Lijst van vragen en antwoorden over Monitoring van de effecten van de aanpak van belastingontwijking (Kamerstuk 25087-320)
Internationaal fiscaal (verdrags)beleid
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2024D11766, datum: 2024-03-26, bijgewerkt: 2024-03-28 12:43, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-25087-327).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (VVD)
- Mede ondertekenaar: L.N. Kruithof, adjunct-griffier
- Beslisnota bij Beantwoording vragen commissie over Monitoring van de effecten van de aanpak van belastingontwijking (Kamerstuk 25087-320)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 25087 -327 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid.
Onderdeel van zaak 2024Z05041:
- Indiener: M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2024-03-27 14:04: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-04-04 10:00: Internationale fiscaliteit (Commissiedebat), vaste commissie voor Financiën
- 2024-04-11 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2024-04-11 13:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid
Nr. 327 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 11 oktober 2023 inzake de monitoring van de effecten van de aanpak van belastingontwijking (Kamerstuk 25 087, nr. 320).
De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 26 maart 2024. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Tielen
Adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof
Vragen en antwoorden
Vraag 1
Wat is de verwachte opbrengst van de Wet bronbelasting 2021 door de toevoeging van dividenden binnen de reikwijdte van deze wet?
Antwoord 1
Naar verwachting zal de bronbelasting op dividenden een prohibitieve werking hebben, waardoor de betreffende aandeelhoudersstructuren worden aangepast. De opbrengst is daarom geraamd op verwaarloosbaar.
Vraag 2
Wat was de opbrengst van de Wet bronbelasting 2021 in 2021, 2022 en 2023? Hoe verhoudt dit zich met de begrote opbrengst? Zal een dergelijk verband zich ook voordoen voor wat betreft dividenden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
De opbrengst van de Wet bronbelasting 2021 is volgens de laatste inschattingen in 2021 € 57,8 miljoen, in 2022 € 58,2 miljoen en in 2023 € 118,9 miljoen. Deze standen kunnen nog wijzigen omdat aangiften periodiek en handmatig worden verwerkt en er voor een deel van de aangiften nog de mogelijkheid is van bezwaar op de ingediende aangifte. Deze opbrengsten zijn aanmerkelijk hoger dan de bij invoering geraamde verwaarloosbare opbrengst. Dit kan verschillende redenen hebben, zoals bijvoorbeeld de complexiteit en kosten die gepaard gaan met herstructurering en de samenloop met nieuwe fiscale ontwikkelingen. Er blijft echter gelden dat de bronbelasting bedrijfseconomisch gezien een prohibitieve werking zal hebben door de extra belastingdruk van 25,8%, waardoor er structureel niet met een opbrengst te rekenen valt. Het is mogelijk dat voor wat betreft de dividenden er om dezelfde redenen tijdelijk wel een opbrengst optreedt. Hiermee is echter niet op voorhand te rekenen.
Vraag 3
Indien de opbrengst van de Wet bronbelasting 2021 hoger was dan geraamd, waarom zijn de ramingen dan niet aangepast op basis van de reële opbrengst van de Wet bronbelasting 2021? Wat dient er te gebeuren op basis van de begrotingsregels met de opbrengst van de Wet bronbelasting 2021 als deze wél geraamd zou zijn, maar hoger zou uitvallen dan geraamd? Is dit anders dan wanneer er geen opbrengst is geraamd?
Antwoord 3
Bij indiening van het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2021 is een raming gemaakt op basis van alle inzichten die er op dat moment waren. Er werd een verwaarloosbare opbrengst verwacht op basis van de prohibitieve werking van de wet. In het inkomstenkader is er daarom vanuit gegaan dat invoering van de wet geen opbrengsten oplevert. Er blijkt nu in de afgelopen jaren wel een opbrengst van tientallen miljoenen euro per jaar. De daadwerkelijke inkomsten worden gerapporteerd in, onder andere, de Miljoenennota. De verwachting is dat deze opbrengst echter tijdelijk is en ook nu wordt, op basis van de huidige inzichten, structureel geen opbrengst verwacht.1 De begrotingsregels schrijven voor dat na invoering van de wet de raming in het inkomstenkader niet meer aangepast wordt. Als de inkomsten tegenvallen of, in dit geval, meevallen, loopt dit in het saldo. Dit leidt tot automatische stabilisatie. Belastinginkomsten zijn immers afhankelijk van de conjunctuur en fluctueren daarmee sterk.
Vraag 4
In hoeverre kloppen de uitlatingen gedaan in het FD-artikel «Nederland doet te weinig tegen belastingontwijking» van 14 december 2023? Zijn deze uitlatingen gebaseerd op oude data? Kan het kabinet aangeven in welke mate de geldstromen die naar laagbelastende jurisdicties stromen zijn verminderd sinds de invoering van de Wet bronbelasting 2021? Kan worden aangegeven in welke mate er sprake is van causatie versus correlatie tussen de Wet bronbelasting 2021 en de verandering in deze geldstromen? Welke andere wetgeving zal impact hebben op de grootte van deze geldstromen?
Antwoord 4
De voornaamste data-gebaseerde uitlating in het FD-artikel gaat over de cijfers over de Nederlandse belastingopbrengsten. Volgens het artikel zou daaruit blijken dat Nederland minimale stappen onderneemt om internationale belastingontwijking via Nederland aan te pakken, omdat je zou verwachten dat de belastingopbrengsten hard zouden stijgen door de aanpak van belastingontwijking, terwijl ze in werkelijkheid amper toenemen. Deze uitlating klopt om twee redenen niet. In de eerste plaats klopt het niet dat maatregelen tegen belastingontwijking per definitie leiden tot een (grote) toename in belastingopbrengsten. Als een maatregel effectief is tegen belastingontwijking via Nederland, dan kunnen de belastingopbrengsten in andere landen toenemen. In de tweede plaats hebben maatregelen tegen belastingontwijking wel degelijk geleid tot hogere belastingopbrengsten in Nederland. Vooral de generieke renteaftrekbeperking, onderdeel van de eerste EU anti-belastingontwijkingsrichtlijn (ATAD 1), leidde tot een vergroting van de budgettaire opbrengst van de vennootschapsbelasting (vpb). In het antwoord op vraag 10 geef ik aan wat de budgettaire effecten zijn van de verschillende grondslagverbredingen.
Ook uit de gegevens rond internationale inkomensstromen blijkt dat de maatregelen tegen belastingontwijking effect hebben gehad. De inkomensstromen naar laagbelastende jurisdicties zijn aanzienlijk afgenomen, van € 38,5 miljard in 2019 naar € 6,5 miljard in 2022. Er zijn nationaal en internationaal meerdere maatregelen tegen belastingontwijking genomen die kunnen hebben bijgedragen aan deze dalingen. Het is echter complex om het effect van elke maatregel te onderscheiden. DNB wijst bijvoorbeeld ook op veranderingen in Amerikaanse en Ierse belastingwetgeving.2 Het lijkt aannemelijk dat de afname van de rente en royaltystromen naar LBJ’s in 2020 mede veroorzaakt wordt doordat bedrijven vooruitlopend op de vanaf 2021 ingevoerde bronbelasting hun structuren tijdig hebben aangepast om geen bronbelasting te hoeven betalen.
Vraag 5
Is bekend welk percentage rente-, royalty- en dividendstromen vanuit andere lidstaten van de Europese Unie naar laagbelastende landen zijn afgenomen? Zo ja, wat zijn deze percentages? Zo nee, kan dan in algemene termen worden aangegeven hoe Nederland zich verhoudt tot andere lidstaten van de Europese Unie?
Antwoord 5
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de afname van rente-, royalty- en dividendstromen vanuit andere lidstaten van de Europese Unie naar laagbelastende landen. Nederland is het enige land dat recent een conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen aan laagbelastende landen heeft ingevoerd. Het is daarom aannemelijk dat de afname die nu voor Nederland wordt gezien ook relatief hoog zal zijn.
Vraag 6
In relatie tot welke landen die binnen de reikwijdte vallen van de Wet bronbelasting 2021 geldt dat een belastingverdrag de effectuering van deze bronheffing in de weg staat? Hebben deze verdragen een Principal Purpose Test? Kan Nederland de heffing alsnog effectueren als een verdrag een Principal Purpose Test heeft? Hoe zit dit als er reële economische activiteiten plaatsvinden bij de ontvanger van de rente, royalty’s of het dividend?
Antwoord 6
Renten, royalty’s en dividenden aan gelieerde lichamen gevestigd in landen die zijn aangewezen als laagbelastende staat op grond van de regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden, vallen binnen de reikwijdte van de Wet bronbelasting 2021. Met drie landen die momenteel zijn aangewezen als laagbelastende staat heeft Nederland een belastingverdrag. Dit zijn Bahrein, Barbados en Panama. Door middel van het BEPS Multilaterale Instrument werkt de Principal Purposes Test («PPT») door naar deze drie verdragen. In misbruiksituaties kan daarom de bronbelasting worden geëffectueerd via de PPT. Als geen sprake is van misbruik van het verdrag, beperken de verdragen Nederland in beginsel bij het heffen van bronbelasting.
De PPT gebruikt open normen, die onder meer aanknopen bij subjectieve elementen, zoals de intentie van de constructie of transactie. Om die reden zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of de aanwezigheid van reële economische activiteiten ertoe leidt dat de PPT al dan niet kan worden ingeroepen.
