssecretaris dat de normen in het voorlopige akkoord over de Luchtkwaliteitsrichtlijn «minder streng dan de WHO-advieswaarden zijn». Waarom is de Staatssecretaris hier positief over? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat als het gaat om gezondheid geluisterd moet worden naar de wereldexperts op dat gebied, namelijk de WHO, en dat commerciële belangen zich daarnaar moeten schikken? Zo nee, heeft de Staatssecretaris dan niets meegekregen van de grote onrust in de maatschappij over dat bedrijven te veel ruimte krijgen om de gezondheid van burgers te schaden? En ziet de Staatssecretaris dan niet in dat mensen een gezonde leefomgeving willen en hun eigen gezondheid op één willen zetten, boven de winstbelangen van bedrijven?

Antwoord

Wanneer blijkt dat een naburige lidstaat succesvol een beroep doet op de mogelijkheid voor derogatie, zal het kabinet laten uitzoeken welk effect dat heeft op de luchtkwaliteit in Nederland. Als er signalen uit een lidstaat komen over derogatie, zal Nederland in gesprek gaan met de desbetreffende lidstaten om te bezien hoe uitstel daar zo min mogelijk invloed heeft op de luchtkwaliteit in Nederland. Overigens staat het elk land vrij om derogatie aan te vragen. Dat geldt ook voor Nederland. Er is er geen garantie dat interventie van Nederland effect gaat hebben, en dat grensoverschrijdend contact tussen buurlanden derogaties kan voorkomen. De herziene richtlijn bevat wel bepalingen die lidstaten verplichten elkaar op de hoogte te stellen bij overschrijdingen en rekening te houden met elkaar. Ook krijgt de Commissie een rol om te zorgen voor het bij elkaar brengen van experts en het afstemmen tussen lidstaten van de juiste maatregelen. In de analyse die het RIVM zal opstellen over het effect van de herziene richtlijn zal het effect van grensoverschrijdende vervuiling worden meegenomen. Dat geldt ook voor de maatschappelijke baten in de vorm van gezondheidswinst. Dit doet het RIVM nu ook al in het kader van de evaluatie van maatregelen genomen in het kader van het Schone Lucht Akkoord (SLA). Het kabinet is positief over het bereikte akkoord. Met het akkoord werken we toe naar de WHO-advieswaarden, en nemen we in de EU de laatste, meest ambitieuze tussenstap richting de WHO-advieswaarden over in de vorm van normen voor 2030. Dit was gegeven het krachtenveld het maximaal haalbare. De standpunten van het Europees parlement en de Raad lagen ver uit elkaar, waardoor het bereiken van een akkoord geen vanzelfsprekendheid was. Als er nu geen akkoord was bereikt hadden we in Europa pas veel later nieuwe normen, waarvan het ongewis is hoe ambitieus die zouden zijn geweest. De door de Commissie voorgestelde nieuwe normen zijn voor mij een invulling van de balans tussen wat ambitieus en haalbaar is. Het kabinet begrijpt dat burgers hun gezondheid heel belangrijk vinden. Het kabinet zet zich hier ook voor in, door te stellen dat gezondheid volwaardig en als sturend principe meegenomen moeten worden bij het ontwikkelen en afwegen van onder andere industrie- en milieubeleid. De WHO-advieswaarden zijn voor het kabinet leidend, omdat ze de situatie weerspiegelen waarin er zo veel mogelijk gezondheidswinst behaald wordt. Bij de Nederlandse inzet voor deze richtlijn is het belang van gezondheidswinst zorgvuldig meegewogen. Onder andere uit de analyses die de Europese Commissie heeft laten uitvoeren blijkt dat dit is gebeurd. Deze analyses hebben geleid tot de nu overeengekomen nieuwe normen. Het overnemen van de meest recente WHO-advieswaarden in 2030 zou te vroeg zou zijn. Eerder heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven dat dat voor Nederland op korte termijn maatregelen vergt die te ingrijpend zijn en waarvan de haalbaarheid twijfelachtig is10.

