Verslag schriftelijk overleg over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023 (Kamerstuk 36560-XVII-1)
Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D28020, datum: 2024-07-01, bijgewerkt: 2024-08-15 13:19, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36560-XVII-9).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J. Thijssen, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: E.A.M. Meijers, griffier
- Beslisnota bij Verslag schriftelijk overleg over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023 (Kamerstuk 36560-XVII-1)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 36560 XVII-9 Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023.
Onderdeel van zaak 2024Z11656:
- Indiener: E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- 2024-07-03 14:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-09-05 13:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp
- 2024-09-12 13:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
36 560 XVII Jaarverslag en slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023
Nr. 9 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 1 juli 2024
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 15 mei 2024 over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023 (Kamerstuk 36 560 XVII, nr. 1)
De vragen en opmerkingen zijn op 25 juni 2024 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 1 juli 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Thijssen
De griffier van de commissie,
Meijers
Inhoudsopgave | blz. | |
I | Vragen en opmerkingen vanuit de rapporteurs | 2 |
II | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon | 6 |
Inbreng PVV-fractie | 6 | |
Inbreng GroenLinks-PvdA-fractie | 17 | |
Inbreng VVD-fractie | 23 | |
III | Volledige agenda | 26 |
I. Vragen en opmerkingen vanuit de rapporteurs
De rapporteurs Ram (PVV) en Hirsch (GroenLinks-PvdA) zijn aangesteld door de commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en gemandateerd om bij de behandeling van de Verantwoordingsstukken 2023 namens de commissie een inbreng te leveren. Hier volgen de bevindingen van de rapporteurs namens de gehele commissie, inclusief een aantal vragen aan de Minister.
Revolverende fondsen en langjarige verplichtingen
De rapporteurs vinden dat zowel de revolverende fondsen als de langjarige verplichtingen belangrijke instrumenten zijn binnen het beleid van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het is essentieel dat er heldere en gedetailleerde informatie wordt verstrekt aan de Kamer om de effectiviteit en transparantie van deze financiële instrumenten te waarborgen.
Revolverende Fondsen
De revolverende fondsen, die gericht zijn op de ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden, worden steeds vaker gebruikt als alternatief voor traditionele subsidies. Deze fondsen, beheerd door onder andere de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) en door anderen, bieden leningen die na terugbetaling opnieuw kunnen worden ingezet. Ondanks de voordelen van deze aanpak heeft de Algemene Rekenkamer in 2019 geconstateerd dat de informatievoorziening over deze fondsen aan de Kamer onvoldoende was.
Tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2024 (36 410 XVII) is door de Minister toegezegd de Kamer bij de memorie van toelichting bij de volgende begroting (begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2025) door middel van factsheets te informeren over revolverende fondsen, onder meer over de omvang, looptijd en informatie over wie de fondsen beheren en uitvoeren. Ook is toegezegd door de Minister dat de Tweede Kamer vóór de eerstvolgende begroting een uitgewerkt voorstel over de precieze inhoud van de factsheets ontvangt. Verder is toegezegd de Kamer te informeren over evaluaties van langlopende revolverende fondsen.
De rapporteurs bedanken de Minister voor het toesturen van de brief (Kamerstuk 31 865, nr. 256) en het voorstel van de factsheet wat aan de hand van het voorgestelde format van de Rekenkamer is vormgegeven. De rapporteurs vinden het een goed voorstel om dit format te gebruiken in de memorie van toelichting van 2025.
De rapporteurs bedanken de Minister voor het toesturen van de midterm-evaluatie van het Dutch Fund for Climate and Development.1
De rapporteurs vragen de Minister:
Om duidelijkheid te verschaffen over wanneer en op welke manier er besloten wordt tot verlenging en instandhouding van een revolverend fonds en verzoeken de Minister dit beslismoment ook op te nemen in het format.
1.
Antwoord van het kabinet:
Een besluit over eventuele verlenging en instandhouding van een revolverend fonds wordt genomen wanneer de looptijd van dit fonds afloopt. Het BHOS-beleid is daarbij leidend. Als er geen geplande einddatum voor een revolverend fonds is vastgesteld, geldt dat het fonds stopt wanneer een van de partijen het fonds opzegt. De voorwaarden voor opzegging zijn opgenomen in de overeenkomst. Heroverweging kan plaatsvinden op basis van een evaluatie. Zowel de data voor het aflopen van fondsen als de evaluatiemomenten worden opgenomen in de factsheets.
Op welke wijze de Kamer bij het prolongeren en wijzigen van een fonds betrokken wordt.
2.
Antwoord van het kabinet:
Het Rijksbrede begrotingsbeleid evenals het budget- en informatierecht van de Kamer zijn onverkort van toepassing op revolverende fondsen. Uw Kamer heeft gedurende het reguliere begrotingsproces de mogelijkheid dit aan te kaarten, mede op basis van de informatie die via de factsheets bij de memorie van toelichting voor de BHOS-begroting aan de Kamer gaat worden verstrekt.
Om duidelijkheid te verschaffen wanneer en op welke manier er besloten wordt tot een extra bijdrage aan een revolverend fonds.
3.
Antwoord van het kabinet:
Er kan om verschillende redenen besloten worden de bijdrage aan een fonds te verhogen. Het BHOS-beleid is daarbij leidend. In de factsheets wordt de maximale bijdrage vanuit BHOS aan een specifiek fonds opgenomen. Het jaarlijks voegen van de factsheets bij de memorie van toelichting voor de BHOS-begroting maakt verhogingen van de maximale bijdrage inzichtelijk.
Om duidelijkheid te verschaffen over de hoogte van kosten die gemoeid zijn met het beheer en de uitvoering van deze fondsen.
4.
Antwoord van het kabinet:
In lijn met de factsheets die door de Algemene Rekenkamer zijn ontwikkeld, zal in de factsheets worden opgenomen of de uitvoeringskosten worden bekostigd uit de opbrengst van het fonds of uit een aparte vergoeding. Het opnemen van de concrete uitvoeringskosten is echter niet mogelijk omdat het bedrijfsgevoelige gegevens betreft.
Aan te geven hoe de beëindiging van fondsen wordt beheerd en hoe de voortgang na afloop van de vastgestelde doorlooptijd wordt gewaarborgd.
5.