Zoals ook in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 opgenomen, zal Nederland voor bestaande belastingverdragen met landen opgenomen in voorgenoemde regeling van laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden het initiatief nemen om het bestaande belastingverdrag te heronderhandelen. Nederland heeft daarom Bahrein, Barbados en Panama benaderd voor onderhandelingen. Ik verwijs naar de Kamerbrief over de onderhandeling van belastingverdragen voor de status hiervan.3
Volledigheidshalve merk ik op dat de Wet bronbelasting 2021 zich niet beperkt tot renten, royalty’s en dividenden aan gelieerde lichamen gevestigd in laagbelastende staten, maar ook kan zien op andere landen in het geval van misbruiksituaties. Ook hier geldt dat de bronbelasting onder omstandigheden kan worden geëffectueerd als het van toepassing zijnde belastingverdrag een PPT of een daarmee vergelijkbare bepaling tegen misbruik bevat.
Vraag 7
Uit welke gegevens en/of cijfers blijkt dat de mogelijkheden om belasting te ontwijken de afgelopen jaren zijn afgenomen?
Antwoord 7
Het is lastig de omvang van belastingontwijking te meten, aangezien een eenduidige definitie ontbreekt. Wel is duidelijk dat door de invoering van de bronbelasting Nederland minder aantrekkelijk is geworden als doorstroomland naar laagbelastende jurisdicties. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven, zijn de inkomensstromen naar laagbelastende jurisdicties aanzienlijk afgenomen, van € 38,5 miljard in 2019 naar € 6,5 miljard in 2022. In vraag 10 ga ik ook in op de budgettaire omvang van enkele andere relevante maatregelen, zoals de earningsstrippingmaatregel. Voor andere maatregelen is het nog te vroeg om het effect te kunnen beoordelen.
Vraag 8
Op welke gegevens en/of cijfers is de prognose gebaseerd dat de mogelijkheden om belasting te ontwijken aankomende jaren nog meer zal afnemen? Kan hierbij een overzicht gegeven worden van voorgenomen maatregelen?
Antwoord 8
In de Kamerbrief die dateert van 11 oktober 2023 spreekt het kabinet de verwachting uit dat met het huidige pakket aan nationale maatregelen en de omvangrijke internationale afspraken die we hebben gemaakt, de mogelijkheden om belasting te ontwijken in de afgelopen jaren zijn afgenomen en in de komende jaren nog verder zullen afnemen. Daarbij doelt het kabinet met name op de uitbreiding van de conditionele bronbelasting naar dividendstromen en de invoering van de Wet minimumbelasting 2024, die inmiddels in werking zijn getreden. In Europees verband wordt gewerkt aan het richtlijnvoorstel Unshell om misbruik van doorstroomvennootschappen aan te pakken. Ook nationaal zet het kabinet verdere stappen, bijvoorbeeld door te werken aan een wetsvoorstel met een maatregel tegen het opknippen van activiteiten over verschillende vennootschappen voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed, dat met het Belastingplan 2025 aan uw Kamer kan worden aangeboden. Bovendien onderzoekt het kabinet nog verschillende concrete maatregelen voor opmerkelijke belastingconstructies die geïnventariseerd zijn in de Kamerbrief van 19 september jl.4
Vraag 9
Kan per land een overzicht gegeven worden van de in de wereld gehanteerde toptarieven van de vennootschapsbelasting?
Antwoord 9
Een dergelijk overzicht voor alle landen in de wereld is niet beschikbaar. Wel is een overzicht van een groot aantal landen beschikbaar in het rapport Corporate Tax Statistics 2023 van de OESO.5 In Tabel 1 hieronder volgen de statutaire toptarieven in de vennootschapsbelasting in 2023 per jurisdictie, gesorteerd van laag naar hoog.
Anguilla | 0,00% |
Verenigde Arabische Emiraten | 0,00% |
Bahrein | 0,00% |
Bahamas | 0,00% |
Belize | 0,00% |
Bermuda | 0,00% |
Kaaimaneilanden | 0,00% |
Guernsey | 0,00% |
Isle of Man | 0,00% |
Jersey | 0,00% |
Turks en Caicoseilanden | 0,00% |
Britse Maagdeneilanden | 0,00% |
Barbados | 5,50% |
Hongarije | 9,00% |
Andorra | 10,00% |
Bulgarije | 10,00% |
Bosnië en Herzegovina | 10,00% |
Noord-Macedonië | 10,00% |
Paraguay | 10,00% |
Qatar | 10,00% |
Macau | 12,00% |
Gibraltar | 12,50% |
Ierland | 12,50% |
Liechtenstein | 12,50% |
Albanië | 15,00% |
Georgië | 15,00% |
Litouwen | 15,00% |
Malediven | 15,00% |
Montenegro | 15,00% |
Mauritius | 15,00% |
Oman | 15,00% |
Servië | 15,00% |
Tunesië | 15,00% |
Uzbekistan | 15,00% |
Roemenië | 16,00% |
Hongkong | 16,50% |
Singapore | 17,00% |
San Marino | 17,00% |
Armenië | 18,00% |
Faroer Eilanden | 18,00% |
Kroatië | 18,00% |
Oekraïne | 18,00% |
Brunei Darudassalam | 18,50% |
Tsjechië | 19,00% |
Polen | 19,00% |
Slovenië | 19,00% |
Zwitserland | 19,65% |
Azerbeidjan | 20,00% |
Cook Eilanden | 20,00% |
Estland | 20,00% |
Finland | 20,00% |
IJsland | 20,00% |
Kazachstan | 20,00% |
Letland | 20,00% |
Saudi Arabië | 20,00% |
Thailand | 20,00% |
Vietnam | 20,00% |
Jordanië | 20,20% |
Zweden | 20,60% |
Slowakije | 21,00% |
Aruba | 22,00% |
Botswana | 22,00% |
Koeweit | 22,00% |
Denemarken | 22,00% |
Griekenland | 22,00% |
Indonesië | 22,00% |
Noorwegen | 22,00% |
Kaapverdische Eilanden | 22,44% |
Egypte | 22,50% |
Israël | 23,00% |
Oostenrijk | 24,00% |
Maleisië | 24,00% |
Luxemburg | 24,94% |
Turkije | 25,00% |
Angola | 25,00% |
Antigua en Barbuda | 25,00% |
België | 25,00% |
China | 25,00% |
Ivoorkust | 25,00% |
Djibouti | 25,00% |
Dominica | 25,00% |
Spanje | 25,00% |
Groot-Brittannië | 25,00% |
Jamaica | 25,00% |
Liberia | 25,00% |
Monaco | 25,00% |
Mongolië | 25,00% |
Mauritanië | 25,00% |
Panama | 25,00% |
Seychellen | 25,00% |
Uruguay | 25,00% |
India | 25,17% |
Verenigde Staten | 25,77% |
Nederland | 25,80% |
Frankrijk | 25,83% |
Canada | 26,21% |
Groenland | 26,50% |
Zuid-Korea | 26,50% |
Chili | 27,00% |
Dominicaanse Republiek | 27,00% |
Togo | 27,00% |
Samoa | 27,00% |
Zuid-Afrika | 27,00% |
Burkina Faso | 27,50% |
Swaziland | 27,50% |
Italië | 27,81% |
Congo | 28,00% |
Grenada | 28,00% |
Nieuw-Zeeland | 28,00% |
Vaticaanstad | 28,00% |
Pakistan | 29,00% |
Peru | 29,50% |
Japan | 29,74% |
Duitsland | 29,94% |
Argentinië | 30,00% |
Australië | 30,00% |
Benin | 30,00% |
Democratische Republiek Congo | 30,00% |
Costa Rica | 30,00% |
Gabon | 30,00% |
Honduras | 30,00% |
Haïti | 30,00% |
Kenia | 30,00% |
Santa Lucia | 30,00% |
Sri Lanka | 30,00% |
Mexico | 30,00% |
Montserrat | 30,00% |
Nigeria | 30,00% |
Papua Nieuw-Guinea | 30,00% |
Senegal | 30,00% |
Sierra Leone | 30,00% |
Trinidad en Tobago | 30,00% |
Zambia | 30,00% |
Portugal | 31,50% |
Marokko | 32,00% |
Namibië | 32,00% |
Kameroen | 33,00% |
Saint Kitts en Nevis | 33,00% |
Brazilië | 34,00% |
Colombia | 35,00% |
Malta | 35,00% |
Vraag 10
Met hoeveel zijn de belastinginkomsten vanuit bedrijven in absolute zin gestegen in de afgelopen tien jaar? Welk deel van deze stijging is redelijkerwijs aan te merken als een gevolg van de aanpak van belastingontwijking?
Antwoord 10
In de afgelopen jaren zijn de vpb-opbrengsten sterk gestegen, van € 14,5 miljard in 2014 naar € 47,5 miljard in 2023 qua kasbedragen.
– naar belastingjaar | 17,8 | 19,2 | 21,2 | 23,0 | 23,4 | 26,1 | 26,1 | 35,0 | 43,11 | n.n.b. |
– naar kas | 14,5 | 16,1 | 20,9 | 21,5 | 23,7 | 25,9 | 21,7 | 30,8 | 38,3 | 47,5 |
1 Voorlopig cijfer |
Het effect van het beleid is hieruit niet eenduidig aan te merken omdat ook gedragseffecten kunnen meespelen. Op 17 november 2023 heb ik aan de Eerste Kamer een uitgebreid overzicht toegestuurd met grondslagverbredingen waarin totaal voor meer dan € 5 miljard aan grondslagverbredingen is opgenomen.6 De belangrijkste grondslagverbredingen zijn de earningsstrippingmaatregel (opbrengst € 1,8 miljard), aanscherping minimumkapitaalregel voor financiële sector (€ 295 miljoen), verhoging effectief tarief innovatiebox van 5 naar 7% (€ 148 miljoen) en van 7% naar 9% (€ 146 miljoen), aanscherping van de earningsstrippingmaatregel naar 20% (€ 735 miljoen), beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling (€ 242 miljoen) en de beperking van verliesverrekening in de vennootschapsbelasting (€ 560 miljoen).
