[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over reactie op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015 (Kamerstuk 20454-199)

Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2024D22366, datum: 2024-05-31, bijgewerkt: 2024-06-25 17:07, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-20454-202).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 20454 -202 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen.

Onderdeel van zaak 2024Z09485:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

Nr. 202 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 31 mei 2024

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 14 februari 2024 inzake de reactie op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015 (Kamerstuk 20 454, nr. 199).

De vragen en opmerkingen zijn op 22 maart 2024 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 31 mei 2024 zijn de vragen bentwoord.

De fungerend-voorzitter van de commissie,
Agema

Adjunct-griffier van de commissie,
Heller

Inhoudsopgave

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie 3
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie 3
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie 4
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie 5
II. Reactie van de Staatssecretaris 5

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie

De leden van de fractie van GL-PvdA hebben kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris op de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens. Genoemde leden betreuren de opstelling van de Nederlandse overheid ten opzichte van ambtenaren en militairen die onder de Japanse bezetting in voormalig Nederland Indië. Dit geldt overigens niet enkel voor ambtenaren en militairen, maar de gehele Indisch-Molukse gemeenschap is niet goed behandeld.

Met betrekking tot het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens en de reactie van het kabinet begrijpen genoemde leden dat kinderen en weduwen de regeling als onrechtvaardig ervaren. Er wordt immers enkel geregeld dat de achterstallige betalingen alsnog worden gedaan als de militair of ambtenaar nog in leven is. De militairen en ambtenaren hebben alleen recht op hun betaling als zij zeventig jaar nadat de betaling uitgekeerd had moeten worden nog in leven zijn. Het College voor de Rechten van de Mens mag dan oordelen dat de regeling niet discriminatoir is, omdat het een buitenwettelijke regeling is, de leden van de GL-PvdA-fractie oordelen wel dat de regeling oneerlijk en onrechtvaardig is. Als de Nederlandse overheid er wel voor zou kiezen het loon uit te betalen aan de kinderen en weduwen, wordt daarmee recht gedaan aan de overleden ambtenaar of militair. Het gaat daarbij niet om het ontvangen van het geld door de weduwen of kinderen, maar om het inlossen van de schuld, wat de Nederlandse overheid ondertussen bijna tachtig jaar heeft nagelaten.

De huidige demissionaire Staatssecretaris heeft ervoor gekozen om de backpay regeling voor weduwen noch kinderen open te stellen. In de ogen van de leden van de GL-PvdA-fractie is dit een fout. Zij vragen hem dit besluit te heroverwegen. De motie van de SP en PvdA (backpay weduwen) uit 2023 (Kamerstuk 20 454, nr. 188) was weliswaar verworpen, maar de partijen die het toen steunden, hebben nu een meerderheid in de Tweede Kamer en in dat licht is er een nieuwe politieke situatie ontstaan. De leden van GL-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris hier een reflectie op te geven.

Indien de Staatssecretaris daar niet toe is bereid, vragen zij of de Staatssecretaris wel bereid is om de regeling in concept uit te werken. Vanwege de hoge leeftijd van nabestaanden en weduwen is er haast geboden bij een dergelijke regeling. Bij het uitwerken van de regeling zouden genoemde leden graag zien dat de regeling wordt opengesteld voor weduwen en kinderen en dat de peildatum van augustus 2015 wordt losgelaten. Zij vragen de Staatssecretaris deze regeling aan de Kamer voor te leggen zodat de Kamer op korte termijn kan bepalen of de weduwen en kinderen, in beperkte mate, nog recht gedaan kan worden.

Daarnaast vragen de leden van de GL-PvdA-fractie of de Staatssecretaris een beeld heeft van het aantal weduwen en nabestaanden dat aanspraak zou maken op de regeling indien deze voor deze groepen worden opengesteld en de peildatum wordt losgelaten.

De leden van de GL-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris ook of hij cijfers kan delen met betrekking tot de huidige regeling. Zij willen dan graag weten hoeveel aanvragen er zijn gedaan, hoeveel aanvragen er zijn goedgekeurd en met welke reden aanvragen zijn afgewezen? Tot slot vragen zij van hem een reflectie op de regeling. Was deze in de ogen van de Staatssecretaris succesvol?

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Reactie op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de OHCHR is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015». Deze leden vinden het belangrijk dat er contact is opgenomen met de briefschrijver om het standpunt van het Ministerie van VWS nader toe te lichten en danken daarvoor de Staatssecretaris.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de voortgang is van het beleid van collectieve erkenning van de gemeenschappen sinds de reactie op het rapport «Deel en verbind».1 Hoe worden en blijven de gemeenschappen betrokken bij inhoud en uitvoering van het beleid van collectieve erkenning, zodat er recht gedaan wordt aan de meerstemmigheid en verschillende perspectieven?

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de brief die naar het mensenrechtencomité van de OHCHR is gestuurd. Deze leden kijken met een kritische blik naar de inhoud van de brief en de reactie van de Staatssecretaris. De kern van dit verhaal draait volgens deze leden niet om geld, maar om het eerherstel. Het gaat om een groep mensen die namens en in dienst van ons land in de Tweede Wereldoorlog hebben gediend en daar veel leed hebben ervaren. Deze leden zijn van mening dat veteranen van KNIL, en de nabestaanden van deze veteranen, een betere omgang verdienen. De huidige wijze past niet binnen de kernwaarden van goed bestuur. Zij hebben een aantal vragen aan de Staatssecretaris.