Antwoord van het kabinet:
Als een fonds wordt beëindigd en er blijft geld over in het fonds, dan vloeit dat terug naar de BHOS-begroting. Dit kan wel enkele jaren duren. Veel investeringen onder revolverende fondsen, zoals garanties en leningen, worden meerjarig verstrekt. Het kan daarom nog meerdere jaren duren voordat duidelijk is in hoeverre en wanneer de nog uitstaande investeringen terugvloeien naar het fonds. Zolang er BHOS-middelen in het fonds zijn, vinden beheer en monitoring van de voortgang van het fonds door het ministerie via de reguliere procedures plaats.
Aan te geven wanneer de andere twee onderdelen van de eerdere toezegging, het opnemen van de factsheets en het toesturen van de evaluaties, aan de commissie worden voorgelegd.
6.
Antwoord van het kabinet:
De factsheets van de verschillende revolverende fondsen die onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vallen, zullen naar de Tweede Kamer worden gestuurd als bijlage bij de memorie van toelichting van de begroting BHOS 2025. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de uitkomsten van evaluaties wanneer deze zijn afgerond.
Langjarige Verplichtingen
Hier volgen de bevindingen van de rapporteurs over de langjarige verplichtingen. De langjarige verplichtingen binnen de BHOS-begroting zijn significant, met een totale waarde die kan oplopen tot drie keer de omvang van de jaarlijkse begroting. Deze verplichtingen omvatten juridische, bestuurlijke en beleidsmatige reserveringen die de financiële ruimte in de begroting bepalen. Het is cruciaal dat de Kamer inzicht heeft in de omvang en verdeling van deze verplichtingen.
De rapporteurs vragen de Minister om:
Het verschil toe te lichten tussen juridisch verplicht, bestuurlijk verplicht en beleidsmatig gereserveerd zoals opgenomen in de tabel met meerjarige verplichtingen.
7.
Antwoord van het kabinet:
De definities van de begrippen juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden en beleidsmatig gereserveerd zijn vastgelegd in de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) van het Ministerie van Financiën en luiden als volgt:
• Bij juridisch verplichte uitgaven is in algemeenheid sprake van juridische afdwingbaarheid op grond van verdrag, wet, koninklijk besluit, ministeriële regeling, beschikking, verbintenis of een vastgelegde afspraak tussen dienstonderdelen e.d. Het feit dat een subsidieregeling recht geeft op een subsidie betekent niet automatisch dat het hiervoor geraamde bedrag volledig als «juridisch verplicht» kan worden aangemerkt;
• Het bedrag dat bestuurlijk is gebonden betekent gebonden op grond van bestuursovereenkomsten, convenanten met koepels en/of decentrale overheden, politieke toezeggingen e.d.;
• Het bedrag dat beleidsmatig is gereserveerd (niet gedefinieerd in de RBV; bedragen die nodig zijn voor de uitvoering van beleid, in verschillende stadia van voorbereiding).
• In beginsel tellen de categorieën hierboven op tot 100%. Doen ze dat niet, dan is er nog de laatste categorie; nog niet ingevuld dan wel vrij te besteden.
Aan te geven tot welk jaar juridische verplichtingen zijn opgenomen in de meerjarige begroting met de stand van de eerste suppletoire begroting 2024.
8.
Antwoord van het kabinet:
Conform toezegging is bij de eerste suppletoire begroting een gedetailleerd overzicht opgenomen van de meerjarige juridische verplichtingen. Dit overzicht biedt inzicht tot en met 2028. In sommige gevallen lopen verplichtingen langer door. Voorbeelden hiervan zijn verdragscontributies of opdrachten aan de RVO.
Indicatoren, evaluaties en het resultatenportaal
De rapporteurs hebben de volgende bevindingen over de indicatoren, evaluaties en het resultatenportaal. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt, sinds het verzoek van deze commissie, al sinds 2015 aan het inzichtelijk maken van haar resultaten. De rapporteurs waarderen de inzet van de Minister om de Kamer met indicatoren te informeren over de resultaten van beleid. Tegelijkertijd constateren de rapporteurs, na verschillende gesprekken met experts van het ministerie zelf, vertegenwoordigers van de Rekenkamer, het CBS en de IOB, dat de resultatenmeting aandacht behoeft; indicatoren geven een kwantitatieve indicatie van de resultaten, maar vertellen niet het hele verhaal. Samenhang tussen verschillende vormen van rapporteren over de resultaten van beleid is gewenst – niet alleen met het oog op meten van de effectiviteit, maar ook vanuit het belang van «leren van resultaten».
De rapporteurs stellen vijf verbetervoorstellen aan de Minister voor:
A. Vereenvoudig met ingang van de begroting 2026 het indicatorentraject, o.a. door een andere inrichting. Breng daarbij samenhang aan tussen de indicatoren en de Strategische Evaluatie Agenda en de Monitor Brede Welvaart, met aandacht voor het borgen en leren van lessen uit resultaten.
B. Neem daarin mee of, en zo ja hoe, het online resultatenportaal van het ministerie een bijdrage kan leveren aan informatie over resultaten aan de Kamer.
C. Vraag bij het verbeteren van het indicatorentraject advies aan van de Algemene Rekenkamer, de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB).
D. Leg de voorstellen voor verbeteringen regelmatig voor aan de Kamer, en verzoek de commissie om met de inzet van rapporteurs betrokken te blijven bij het ontwikkeltraject.
E. Diep in de jaarlijkse Verantwoordingsstukken – te beginnen met de stukken over 2025 – één beleidsthema uit, waarbij indicatoren en evaluaties een beeld geven van resultaten en geleerde lessen.
De rapporteurs vragen de Minister:
Kan de Minister nog voor het reces een eerste reactie geven op deze voorstellen?
9.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet waardeert de bijdrage van de rapporteurs om resultaatverantwoording nog effectiever en efficiënter te maken, en meer te richten op leren. Het kabinet kan zich in algemene zin vinden in de verbetervoorstellen en zal deze vijf punten uitwerken in een plan van aanpak dat met de Kamer gedeeld zal worden voor de eerste procedurevergadering na het reces. Het kabinet ziet ook de meerwaarde van jaarlijkse verdieping op één of twee beleidsthema’s, waarin met behulp van evaluaties en andere bronnen de resultaten op het thema worden toegelicht. Tegelijkertijd moet voorkomen worden dat met de forse bezuinigingsopgave die moet worden doorgevoerd de verantwoordingsdruk verder toeneemt. De opgave wordt om met een meer gerichte verantwoording een beter inzicht te krijgen in resultaten en lessen. Vereenvoudiging van het indicatorentraject kan daar een onderdeel van zijn. Alleen op deze manier is de gevraagde verdieping uitvoerbaar.