BNC-fiche Verordening gemeenschappelijk databestand chemische stoffen

21.

De leden van de PVV-fractie willen de Staatssecretaris vragen om aangaande het fiche over de Verordening voor een gemeenschappelijk databestand voor chemische stoffen in de Milieuraad te pleiten voor een duidelijke afbakening van de studies die moeten worden aangemeld in dit centrale databestand. Deze leden zijn namelijk van mening dat de industrie al zeer veel studies uitvoert en alleen met een heldere scope kunnen discussies en onnodige administratie worden voorkomen. De leden van de PVV-fractie willen van de Staatssecretaris weten of zij in de Milieuraad bereid is te vragen of voorafgaand aan de aanvraag van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) voor een nieuwe studie een stakeholderconsultatie kan worden gehouden. Hiermee krijgt het bedrijfsleven (en andere stakeholders) de mogelijkheid om mee te denken en kennis te delen over studies die eerder zijn gedaan, of om onderzoeken die al buiten de EU lopen onder de aandacht te brengen. Zo wordt de aanwezige kennis beter benut en onnodig onderzoek vermeden.

Antwoord

De studies die moeten worden aangemeld in dit centrale databestand zijn dezelfde als de studies die nu al bij de Europese Agentschappen moeten worden gemeld. Het dataplatform zal worden beheerd door de Europese Agentschappen die verantwoordelijk zijn voor coördinatie en uitvoering van het veiligheidsbeleid van chemische stoffen. Er komt geen nieuw of aanvullend aanmeldsysteem voor de industrie voor door hen uitgevoerde studies. De bedoeling van het platform is om gegevens over veiligheid van chemische stoffen op één plaats samen te brengen en deze zo beter beschikbaar te maken voor autoriteiten en tevens de onderlinge uitwisseling van deze gegevens te vergemakkelijken. De gegevens die door de industrie reeds zijn aangeleverd, en in de toekomst nog zullen worden aangeleverd in het kader van bestaande wetgeving, zullen via het platform worden ontsloten zonder extra administratieve lasten voor de industrie. Er komt wel een meldplicht voor nieuw uit te voeren studies om te borgen dat alleen de juiste en gewenste gegevens worden gegenereerd. De details hiervoor worden nog technisch en beleidsmatig uitgewerkt.

Een stakeholderconsultatie voor nieuwe studies is nog niet aan de orde. De mogelijkheid die aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) wordt gegeven om zelf studies uit te voeren moet nog nader worden uitgewerkt. Transparantie over de noodzaak, operationele doelen en randvoorwaarden van de uit te voeren studies of te genereren gegevens, is voor Nederland van groot belang. In de ambtelijke raadswerkgroep zal Nederland inzetten op maximaal heldere afspraken over omgaan met vertrouwelijkheid, randvoorwaarden en eigenaarschap en consequenties die uit de nieuw gegenereerde data kunnen worden getrokken.

Detergentia

22.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Commissie beoogt de regels voor detergentia te actualiseren en de handhaving hierop te versterken, maar ook rekening te houden met nieuwe marktontwikkelingen, zoals het gebruik van innovatieve producten en duurzame nieuwe praktijken. Deze leden onderschrijven het belang van beter afstemmen van informatievereisten voor detergentia en het vereenvoudigen van de huidige regels waardoor een hoog beschermingsniveau voor mens en milieu kan worden gerealiseerd. Deze leden lezen dat de kosten voor de uitvoering van de verordening maximaal 200.000 euro per mkb-bedrijf zullen zijn. De Commissie stelt dat vanuit de sector is aangegeven dat deze kosten aanvaardbaar zijn. Hoe kijkt de Nederlandse sector hier volgens de Staatssecretaris naar, ook gezien het feit dat de omvang van mkb-bedrijven sterk kan verschillen? Deze leden lezen ook dat de Commissie een besparing van meer dan tien miljoen euro per jaar verwacht voor het bedrijfsleven. Hoe verhoudt dit zich tot de lastenstijging? Deze leden vinden een last van 200.000 euro per mkb-bedrijf erg hoog. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat bedrijven dit kunnen meemaken?