De leden van de NSC-fractie constateren dat de huidige backpay-regeling werd ingesteld met de peildatum 15 augustus 2015, voor personen die tussen 1942 en 1945 in dienst waren van het Nederlands-Indisch Gouvernement en geïnterneerd waren in Japanse kampen. Alleen de nog levende veteranen hebben deze regeling van € 25.000 ontvangen. De nabestaanden van 39.400 personen mochten geen aanspraak maken. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij bij het kiezen van deze peildatum op de hoogte was van het aantal personen dat nog in leven was en dus aanspraak mocht maken op de backpay-regeling? Wist de Staatssecretaris daarmee ook hoe groot de groep was die geen recht had op deze regeling? Als dit bekend was, kan de Staatssecretaris dan aangeven waarom deze peildatum is gekozen, in de wetenschap dat tienduizenden mensen een dergelijke regeling zouden mislopen? Als deze gegevens niet bekend waren, kan de Staatssecretaris dan aangeven waarom een dergelijk onderzoek naar deze populatie nooit is uitgevoerd?

De leden van de NSC-fractie lezen in de brief aan de OHCR dat de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de backpay-regeling een buitenwettelijk en begunstigend karakter heeft. Dit betekent dat de toetsing van een dergelijke regeling alleen uitgevoerd kan worden op de consistentie van de uitvoering door het verantwoordelijke bestuursorgaan. Toetsing op basis van discriminatie (waar de ingezonden brief de overheid van beschuldigd) is niet op wettelijke grondslag mogelijk. Deze leden vragen de Staatssecretaris waarom is gekozen voor een regeling waar een dergelijke wettelijke grondslag aan ontbreekt. Waarom heeft hij gekozen voor een regeling die in zijn totaliteit valt buiten de kaders van de Algemene Nabestaanden Wet? Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom hij de nabestaanden niet behandelt volgens de wet die juist geschikt is om te gebruiken in dit soort omstandigheden?

Op dit moment hebben zeshonderd KNIL-veteranen de backpay-regeling van € 25.000 ontvangen. Dit komt op neer een totaalbedrag van € 15 miljoen. Als de groep nabestaanden van de 39.400 KNIL-veteranen, die waren overleden voor de peildatum, ook deze vergoeding ontvangt, loopt het totaalbedrag op naar € 1 miljard. De leden van de NSC-fractie vragen de Staatssecretaris in hoeverre deze bedragen hebben meegespeeld in de keuze voor de bewuste peildatum en daarmee de groep rechthebbende veteranen te beperken tot slechts zeshonderd personen.

De backpay-regeling is al decennialang een gevoelig onderwerp in het parlement en in de samenleving. Graag willen genoemde leden de Staatssecretaris het volgende citaat voorleggen: «De regering stelt nogmaals voorop dat het voor de rechthebbenden mogelijk blijft om individuele claims van (nabestaanden van) rechthebbenden, die voortvloeien uit het rechtsherstel, onder bepaalde voorwaarden alsnog in behandeling genomen worden. Uit overweging de coulance zal in die gevallen worden afgezien van een beroep op louter verjaring».2 Dit is een schriftelijke opmerking van voormalig Minister van VWS, Els Borst, geschreven in het jaar 2000. Deze leden merken op dat Minister Borst hiermee aangaf dat nabestaanden van KNIL-militairen individueel konden aankloppen voor een vergoeding. Deze leden vragen de Staatssecretaris of nabestaanden op persoonlijke basis een claim kunnen indienen? Kan de Staatssecretaris uitleggen wat de «bepaalde voorwaarden» zijn voor het in behandeling nemen van een claim, zoals vermeld door voormalig Minister Borst in het bovenstaande citaat? Als dit niet het geval is, kan de Staatssecretaris aangeven wanneer hij van deze opvatting is afgestapt?

Kan de Staatssecretaris erkennen dat het bovenstaande wijst op een omslachtige manier van het verkrijgen van een vergoeding? Kan de Staatssecretaris tevens erkennen dat KNIL-veteranen en nabestaanden op een betere manier moeten worden behandeld, zoals past binnen de kernwaarden van goed bestuur?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris op de brief die naar het mensenrechtencomité van de OHCHR is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015. Deze leden hebben daarbij geen verdere vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het Reactie op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de backpay-regeling uit 2015. Zij hebben nog enkele vragen aan de Staatssecretaris.

De leden van de BBB-fractie hebben voorstellen gedaan om deze backpay regeling uit te keren voor weduwen van militairen en ambtenaren die tussen maart 1942 en augustus 1945 geen salaris hebben ontvangen. Echter zijn deze voorstellen destijds door de coalitie verworpen, verder was de gehele Kamer voor.

De leden van de BBB-fractie denken nog steeds hetzelfde en wil excuses aan Nederlandse ambtenaren en militairen die in de Tweede Wereldoorlog in toenmalig Nederlands-Indië werkten én een individuele financiële tegemoetkoming voor KNIL-weduwen (de zogenaamde backpay-regeling). Hoe kijkt de Staatssecretaris hier nu tegenaan met de zaak waar deze inbreng over gaat in het achterhoofd?