Vraag 11
Kan een volledig overzicht gegeven worden van alle maatregelen gericht op het tegengaan van belastingontwijking die in de afgelopen tien jaar genomen zijn? Kan daarbij tevens worden aangegeven tussen welke regelingen samenloop kan plaatsvinden en of een dergelijke samenloop tot dubbele belastingheffing kan leiden? Kan verder per maatregel worden aangegeven wanneer deze zal worden geëvalueerd en door wie: Nederland of de Europese Commissie?
Antwoord 11
In Tabel 3 vindt u een overzicht van maatregelen tegen belastingontwijking en voor een evenwichtigere heffing van multinationals in de afgelopen tien jaren.
1 | Het 23-ontwikkelingslandenproject en de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 | 2013 – heden |
2 | Aanvullende documentatieverplichtingen (o.a. country-by-country rapport) | 2016 |
3 | Introductie algemene anti-misbruikregeling met oog op voordelen moeder-dochterrichtlijn & mismatchbepaling | 2016 |
4 | Uitwisseling van rulings (DAC3) | 2017 |
5 | Introductie begrip «samenwerkende groep» t.b.v. renteaftrekbeperkingen | 2017 |
6 | Aanscherping toelatingseisen innovatiebox | 2017 |
7 | Aanpassing Transfer Pricing Guidelines (o.a. voor immateriële activa) | 2017 |
8 | Verhoging effectief tarief innovatiebox van 5% naar 7% | 2018 |
9 | Spoedreparatie fiscale-eenheidsregime | 2018 |
10 | Inhoudingsplicht dividendbelasting houdstercoöperaties | 2018 |
11 | Beperking afschrijvingsmogelijkheden onroerend goed in eigen gebruik | 2019 |
12 | Anti-misbruikbepalingen in belastingverdragen via het Multilateraal Instrument (MLI) | 2019 |
13 | Eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1): earningsstrippingmaatregel (generieke renteaftrekbeperking) | 2019 |
14 | Eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1): aanvullende CFC-maatregel | 2019 |
15 | Nationale lijst met laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden | 2019 |
16 | Beperking voorwaartse verliesverrekeningstermijn | 2019 |
17 | Vernieuwde rulingpraktijk | 2019 |
18 | Openbaarmaking vergrijpboetes | 2020 |
19 | Minimumkapitaalregel voor financiële sector | 2020 |
20 | Tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD2) | 2020 |
21 | Invoering van UBO-register | 2020 |
22 | Aanscherping minimumkapitaalregel voor financiële sector | 2021 |
23 | Verhoging effectief tarief innovatiebox van 7% naar 9% | 2021 |
24 | Conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties | 2021 |
25 | Aanscherping specifieke renteaftrekbeperking gericht tegen winstdrainage (artikel 10a Wet Vpb) | 2021 |
26 | Beperking liquidatie- en stakingsverliesregeling | 2021 |
27 | Meldingsplicht grensoverschrijdende constructies (DAC6) | 2021 |
28 | Tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel | 2022 |
29 | Belastingplichtmaatregel uit de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD2) | 2022 |
30 | Aanscherping aftrekpercentage earningsstrippingmaatregel van 30% naar 20% van het bruto bedrijfsresultaat | 2022 |
31 | Beperking van verliesverrekening in de vennootschapsbelasting | 2022 |
32 | Uitwisselen fiscale informatie digitale platformen (DAC7) | 2023 |
33 | Conditionele bronbelasting ook op dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties | 2024 |
34 | Versterking aanpak dividendstripping | 2024 |
35 | Wet minimumbelasting 2024 | 2024 |
De maatregelen in Tabel 2 hebben elk een zelfstandig doel en bereik. Er kan sprake zijn van samenloop tussen deze regelingen. Zo geldt bijvoorbeeld voor de toepassing van generieke renteaftrekbeperking (earningsstrippingmaatregel) dat er voorzien is in samenloop is met andere wettelijke bepalingen. Dit betekent namelijk dat renten die bijvoorbeeld op grond van artikel 8b Wet Vpb 1969, artikel 10, eerste lid, onderdeel d Wet Vpb 1969, artikel 10a of artikel 10b van de Wet Vpb 1969 buiten de winst zijn gebleven (reeds niet in aftrek zijn gekomen op grond van andere renteaftrekbeperkingen) niet als renten voor de toepassing van earningsstrippingmaatregel worden aangemerkt. Voor een aantal maatregelen die zien op de aanpak van belastingontwijking is niet altijd voorzien in samenloopregeling die de dubbele belasting moet wegnemen, zoals de aanvullende CFC-maatregel7. Dit hangt samen met het prohibitieve karakter van desbetreffende maatregel. Tot slot is de keuze om niet te voorzien in een samenloopregeling ook van belang dat het voorkomen van de genoemde cumulatie zou leiden tot een verdere toename van de complexiteit in een toch al zeer complexe belastingwet, evenals een verdere toename van complexiteit in de uitvoering
Met de Miljoenennota 2025 zal de nieuwe evaluatieagenda gepresenteerd worden. Daarin zal de planning worden opgenomen met betrekking tot de evaluaties.
Vraag 12
Is het nog steeds de insteek van het kabinet dat dubbele belastingheffing moet worden voorkomen? Zo ja, hoe zal het kabinet daarvoor zorgen bij regelingen die overkill kennen of een knellende samenloop hebben?
Antwoord 12
Ja. Dubbele belastingheffing over hetzelfde inkomen is onwenselijk want het belemmert economische activiteit onnodig. Het kabinet streeft er daarom naar dubbele belastingheffing zo veel mogelijk te voorkomen. In de parlementaire behandeling bij de implementatie van ATAD2 is aandacht geweest voor de situatie dat toepassing van ATAD2 tot dubbele belastingheffing kan leiden in relatie tot vaste inrichtingen. In dat kader is toegezegd dat zal worden bezien of nadere regelgeving gewenst is, indien er vanuit de praktijk signalen komen dat toepassing van de Nederlandse implementatie van ATAD2 tot dubbele belastingheffing leidt in relatie tot vaste inrichtingen. Bij de implementatie van ATAD2 in nationale wetgeving in 2019 heeft de Eerste Kamer het kabinet met de gewijzigde motie Essers-Geerdink verzocht om te bevorderen dat in onvoorziene gevallen, waarin deze richtlijnen zich er niet tegen verzetten, kort gezegd dubbele heffing zoveel mogelijk te voorkomen. In dit kader is onder meer – in overleg met de Europese Commissie – dubbele belastingheffing door toepassing van de hybridemismatchmaatregelen in zogenoemde costplussituaties voorkomen.
Vraag 13
Heeft de Nederlandse implementatie van unilaterale en Europese maatregelen gericht op het tegengaan van belastingontwijking impact op het gelijke speelveld binnen de interne markt? Zo ja, wat is deze impact? Is het minder aantrekkelijk om in Nederland te vestigen dan in andere lidstaten van de Europese Unie? Zo ja, wat zal het kabinet doen om ervoor te zorgen dat Nederland niet op achterstand blijft staan?
Antwoord 13
Belastingontwijking kan alleen succesvol worden bestreden met een internationale aanpak. Nederland heeft sommige internationale afspraken tegen belastingontwijking strenger geïmplementeerd dan minimaal vereist is onder die afspraken. De vraag of het voor een bedrijf minder aantrekkelijk is om zich in Nederland te vestigen dan in andere lidstaten van de Europese Unie, is niet in algemene zin te beantwoorden. Het vestigingsklimaat is afhankelijk van veel meer factoren dan alleen het fiscale stelsel. Op de verschillende internationale ranglijsten draait Nederland al jaren mee in de top: Nederland bekleedt in 2023 bijvoorbeeld een 5e positie in op de IMD World Competitiveness Index. Het recente ambtelijke rapport Belastingen in maatschappelijk perspectief benoemt een aantal regels waarin het Nederlandse belastingstelsel strenger is dan de meeste andere landen, en biedt enkele beleidsopties op dat gebied. Een nieuw kabinet kan daarvan gebruikmaken.
Vraag 14
Kan een overzicht gegeven worden van de aanpak van dividend stripping die in andere EU-landen gehanteerd wordt? Waarbij eveneens wordt aangegeven hoeveel geld daarmee wordt opgehaald? Kan daarbij ook een onderscheid worden gemaakt tussen wat het begrip «dividend stripping» betekent in verschillende landen? Klopt het dat het in andere landen meervoudige teruggaaf van dividendbelasting betreft, maar dat dit door de wetgeving in Nederland nooit mogelijk was? Zo ja, plaatst dit de maatregelen die worden genomen in andere landen in een ander licht?
Antwoord 14
Het kabinet stelt voorop dat per 1 januari 2024, als onderdeel van de Overige Fiscale Maatregelen 2024, al nieuwe wettelijke maatregelen in werking zijn getreden die de aanpak van dividendstripping versterken. Bovendien is in dat kader een onderzoek naar mogelijke aanvullende maatregelen tegen dividendstripping aangekondigd.8
Het kabinet begrijpt de wens vanuit de Kamer om de maatregelen tegen dividendstripping die in andere EU-landen zijn genomen, in kaart te brengen. Daarom heb ik tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2024 aan de Tweede Kamer toegezegd om de aanpak van dividendstripping door andere EU-landen te betrekken in het voornoemde onderzoek.9 De Tweede Kamer zal naar verwachting in het voorjaar van 2025 worden geïnformeerd over de uitkomsten van het hiervoor genoemde onderzoek.