Antwoord

Het kabinet sluit zich aan bij de bevindingen van de Europese Commissie (hierna: Commissie) dat de kosten voor de sector aanvaardbaar zijn. Er zijn geen indicaties dat Nederland hierin substantieel afwijkt van de andere lidstaten. Netto verwacht de Commissie een lastenbesparing voor de gehele sector. De marktwaarde van de gehele detergentensector in Europa bedroeg in 2020 41,2 miljard euro voor in totaal circa 700 bedrijven.

Het waarborgen van de veiligheid van microbiële reinigingsmiddelen door de invoering van eisen inzake risicobeheer brengt kosten met zich mee voor de fabrikanten van deze producten (meestal kleine en middelgrote ondernemingen) in de orde van grootte van 200.000 EUR per onderneming per jaar. Dit is volgens de Commissie een maximumschatting, die zal variëren afhankelijk van verschillende factoren (bv. de omvang van de onderneming of het portfolio).

Daar staat tegenover dat de jaarlijkse kostenbesparingen als gevolg van het schrappen van de gegevensbladen betreffende bestanddelen voor gevaarlijke detergentia en het vergemakkelijken van de navulverkoop kleine en middelgrote ondernemingen op dezelfde wijze ten goede zullen komen als grotere ondernemingen. De afschaffing van gegevensbladen voor gevaarlijke detergentia vormt het grootste aandeel in de lastenbesparing, naar schatting 7 miljoen Euro per jaar voor de gehele sector.

Het risicobeheer van detergenten is een verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. De genoemde last is een maximumschatting. Deze last is nu expliciet gemaakt, maar is een direct gevolg van de wettelijke zorgplicht waar bedrijven zich ook nu al aan dienen te houden. Bedrijven zijn verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om de gevolgen voor mens en milieu te voorkomen of voor zover mogelijk te beperken. Alle bedrijven, (fabrikanten en MKB-bedrijven) moeten hiertoe mogelijke milieurisico’s inventariseren en beheersen. Ook moeten bedrijven een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) uitvoeren. Aan de hand van de RI&E moeten bedrijven maatregelen nemen ter bescherming van de werknemer.

Wolf onder de Bern-conventie

23.

De leden van de BBB-fractie lezen dat de Kamer voor de volgende Milieuraad in juni wordt geïnformeerd over de positiebepaling met betrekking tot het voorstel tot verlaging van de beschermde status van de wolf onder de Bern-conventie. Deze leden vragen of het mogelijk is om een tussentijdse update te krijgen over de voortgang en ontwikkelingen rondom dit vraagstuk, in het licht van de zwaarte van deze kwestie.

Antwoord

Uw Kamer wordt binnenkort, voorafgaand aan het Commissiedebat Stikstof, Nationaal Programma Landelijk Gebied, en Natuur van 17 april, via de Verzamelbrief Natuur nader geïnformeerd over het proces dat komt tot een positiebepaling voor de Milieuraad van 17 juni. In dit debat kan de Kamer worden geïnformeerd over de voortgang en ontwikkelingen rondom dit vraagstuk. Om te komen tot een afgewogen positiebepaling vanuit Nederland worden het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) en de visie van provincies en stakeholders meegewogen. De Kamer wordt voorafgaand aan het Commissiedebat Milieuraad 17 juni geïnformeerd over de uitkomst van deze maatschappelijke dialoog, het bijbehorende advies van de RDA en over de positie die Nederland zal innemen over het voorstel van de Europese Commissie.

European Climate Risk Assessment (EUCRA)

24.

De leden van de BBB-fractie lezen dat het Belgisch voorzitterschap naar verwachting klimaatadaptatie op de agenda zal zetten in verband met het verschijnen van de Climate Risk Assessment (EUCRA). Deze leden vragen hoe Nederland gebruik denkt te maken van de EUCRA en de daaropvolgende communicatie van de Commissie om haar nationale klimaatadaptatiestrategieën te versterken, met het oog op de aanbevelingen die naar verwachting zullen worden gepresenteerd voor de nieuwe Commissie.