Daarnaast vragen deze leden hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen het feit dat de Indisch-Nederlandse gemeenschap, de Molukkers en alle betrokkenen het zat zijn dat de KNIL-veteranen, -weduwen en -nabestaanden geen salaris en pensioen krijgen, terwijl ze daar wel recht op hebben?

Tot slot, rekening houdend met de kosten van alle juridische procedures die voortvloeien uit deze aanpak, is de Staatssecretaris het met genoemde leden eens dat het gemakkelijker zou zijn geweest om excuses aan te bieden aan Nederlandse ambtenaren en militairen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in voormalig Nederlands-Indië werkten, evenals een individuele financiële compensatie voor KNIL-weduwen, in plaats van het huidige proces met verschillende juridische procedures?

II. Reactie van de Staatssecretaris

Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie

De leden van de GL-PvdA-fractie merken op dat de huidige demissionaire Staatssecretaris van VWS heeft gekozen om de Backpay-regeling uit 2015 niet open te stellen voor weduwen of kinderen van ambtenaren en militairen die tijdens de Tweede Wereldoorlog is dienst waren van het Nederlands-Indisch gouvernement. Zij vragen hem dit besluit te heroverwegen.

De Backpay-regeling is in 2015 tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van toenmalig Staatssecretaris Van Rijn van VWS. De regeling is op zorgvuldige wijze tot stand gekomen in afstemming met organisaties en vertegenwoordigers uit de Indische en Molukse gemeenschappen. Staatssecretaris Van Rijn constateerde destijds dat een regeling die volledig rechtsherstel zou bieden ten aanzien van de Indische-kwestie niet haalbaar was.3 De Backpay-regeling was een eenmalige, finale, morele genoegdoening voor achterstallige salarissen van militairen en ambtenaren in Nederlands-Indië/Indonesië, vanuit het besef dat de zeer hoge leeftijd van de doelgroep een snelle en passende afronding vereiste. Er is in 2015 daarom bewust gekozen de regeling alleen toegankelijk te maken voor ambtenaren en militairen die op 15 augustus 2015 nog in leven waren. Zij waren immers direct getroffen door de omstandigheid dat hun loon na de Tweede Wereldoorlog niet alsnog (gedeeltelijk) werd uitbetaald. Daarnaast was een regeling die gericht was op alle nabestaanden financieel niet haalbaar, extreem lastig uitvoerbaar en wellicht in het geheel niet uitvoerbaar.Over de totstandkoming en inhoud van de regeling is de Tweede Kamer toentertijd uitgebreid geïnformeerd.4

In mijn brief van 31 januari 2023 heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over het besluit geen Backpay-regeling voor weduwen in het leven te roepen of andere regelingen die gericht zijn op individueel rechtsherstel.5 Alle moties die opriepen alsnog een financiële regeling in het leven te roepen met betrekking tot het Indische rechtsherstel zijn door uw Kamer verworpen. Aangezien er sindsdien geen nieuwe feiten of gezichtspunten met betrekking tot de Backpay-kwestie naar voren zijn gekomen, zie ik geen aanleiding het besluit te heroverwegen.

De leden van de GL-PvdA-fractie stellen dat er na de verkiezingen van november 2023 een nieuwe politieke situatie is ontstaan en vragen de Staatssecretaris of hij kan reflecteren op de omstandigheid dat de moties van de SP en PvdA (backpay weduwen) uit 2023 die zijn verworpen, werden gesteund door partijen die nu een meerderheid van het parlement uitmaken.

Als de huidige Tweede Kamer van mening is dat er een Backpay-regeling moet komen voor de weduwen of alle nabestaanden, dan dient zij dat voor te leggen aan het nieuwe kabinet. Het huidige demissionaire kabinet staat inhoudelijk nog steeds achter het besluit van 31 januari 2023.

De leden van de GL-PvdA-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is om een Backpay-regeling in concept uit te werken. Bij het uitwerken van de regeling zouden genoemde leden graag zien dat de regeling wordt opengesteld voor weduwen en kinderen en dat de peildatum van augustus 2015 wordt losgelaten. Zij vragen de Staatssecretaris deze regeling aan de Kamer voor te leggen zodat de Kamer op korte termijn kan bepalen of de weduwen en kinderen, in beperkte mate, nog recht gedaan kan worden.

In het onderzoek naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een Backpay-regeling voor weduwen, dat op 1 oktober 2021 naar uw Kamer is gestuurd, zijn verschillende opties geschetst om een Backpay-regeling voor weduwen vorm te geven.6 De conclusie van dit onderzoek is dat, ongeacht de gemaakte ontwerpkeuzes, een Backpay-regeling voor weduwen zeer complex uitvoerbaar is.