Kan de Minister tijdig voor de eerste procedurevergadering na het reces aangeven wat haar plan van aanpak wordt?
10.
Antwoord van het kabinet:
Ja.
Door deze vragen te stellen, willen de rapporteurs een bijdrage leveren aan de transparantie en verantwoording van het financiële beheer binnen Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zodat de Kamer haar controlerende taak effectief kan uitoefenen. De rapporteurs willen de Minister bedanken voor haar medewerking.
II. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Inbreng leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie vinden dat het huidige beleid ten aanzien van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking herzien moet worden, met een sterke nadruk op het bevorderen van handel en het afbouwen van ontwikkelingssamenwerking. De prioriteit moet liggen bij het versterken van de Nederlandse economie en het waarborgen van de soevereiniteit van Nederland. Het huidige beleid lijkt te veel gericht op het verlenen van financiële steun aan andere landen zonder duidelijke en meetbare voordelen voor Nederland zelf.
De rapportages van het jaar 2023 laten zien dat er aanzienlijke bedragen worden uitgegeven aan programma's en initiatieven in het buitenland. Zo blijkt uit de cijfers dat Nederland in 2023 bijna 900 miljoen euro heeft besteed aan voedselzekerheid, water en klimaatprogramma's in ontwikkelingslanden. Hoewel het belang van voedselzekerheid en toekomstbestendige ontwikkeling wordt erkend, vragen de leden van de PVV-fractie aan de Minister in hoeverre deze uitgaven bijdragen aan de welvaart van Nederland. De resultaten van deze programma's zijn vaak moeilijk te meten en de directe voordelen voor Nederland zijn niet altijd duidelijk.
11.
Antwoord van het kabinet:
De inzet van het kabinet onder artikel 2 «Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat» draagt bij aan het versterken van internationale stabiliteit, het voorkomen van irreguliere migratie en het vergroten van het Nederlands verdienvermogen en daarmee ook aan de Nederlandse welvaart. Nederlandse programma’s dragen bij aan stabiele duurzame economieën, waardoor mensen perspectief in eigen land of regio hebben. Van belang is ook te realiseren dat OS-middelen altijd een langetermijndoel hebben en dat Nederland geen bilaterale begrotingssteun verstrekt.
Investeringskansen in ontwikkelingslanden in sectoren waarin Nederland sterk is, zoals watermanagement, voedselzekerheid en hernieuwbare energie, dragen ook direct bij aan Nederlandse economische belangen. Op korte termijn, doordat Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en organisaties deelnemen in door Nederland gefinancierde publiek-private samenwerkingsprogramma’s, en daarmee tevens hun kansen verhogen op deelname aan internationale programma’s. Op langere termijn, doordat Nederlandse partijen dankzij deze investeringen hun aanwezigheid en positie op ontwikkelende markten kunnen versterken, bijvoorbeeld door Nederlandse investeringen in de ontwikkeling van groene waterstof in Zuid-Afrika en Namibië. Daarnaast worden ontwikkelingsresultaten bijgehouden zoals het aantal mensen uit ondervoeding, toegang tot schoon drinkwater en toegang tot hernieuwbare energie. Zie bijvoorbeeld ook het antwoord op vraag 16 voor de resultaten inzake voedselzekerheid en zie voor een uiteenzetting van hoe ontwikkelingssamenwerking bijdraagt aan het nationaal belang van Nederland ook de Kamerbrief2 d.d. 26 januari 2024 in reactie op het verzoek van de vaste kamercommissie BuHa-OS.
Daarnaast wordt uit de rapportages duidelijk dat er veel geld wordt geïnvesteerd in klimaatgerelateerde projecten. De leden van de PVV-fractie zijn zeer kritisch over deze uitgaven, gezien het feit dat Nederland zelf te maken heeft met economische uitdagingen en dat er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de effectiviteit van deze klimaatmaatregelen in ontwikkelingslanden. Het is belangrijk dat de Minister duidelijk maakt hoe deze uitgaven bijdragen aan de Nederlandse economie en welke meetbare resultaten er tot nu toe zijn geboekt.
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Minister waarom er nog steeds hoge bedragen worden uitgegeven aan ontwikkelingssamenwerking zonder dat er duidelijke en meetbare voordelen voor Nederland zijn. Waarom wordt er niet meer geïnvesteerd in directe handelsbevordering en ondersteuning van Nederlandse bedrijven? Hoe verantwoordt de Minister de hoge uitgaven in 2023 aan ontwikkelingssamenwerking in het licht van de economische uitdagingen binnen Nederland?
12.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft ingezet op naar een sterke synergie tussen hulp en handel. Om die synergie te vergroten heb ik in de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» beleid ontwikkeld voor een gecombineerde aanpak voor handel, investeringen en ontwikkelingssamenwerking. Daarbij wordt ingespeeld op twee wereldwijde transities waarbij de ontwikkelagenda van een land kan worden gecombineerd met toekomstige Nederlandse verdienkansen, namelijk de verduurzamings- en digitaliseringstransitie. Dit beleid wordt momenteel concreet vormgegeven in 14 landen, in sectoren die kansen bieden voor het Nederlandse bedrijfsleven, zoals tuinbouw, duurzame energie etc. Ook op andere terreinen is de samenwerking met Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen in de afgelopen jaren versterkt, zoals beschreven in de antwoorden op uw overige vragen. Een ander voorbeeld betreft het DRIVE-programma voor infrastructuur, waarin wordt nagestreefd dat het Nederlandse bedrijfsleven betrokken is bij minimaal 70% van de opdrachten. En dat lukt bijvoorbeeld in Mozambique door met DRIVE financiering in te zetten op een hogere waardering van topkwaliteit i.p.v. alleen prijs in sectoren waarin het Nederlandse bedrijfsleven goed is.
In het BHOS-beleid bestaat (naast de hierboven geschreven synergie) ook een onderscheid tussen handel en ontwikkelingssamenwerking, mede ingegeven door de internationaal vastgestelde criteria voor Official Development Assistance (ODA). Hierdoor kan geld bestemd voor ontwikkelingssamenwerking niet worden ingezet voor handelsbevordering.