Antwoord

De Europese Klimaatrisico-analyse11 (European Climate Risk Assessment, EUCRA) en de communicatie van de Commissie met betrekking tot beheersing van klimaatrisico’s12 bevestigen de noodzaak om het werken aan klimaatbestendigheid te versnellen. Dit is in lijn met de conclusie uit de nieuwste KNMI-klimaatscenario’s waarin staat dat Nederland steeds vaker zal worden blootgesteld aan de gevolgen van klimaatverandering en dat die gevolgen steeds extremer worden13.

Het proces om de Nationale Adaptatiestrategie (NAS) te herzien is inmiddels gestart.14 Er wordt nauw samengewerkt met belanghebbenden aan aanscherping van het beleid om Nederland klimaatbestendig te maken. De EUCRA en communicatie worden hierbij meegenomen, evenals de nieuwe KNMI-klimaatscenario’s, de uitkomsten van de evaluatie van de NAS15 en de analyse die het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zal uitvoeren om de gevolgen voor de verschillende beleidsterreinen in kaart te brengen16.

Overigens zal uw Kamer binnenkort middels een BNC-fiche in meer detail worden geïnformeerd over wat de EUCRA en communicatie voor Nederland betekenen.

EU-Klimaatdoel 2040

25.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het EU-Klimaatdoel voor 2040 en hebben daarbij nog een aantal vragen. Deze leden lezen dat de Commissie een duidelijke koers kiest om zekerheid te bieden aan industrie, investeerders, burgers en regeringen. Deze leden vragen de Staatssecretaris erop te reflecteren of dit met de huidige plannen het geval is. Deze leden vragen ook of dit plan bijdraagt aan het draagvlak voor klimaatmaatregelen onder burgers.

De leden van de D66-fractie onderkennen dat het belangrijk is om nu te investeren om kosten en schadelijke gevolgen van klimaatverandering in de toekomst te voorkomen. Deze leden lezen nu vooral over negatieve effecten die voorkomen worden door dit klimaatplan. Zij vragen of de Staatssecretaris ook inzicht kan geven in alle positieve effecten die de nieuwe klimaatdoelen zullen hebben.

Het doel kan bijdragen aan een hoog niveau van onafhankelijkheid van, en sterk verlaagde kosten voor, het importeren van fossiele brandstoffen. Dit draagt bij aan open strategische autonomie en een grotere economische weerbaarheid tegen prijsschokken en geopolitieke instabiliteit. Ook biedt het de kans voor de Europese industrie om een first mover voordeel benutten en kan het nieuwe groeimarkten voor Europese bedrijven creëren. Daarnaast laat het impact assessment zien dat het doel sterke positieve effecten heeft op gezondheid, luchtkwaliteit en het milieu. Bovendien stelt de Commissie dat de kosten van niets doen significant hoger zijn dan de kosten van het klimaatbeleid zelf.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Commissie voor het eerst een complementaire rol voor kernenergie naast hernieuwbare bronnen ziet. Deze leden vragen hoe de Commissie tot dit besluit is gekomen en hoe invulling gegeven zal worden aan deze nieuwe rol voor kernenergie.

De leden van de D66-fractie nemen waar dat er een belangrijk stuk over de verduurzaming van de landbouw ontbreekt in de mededeling van de Commissie. Zij vragen hoe de Staatssecretaris hiernaar kijkt. Deze leden lezen tevens dat er een sterkere focus zal zijn op een rechtvaardige transitie waarin alle burgers worden meegenomen. Deze leden vragen tevens hoe het ontzien van de landbouwsector hierop aansluit.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de agrarische sector recht heeft op duidelijk beleid voor de lange termijn, net zoals de andere sectoren. Deze leden vragen welke stappen er worden gezet om de boeren dezelfde zekerheid te bieden als de industrie en investeerders.