De leden van de GL-PvdA-fractie stellen voor om bij een nieuwe regeling de peildatum van 15 augustus 2015 los te laten. Het betreft dan een regeling voor alle (directe) erfgenamen van ambtenaren en militairen. Uit de quickscan die de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in 2022 heeft uitgevoerd naar een Backpay-regeling voor weduwen blijkt dat het bepalen van de peildatum de meest fundamentele ontwerpkeuze is voor de inrichting van een nieuwe regeling voor weduwen.7 Dit komt onder andere omdat de peildatum mede bepaald in hoeverre een regeling is bestemd voor erfgenamen. Een regeling voor (met name) erfgenamen is extra complex vanwege de doorwerking van het erfrecht, de verdeelsleutel tussen verschillende erfgenamen en de bewijslast.8 Het loslaten van de peildatum van 15 augustus 2015 maakt de uitvoering van een Backpay-regeling extra complex en wellicht zelfs onuitvoerbaar. Daarnaast is het de vraag of een dergelijke regeling budgettair haalbaar is.

Het is aan een nieuw kabinet om te bepalen of er een nieuwe Backpay-regeling wordt ingevoerd, hoe een eventuele Backpay-regeling wordt vormgegeven, welk budget beschikbaar wordt gesteld en om vervolgens een uitvoeringstoets te laten uitvoeren. De daadwerkelijke uitvoerbaarheid van een regeling kan pas worden vastgesteld nadat een uitvoeringstoets is uitgevoerd.

De leden van de GL-PvdA-fractie vragen of de Staatssecretaris een beeld heeft van het aantal weduwen en nabestaanden dat aanspraak zou maken op de regeling indien deze voor deze groepen worden opengesteld en de peildatum wordt losgelaten.

Over het aantal ambtenaren en militairen met een dienstverband bij het Nederlands-Indisch gouvernement voorafgaand aan de Japanse bezetting, zijn geen precieze en betrouwbare gegevens beschikbaar. Via het onderzoeksprogramma «Van Indië tot Indonesië» is onderzoek gedaan naar verschillende aspecten van het Indische rechtsherstel na afloop van de Tweede Wereldoorlog. Een van de publicaties van dit onderzoeksprogramma is het deelonderzoek: «Indische rekening – Indië, Nederland en de backpay kwestie 1945–2005».9 Hierin staat dat: «Deze zorgplicht impliceerde dat elk van de circa 175.000 koloniale ambtenaren, ongeacht hun landsaard ... recht had op een volledige uitbetaling van het tijdens de Japanse bezetting gederfde salaris: backpay.»10 Met de zorgplicht wordt de zorgplicht van de werkgever bedoeld. Omdat ambtenaren en militairen die geen Nederlander waren wellicht tijdens de oorlog (gedeeltelijk) in dienst zijn gebleven en (gedeeltelijk) salaris hebben ontvangen en sommige ambtenaren en militairen tijdens de oorlog zijn overleden, is niet vast te stellen hoeveel personen na afloop van de oorlog aanspraak zouden kunnen maken op uitbetaling van achterstallig salaris. In hetzelfde onderzoek staan ook andere cijfers die betrekking hebben op het aantal ambtenaren en militairen die ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in dienst waren van het Nederlands-Indisch gouvernement: «Naar schatting waren meer dan 42.000 (voor het overgrote deel Nederlandse, maar ook talrijke Molukse en Mendonese) KNIL-soldaten krijgsgevangen geweest.»11 Over het aantal ambtenaren staat het volgende vermeld: «... de bijna 33.000 Nederlandse (semi)ambtenaren – van wie 15 tot 20 procent de bezetting niet had overleefd ...».12

Als de peildatum van 15 augustus 2015 wordt losgelaten, komen ook alle (directe) erfgenamen van de ambtenaren en militairen die ten tijde van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië/Indonesië in dienst waren van het Nederlands-Indisch gouvernement in aanmerking voor een uitkering. Naast dat het niet bekend is om hoeveel ambtenaren en militairen het gaat, is ook niet bekend hoeveel erfgenamen zij hebben. Als uitgegaan wordt van de omstandigheid dat de rechthebbende ambtenaren en militairen meerdere erfgenamen hebben, dan zou de groep erfgenamen bestaan uit enkele of wellicht vele honderdduizenden personen.

De leden van de GL-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris ook of hij cijfers kan delen met betrekking tot de huidige regeling. Zij willen dan graag weten hoeveel aanvragen er zijn gedaan, hoeveel aanvragen er zijn goedgekeurd en met welke reden aanvragen zijn afgewezen?

Over de uitvoering van de Backpay-regeling uit 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd per brief van 29 juni 2018.13 Bij deze Kamerbrief is ook de evaluatie meegestuurd waar alle gevraagde cijfers en informatie in staan vermeld. In totaal zijn er 593 Backpay-uitkeringen toegekend. De meeste uitkeringen, 470 in totaal, zijn ambtshalve toegekend op basis van onderzoek door de SVB. Daarnaast zijn er 66 uitkeringen toegekend op basis van een ingediend bevestigingsformulier14 en zijn er 57 uitkeringen toegekend op basis van een aanvraagformulier.

Van de 1.207 aanvragen zijn er 1.150 afgewezen. De voornaamste redenen hiervoor waren de omstandigheid dat de aanvraag was ingediend door erfgenamen van ambtenaren en militairen die al voor 15 augustus 2015 waren overleden en het gegeven dat het dienstverband als ambtenaar of militair niet aannemelijk gemaakt kon worden.

Tot slot vragen de leden van de GL-PvdA-fractie om een reflectie op de regeling uit 2015 en of deze in de ogen van de Staatssecretaris succesvol was.