De verschijningsvormen van dividendstripping in de praktijk zijn divers en complex en de problematiek is niet per definitie in ieder land hetzelfde. De problematiek die in Duitsland speelde heeft veelvuldig de media gehaald. In Duitsland is geconstateerd dat op basis van de nationale wetgeving tot 2012 middels cum/ex transacties de ene partij dividendbelasting kon inhouden zonder deze af te dragen, terwijl de andere partij met de aan haar uitgereikte dividendnota de niet afgedragen dividendbelasting kon verrekenen. Inmiddels is de Duitse nationale wet op dit punt aangepast. In Nederland bestond en bestaat een dergelijke mogelijkheid niet. Wel kunnen zich in Nederland andere situaties voordoen rondom teruggaaf en verrekening van dividendbelasting.10 Bij het onderzoek naar de aanpak van dividendstripping in andere EU-landen, zullen uiteraard de verschillen in problematiek en – daarmee ook – in aanpak in ogenschouw worden genomen.
Vraag 15
Klopt het dat het rapport van Tax Justice Network gebaseerd is op informatie die dusdanig achterhaald is dat niet langer gesteld kan worden dat het rapport een accurate weergave van de huidige situatie geeft? Kan het kabinet toezeggen dat het geen gebruik maakt van rapporten van organisaties zoals Tax Justice Network zolang er dergelijke feitelijke onjuistheden in staan of als de data dusdanig is achterhaald, dat het rapport niet betrouwbaar is?
Antwoord 15
Het rapport van Tax Justice Network is gebaseerd op gegevens uit 2018. Sindsdien zijn belangrijke maatregelen tegen belastingontwijking in werking getreden, zoals de hierboven genoemde bronbelasting, ATAD1, ATAD2 en de introductie van een anti-misbruikbepaling in belastingverdragen (PPT) via de implementatie van het multilaterale verdrag. Eventuele effecten van die maatregelen en het beleid en wetgeving van de afgelopen jaren zijn daarom niet zichtbaar in de resultaten van dit Tax Justice-rapport dat zich baseert op informatie uit 2018. Een belangrijke reden van deze hoge schattingen in het Tax Justice rapport is daarnaast dat slechts ten dele gecorrigeerd wordt voor dubbeltellingen in winsten zoals die gerapporteerd worden in de landenrapporten. Ook wordt niet gecorrigeerd voor verliesverrekening. Daarnaast neemt het rapport aan dat alle winst die hoger is dan een verwachte winst op basis van personeel en loonsom, gezien moet worden als belastingontwijking. Deze aanname miskent dat winst ook kan worden behaald met materiële of immateriële activa.
Vraag 16
Kunt u aangeven door welke personen en/of instanties buiten het ministerie op tijdelijke of permanente basis advies is uitgebracht over de focusgebieden om belastingontwijking aan te pakken, de maatregelen die hierop genomen kunnen worden, de manier waarop dit gemonitord kan worden of andere onderwerpen die van belang zijn voor deze monitor?
Antwoord 16
De Commissie belastingheffing van multinationals11 en de Commissie doorstroomvennootschappen12 hebben geadviseerd over (onder meer) belastingontwijking. De rapporten van deze commissies zijn aangeboden aan uw Kamer.
Vraag 17
Kunt u een overzicht verstrekken van de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen die inmiddels wel en niet zijn doorgevoerd?
Vraag 18
Kunt u bij de aanbevelingen die niet zijn geïmplementeerd aangeven waarom deze niet zijn doorgevoerd?
Antwoord 17 en 18
In de Kamerbrief van 8 februari 2023 heb ik aangegeven hoe het kabinet opvolging geeft aan het rapport van de Commissie Doorstroomvennootschappen.13 Aanbevelingen 1 t/m 6 liggen op fiscaal terrein. Aanbeveling 4 luidt om (samengevat) de Principal Purposes Test (PPT) als antimisbruikbepaling in belastingverdragen door te laten werken in zoveel mogelijk verdragen, ook in relatie tot landen die geen partij zijn bij het multilaterale verdrag (MLI). Deze aanbeveling is al staand Nederlands verdragsbeleid. Uit de laatst gepubliceerde BEPS Action 6 Peer Review (over de implementatie van maatregelen tegen verdragsmisbruik) blijkt dat dankzij de Nederlandse ratificatie van het MLI en bilaterale afspraken inmiddels 59 van de Nederlandse belastingverdragen voldoen aan de minimumstandaard van BEPS actiepunt 6 door middel van opname of doorwerking van een PPT in die verdragen.14 Voor de overige fiscale aanbevelingen geldt het volgende. In lijn met het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen zet Nederland in op een EU-brede aanpak van doorstroomvennootschappen via het EU-richtlijnvoorstel «Unshell» uit december 2021. Het richtlijnvoorstel sluit inhoudelijk in hoge mate aan bij de aanbevelingen van de commissie. Mochten de richtlijnonderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leiden, of niet binnen een acceptabele termijn, dan kan Nederland heroverwegen of binnen Europa een kopgroep gevormd kan worden, dan wel of unilaterale implementatie van één of meer van de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen geboden is. Eventuele aanvullende maatregelen zijn aan een nieuw kabinet.
Aan de aanbevelingen op het terrein van transparantie en rapportage (7, 8 en 9) wordt in beginsel opvolging gegeven. In de brief van 8 februari 2023 heeft het kabinet dit toegelicht. Voor deze aanbevelingen geldt dat de definitie van het UBO-begrip en de inrichting van de UBO-registers in grote mate op Europees niveau is geharmoniseerd. Hiervoor is veel aandacht geweest tijdens de onderhandelingen over het nieuwe AML-pakket15. Het Ministerie van Financiën houdt gedurende de implementatie van het AML-pakket waar mogelijk rekening met de aanbevelingen van de Commissie. Hierbij wordt opgemerkt dat het UBO-register niet meer voor eenieder openbaar is vanwege een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.16 Dit beperkt onder meer de mogelijkheden ten aanzien van aanbeveling 8, die ziet op het beter doorzoekbaar maken van openbare gegevens in het register.
Op het terrein van het jaarrekeningenrecht (aanbevelingen 10 en 11) neemt het kabinet aanbeveling 10 niet over, zoals aangegeven in de brief van 8 februari 2023. Datzelfde geldt voor aanbeveling 11 voor zover die betrekking heeft op het meetellen van deelnemingen bij het bepalen van de omvang van een bedrijf. Ook dat is toegelicht in de brief van 8 februari 2023. Wat betreft het onderdeel van aanbeveling 11 om voor rechtspersonen met hoofdzakelijk financiële inkomsten de drempel voor de netto-omzet te baseren op een ander inkomensbegrip, is uit een eerste onderzoek gebleken dat een heldere definitie nodig is van de doelgroep, alvorens te kunnen onderzoeken wat de gevolgen zijn voor andere sectoren en voor de rest van de jaarrekening. Die definitie is afhankelijk van de definitie van doorstroomvennootschappen in de uiteindelijke «Unshell»-richtlijn. Ik verwijs daarom naar hetgeen ik hierboven heb opgemerkt over de richtlijn.
Ook op het gebied van toezicht en opsporing volgt het kabinet waar mogelijk de aanbevelingen (12, 13 en 14). Wat betreft inzet op aanpak illegale trustdienstverlening verwijs ik naar de recente Kamerbrief over uitstel evaluatie Wtt 2018.17 Hierin staat onder andere dat het Financieel Expertise Centrum (FEC) een project is gestart over illegale trustdienstverleners. Hierbij kijkt het FEC naar dienstverleners die zich mogelijk schuldig maken aan het «opknippen» van trustdiensten. Wat betreft aanbeveling 13, vervolgonderzoek naar witwassen en doorstroomactiviteiten, vermeldt het FEC in het jaarplan 2024 dat er momenteel een vooronderzoek loopt. Bij voldoende aanknopingspunten leidt dit in 2024 mogelijk tot een daadwerkelijk FEC-project.18 Tot slot blijft Nederland zich inzetten voor internationale samenwerking in bestrijding criminele doorstroom (aanbeveling 14).
Aanbeveling 15 betreft tot slot het ontzeggen van toegang tot investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) aan doorstroomvennootschappen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 8 februari 2023 zet Nederland op multilateraal niveau in op het hervormen van investeringsbescherming. Aspecten van het gebruik van IBO’s door brievenbusfirma’s staan ter discussie in de United Nations Commission for International Trade Law (UNCITRAL). Deze discussies lopen nog en zullen naar verwachting nog enige tijd duren.
Daarnaast heeft Nederland een nieuwe bilaterale IBO-modeltekst ontwikkeld die in 2019 is gepubliceerd. Deze modeltekst expliciteert dat alleen investeerders met substantiële activiteiten gebruik kunnen maken van IBO’s die op basis van deze modeltekst worden afgesloten. Op basis van deze gemoderniseerde modeltekst zijn in 2023 onderhandelingen begonnen met Nigeria en zijn verkennende gesprekken gevoerd met Ghana. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via de voortgangsrapportage handelsakkoorden.19
Vraag 19
Kunt u per getroffen maatregel aangaande belastingontwijking aangeven of, en zo ja, wanneer een evaluatie gepland staat?
Antwoord 19
Zie het antwoord op vraag 11.