Ten aanzien van de uitgaven in 2023 kan ik antwoorden dat deze uitgaven in lijn zijn met de door uw Kamer vastgestelde BHOS-begroting en hierboven genoemde beleidsnota. Centraal hierin staan het duurzaam internationaal verdienvermogen van ons land en het aanpakken van grondoorzaken van armoede, klimaat, terreur en irreguliere migratie. Dit is ook in het Nederlandse belang, zoals onder andere bij vraag 11 is toegelicht.
Ook willen de leden van de PVV-fractie weten welke concrete stappen de Minister gaat nemen om de Nederlandse soevereiniteit te waarborgen bij het aangaan van internationale verdragen en samenwerkingsverbanden. Hoe wordt ervoor gezorgd dat de belangen van Nederland en de Nederlandse burgers altijd voorop staan in deze onderhandelingen?
13.
Antwoord van het kabinet:
Nederland is als relatief klein land met een relatief grote economie nog meer dan andere landen gebaat bij goede internationale afspraken, zowel in multilateraal als in bilateraal verband. Bij het maken van die afspraken geldt uiteraard dat wordt onderhandeld vanuit de Nederlandse beleidsdoelstellingen en de Nederlandse belangen. Zie voor een uiteenzetting van hoe ontwikkelingssamenwerking bijdraagt aan het nationaal belang van Nederland ook de Kamerbrief3 d.d. 26 januari 2024 in reactie op het verzoek van de vaste kamercommissie BuHa-OS.
In zijn algemeenheid geldt met betrekking tot verdragen die worden gezien als «politiek belangrijk» dat aan de Tweede Kamer en, desgewenst, de Eerste Kamer, aan het begin van de onderhandelingen een zo volledig mogelijke schets wordt verstrekt van het onderwerp waarover onderhandeld wordt, rekening houdend met de ten aanzien van de onderhandelingspartners geboden zorgvuldigheid. Deze informatieverstrekking en eventueel overleg daarover tussen regering en parlement, zijn zo mogelijk openbaar. Ontwerpteksten van politiek belangrijke verdragen kunnen, wanneer zij definitief vastgesteld zijn (en als de verdragspartners daartegen geen bezwaar hebben en er tijd voor is) nog vóór de ondertekening aan het parlement worden voorgelegd, zodat desgewenst aan de hand daarvan een discussie plaats kan vinden over de opportuniteit van ondertekening. Nadat de (Rijks)ministerraad heeft ingestemd met de sluiting van het verdrag en het verdrag tot stand is gekomen, kan de daadwerkelijke binding van het Koninkrijk aan het verdrag ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet pas plaatsvinden na goedkeuring van de Staten-Generaal.
Voor mondiale handelspolitieke regels geldt bijvoorbeeld dat Nederlandse bedrijven gebaat zijn bij duidelijke handelsafspraken en het verder verbeteren van de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). EU-lidstaten trekken daarbij gezamenlijk op, en de Nederlandse inzet – onder andere vastgelegd in de kaderinstructie voor de WTO – is met uw Kamer besproken. De marktmacht van de EU maakt de EU tot één van de majeure spelers binnen de WTO, waardoor de belangen van de EU-lidstaten goed doorkomen in de onderhandelingen. Voor onderhandelingen over en het afsluiten van EU-handelsakkoorden geldt dat de EU-inzet wordt bepaald in de Raad van Ministers van de EU, en de Nederlandse inzet daarbinnen via BNC-fiches en regelmatige communicatie over de voortgang van lopende onderhandelingen met uw Kamer. Ook maakt de Europese Commissie bij de totstandkoming van handelsakkoorden een impact assessment, waarin de belangen van EU-lidstaten en economische sectoren in kaart worden gebracht.
Met betrekking tot beleidsartikel 1 in het jaarverslag inzake Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen, hebben de leden van de PVV-fractie de volgende specifieke vragen. Wat zijn de aantoonbare resultaten van de investeringen in duurzaam handels- en investeringssysteem inclusief Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) in termen van versterking van het Nederlandse verdienvermogen?
14.
Antwoord van het kabinet:
De Nederlandse welvaart wordt voor een derde over de grens verdiend. Nederland zet zich daarom in voor een internationaal op regels gebaseerd handelssysteem, ten behoeve van voorspelbaarheid voor en gemakkelijkere deelname van het bedrijfsleven en een internationaal gelijk speelveld. Deze inzet vindt plaats op multilateraal niveau (o.a. de Wereldhandelsorganisatie), bilateraal niveau (handelsakkoorden) en krijgt in voorkomende gevallen vorm via EU-wetgeving. Nederland «handelsland» heeft de afgelopen decennia veel baat gehad bij het internationale handelssysteem.
Daarnaast investeert Nederland in de totstandkoming van aantoonbaar efficiëntere, effectievere en meer duurzame Afrikaanse markten via handelsfacilitatie en infrastructuur. Prioritaire sectoren zijn onder meer transport (spoor en luchtvaart), energie/water, agri en financiële instellingen, terreinen waar het Nederlandse bedrijfsleven een meerwaarde kan bieden en zelf ook voordeel uit kan halen.
Voor een duurzaam handels- en investeringssysteem zet het kabinet ook in op Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Nederlandse bedrijven concurreren vaak op kwaliteit, hogere IMVO-standaarden kunnen bijdragen aan hun concurrentievermogen. Onderzoek toont aan dat maatschappelijk verantwoord ondernemen gemiddeld leidt tot betere financiële prestaties en een hogere beurswaardering[1]. Uit onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat IMVO economische voordelen heeft ten aanzien van kapitaalkosten, merkimago en reputatie, personeelszaken, beheer van risico’s, en operationele efficiëntie en innovatie[2]. Hierbij is het belangrijk te benoemen dat deze categorieën niet onafhankelijk zijn, maar elkaar beïnvloeden. Zo kunnen een positief merkimago, goed risicobeheer, en operationele efficiëntie een positieve invloed hebben op de financiële prestaties van een onderneming. Tegen die achtergrond draagt de onlangs vastgestelde Europese IMVO-wetgeving bij aan een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven. Daarbij is het van belang Nederlandse bedrijven te ondersteunen zodat zij hun koploperpositie op duurzaamheid, die in de context van IMVO-wetgeving een concurrentievoordeel kan opleveren, kunnen behouden.