Het rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog is (deels) gebrekkig verlopen. Dit geldt niet alleen voor het Indische rechtsherstel maar ook voor het rechtsherstel van andere oorlogsslachtoffers zoals de Joodse, Sinti en Roma gemeenschappen. Hiervoor hebben verschillende kabinetten hun excuses aangeboden en wetten en regelingen in het leven geroepen om tot gedeeltelijk rechtsherstel te komen. Volledig rechtsherstel is niet mogelijk omdat alle schade en al het leed dat is veroorzaakt door de Tweede Wereldoorlog niet kan worden weggenomen door een wet of financiële regeling. Een reflectie op de Backpay-regeling dient dan ook in het licht van het volledige rechtsherstel bezien te worden.

Het Indische rechtsherstel bestaat naast de Backpay-kwestie uit verschillende andere vraagstukken. Zo pleit de Stichting Japanse Ereschulden voor een financiële regeling voor de gebrekkige afhandeling van de materiële oorlogsschade en zijn sommigen van mening dat er een regeling moet komen ten aanzien van de waardedaling van bank- en verzekeringstegoeden.

Uit de evaluatie van de Backpay-regeling uit 2015 is gebleken dat deze zorgvuldig is uitgevoerd.15 Uit deze evaluatie blijkt echter ook dat het ongenoegen over het deels gebrekkige Indische rechtsherstel met de Backpay-regeling niet is weggenomen. Voorts werd geconstateerd dat de Indische organisaties niet weten hoe deze onvrede, die bij een deel van de Indische en Molukse gemeenschappen leeft, kan worden weggenomen, als dit überhaupt al mogelijk is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen wat de voortgang is van het beleid van de collectieve erkenning van de Indische, Molukse, Papoea en Chinees-Indonesische gemeenschappen sinds de reactie op het rapport «Deel en verbind». De VVD-fractie wil onder andere weten hoe de gemeenschappen betrokken blijven bij de inhoud en uitvoering van het beleid van de collectieve erkenning.

In de voortgangsrapportage «Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII» die op 12 april 2024 naar uw Kamer is gestuurd, wordt ingegaan op de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van het rapport «Deel en Verbind».16 Ik licht er enkele activiteiten uit.

Zo wordt het vanuit het beleid van de collectieve erkenning ontwikkelde platform «Ons Land» dat beoogt de kennis over Nederlands-Indië/Indonesië te vergroten door archieven en collecties te digitaliseren en online vindbaar te maken, uitgebreid tot een dynamisch digitaal platform voor leraren en makers van educatief materiaal. Het platform komt eind 2024 online. De educatieve component binnen het platform wordt in de periode 2024–2026 doorontwikkeld.

Voorts zal naar verwachting de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed binnenkort een rapport opleveren over erfgoed in de publieke ruimte. Samen met relevante stakeholders zal ik hierover een conferentie organiseren. En de laatste activiteit waar ik de aandacht op wil vestigen is de kwartiermaker «Versterking Kennis Geschiedenis Nederlands-Indië/Indonesië» die naar verwachting dit jaar zal worden aangesteld door het Wereldmuseum en Museum Sophiahof. Met het instellen van een kwartiermaker wordt een netwerk opgebouwd van betrokkenen uit de gemeenschappen, experts en instellingen die gezamenlijk een kennis- en onderzoekagenda opstellen voor de Nederlandse museumsector, zodat het kennisniveau over het verleden van Nederlands-Indië/Indonesië stijgt en de aandacht hiervoor beter gewaarborgd wordt.

Momenteel wordt het beleid van de collectieve erkenning geëvalueerd. Bij deze evaluatie worden uitvoerders, gebruikers en gemeenschappen geraadpleegd. Op deze manier horen we wat er leeft en speelt binnen de gemeenschappen. Op basis van de evaluatie wordt het beleid voor de komende jaren vormgegeven. Daarnaast adviseert de Ronde Tafel, die bestaat uit verschillende organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van het beleid van de collectieve erkenning, over de uitvoering van het beleid van de collectieve erkenning. Uiteraard zal uw Kamer geïnformeerd worden over de voortgang van het beleid van de collectieve erkenning en uitkomsten van de evaluatie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie vragen of de Staatssecretaris bij het opstellen van de Backpay-regeling en de keuze voor de peildatum van 15 augustus 2015 wist hoeveel personen nog in leven waren en dus aanspraak konden maken op de Backpay-regeling?

Op basis van de uitvoeringstoets die in 2015 is uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) was de prognose dat er tussen de 600 en 1.020 personen in aanmerking zouden komen voor de Backpay-regeling.

De NSC-fractie wil weten of de Staatssecretaris wist hoe groot de groep was die geen recht had op de Backpay-regeling en of de Staatssecretaris kan aangeven waarom voor de peildatum van 15 augustus 2015 is gekozen?

Over het aantal ambtenaren en militairen met een dienstverband bij het Nederlands-Indisch gouvernement voorafgaand aan de Japanse bezetting, zijn geen precieze en betrouwbare gegevens beschikbaar. Bij het ontwerp van de regeling in 2015 wist de toenmalig Staatssecretaris derhalve niet exact hoeveel militairen en ambtenaren ten tijde van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië/Indonesië in dienst waren van het Nederlands-Indisch gouvernement. Er was niet één allesomvattend bestand of archief beschikbaar waaruit het exacte aantal kon worden vastgesteld.