Vraag 20
Bedrijven die tussen 2010 en 2019 nooit fiscaal winst hebben gemaakt zijn verantwoordelijk voor 6% van de aangiften voor de vennootschapsbelasting (vpb), is dit meer dan voorgaande decennia?
Vraag 21
Hoe hebben deze aantallen zich ontwikkeld in de afgelopen jaren?
Antwoord 20 en 21
Het is niet mogelijk om deze analyse te maken voor tienjaarstermijnen die verder teruggaan dan 2010, omdat voor deze oude jaren de gegevens niet beschikbaar zijn. De ontwikkeling over de afgelopen jaren en een vergelijking met voorgaande decennia is daarom niet mogelijk.
Vraag 22
Hoe verklaart u dat de daling van de rente- en royaltystroom een jaar eerder plaatsvond dan de conditionele bronbelasting is ingegaan (2020 terwijl de regeling in 2021 inging)? Indien de verklaring is dat dit te maken zou hebben met anticiperend gedrag, zijn daar dan aanwijzingen voor?
Antwoord 22
De invoering van de Wet bronbelasting 2021 is ruim van te voren aangekondigd. Het is aannemelijk dat de betrokken bedrijven tijdig hun structuren hebben willen aanpassen, aangezien de constructie via Nederland niet meer duurzaam te handhaven was. Mogelijk is er ook een samenhang geweest met belastingwijzigingen in andere landen, waardoor het opportuun was tijdig de constructie aan te passen, maar hier zijn vanuit de beschikbare data geen conclusies over te trekken.
Vraag 23
Kunnen de stromen naar de doorstroomjurisdicties in tabel 1 per land worden weergegeven? Dus voor de landen Hong Kong, Ierland, Luxemburg, Singapore en Zwitserland elk afzonderlijk? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 23
Het is niet mogelijk de gegevens in de tabellen verder uit te splitsen in verband met mogelijke herleidbaarheid. In overleg met DNB is de indeling in landen en groepen landen vastgesteld.
Vraag 24
Op een eerdere vraag naar het uitsplitsen van stromen per land werd geantwoord dat dat niet mogelijk zou zijn vanwege onthullingsgevaar, kan worden aangegeven op welke wet of regel dit gebaseerd is? Indien dit is vanwege een interne regel van DNB, waar is die regel dan op gebaseerd?
Antwoord 24
De regels rondom vertrouwelijkheid zijn gebaseerd op de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994, de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek en de Verordening van de Europese Raad Nr. 2533/98 van 23 november 1998.
Vraag 25
Hoe verklaart u de forse daling in tabel 1 van de inkomende inkomensstromen tussen 2019 en 2020 betreffende het Verenigd Koninkrijk?
Antwoord 25
Er zijn geen gegevens beschikbaar om hier een verklaring voor te geven.
Vraag 26
Hoe verklaart u de forse stijging in tabel 1 van de inkomende inkomensstromen tussen 2020 en 2022 betreffende het Verenigd Koninkrijk?
Antwoord 26
Hier kan gewezen worden op de zetelverplaatsingen van grote multinationals van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk (specifiek Unilever en Shell). Het ligt in de rede dat dit een grote impact heeft op de inkomensstromen tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk. DNB heeft een toelichting geschreven over de verwachte impact van de zetelverhuizing van Shell op de lopende rekening (en de inkomensstromen).20
Vraag 27
Hoe verklaart u de forse daling in tabel 1 van de uitgaande stromen tussen 2018 en 2019 betreffende het Verenigd Koninkrijk?
Antwoord 27
Er zijn geen gegevens beschikbaar om hier een verklaring voor te geven.
Vraag 28
Hoe verklaart u de forse stijging (verdrievoudiging) in tabel 1 van de uitgaande stromen tussen 2021 en 2022 betreffende het Verenigd Koninkrijk?
Antwoord 28
Zie het antwoord op vraag 26.
Vraag 29
Is er een link tussen de afname in stromen betreffende laagbelastende jurisdicties (LBJ’s) en de gelijktijdige toename betreffende het Verenigd Koninkrijk?
Antwoord 29
Gegeven de volatiliteit van de inkomensstromen tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk is er geen bijzondere reden te veronderstellen dat er een verband is tussen de afname in stromen naar de laagbelastende jurisdicties en bewegingen in de stromen van en naar het Verenigd Koninkrijk.
Vraag 30
Hoe valt in tabel 1 de stevige stijging in 2019, daling in 2020 en 2021 en stijging in 2022 te verklaren van de uitgaande stroom naar de Verenigde Staten?
Antwoord 30
Er zijn geen gegevens beschikbaar om hier een verklaring voor te geven.
Vraag 31
Kunt u in tabel 1 en 2 aangeven om hoeveel bedrijven het hier gaat binnen de verschillende geldstromen?
Antwoord 31
Het is op dit moment niet aan te geven om hoeveel bedrijven het gaat binnen de verschillende inkomensstromen in tabellen 1 en 2 aangezien dit niet is uitgevraagd bij en gerapporteerd door DNB. De ervaring leert wel dat de bedragen vaak zeer scheef verdeeld zijn, dat wil zeggen dat het vaak om zeer grote bedragen bij een klein aantal bedrijven gaat. Dit verklaart ook waarom het niet mogelijk is deze gegevens verder uit te splitsen.
Vraag 32
Kunt u een inschatting of exact antwoord geven voor hoeveel van de geldstromen in tabel 1 en 2 worden geleid via brievenbusfirma's en bij hoeveel er ook echt sprake is van activiteit in Nederland?
Antwoord 32
Het onderscheid tussen zogenaamde brievenbusfirma’s (doorstroomvennootschappen) en bedrijven met reële activiteiten in Nederland is soms lastig te maken. De grootste doorstromers door Nederland blijken ook wel enige reële activiteiten in Nederland te hebben. Bij een enge definitie van zogenoemde «bijzondere financiële instellingen» zou het grootste deel van de stromen in tabellen 1 en 2 buiten beeld blijven, ook voor wat betreft de stromen naar laagbelastende landen (zie voor een nadere toelichting de vorige monitoringbrief21). Op advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen wordt daarom gekeken naar de totale inkomensstromen.
Vraag 33
Op pagina 3 tabel 1 komt naar voren dat het saldo tussen inkomende en uitgaande geldstromen gedaald is met de helft tussen 2021 en 2022 (van 41 miljard euro naar 19 miljard euro, per saldo 22 miljard euro), wat is hier de reden van en welk effect heeft dat op de economie?
Antwoord 33
Op basis van de bedragen in tabel 1 kan afgeleid worden dat de daling van het saldo tussen inkomende en uitgaande inkomensstromen tussen 2021 en 2022 vooral veroorzaakt wordt door de stijging van de uitgaande inkomensstroom naar het Verenigd Koninkrijk. Een verklaring hiervoor kan de zetelverplaatsing van Shell van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk zijn, waardoor ingehouden winsten van buitenlandse dochters niet meer aan het Nederlandse hoofdkantoor worden toegerekend. Het effect hiervan op de economie is vooral statistisch van aard. Zie ook het antwoord op vraag 26 en de toelichting van DNB waarnaar verwezen wordt.
Vraag 34
Tabel 2 laat een grote afname zien in de inkomensstromen naar laagbetaalde jurisdicties in 2020, is er sprake van een zeker voorsorteereffect op wetgeving die in 2021 van kracht werd?
Antwoord 34
Het is inderdaad aannemelijk dat de daling van de inkomensstromen naar laagbelastende jurisdicties een gevolg is van anticipatie op de invoering van de bronbelasting per 2021. Zie ook antwoord 22.
Vraag 35
Hoe valt de grote stijging in uitgaande dividenden in 2021 te verklaren naar laagbelastende jurisdicties in tabel 2?
Antwoord 35
Er zijn geen gegevens beschikbaar om hier een verklaring voor te geven.
Vraag 36
Kan met betrekking tot de discrepantie tussen de gegevens van DNB en de Belastingdienst worden aangegeven om welke bedragen het precies gaat voor elk van de laatste vijf beschikbare jaren?
Antwoord 36
Het betreft hier de discrepantie tussen de aangegeven grondslag onder de Wet Bronbelasting 2021 bij de Belastingdienst en de gerapporteerde inkomensstromen aan renten en royalty’s bij DNB. Daarvoor zijn op dit moment twee jaren beschikbaar, aangezien er pas sinds 2021 een aangifteplicht bestaat bij de Belastingdienst, en de gegevens van DNB beschikbaar zijn tot en met 2022. Bij de Belastingdienst zijn, volgens de laatste stand, voor 2021 en 2022 grondslagen aangegeven van respectievelijk € 231 miljoen en € 226 miljoen. De gerapporteerde inkomensstromen aan DNB bedroegen in die jaren respectievelijk € 1,5 miljard en € 1,7 miljard.
Vraag 37
Vermeld wordt dat er «een onzekerheid in de statistieken van DNB in de orde van grootte van honderden miljoenen» kan zijn op geldstromen die überhaupt gaan over honderden miljoenen, wat is dan de waarde van enige inschattingen en waarom kan dit niet nauwkeuriger gemaakt worden?
Antwoord 37
De genoemde onzekerheid van enkele honderden miljoenen betekent niet dat er op basis van tabellen 1 en 2 geen inschattingen gemaakt kunnen worden. Wat betreft de afname van de inkomensstromen naar de laagbelastende landen bijvoorbeeld, die in de orde van grootte van tientallen miljarden is, is deze onzekerheid slechts een fractie. Deze onzekerheidsmarges zijn inherent aan de wijze waarop macro-economische gegevens worden samengesteld, waarbij DNB en CBS gezamenlijk plausibiliteits- en continuïteitscorrecties doorvoeren. Dit kan helaas niet nauwkeuriger gemaakt worden.