Hoe heeft het ministerie de effectiviteit van de financiële ondersteuning aan Nederlandse en lokale midden- en kleinbedrijven geëvalueerd, en welke concrete economische voordelen heeft dit opgeleverd voor Nederland?
15.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet ondersteunt bedrijven door middel van economische diplomatie en handelsbevordering en -financiering. Op het gebied van financiering zijn er verschillende instrumenten die regelmatig worden geëvalueerd om te beoordelen of deze gewenst en voldoende effectief zijn. De regeling Support International Business is in 2022 doorontwikkeld naar aanleiding van een evaluatie om beter aan te sluiten bij de behoeften van het Nederlandse MKB. De regeling Partners International Business is in 2023 geëvalueerd. Deze evaluatie is in mei 2024 naar uw Tweede Kamer gestuurd.4 Hieruit blijkt dat deze regeling voldoet aan de behoefte van het Nederlandse MKB en ook bijdragen aan het Nederlandse verdienvermogen. Recent heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek de effectmeting economische missies met bewindspersonen uitgevoerd en deze missies zeer positief beoordeeld voor de waarde die dit oplevert voor Nederlandse bedrijven en voor de Nederlandse economie.5 Ook heeft een eerste evaluatie van Invest International plaatsgevonden die een positief beeld schetst van de organisatie en de financieringsbehoefte van het Nederlandse bedrijfsleven waarin wordt voorzien. Uw Kamer is hierover geïnformeerd per Kamerbrief.6
Directe financiële ondersteuning aan Nederlandse ondernemers die willen ondernemen in ontwikkelingslanden, wordt o.a. geboden via DGGF 1 (investeringen), DGGF 3 (export) en DHI (demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsstudies). Recente onderzoeken7 hebben het belang van deze instrumenten voor het Nederlandse MKB benadrukt. Private partijen, zoals banken, willen of kunnen deze diensten niet aanbieden door de bijkomende verhoogde risico’s. Het instrumentarium is daarmee additioneel aan de markt, vervult een behoefte van het Nederlandse MKB en wordt door de ondernemers bovendien positief gewaardeerd.
Daarnaast wordt ook financiële ondersteuning geboden aan lokale MKB-ers en coöperaties. Hiervan profiteren ook Nederlandse ondernemers direct of indirect. Deze steun leidt tot sterkere economische partners, een verhoogde vraag naar hun diensten en producten en een bijdrage aan het versterken van waardeketens, waarop ook Nederlandse ondernemers aangesloten zijn. Door de verscheidenheid van deze resultaten en het zowel directe als indirecte effect ervan, is het niet mogelijk de economische voordelen voor Nederland te kwantificeren.
De leden van de PVV-fractie vragen ook naar de voortgang op het gebied van voedselzekerheid onder beleidsartikel 2. Welke specifieke meetbare resultaten zijn er behaald met de investeringen in voedselzekerheid in ontwikkelingslanden, en hoe dragen deze resultaten bij aan de Nederlandse economische belangen? Hoe worden de kosten en baten van deze programma's geëvalueerd om te zorgen dat het Nederlandse belastinggeld effectief wordt besteed?
16.
Antwoord van het kabinet:
Dankzij de Nederlandse inzet zijn in 2023 2,8 miljoen mensen direct bereikt met activiteiten gericht op een betere voedselinname en zijn 12,5 miljoen kleinschalige voedselproducenten direct bereikt met activiteiten die zich richten op verhoging van productiviteit en/of inkomen, waarbij op 1,1 miljoen hectare landbouwgrond technologieën en praktijken geïntroduceerd zijn om landgebruik te verduurzamen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 36 560 XVII, nr. 1, pagina 106–109).
Naast deze reikwijdte worden ook impact studies gedaan. Zo is in het verslagjaar vastgesteld dat dankzij de Nederlandse inzet 4,3 miljoen mensen een meer divers en adequaat dieet hadden en verbeterde voor ruim 340.000 mensen de schokbestendigheid van hun voedingssituatie. Ook kon in het verslagjaar worden vastgesteld dat, dankzij de Nederlandse inzet, ongeveer 70.000 boeren een verhoogde productiviteit en 55.000 boeren een beter inkomen hadden, ruim 66.000 boeren weerbaarder werden tegen (klimaat)schokken en dat ruim 155.000 hectare landbouwgrond duurzamer werd bewerkt.
Deze inzet en resultaten dragen, op korte en langere termijn, bij aan Nederlandse economische belangen. Op korte termijn, doordat Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en organisaties deelnemen aan door Nederland gefinancierde publiek-private samenwerkingsprogramma’s, en daarmee tevens hun kansen verhogen op deelname aan andere internationale voedselzekerheidsprogramma’s. Op langere termijn, doordat Nederlandse partijen dankzij deze investeringen hun aanwezigheid en positie op ontwikkelende, toekomstige (landbouw/voedsel) markten kunnen versterken, en doordat een meer stabiele en welvarende wereld meer (handels)kansen voor Nederland biedt.
Effectieve besteding van middelen wordt gewaarborgd via jaarlijkse inhoudelijke en (audited) financiële rapportages van alle afzonderlijke programma’s. Daarnaast worden alle programma’s halverwege en aan het eind geëvalueerd. Daarbij wordt altijd gekeken naar effectiviteit, efficiëntie en «value for money». Waar nodig worden programma’s tussentijds bijgesteld.
Ten aanzien van beleidsartikel 3 inzake Sociale vooruitgang, willen de leden van de PVV-fractie het volgen weten. Hoe worden de uitgaven aan mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) geëvalueerd, en welke concrete resultaten zijn er behaald in 2023? Wat zijn de economische voordelen voor Nederland van deze investeringen, en hoe wordt gemeten dat deze bijdragen aan de Nederlandse belangen?
17.
Antwoord van het kabinet:
Voor alle programma’s boven de EUR 5 miljoen is een eindevaluatie verplicht. Daarnaast heeft IOB in 2023 een evaluatie uitgevoerd van het Nederlandse SRGR-beleid tussen 2012 en 2022. IOB benoemt als concrete resultaten van de Nederlandse inzet dat de gezondheid van moeders en kinderen is verbeterd en dat de wereldwijde ziektelast van hiv/aids is gedaald. In cijfers betekent dit bijvoorbeeld dat Nederland in 2023 heeft bijgedragen aan een daling van 1,3 miljoen aan nieuwe hiv/aids infecties en ook dat meer mensen dan ooit (30 miljoen) toegang hebben tot levensreddende aidsmedicatie. Een ander concreet resultaat ligt op het terrein van kinderimmunisatie. Tussen 2000 en 2023 zijn 1 miljard kinderen gevaccineerd. Hiermee zijn meer dan 17 miljoen sterfgevallen voorkomen.