Antwoord

De Minister voor Klimaat en Energie zal in het door uw Kamer aangevraagde EZK commissiedebat over het 2040 EU-Klimaatdoel op donderdag 21 maart uw vragen zoals afgesproken mondeling beantwoorden.

Achtste Milieuactieprogramma (8MAP)

26.

Daarnaast lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat de evaluatie van het 8ste MAP nog niet beschikbaar is en dat er binnenkort een tussentijdse evaluatie komt. Kunnen deze evaluaties dan snel en proactief met de Kamer worden gedeeld?

Antwoord

Inmiddels heeft de Commissie de evaluatie gepubliceerd17. De evaluatie betreft slechts een feitelijke verhandeling van de door de Commissie en de EU ondernomen acties op de doelen van het Achtste Milieuactieprogramma, zoals de pakketten zoals Fit for 55 en individuele wetgevende voorstellen in de afgelopen jaren. Er wordt geen nieuw beleid aangekondigd. Dit wordt aan de nieuwe Europese Commissie gelaten voor de mid-term review, die in 2025 moet plaatsvinden. Uw Kamer ontvangt nadere informatie over de evaluatie via het verslag van de Milieuraad.

Pyrorichtlijn

27.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen tevens dat op dit moment de Pyrorichtlijn wordt geëvalueerd. Op welke manier zet de Minister zich in voor uniformiteit en strenge aanpak in de hele EU van vuurwerk dat aantoonbaar voor veel slachtoffers zorgt (consumentenvuurwerk en anders)? Nederlandse hulpdiensten hebben zich meermaals duidelijk uitgesproken voor een totaalverbod op consumentenvuurwerk. Hoe neemt de Minister deze input van professionals en ervaringsdeskundigen mee in eigen positiebepaling op Europees niveau? Heeft de Minister hierover input gevraagd van betrokken experts zoals politie, artsen en brandweer en wat was daarover hun input? Staat de Minister open voor een totaalverbod op consumentenvuurwerk, als dat ook Europees geregeld kan worden? Pleit de Minister in ieder geval voor een Europees verbod op zwaar vuurwerk en een verbod op de productie daarvan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het kabinet zet op Europees niveau in voor het verbeteren van de kwaliteit en conformiteit van het vuurwerk dat Nederland binnenkomt, ook in het kader van de evaluatie van de Pyrorichtlijn. De resultaten van de testen die de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) jaarlijks uitvoert, laten zien dat de Europese conformiteitsprocedures die in de Pyrorichtlijn zijn opgenomen, onvoldoende effectief zijn.18 Consumenten moeten er zeker van kunnen zijn dat het consumentenvuurwerk dat zij willen afsteken, van de juiste kwaliteit is. In het non-paper dat samen met de geannoteerde agenda aan de Kamer is gestuurd, wordt beschreven op welke manier Nederland dat in Europees verband wil bereiken. Daarnaast zetten de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zich op Europees niveau in voor de aanpak van de illegale handel en misbruik van professioneel vuurwerk. Dit gebeurt in samenwerking met alle relevante partners, zoals de politie en het Openbaar Ministerie. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft het Nederlandse non-paper hieromtrent op 23 februari jl. aan de Kamer aangeboden.19 In dit non-paper wordt door Nederland onder andere gepleit voor een Europees verbod op flashbangers (bijvoorbeeld cobra’s). Een verbod op consumentenvuurwerk is een politiek besluit. Er zijn geen signalen dat dit op het moment in Europees verband speelt.

EU-koolstofcertificering

28.

Tot slot lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat de reikwijdte van de EU-verordening certificeringkader voor koolstofverwijdering niet is uitgebreid naar landbouwemissiereducties. Welke (wetenschappelijke) argumenten voor de uitbreiding naar landbouwemissiereducties zijn meegewogen? En wat was de reden dat er toch niet is gekozen voor de uitbreiding?