Vraag 38
Wordt er bijgehouden in hoeverre bronbelasting richting laagbelastende jurisdicties niet kan worden geheven omdat dit wordt belemmerd door een belastingverdrag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om welk bedrag gaat het in totaal voor rente en voor royalty’s?
Antwoord 38
Er bestaat alleen een aangifteplicht als rente- en royaltybetalingen onder de reikwijdte van de Wet Bronbelasting 2021 vallen. Dit is niet het geval als dit door het van toepassing zijnde belastingverdrag wordt uitgesloten. Deze betalingen worden dus niet bijgehouden door de Belastingdienst. DNB heeft deze stromen niet verder uitgesplitst vanwege mogelijke herleidbaarheid en vertrouwelijkheid van de gerapporteerde gegevens.
Vraag 39
Er wordt gesteld dat de bronbelasting een budgettaire opbrengst oplevert, kunt u dit kwantificeren en aangeven of dit incidentele dan wel structurele opbrengst betreft?
Antwoord 39
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 40
Over welke discrepantie tussen de aangiftegegevens van de Belastingdienst en DNB-statistieken gaat het precies? Is dat het verschil in grondslag van circa 0,22 miljard aan rente- en royaltybetalingen in 2017 volgens de belastingdienst en 1,5 miljard aan rente- en royaltybetalingen volgens DNB? Zo nee, om welke bedragen gaat het dan wel?
Antwoord 40
Zie het antwoord op vraag 36. Voor 2021 gaat het inderdaad om de genoemde bedragen.
Vraag 41
Wat is de verklaring van de grote onzekerheid in de statistieken van DNB als het gaat om de inkomensstromen naar laagbelastende jusisdicties? Kan worden uitgelegd waarom en hoe dit inherent is aan de wijze waarop de macro-economische cijfers worden samengesteld?
Antwoord 41
Op het niveau van de gerapporteerde inkomensstromen naar laagbelastende jurisdicties is er een onzekerheid in de statistieken van DNB in de orde van grootte van honderden miljoenen. Deze onzekerheidsmarge is inherent aan de wijze waarop macro-economische gegevens worden samengesteld. DNB en CBS stellen gezamenlijk de Nationale Rekening en de betalingsbalans op en voeren plausibiliteits- en continuïteitscorrecties door om de samenhang tussen de verschillende stelsels te waarborgen en rapportagefouten te herstellen. Deze correcties worden op een hoog geaggregeerd niveau verwerkt en daarna op basis van verdeelregels uitgesplitst over verschillende dimensies, waaronder geografie.
Vraag 42
Welke geschatte inkomensstroom hoort bij de genoemde onzekerheidsmarge van honderden miljoenen, als het gaat om de door DNB gerapporteerde inkomensstromen naar laagbelastende jurisdicties? Geldt dit voor zowel de rentestroom van 1,0 miljard euro als voor de royaltystroom van 0,5 miljard euro?
Antwoord 42
De genoemde onzekerheidsmarge heeft betrekking op beide inkomensstromen. In beide genoemde bedragen is er een onzekerheid van enkele honderden miljoenen euro.
Vraag 43
Klopt het dat de eerste twee verklaringen voor de discrepantie tussen de aangiftegegevens van de Belastingdienst en DNB-statistieken het verschil ook juist groter zou kunnen maken, omdat het hier gaat om onzekerheidsmarges en onnauwkeurigheid?
Antwoord 43
Bij de genoemde eerste twee verklaringen voor de discrepantie tussen de aangiftegegevens van de Belastingdienst en DNB-statistieken gaat het om de inherente onzekerheid in macro-statistieken van DNB en om mogelijke rapportagefouten aan DNB (en CBS) vanwege het afwezige financiële belang. Het is in theorie mogelijk dat de onzekerheid beide kanten uit kan werken, dus ook in die richting dat de verschillen nog groter zouden zijn. Dit is echter onwaarschijnlijk als ervan uitgegaan kan worden dat bedrijven in hun aangiften een waarheidsgetrouw en volledig beeld hebben gegeven. Het is dan eerder zo dat de genoemde redenen een verklaring geven voor de discrepantie die er is, dan dat zij deze discrepantie nog groter zouden maken.
Vraag 44
In welke mate draagt het niet kunnen heffen van een bronbelasting vanwege het belastingverdrag bij aan de discrepantie tussen de statistieken van DNB en de Belastingdienst?
Antwoord 44
Zie het antwoord op vraag 38. Dit is dus niet bekend.
Vraag 45
De hoeveelheid aan variabelen die samenhangen met belastingontwijking zijn dermate hoog dat er nauwelijks een causaal verband is vast te stellen tussen de genomen maatregelen en beleid in de praktijk (zie onder andere pagina 4 omtrent onzekerheid in de statistieken, pagina 5 omtrent het ontbreken van betrouwbare gegevens en geen eenduidige definitie van belastingontwijking). Hoe voorkomt u dat er eenzijdig (op nationaal vlak) wordt doorgeschoten in het aanpakken van belastingontwijking, welk risico kleeft hier aan?
Antwoord 45
Internationale belastingontwijking is het meest effectief aan te pakken met een gecoördineerde internationale aanpak. Bij nationale maatregelen bestaat namelijk het risico dat belastingontwijking zich alleen verplaatst. Daarom ligt de focus van het kabinet op internationale maatregelen. Ook nationaal zet het kabinet verdere stappen, bijvoorbeeld door te werken aan een wetsvoorstel met een maatregel tegen het opknippen van activiteiten over verschillende vennootschappen voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed, dat met het Belastingplan 2025 aan uw Kamer kan worden aangeboden. Bovendien onderzoekt het kabinet nog verschillende concrete maatregelen voor opmerkelijke belastingconstructies die geïnventariseerd zijn in de Kamerbrief van 19 september jl.22 Maatregelen (al dan niet tegen belastingontwijking) die reële economische activiteiten raken, zijn ook van invloed op het ondernemings- en vestigingsklimaat. Het kabinet weegt dergelijke effecten in de besluitvorming.
Vraag 46
Hoe wordt door de belastingdienst bij de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel gecontroleerd of er daadwerkelijk sprake is van een corresponderende opwaartse heffing in het andere land?
Antwoord 46
Op 1 januari 2022 is de Wet tegengaan mismatches bij toepassing van het zakelijkheidsbeginsel in werking getreden. Het doel van deze wet is het tegengaan van situaties waarbij verrekenprijsmismatches leiden tot dubbele niet-heffing. De wet beperkt een neerwaartse aanpassing van de in Nederland belastbare winst op grond van het zakelijkheidsbeginsel tot het bedrag waarvoor in het andere land een corresponderende opwaartse aanpassing in de belastinggrondslag wordt betrokken. Deze opwaartse aanpassing in het andere land kan daar leiden tot een heffing.
De bewijslast voor het feit dat in het andere land een corresponderende opwaartse aanpassing van de winst plaatsvindt die in de belastinggrondslag aldaar wordt betrokken, ligt bij de belastingplichtige. Een belastingplichtige dient in het aangifteformulier vennootschapsbelasting aan te geven of hiervan sprake is. Op aangiften vindt risicogericht toezicht plaats. Hierbij maakt de Belastingdienst onder meer gebruik van risicoselectie op basis van geautomatiseerde systemen, steekproeven en contra-informatie. Op basis van selectie kunnen aangiften worden geselecteerd die voor persoonlijke behandeling in aanmerking komen.
Vraag 47
Wordt er bijgehouden tegen welk tarief is geheven voor de corresponderende opwaartse heffing in het kader van de toepassing zakelijkheidsbeginsel? Om welk percentage gaat dit gemiddeld?
Antwoord 47
Door de Belastingdienst wordt niet bijgehouden tegen welk tarief is geheven over de corresponderende opwaartse aanpassing.
Vraag 48
Wordt een heffing van 0% in het andere land gezien als het voldoen aan de corresponderende opwaartse heffing in het kader van de toepassing zakelijkheidsbeginsel?
Vraag 49
Wordt een heffing van 1% in het andere land gezien als het voldoen aan de corresponderende opwaartse heffing in het kader van de toepassing zakelijkheidsbeginsel?