Dit doet het kabinet uit solidariteit, maar ook uit eigenbelang. Ziektes stoppen niet aan de grens. Zoals we met COVID hebben gezien, raken pandemieën niet alleen onze gezondheid maar ook onze economie, belangrijke handelsstromen en onze veiligheid. Dit geldt ook voor andere grensoverschrijdende infectieziektes zoals malaria. Daarom zet Nederland zich, op basis van de mondiale gezondheidsstrategie 2023–2030, in voor het versterken van gezondheidssystemen wereldwijd. Een goed functionerende kliniek is niet alleen cruciaal om moeder- en kindsterfte tegen te gaan, maar is ook de ruggengraat van elke pandemiebestrijding. Dit redt levens en het voorkomt grotere problemen voor Nederland en Europa in de toekomst.
De Nederlandse inzet heeft resultaat. In 2023 is met Nederlandse steun bijvoorbeeld door GAVI (Global Vaccin Alliance) en het Global Fund ter bestrijding van Aids, Tuberculose en Malaria een goed werkend vaccin tegen malaria gelanceerd. Malaria is een ziekte die jaarlijks een half miljoen kinderen onder de vijf jaar het leven kost in Afrika en die vanwege klimaatverandering ook in Europa oprukt. Via de Product Development Partnerships droeg Nederland afgelopen jaar bij aan het ontwikkelen van producten tegen tuberculose en hiv/aids en het tegen gaan van antimicrobiële resistente. Daarnaast is door inzet op SRGR wereldwijde moedersterfte met 34% gedaald (sinds 2000).8
Nederland wordt wereldwijd erkend, gewaardeerd en bevraagd om onze expertise op het terrein van gezondheid en SRGR. Dit biedt economische voordelen, want het opent deuren. Dat geldt voor het Nederlandse bedrijfsleven maar ook voor de bredere relaties van Nederland met landen in het mondiale zuiden. De directe link tussen bovengenoemde resultaten met Nederlandse economische belangen is lastig met cijfers te onderbouwen en doen we op dit moment niet. Dat komt ook omdat de Nederlandse inzet gebaseerd is op de gezondheidsproblemen in de wereld en niet primair op Nederlands economisch belang. Waar mogelijk stuurt het kabinet er op aan dat beide belangen samenkomen. Bijvoorbeeld in een combi-land zoals Kenia waar in nauwe samenwerking tussen de Nederlandse ambassade, RVO en Nederlandse kennisinstellingen en bedrijfsleven een breed pakket aan gezondheidsdiensten wordt aangeboden op basis van vraag van de Keniaanse overheid.
Voor beleidsartikel 4 inzake Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling, vragen de leden van de PVV-fractie het volgende. Welke resultaten zijn er behaald met de migratiesamenwerking, en hoe dragen deze resultaten bij aan het verminderen van irreguliere migratie naar Nederland?
Hoe wordt de effectiviteit van de programma's voor veiligheid en rechtsorde geëvalueerd, en welke concrete verbeteringen zijn er gemeten in de betrokken regio's?
18.
Antwoord van het kabinet:
In 2023 droeg Nederland bij aan verbeterde migratiesamenwerking, met inzet op het beperken van irreguliere migratie, het voorkomen van mensenhandel en -smokkel, het bevorderen van terugkeer en de bescherming van migranten. Deze inspanningen hebben onder meer geleid tot de volgende resultaten:
• In 2023 investeerde Nederland in informatiecampagnes om potentiële migranten te voorzien van betrouwbare informatie over irreguliere migratie. In totaal werden in 2023 meer dan 550.000 potentiële migranten bereikt met bewustwordingactiviteiten. Deze informatie en activiteiten kunnen een potentiële migrant doen besluiten om een irreguliere reis te vermijden, waar mogelijk een reguliere route te kiezen of risico’s te verkleinen.
• In 2023 zette Nederland zich in op het tegengaan van mensenhandel en mensensmokkel, een belangrijke factor om irreguliere migratie naar Nederland te beperken. Nederland investeerde in het verbeteren van relaties tussen landen en overheidsinstanties om de internationale politie- en justitiesamenwerking te verbeteren. Ook droeg Nederland middels programmering bij aan het versterken van de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel in West- en Noord- Afrika.
• In 2023 ondersteunde Nederland migranten bij- en na hun terugkeer naar het land van herkomst, herintegratie ondersteuning kan immers drijfveren wegnemen voor een persoon om op een irreguliere manier te (her)migreren. In totaal werden in 2023 vanuit Nederland 1.859 migranten ondersteund bij hun vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst en ontvingen 1.171 migranten herintegratie ondersteuning.
• In 2023 investeerde Nederland in het beschermen van migranten langs migratieroutes: wanneer mensen geen toegang hebben tot bescherming zullen zij eerder de noodzaak voelen om door te migreren. Nederland deed dit onder andere door partnerlanden te stimuleren en ondersteunen om een effectief asiel- en migratiebeleid te voeren, zodat migranten langs de migratieroute toegang hebben tot onderdak, medische en psychosociale hulp, juridische bijstand of ondersteuning bij vrijwillige terugkeer en herintegratie.
Voor meer details verwijs ik u naar de migratierapportage die in 2024 gepubliceerd zal worden. Hierin wordt jaarlijks gerapporteerd over de inspanningen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om meer grip te krijgen op migratie en om migratieafspraken te maken met herkomst- en doorreislanden.
Monitoring, evaluatie en leren maken structureel deel uit van alle programma's voor veiligheid en rechtsorde (V&R). Op 28 augustus 2023 publiceerde IOB een evaluatie van het brede Nederlands beleid ten aanzien van stabiliteit in enkele van de meest fragiele contexten. De IOB rapporteerde positieve resultaten op lokaal niveau en in technische sectoren maar weinig effect op het doorbreken van vicieuze cirkels van geweld en instabiliteit in Afghanistan, Mali en Zuid-Soedan. Aanbevolen werd om in fragiele contexten meer prioriteit te geven aan context-specificiteit en lokaal eigenaarschap, en binnen BZ meer aandacht te besteden aan conflictsensitiviteit. Deze aanbevelingen hebben op het terrein van V&R onder meer geleidt tot een nieuw meerjarig, lokaal geleid en adaptief programma voor vredesopbouw en bescherming van burgers, waarvan de monitoring en evaluatie structureel wordt begeleidt door een externe kennispartner.