Antwoord

Het belangrijkste argument vóór de uitbreiding naar landbouwemissiereducties was dat de landbouwemissies in de EU sterk gereduceerd moeten worden en dat de verkoop van gecertificeerde emissiereductie eenheden een aanvullende inkomstenbron kan zijn voor boeren. Het belangrijkste argument tégen uitbreiding naar landbouwemissiereducties was dat de EU-verordening certificeringkader voor koolstofverwijdering als doel heeft de inzet van koolstofverwijdering te faciliteren en bevorderen, complementair aan bestaand en toekomstig EU-beleid om emissies te reduceren. Koolstofverwijdering is nodig ter compensatie van de moeilijk te reduceren restemissies om klimaatneutraliteit op EU-niveau te bereiken in 2050.

Een van de mogelijke toekomstige EU-beleidsopties om landbouwemissies te reduceren is beprijzing. De Commissie heeft hier recentelijk onderzoek naar laten doen.20 Deze beleidsoptie zou mogelijk belemmerd worden indien er nu voor was gekozen om landbouwemissiereductie te belonen middels de verkoop van gecertificeerde emissiereductie eenheden.

Natuurherstelverordening

De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot het vinden van een blokkerende minderheid wat betreft de Natuurherstelverordening en de inzet hiervoor.

Antwoord

Het kabinet heeft vanaf het moment dat de motie Van der Plas en Herzberger21 is aangenomen in de Tweede Kamer op 5 maart jl. contact gezocht met verschillende lidstaten om de inhoudelijke zorgen van Nederland over de Natuurherstelverordening uit te dragen. Richting de stemming wordt voortdurend op verschillende niveaus met andere lidstaten geschakeld om de Nederlandse inhoudelijke zorgen onder de aandacht te brengen. Daarbij moet opgemerkt worden dat de Nederlandse kritiek op de Natuurherstelverordening in Brussel bekend is. Gezien het dossier nog volop in beweging is, is het niet mogelijk een nadere verwachting te delen over de te verwachten stemverhouding in Raad voor Ministers.

BBT-conclusies

29.

De leden van de D66-fractie vinden de conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT) een belangrijke basis voor het milieubeleid. Deze leden hebben over het tijdige herzien van de BBT-conclusies eerder een motie ingediend. Kan de Staatssecretaris aangeven welke concrete stappen zij tot nu toe heeft gezet om opvolging te geven aan de aangenomen motie Hagen c.s. (Kamerstuk 33 118, nr. 269) over het tijdig herzien van BBT-conclusies?

Antwoord

Naar aanleiding van de motie Hagen c.s.22 heeft Nederland tijdens de onderhandelingen over de herziening van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) ingezet op het sneller bijwerken van de BREF’s (BBT-referentiedocumenten). Dit is zowel schriftelijk als mondeling ingebracht. Verschillende lidstaten en de Commissie onderschreven de urgentie van het tijdig herzien van BREF’s. Het proces tot herziening van BREF’s duurt in de praktijk vaak 7 tot 8 jaar. Nederland vindt het belangrijk dat innovatieve ontwikkelingen snel worden opgenomen in BREF’s. Nederland heeft daarom bij de herziening van de RIE voorgesteld om het proces zo aan te passen dat een innovatieve ontwikkeling sneller onderdeel wordt van de Best Beschikbare Technieken (BBT). Het voorstel werd niet breed genoeg gesteund om opgenomen te worden in de nu voorliggende tekst van de herziene Richtlijn Industriële Emissies. Een kopgroep vormen met andere landen in het BBT-proces is niet te combineren met het huidige BREF-proces. Nederland heeft mondeling bij de Commissie aangegeven dat het graag ziet dat de BREF voor de ijzer- en staalindustrie zo snel mogelijk wordt herzien, maar het is niet mogelijk voor Nederland om te zorgen dat een bepaalde BREF voor een bepaalde datum wordt herzien, aangezien het BREF-proces een proces van alle lidstaten en alle stakeholders gezamenlijk is.