De prognose op basis van de uitvoeringstoets van de SVB uit 2015 was dat 600 tot 1.020 personen in aanmerking zouden komen voor de Backpay-regeling. Bij de totstandkoming van de Backpay-regeling was derhalve bekend dat de Backpay-regeling slechts ten goede kwam aan een beperkt aantal gepensioneerde ambtenaren en militairen.

De keuze voor de peildatum van 15 augustus 2015 was een symbolische keuze, het was toen exact 70 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog in Azië.17 Er is bewust gekozen om alleen de toen nog levende ambtenaren en militairen in aanmerking te laten komen voor de regeling. Zij waren direct gedupeerd door het uitblijven van de (gedeeltelijke) betaling van hun achterstallige loon. Bij de inrichting van de regeling speelde ook het besef dat de doelgroep op zeer hoge leeftijd was en een snelle en passende afronding vereiste, een rol. Een regeling voor alle erfgenamen was financieel niet haalbaar en extreem lastig uitvoerbaar, als een dergelijke regeling überhaupt uitvoerbaar was.

De leden van de NSC-fractie lezen in de brief aan de OHCR dat de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Backpay-regeling een buitenwettelijk en begunstigend karakter heeft. Dit betekent dat de toetsing van een dergelijke regeling alleen uitgevoerd kan worden op de consistentie van de uitvoering door het verantwoordelijke bestuursorgaan. Toetsing op basis van discriminatie (waar de ingezonden brief de overheid van beschuldigt) is niet op wettelijke grondslag mogelijk. Deze leden vragen de Staatssecretaris waarom is gekozen voor een regeling waar een dergelijke wettelijke grondslag aan ontbreekt. Waarom heeft hij gekozen voor een regeling die in zijn totaliteit valt buiten de kaders van de Algemene Nabestaanden Wet? Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom hij de nabestaanden niet behandelt volgens de wet die juist geschikt is om te gebruiken in dit soort omstandigheden?

De Backpay-regeling was een juridisch onverplichte regeling op morele gronden die was bedoeld als genoegdoening voor de niet uitbetaalde salarissen aan ambtenaren en militairen die ten tijde van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië/Indonesië in dienst waren van het Nederlands-Indisch gouvernement.18

Vanuit juridisch oogpunt bestond er geen verplichting een Backpay-regeling in te stellen, eventuele aanspraken waren reeds verjaard. Om deze reden is gekozen voor een buitenwettelijke regeling. Het betrof een ministeriële regeling.

De relatie tussen de Backpay-regeling en de Algemene Nabestaanden Wet (Anw) is mij niet duidelijk. De Anw is bedoeld om de financiële gevolgen van het overlijden van iemand voor de partner en kinderen te verzachten. De overheid wil dat nabestaanden zeker zijn van een basisinkomen. De Backpay-regeling betrof een tegemoetkoming op morele gronden voor (deels) niet uitbetaalde salarissen tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De Anw is bedoeld als inkomensondersteuning. De inkomensondersteuning voor oorlogsgetroffenen en verzetsdeelnemers wordt geregeld via de wetten en regelingen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Hieronder vallen de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Wuv), Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR), Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) en de verschillende wetten buitengewoon pensioen (Wbp, Wbpzo en Wiv).

De leden van de NSC-fractie geven aan dat op dit moment zeshonderd KNIL-veteranen de Backpay-regeling van € 25.000 hebben ontvangen. Dit komt op neer een totaalbedrag van € 15 miljoen. Als de groep nabestaanden van de 39.400 KNIL-veteranen, die waren overleden voor de peildatum, ook deze vergoeding ontvangt, loopt het totaalbedrag op naar € 1 miljard. De leden van de NSC-fractie vragen de Staatssecretaris in hoeverre deze bedragen hebben meegespeeld in de keuze voor de bewuste peildatum en daarmee de groep rechthebbende veteranen te beperken tot slechts zeshonderd personen.

De Backpay-kwestie heeft niet alleen betrekking op KNIL-veteranen maar ook op de ambtenaren die ten tijde van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië/Indonesië in dienst waren van het Nederlands-Indisch gouvernement. Het gaat om ambtenaren en KNIL-militairen die in deze periode geen of geen volledig salaris hebben ontvangen.

Toenmalig Staatssecretaris van Rijn heeft bij de totstandkoming van de Backpay-regeling veelvuldig overleg gevoerd met vertegenwoordigers van het Indisch platform. De uitkomst van deze gesprekken was, dat het bij de honorering van de wensen van het Indisch Platform zou gaan om een buitengewoon complexe en kostbare operatie, zowel in termen van programmageld als in termen van uitvoeringslasten. Het ging om een regeling van cumulatief honderden miljoenen euro’s.19 Bij de inrichting van de Backpay-regeling in 2015 speelden derhalve verschillende factoren een rol. De keuze voor de peildatum van 15 augustus 2015 was symbolisch van aard, het was toen 70 jaar na afloop van de Tweede Wereldoorlog in Azië. Daarnaast is bij de afbakening van rechthebbenden gekozen de regeling voornamelijk ten goede te laten komen aan de ambtenaren en militairen zelf en niet aan hun erfgenamen. Een regeling die gericht was op alle erfgenamen was financieel niet haalbaar en buitengewoon complex uitvoerbaar.20