Resultaten op het terrein van V&R zijn vaak preventief van aard (een conflict treedt niet op) en daardoor moeilijker meetbaar. Het Institute for Economics and Peace (IEP) heeft echter uitgerekend dat iedere dollar die geïnvesteerd wordt in vredesopbouw, leidt tot 16 dollar besparing op militaire interventies. Een voorbeeld van kosteneffectiviteit is dat dankzij een van onze partnerorganisaties de Zwarte Zee-graandeal in 2022 werd getekend. Hiermee werd de veilige doorgang voor export van graan gegarandeerd. Dit had een stabiliserende invloed op graanprijzen wereldwijd en zorgde voor 10 miljard aan graaninkomsten voor Oekraïne. Zonder deze deal had de EU waarschijnlijk financieel moeten inspringen.
De impact van stabilisatieprogramma’s blijkt bijvoorbeeld uit een recente evaluatie van de Lake Chad Basin Facility: door dit regionale programma, waar Nederland EUR 13 miljoen aan heeft bijgedragen, zijn circa 1 miljoen ontheemden teruggekeerd en is tegelijkertijd jihadisme door de Boko Haram bestreden. Ook het Nederlandse ontmijningprogramma is recent positief geëvalueerd. Mede dankzij langdurige financiering en een inclusieve aanpak waarbij ook lokale organisaties zijn versterkt, is bijvoorbeeld de economische stabiliteit in de regio Kirkuk (Irak) sterk verbeterd en zijn 1.5 miljoen IDPs teruggekeerd.
Programma’s gericht op versterking van rechtsorde leiden niet alleen tot meer toegang tot recht voor burgers, maar ook tot duurzame verandering van lokale processen. Zo heeft een Nederlandse partner in Nigeria niet alleen 53 lokale justice centres opgericht, maar heeft de overheid – gebaseerd op de goede resultaten – besloten zelf extra geld uit te trekken voor nog eens 600 van deze centra.
Ten slotte, met betrekking tot beleidsartikel 5 inzake Multilaterale samenwerking en overige inzet, vragen de leden van de PVV-fractie het volgende. Hoe draagt de Nederlandse inzet in multilaterale samenwerkingsverbanden bij aan het versterken van de Nederlandse positie en het waarborgen van de nationale soevereiniteit? Welke concrete resultaten zijn er geboekt met de financiële bijdragen aan multilaterale organisaties, en hoe worden deze resultaten geëvalueerd op hun effectiviteit en bijdrage aan Nederlandse belangen?
19.
Antwoord van het kabinet:
Grote mondiale uitdagingen als oorlog, klimaatverandering en ongelijkheid raken Nederland direct. Van het tegengaan van migratiestromen tot het kunnen bieden van afdwingbare regels bij internationaal zakendoen: Nederlandse belangen en doelstellingen moeten worden behartigd in een breder internationaal kader en daarmee is multilaterale samenwerking een direct en welbegrepen eigenbelang. De VN-organisaties en internationale financiële instellingen (IFI’s) zijn daarbij internationaal toonaangevende organisaties, met vaak aanzienlijke politieke invloed in de landen waarbinnen zij opereren. Door het «bundelen» van donorgeld en expertise zijn ze in staat grote programma’s vorm te geven op een manier waarop individuele donors dat niet kunnen (denk aan opvangprogamma’s in de regio, klimaatadaptatie, economische ontwikkeling, noodhulp etc; ook vaak in moeilijk toegankelijke gebieden). Nederland let daarbij op een efficiënte en doeltreffende besteding van de Nederlandse bijdragen door actief en constructief kritisch toezicht te houden op het multilateraal systeem via onze posities in boards en bestuursraden, en in doorlopende contacten met de organisaties in het veld en bij de hoofdkwartieren. Doordat Nederland een gedeelte van de financiële bijdrage niet alleen koppelt aan individuele projecten, maar daarbij ook een deel meerjarig, flexibel en ongeoormerkt levert, hebben we een invloedrijke positie in de aansturing van multilaterale organisaties als geheel. Onafhankelijke evaluaties en inspecties worden uitgevoerd door o.m. Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) en het Multilateral Organisation Performance Assessment Network (MOPAN). Deze onderzoeken en de scorekaarten van de multilaterale instellingen worden met de Kamer gedeeld. Recente voorbeelden zijn de scorekaarten van de Wereldbank, Global Fund, IDB, AfDB, GCF en UNAIDS9. Met internationale organisaties worden ook afspraken gemaakt over de zichtbaarheid van Nederland als donor om als herkenbare en betrouwbare partner samenwerkingen te kunnen verdiepen.
De leden van de PVV-fractie vinden dat het kabinet duidelijker moet zijn in de keuze tussen multilaterale en bilaterale instrumenten bij het ondersteunen van internationale projecten. Het is bijvoorbeeld onduidelijk waarom het kabinet ervoor kiest om de African Development Bank te steunen met 915 miljard extra garantieruimte, terwijl het onduidelijk blijft hoe Invest International verder kan groeien. Er zijn duidelijke raakvlakken tussen deze twee instellingen, en uit stukken van de Minister van Financiën blijkt dat een flink deel van het vraagstuk van verdere balansgroei kan worden opgelost met wat extra garantieruimte. De leden van de PVV-fractie vinden dat dit geld beter bilateraal kan worden ingezet.
Naar aanleiding van het Toetsingskader Risicoregelingen Afrikaanse Ontwikkelingsbank hebben de leden van de PVV-fractie vragen aan de Minister waarom de keuze wordt gemaakt om multilaterale instrumenten zoals de African Development Bank te steunen met extra garantieruimte, in plaats van deze middelen bilateraal in te zetten. Wat is de afweging hierachter, en hoe wordt ervoor gezorgd dat dergelijke investeringen bijdragen aan het Nederlandse belang?
20.