II TOEZEGGING UPV MEDICIJNEN (Minister)

Tijdens het Commissiedebat over de Milieuraad van 12 oktober 2023 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 912) heeft uw Kamer mij verzocht om mijn collega bewindspersonen aan te sporen om verder vervolg te geven aan de uitvoering van de motie Hagen/Tjeerd de Groot die oproept tot het instellen van een UPV medicijnen23. Zoals de Ministers van IenW en VWS hebben aangeven per brief24 heeft het de voorkeur om deze UPV uit te werken in het kader van de richtlijn stedelijk afvalwater. In de herziening van deze richtlijn is ook een bepaling opgenomen voor een UPV voor de kosten van aanvullende, 4e trap, zuivering bij rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s) om microverontreinigingen te verwijderen. Deze UPV geldt echter voor zowel producenten van geneesmiddelen als cosmetica, niet alleen producenten van geneesmiddelen waar de motie toe oproept. Over deze herziene richtlijn is op 29 januari jl. een akkoord bereikt tussen Raad, Europees parlement en Commissie. Definitieve goedkeuring in Europees parlement en Raad volgt later dit jaar. Nu de eisen voor rwzi’s waarvoor 4e trap zuivering kan gaan gelden, nodig voor de inschatting van benodigde kosten, en de randvoorwaarden voor de UPV bekend zijn, is gestart met de voorbereiding op de implementatie door het Ministerie van IenW in samenwerking met het Ministerie van VWS en de waterschappen. Op 19 januari heeft een brede bijeenkomst plaatsgevonden met alle betrokkenen bij deze UPV, waaronder ook de koepels van de geneesmiddelenindustrie en de cosmetica-industrie en de KNMP, de brancheorganisatie voor apothekers. Voor de zomer zal een vervolgbijeenkomst worden gehouden met alle partijen. De UPV moet uiterlijk 3 jaar na vaststelling van de richtlijn in nationale wetgeving vastgelegd zijn.


  1. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1414↩︎

  2. Eco-modulatie is een tool om bedrijven aan te zetten tot meer circulariteit, bijvoorbeeld door verpakkingen duurzamer te maken.↩︎

  3. Kamerstuk 22 112, nr. 3770↩︎

  4. Kamerstuk 21 501-08, nr. 927↩︎

  5. Kamerstuk 32 852, nr. 290↩︎

  6. Kamerstuk 32 852, nr. 290↩︎

  7. wetten.nl – Regeling – Besluit activiteiten leefomgeving – BWBR0041330 (overheid.nl)↩︎

  8. Kamerstuk 27 625, nr. 630↩︎

  9. Kamerstukken 27 625 en 30 015, nr. 592↩︎

  10. Kamerstuk 30 175, nr. 415↩︎

  11. https://www.eea.europa.eu/publications/european-climate-risk-assessment↩︎

  12. https://climate.ec.europa.eu/document/download/b04a5ed8–83da-4007–9c25–1323ca4f3c92_en?filename=communication_on_managing_climate_risks_en.pdf↩︎

  13. Kamerstuk 32 813, nr. 1299.↩︎

  14. Kamerstuk 31 710, nr. 83.↩︎

  15. Kamerstuk 31 793, nr. 233.↩︎

  16. Kamerstuk 27 625, nr. 567.↩︎

  17. https://environment.ec.europa.eu/publications/documents-mid-term-review-8th-environment-action-programme-eap_en↩︎

  18. Zie tevens de signaalrapportage van de ILT hieromtrent: https://open.overheid.nl/documenten/ronl-dcc5e622fe204f3220882c075df27735efe74246/pdf↩︎

  19. Modify the pyrotechnics Directive for the sake of public order and safety | Rapport | Rijksoverheid.nl↩︎

  20. https://climate.ec.europa.eu/news-your-voice/news/looking-how-mitigate-emissions-agriculture-2023-11-13_en↩︎

  21. Kamerstuk 36 508, nr. 1↩︎

  22. Kamerstuk 33 118, nr. 269↩︎

  23. Kamerstuk 21 501-08, nr. 894↩︎

  24. Kamerstuk 21 501-08, nr. 897↩︎