Antwoord 48 en 49
De maatregelen die met ingang van 1 januari 2022 zijn doorgevoerd in het kader van het tegengaan van mismatches bij toepassing van het zakelijkheidsbeginsel zien op het bestrijden van een dubbele niet-heffing die het gevolg is van een verrekenprijsverschil en resulteert in een neerwaartse aanpassing van de winst. Voor zover bij het gelieerde lichaam waarmee de onderlinge rechtsverhouding bestaat een corresponderende opwaartse aanpassing wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting, en de belastingplichtige dit aannemelijk maakt, is niet langer sprake van een mismatch. Aan de voorwaarde dat sprake is van «betrekking in een naar de winst geheven belasting» is voldaan indien een land een winstbelasting heeft en het bedrag van de corresponderende opwaartse aanpassing aldaar in de grondslag van een winstbelasting wordt betrokken. Dat kan ook het geval zijn indien de corresponderende opwaartse aanpassing onderworpen is aan een heffing van 0%. In dat geval is de dubbele niet-heffing immers niet het gevolg van een verrekenprijsverschil maar van een tariefsmismatch. Ook indien de opwaartse aanpassing wel wordt betrokken in de grondslag van een winstbelasting, maar over die aanpassing effectief niet wordt geheven door toepassing van een objectieve vrijstelling, is voldaan aan de voorwaarde dat de corresponderende opwaartse aanpassing wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting. Echter, als in de staat waar het gelieerde lichaam is gevestigd geen winstbelasting bestaat, is geen sprake van een opwaartse aanpassing die wordt betrokken in een naar de winst geheven belasting. De Wet minimumbelasting 2024 (Pijler 2-maatregelen) voorkomt daarentegen wel tariefsmismatches. Pijler 2 bewerkstelligt namelijk dat multinationale groepen met een omzet van € 750 miljoen euro of meer altijd ten minste effectief 15% aan belasting over hun winst betalen. Pijler 2 voorziet in een bijheffing als in een staat te weinig winstbelasting is betaald. Aangezien het om een effectief tarief gaat dat wordt berekend per land, is de verwachting dat een tarief van ten minste 15% voldoende effectief is om belastingconcurrentie en belastingontwijking in te dammen. Het doel van Pijler 2 is tweeledig. Ten eerste beoogt Pijler 2 de prikkel voor bedrijven om winst te verschuiven naar laagbelastende landen te verminderen. Ten tweede beoogt Pijler 2 een ondergrens te stellen aan belastingconcurrentie tussen landen. Hiermee moet een race naar de bodem in de winstbelasting worden voorkomen en een gelijker speelveld worden gecreëerd voor internationaal opererende bedrijven.
Vraag 50
Er ontbreekt een eenduidige definitie van belastingontwijking: welke definitie hanteert Nederland, welke wordt in internationaal verband gehanteerd en welke wordt in het verband van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) gehanteerd? Kunt u definitieverschillen nader duiden en toelichten?
Antwoord 50
Met de zinsnede dat «er geen eenduidige definitie van belastingontwijking» bestaat, bedoelt het kabinet dat het in de praktijk complex is belastingontwijkende structuren af te bakenen van reële structuren, ongeacht welke definitie je precies hanteert. De definitie van belastingontwijking is daarom niet eenduidig (ondubbelzinnig). Dat maakt belastingontwijking ingewikkeld meetbaar. Er bestaat geen vastomlijnde Nederlandse, internationale en/of OESO-definitie. Bij belastingontwijking gaat het doorgaans om structuren of transacties die legaal zijn, maar die (mede) gericht zijn op het verkrijgen van een belastingvoordeel, terwijl dit belastingvoordeel niet beoogd is door de wetgever. Belastingontwijking komt daarom ook in diverse vormen voor, zoals beschreven is in het OESO BEPS Project. Er zijn internationaal veel maatregelen genomen om belastingontwijking aan te pakken. Daarbij heeft Nederland zowel internationale afspraken tegen belastingontwijking streng geïmplementeerd als aanvullend (eenzijdig) nationale maatregelen genomen om belastingontwijking aan te pakken. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 11.
Vraag 51
Is er een recentere versie van de country-specific analysis waarnaar wordt verwezen voor de onderbouwing van de overschatting van winsten?
Antwoord 51
De meest recente versie van de country-specific analysis staat op de OECD-website, raadpleegbaar via https://www.oecd.org/tax/tax-policy/netherlands-cbcr-country-specific-analysis.pdf.
Vraag 52
De land-specifieke analyse waarnaar wordt verwezen laat voor de jaren 2016, 2017 en 2018 na correctie percentages zien van 19,2%, 20,0% en 25,2%, terwijl in de monitoringbrief wordt gesproken over 21%, 20% en 20%. Hoe corresponderen die getallen met elkaar?
Antwoord 52
Het effectieve belastingtarief na correctie voor dividenden en overige participatieresultaten is 19,2%, 20,0% en 25,2% voor 2016, 2017 en 2018. Voor het jaar 2017 corresponderen de getallen met elkaar. In de monitoringsbrief is met betrekking tot 2018 het effectieve belastingtarief met alleen de correctie voor dividend opgenomen, terwijl bij de uitkomst van 25,2% het om het tarief inclusief de correctie voor overige biases gaat. Het is onduidelijk waarom voor 2016 in de monitoringsbrief 21% is opgenomen.
Vraag 53
Wat is de verklaring van het in de analyse genoemde percentage van 29,8% in 2019, terwijl het statutair tarief 25,8 is?
Antwoord 53
Het is mogelijk dat een multinational een hoger effectief tarief heeft dan het statutair tarief. Dit kan bijvoorbeeld een gevolg zijn van aftrekbeperkingen. Een ander mogelijk voorbeeld is dat een multinational de aanwezige fiscale verliezen heeft afgewaardeerd waardoor de te betalen belasting commercieel gezien hoger wordt. Hierdoor is er een hoger effectief tarief aanwezig. Daarnaast is het ook mogelijk dat vanwege andere accountingstandaarden er een hoger effectief tarief naar voren komt.
Vraag 54
Kan de berekening worden gegeven die ten grondslag ligt aan de correctie van 6,5 miljard euro voor «other biases» die wordt gebruikt voor het berekenen van de overschatting van de winst? In welke mate dragen de verschillende genoemde onderdelen (joint ventures, verschillen in accounting standaarden, fusies, overnames, etc) daaraan bij?
Antwoord 54
De omvang van de other biases hangen sterk samen met specifieke gebeurtenissen zoals een fusie of een overname bij een multinational. Een enkele fusie of overname kan het bedragen sterk beïnvloeden. Daarnaast is niet altijd de exacte reden van het verschil te achterhalen op basis van de beschikbare gegevens.
Vraag 55
Kan er een verklaring worden gegeven van het verstorende effect van fusies en overnames op de cijfers? Om welke bedragen gaat het?
Antwoord 55
In een situatie dat een bedrijf wordt overgenomen of afgestoten, zal in de commerciële jaarrekening het bedrag van de overnameprijs als commerciële winst worden ingeboekt. Deze winst is fiscaal niet belast omdat deze valt onder de deelnemingsvrijstelling.
Vraag 56
Wat is de verklaring voor de veel hogere correctie in 2018 (20,8 miljard euro ten opzichte van gemiddeld 4 miljard euro in andere jaren) van winsten voor dividenden?
Antwoord 56
De bedragen in een jaar zijn sterk afhankelijk enkele grote multinationals met een hoge dividenduitkering van dochters. In 2018 waren er enkele multinationals met hogere dividenduitkeringen dan in andere jaren.
Vraag 57
Om welke bedragen gaat het in totaal bij de genoemde innovatiebox en liquididatieverliesregeling als onderdeel van de verklaring voor het verschil tussen het fiscale en statutaire tarief?
Antwoord 57
Over de periode 2016–2020 is bij de MNEs met een positieve winst er gemiddeld een bedrag van 2,3 miljard euro aan grondslagverlaging toerekenbaar aan de innovatiebox en 0,6 miljard euro grondslagverlaging aan de liquidatieverliesregeling.
Vraag 58
Hoe verklaart u het dat de cijfers met een vertraging van vijf jaar naar buiten worden gebracht? Op welke manier kan deze periode drastisch worden verkort, zodat niet slechts het beleid van vijf jaar geleden kan worden gemonitord?
Antwoord 58
De OESO heeft in de afgelopen jaar een versnelling bereikt door in 2023 zowel de cijfers over 2019 en 2020 te publiceren. Dit jaar zullen de cijfers over 2021 gepubliceerd worden.
Vraag 59
Hoeveel OESO-landen hebben Pijler 2 inmiddels geïmplementeerd? Gelieve een overzicht en een tijdspad van de landen die het nog niet hebben geïmplementeerd (en hierbij tevens de reden van uitblijven van implementatie weergeven). Kunt u dezelfde vraag beantwoorden voor EU-landen?
Antwoord 59
Er is nog geen officiële lijst van de OESO beschikbaar met daarin een overzicht van de landen die de Pijler 2-regels hebben geïmplementeerd. In een OESO-rapport dat is opgesteld ten behoeve van de G20 meeting in Brazilië afgelopen februari gaat de OESO uit van meer dan 35 jurisdicties waarvoor Pijler 2 in 2024 in werking treedt of zal treden. Op dit moment zijn meer dan 140 landen lid van het Inclusive Framework (IF) van de OESO.
Op 25 januari 2024 heeft de Europese Commissie een nieuwsbericht gepubliceerd23 waaruit bleek dat negen lidstaten de implementatie van de Pijler 2-richtlijn nog niet bij de Europese Commissie hebben gemeld.24 Vijf lidstaten, waaronder vier uit de hiervoor genoemde groep, maken echter gebruik van artikel 50 van de Pijler 2-richtlijn.25In artikel 50 is geregeld dat een lidstaat toepassing van de Pijler 2-richtlijn deels mag uitstellen tot 1 januari 2030 mits er minder dan 12 hoofdkantoren van bedrijven die onder het toepassingsbereik van de Pijler 2-richtlijn vallen, zijn gevestigd in dat land.
Uit gegevens van het International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) maak ik op dat vierentwintig IF-leden – waaronder Nederland – op dit moment Pijler 2-wetgeving hebben geïmplementeerd. Buiten EU-landen betreft dit: Japan, Liechtenstein, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Korea en Zwitserland.
De redenen voor het nog niet hebben geïmplementeerd van Pijler 2-wetgeving door andere IF- en/of EU-landen zijn mij niet bekend. Ik kan daarom ook geen verdere informatie geven over het verwachte tijdspad van die landen.
Vraag 60
Het kabinet geeft aan, hoewel grote stappen zijn gezet, nog niet volledig tevreden te zijn: op welke punten is het kabinet nog niet tevreden en wat gaat zij daartoe ondernemen?