De leden van de NSC-fractie willen een citaat voorleggen van Minister Borst: «De regering stelt nogmaals voorop dat het voor de rechthebbenden mogelijk blijft om individuele claims van (nabestaanden van) rechthebbenden, die voortvloeien uit het rechtsherstel, onder bepaalde voorwaarden alsnog in behandeling genomen worden. Uit overweging de coulance zal in die gevallen worden afgezien van een beroep op louter verjaring». De leden merken op dat Minister Borst hiermee aangaf dat nabestaanden van KNIL-militairen individueel konden aankloppen voor een vergoeding. Deze leden vragen de Staatssecretaris of nabestaanden op persoonlijke basis een claim kunnen indienen? Kan de Staatssecretaris uitleggen wat de «bepaalde voorwaarden» zijn voor het in behandeling nemen van een claim, zoals vermeld door voormalig Minister Borst in het bovenstaande citaat?

De opmerking waar de NSC-fractie naar verwijst, staat in de Kamerbrief van 12 december 2000.21 De opmerking heeft betrekking op de rapporten van de Commissie Van Galen en de Technische Commissie Haalbaarheidsonderzoek Indische Tegoeden. De commissie Van Galen heeft onderzoek verricht naar door de Japanse bezetter in beslag genomen particuliere Nederlandse bank- en verzekeringstegoeden. Uit haar onderzoek bleek dat de Japanse bezetter geen particuliere bank- en verzekeringstegoeden in beslag had genomen. De Technische Commissie Haalbaarheidsonderzoek Indische Tegoeden kreeg tot taak een inventariserend onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid tot verder onderzoek naar de gang van zaken rond het naoorlogs rechtsherstel inzake de claims met betrekking tot goederen, die hun oorsprong vonden in de periode van de oorlog met Japan (8 december 1941 – 15 augustus 1945). De opmerking in de Kamerbrief van 12 december 2000 had derhalve betrekking op de afhandeling van materiële oorlogsschade en niet op de Backpay-kwestie.

De laatste vraag van de NSC-fractie is of de Staatssecretaris kan erkennen dat KNIL-veteranen en nabestaanden op een betere manier moeten worden behandeld, zoals past binnen de kernwaarden van goed bestuur?

De wijze waarop het rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog heeft plaatsgevonden is deels gebrekkig verlopen. Dit is door verschillende kabinetten erkend en hiervoor zijn op verschillende momenten excuses aangeboden. Dit geldt voor het rechtsherstel ten aanzien van de Indische en Molukse, Joodse, Sinti en Roma gemeenschappen. De constatering van de NSC-fractie dat KNIL-veteranen niet correct zijn behandeld, wordt derhalve gedeeld door het kabinet. Dit geldt ook voor de veteranen die ten tijde van de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië naar Nederlands-Indië/Indonesië zijn gestuurd. Inmiddels is er wat betreft de zorg voor veteranen en hun familieleden veel verbeterd. De zorgplicht voor hen voorafgaand, tijdens en na afloop van militaire missies is vastgelegd in de Veteranenwet. Ook KNIL-veteranen en hun familieleden vallen onder deze wet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie vragen hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen de wens van de BBB-fractie om excuses aan te bieden aan Nederlandse ambtenaren en militairen die in de Tweede Wereldoorlog in toenmalig Nederlands-Indië werkten en een Backpay-regeling voor KNIL-weduwen in te voeren?

Omdat het naoorlogs Indisch rechtsherstel, terugkijkend met de ogen van nu, kil en bureaucratisch is verlopen en tekortkomingen heeft gekend, besloot het kabinet in 2000 om excuses en een financieel gebaar te maken. Via «Het Gebaar» hebben 97.000 personen een eenmalige uitkering ontvangen. Ook op latere momenten zijn er excuses gemaakt voor het deels gebrekkige rechtsherstel. Zo heeft Minister-President Rutte tijdens de Nationale Indië-Herdenking op 15 augustus 2015 excuses gemaakt.

Wat betreft het instellen van een Backpay-regeling voor weduwen – ik neem aan dat de BBB-fractie doelt op de weduwen van ambtenaren en KNIL-militairen – verwijs ik naar mijn brief van 31 januari 2023.22 In deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd dat dit kabinet met betrekking tot het rechtsherstel naar aanleiding van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog geen nieuwe regelingen in het leven zal roepen die gericht zijn op individueel rechtsherstel. Net als mijn voorgangers heb ik de conclusie getrokken dat de onvrede die leeft binnen een deel van de Indische en Molukse gemeenschap over de afhandeling van de Backpay-kwestie, niet kan worden weggenomen door het instellen van een nieuwe regeling. Ten aanzien van het rechtsherstel, zowel het materiële rechtsherstel als het immateriële rechtsherstel, zijn na de Tweede Wereldoorlog verschillende wetten en regelingen in het leven geroepen. Desondanks blijft bij sommigen de pijn en verdriet over het deels gebrekkige rechtsherstel overheersen. Dit is zeer begrijpelijk omdat de pijn en het leed die voortvloeien uit de Tweede Wereldoorlog nooit volledig kunnen worden weggenomen.