Antwoord 60
Internationale belastingontwijking is het meest effectief aan te pakken met een gecoördineerde internationale aanpak. Bij nationale maatregelen bestaat namelijk het risico dat belastingontwijking zich alleen verplaatst. Daarom ligt de focus van het kabinet nu op internationale maatregelen. Op internationaal niveau worden dan ook belangrijke en grote stappen gezet. Ik verwijs naar pagina 8 tot en met 14 van de Kamerbrief. Het kabinet wijst er echter op dat het óók nationale stappen blijft zetten tegen belastingontwijking, in aanvulling op de internationale focus. Zo wil het kabinet het opknippen van activiteiten over verschillende vennootschappen aanpakken door de drempel van de earningsstrippingmaatregel specifiek voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed buiten toepassing te laten. Voor deze maatregel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel dat met het Belastingplan 2025 aan uw Kamer kan worden aangeboden. Bovendien onderzoekt het kabinet nog verschillende concrete maatregelen voor opmerkelijke belastingconstructies die geïnventariseerd zijn in de Kamerbrief van 19 september jl.26
Vraag 61
Het kabinet heeft eerder gesproken over mogelijke unilaterale maatregelen bij het uitblijven van afspraken over de Unshell-richtlijn, hoe lang moet de impasse in Europa nog duren voordat het ministerie unilaterale stappen onderneemt?
Antwoord 61
Het heeft de voorkeur van het kabinet om allereerst onverkort in te zetten op een akkoord over de EU-richtlijn. Met een internationale aanpak wordt het oneigenlijk gebruik van doorstroomvennootschappen op een integrale en uniforme wijze aangepakt. Een akkoord zorgt voor een gelijk speelveld in de EU op het gebied van de aanpak van ongewenste grensoverschrijdende doorstroomstructuren. Op dit moment zet het kabinet zich in voor een akkoord over het richtlijnvoorstel en blijft hierover in nauw overleg met het Belgische voorzitterschap, verschillende lidstaten en de Commissie. Mochten de richtlijnonderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leiden, of niet binnen een acceptabele termijn, dan kan Nederland heroverwegen of binnen Europa een kopgroep gevormd kan worden, dan wel of unilaterale implementatie van één of meer van de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen geboden is. Eventuele aanvullende maatregelen zijn aan een nieuw kabinet.
Vraag 62
Kunt u een nadere inhoudelijke toelichting geven op het voorstel van de Europese Commissie inzake het richtlijnvoorstel Framework for Income Taxation (BEFIT)?
Antwoord 62
Voor een nadere inhoudelijke toelichting op het richtlijnvoorstel BEFIT verwijs ik graag naar het desbetreffende BNC-fiche27 en de hierop volgende schriftelijke beantwoording op vragen van de Eerste28 en Tweede Kamer.29
Vraag 63
Hoe wordt de privacy gewaarborgd bij onderlinge uitwisseling, bijvoorbeeld in het kader van FASTER?
Antwoord 63
Op de uitwisseling van informatie is, voor zover de uitwisseling persoonsgegevens betreft, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing. Dit geldt dus ook voor de uitwisseling van informatie tussen lidstaten in het kader van bijvoorbeeld de FASTER-richtlijn. De AVG geldt voor alle EU-lidstaten. De AVG waarborgt de privacy van de personen van wie gegevens worden verwerkt.
Bij richtlijnvoorstellen, zoals FASTER, raadpleegt de Europese Commissie de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming («EDPS») wanneer er gevolgen zijn voor de privacy. De EDPS geeft een opinie op het richtlijnvoorstel ten aanzien van de bescherming van persoonsgegevens. Bovendien wordt er ten tijde van het nationale implementatietraject van een richtlijn rekening gehouden met de AVG. Zo bestaat er bij richtlijnvoorstellen een dubbele toets ten waarborg van de privacy. Voor publicatie van het richtlijnvoorstel door de EDPS en hierna bij implementatie van het richtlijnvoorstel door de nationale wetgevers.
Vraag 64
Kunt u de formele naam geven van de groep die hier wordt aangegeven als «Expert Group»?
Antwoord 64
De formele naam van de Expert Group is «VISDAC» (FISC-2022-ET-VISDAC).
Vraag 65
In het najaar van 2023 zou de expert group naar Nederland komen, hierover zou een verslag worden gemaakt, wanneer verwacht u dit naar de Kamer te sturen?
Antwoord 65
De Expert Group «VISDAC» (FISC-2022-ET-VISDAC) kijkt naar de potentiële mogelijkheden voor verbetering en «best practices» op het gebied van de effectiviteit van de implementatie en werking van verschillende internationale fiscale gegevensuitwisselingen. De Expert Group onderzoekt de uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU (DAC1), Richtlijn 2014/107/EU (DAC2), Richtlijn 2015/2376/EU (DAC3) en Richtlijn 2016/811/EU (DAC4). Het VISDAC Expert team heeft de Nederlandse belastingdienst bezocht in november 2023. Een definitief verslag met bevindingen van dit bezoek is nog niet met de Nederlandse belastingdienst gedeeld. In de EU is nog niet duidelijk of alle lidstaten akkoord gaan met de openbaarmaking van het geconsolideerde rapport van VISDAC, welke in 2025 verwacht wordt. Het definitieve verslag met resultaten/bevindingen van VISDAC ten aanzien van Nederland kan desgewenst vertrouwelijk ter inzage worden gelegd, zodra dit beschikbaar is.
Vraag 66
De Staatssecretaris geeft in zijn brief van 20 december 2023 inzake Onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven (Kamerstuk 31 066, nr. 1328) aan dat de weging en de beoordeling aan een volgend kabinet is. In de voor deze inbreng voorliggende brief schrijft u dat het kabinet de strijd tegen belastingontwijking ook in demissionaire status onverminderd voert. Kunt u gelet hierop een weging, beoordeling en mogelijke vervolgstappen geven (inzake het ambtelijk rapport structureel verlieslatende bedrijven)?
Antwoord 66
Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten om in internationale maatregelen tegen belastingontwijking te bewerkstelligen, bijvoorbeeld door in te zetten op de EU-richtlijn tegen misbruik van doorstroomvennootschappen (Unshell). Ook nationaal blijft het kabinet stappen zetten om belastingontwijking aan te pakken. Zo wil het kabinet het opknippen van activiteiten over verschillende vennootschappen aanpakken door de drempel van de earningsstrippingmaatregel specifiek voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed buiten toepassing te laten. Voor deze maatregel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel dat met het Belastingplan 2025 aan uw Kamer kan worden aangeboden. Bovendien onderzoekt het kabinet nog verschillende concrete maatregelen voor opmerkelijke belastingconstructies die geïnventariseerd zijn in de Kamerbrief van 19 september jl.30 Het is echter aan een volgend kabinet om de uitkomsten van het onderzoek naar structureel verlieslatende bedrijven te wegen en te beoordelen of en, zo ja, welke vervolgstappen geboden zijn naar aanleiding van dat rapport.
Zie ook Kamerstukken II, 2023–2024, 36 410, nr. 2, pagina 39.↩︎
Moore, P.M. en A. Berkenbos, De doorstroom via Nederland in kaart, DNB, juni 2022.↩︎
Brief d.d. 14 maart 2024 «Onderhandeling van belastingverdragen».↩︎
Kamerstukken II 2023–24, 32 140, nr. 175.↩︎
OECD (2023), Corporate Tax Statistics 2023, OECD Publishing, Paris, https://doi.org/10.1787/f1f07219-en.↩︎
Kamerstukken I 2023/24, 36 148, D.↩︎
De aanvullende CFC-maatregel is gericht op gecontroleerde lichamen (CFC’s) in laagbelas-tende staten of staten op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoel-einden die geen wezenlijke economische activiteit uitoefenen.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 36 420, nr. 3, blz. 10.↩︎
Zie o.a. Kamerstukken II 2023/24, 36 420, nr. 6, blz. 7 en Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 120, blz. 2.↩︎
Kamerstukken II, 25 087, nr. 225, blz. 2.↩︎
Kamerstukken II 2019/20, 31 066, nr. 623, blg-931167↩︎
Kamerstukken II 2021/22, 25 087, nr. 286, blg-1007733.↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 25 087, nr. 305.↩︎
OECD (2024), Prevention of Tax Treaty Abuse – Sixth Peer Review Report on Treaty Shopping: Inclusive Framework on BEPS: Action 6, OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Project, OECD Publishing, Paris, https://doi.org/10.1787/36cebf8e-en.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 31 477, nr. 95.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 31 477, nr. 85.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 32 545, nr. 201.↩︎
https://www.fec-partners.nl/media/svuof3bp/jaarplan-2024.pdf↩︎
Bijlage bij Kamerstukken II 2023/24, 21501–02, nr. 2829.↩︎
DNB, Overschot Lopende Rekening terug op niveau van 2019, Statistisch Nieuwsbericht, 2022.↩︎
Kamerstukken II, 2021–2022, 25 087, nr. 294↩︎
Kamerstukken II 2023–24, 32 140, nr. 175.↩︎
https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/inf_24_286↩︎
De desbetreffende lidstaten zijn Cyprus, Estland, Griekenland, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Portugal en Spanje.↩︎
De desbetreffende lidstaten zijn Estland, Letland, Litouwen, Malta en Slowakije.↩︎
Kamerstukken II 2023–24, 32 140, nr. 175.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 22 112, nr. 3893.↩︎
Kamerstukken I 2023/24, 36 439, A.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 22 112, nr. 3816.↩︎
Kamerstukken II 2023–24, 32 140, nr. 175.↩︎