De leden van de BBB-fractie vragen aan de Staatssecretaris hoe hij aankijkt tegen het feit dat de Indisch-Nederlandse gemeenschap, de Molukkers en alle betrokkenen het zat zijn dat de KNIL-veteranen, -weduwen en -nabestaanden geen salaris en pensioen krijgen, terwijl ze daar wel recht op hebben?

De constatering van de BBB-fractie dat KNIL-veteranen geen pensioen zouden krijgen of ontvangen is feitelijk onjuist. De Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP) voert sinds 1956 de Indonesische Pensioenen van oud-ambtenaren en militairen van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) uit. Daarnaast kwamen sommige KNIL-militairen via de «Uitkeringswet KNIL-beroepsmilitairen» in aanmerking voor een eenmalige compensatie. Als KNIL-militairen tevens oorlogsgetroffenen zijn, bijvoorbeeld omdat zij in een Japans kamp hebben gezeten, dan komen zij in aanmerking voor de wetten en regelingen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Deze wetten en regelingen bestaan uit aanvullend pensioen en financiering van extra zorg en ondersteuning. Dit geschiedt via de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Wuv), Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR), Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) en de verschillende wetten buitengewoon pensioen (Wbp, Wbpzo en Wiv).

Wat betreft de niet betaalde salarissen van ambtenaren en militairen ten tijde van de Japanse bezetting van Nederlands-Indië/Indonesië, betreurt het kabinet dat dit in het verleden niet goed is afgehandeld. Tegelijkertijd merk ik op dat de geschiedenis niet kan worden teruggedraaid. Het huidige (demissionaire) kabinet en de voorgaande kabinetten zijn zich bewust dat het rechtsherstel na afloop van de Tweede Wereldoorlog deels gebrekkig is verlopen. Dit geldt niet alleen voor de Indische en Molukse oorlogsgetroffenen, maar ook voor de Joodse en Sinti en Roma gemeenschappen. Hiervoor zijn door verschillende kabinetten excuses aangeboden en regelingen in het leven geroepen.

Tot slot willen de leden van de BBB-fractie weten of de Staatssecretaris het met genoemde leden eens is dat het gemakkelijker zou zijn geweest om excuses aan te bieden aan Nederlandse ambtenaren en militairen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in voormalig Nederlands-Indië werkten, evenals een individuele financiële compensatie voor KNIL-weduwen, in plaats van het huidige proces met verschillende juridische procedures?

Ondanks de excuses die door verschillende kabinetten zijn gemaakt voor het deels gebrekkige rechtsherstel en de verschillende wetten en regelingen die in het leven zijn geroepen om tot gedeeltelijk rechtsherstel te komen, blijft binnen een deel van de Indische en Molukse gemeenschappen onvrede bestaan over de afhandeling van het rechtsherstel. De geschiedenis kan niet worden teruggedraaid en de pijn, het leed en het verdriet die voortvloeien uit de Tweede Wereldoorlog kunnen niet volledig worden weggenomen met wetten en regelingen.


  1. Kamerstuk 26 049, nr. 119↩︎

  2. Kamerstuk 25 939, nr. 21↩︎

  3. Kamerstuk 20 454, nr. 113↩︎

  4. Kamerstukken 20 454, nr. 112, 113, 114, 115, 116 en 117↩︎

  5. Kamerstuk 20 454, nr. 181↩︎

  6. Kamerstuk 20 454, nr. 172↩︎

  7. Zie de bijlage bij Kamerstuk 20 454, nr. 182↩︎

  8. Zie pagina 4 en 5 van de quickscan die als bijlage is toegevoegd bij Kamerstuk 20 454, nr. 182↩︎

  9. Hans Meijer: «Indische rekening: Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945–1950», NIOD Amsterdam 2005↩︎

  10. Hans Meijer: «Indische rekening: Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945–1950», NIOD Amsterdam 2005, p. 326.↩︎

  11. Hans Meijer: «Indische rekening: Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945–1950», NIOD Amsterdam 2005, p. 26.↩︎

  12. Hans Meijer: «Indische rekening: Indië, Nederland en de backpay-kwestie 1945–1950», NIOD Amsterdam 2005, p. 27.↩︎

  13. Kamerstuk 20 454, nr. 130↩︎

  14. Het bevestigingsformulier is in de praktijk voornamelijk gestuurd aan nabestaanden van belanghebbenden die op of na 15 augustus 2015 waren overleden, maar waarbij relevante gegevens om tot uitkering aan de nabestaanden over te gaan (bijvoorbeeld verklaringen van erfrecht of bankgegevens) ontbraken.↩︎

  15. Kamerstuk 20 454, nr. 130↩︎

  16. Kamerstuk 20 454, nr. 201↩︎

  17. Kamerstuk 20 454, nr. 115↩︎

  18. Zie de toelichting op de Backpay-regeling, Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 20 454, nr. 117↩︎

  19. Kamerstuk 20 454, nr. 113↩︎

  20. Kamerstuk 20 454, nr. 113↩︎

  21. Kamerstuk 25 839, nr. 21↩︎

  22. Kamerstuk 20 454, nr. 181↩︎