Antwoord van het kabinet:
Het verstrekte garantiekapitaal aan de Afrikaanse Ontwikkelingsbank Bank (de AfDB) heeft een andere werking dan kapitaal dat wordt gestort bij staatsdeelnemingen zoals Invest International en daarom gelden ook verschillende overwegingen. Het risico dat een garantie aan de AfDB wordt ingeroepen en op dat moment leidt tot kasuitgaven voor de Staat is, de facto, verwaarloosbaar10. Hiervoor hoeft daarom geen begrotingsreserve te worden aangehouden, wat mogelijk wel het geval is voor andere type garanties. Binnen de AfDB voorkomen diverse maatregelen dat de garantie van EUR 915 miljoen ooit wordt ingeroepen en Nederland heeft, als aandeelhouder van de AfDB, hierop rechtstreeks invloed. De Nederlandse garantie voor de AfDB heeft daarbij een extra hefboom: omdat Nederland als één van de weinige landen een AAA-kredietstatus heeft, en onze garantie daarmee voor financiële markten meer gewicht heeft, kan de AfDB zelf ook haar AAA-status behouden. Met die hogere kredietstatus kan de AfDB tegen gunstigere tarieven geld doorlenen aan de Afrikaanse landen die gebruik maken van de programma’s van de bank. Dat is ook in het Nederlandse belang: de AfDB is een cruciale partner in het verbeteren van het investerings- en ondernemingsklimaat in Afrika door zijn inzet op investeringen in infrastructuur en hervormingen van wet- en regelgeving en goed bestuur. Voor elke euro die Nederland in het verleden heeft bijgedragen aan de AfDB, investeert de AfDB minimaal EUR 3,40 in de ontwikkeling van het continent. De AfDB heeft op die wijze grote invloed op het investerings- en ondernemingsklimaat in Afrika en biedt daarmee ook de mogelijkheid tot de mobilisatie van extra privaat kapitaal. De investeringen van de AfDB dragen bij aan het creëren van werkgelegenheid in Afrikaanse landen en zodoende aan het terugdringen van de grondoorzaken van migratie. De steun aan de AfDB draagt ook bij aan het scheppen van een gunstig klimaat voor operaties van Invest International in Afrika.
Naar aanleiding van de tussentijdse evaluatie Invest International vinden de leden van de PVV-fractie dat het kabinet meer aandacht moet besteden aan hoe Invest International kan bijdragen aan het toekomstig Nederlands verdienvermogen en strategische autonomie. Invest International speelt een grote rol in het ondersteunen van projecten die economisch voordelig zijn voor Nederland en de strategische positie van ons land versterken. De leden van de PVV-fractie vragen aan de Minister hoe Invest International bijdraagt aan projecten die het toekomstig Nederlands verdienvermogen en de strategische autonomie versterken. Kan de Minister concrete voorbeelden geven van projecten waarbij Invest International een significante rol heeft gespeeld in het bevorderen van de Nederlandse economische belangen en het versterken van de strategische autonomie van Nederland?
21.
Antwoord van het kabinet:
Invest International investeert in Nederlandse oplossingen voor mondiale uitdagingen. De inzet dient een positieve bijdrage te leveren aan de Nederlandse economie en lokale impact te creëren. Een aantal concrete voorbeelden hiervan zijn de financieringen die Nederlandse kassentechnologie mogelijk maken in Vietnam, Ghana en Tunesië. Hiermee zijn Nederlandse ondernemers geholpen is tegelijkertijd duurzame, lokale voedselzekerheid en werkgelegenheid ondersteund. Op het terrein van de strategische autonomie van Nederland is de financiering van internationale handel van de maritieme maakindustrie relevant zoals de verkoop van hoogtechnologische Nederlandse schepen. Op het terrein van strategische autonomie is Invest International betrokken bij waterstofprojecten in landen als Marokko en Brazilië waarmee ook kansen ontstaan voor het Nederlandse bedrijfsleven en een bijdrage wordt geleverd aan de productie van toekomstige waterstof voor de zware industrie in Nederland. Zo zorgt Invest International voor een win-win situatie. Nederlandse bedrijven kunnen profiteren van o.a. DRIVE, maar ontvangende landen ook van Nederlandse topkwaliteit. Daarnaast draagt Invest International bij aan een bredere relatie (bijv. waterstof Marokko) waardoor Nederland ook makkelijker deals op het gebied van migratie kan sluiten.
Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken van de Jaarverantwoording 2023. Zij hebben hier een aantal reflecties en vragen bij.
Nederland is naar de meeste maatstaven geen klein land: we zijn een handelsland met een grote impact op de wereld. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geloven in een wereld waarin wij hiermee een positieve impact maken. Helaas zien deze leden dat Nederlandse handel op dit moment over de ruggen van anderen in de wereld gaat. In de SDG Spillover Index staat Nederland op plaats 162 van 166 – dat betekent dat slechts vier landen een negatievere voetafdruk op andere landen hebben dan Nederland. Graag de reactie van de Minister hierop. Hoe komt het dat we zoveel slechter scoren op deze index dan andere soortgelijke handelsnaties? Waar zitten voor Nederland de grootste verbeterpunten?
22.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet ziet dat opeenstapelende mondiale crises (klimaatverandering, gewapende conflicten en hoge energie- en voedselprijzen) in voorgaande jaren en nu zorgen voor achteruitgang bij het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s). Het kabinet is zich ook bewust van de lage positie van Nederland en andere handelsnaties op de zogenaamde spillover index van het Sustainable Development Solutions Network. Daarom zetten Nederland en de Europese Unie zich in voor beleidscoherentie om de SDG’s wereldwijd te behalen. Het Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling beschrijft de inzet van het kabinet op beleidscoherentie, het terugbrengen van negatieve neveneffecten (spillovers) van Nederlands beleid op ontwikkelingslanden.
Uit de spillover index blijkt dat er grote verbeterpunten voor Nederland bestaan op het gebied van economie en financiën en de ecologische en sociale gevolgen van handel. Ook andere handelsnaties laten op deze thema’s ruimte zien voor verbetering. Hoewel het actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling de voortgang op de spillover index niet meet, laat de meest recente jaarrapportage wel welke voortgang Nederland boekt op bijvoorbeeld het terugbrengen van de Nederlandse klimaat-, land en watervoetafdruk en het tegengaan van onwettige geldstromen en belastingontduiking.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben in dit kader met belangstelling kennisgenomen van de jaarrapportage beleidscoherentie. Het is goed dat het kabinet zich inzet om de positieve impact van Nederland op andere landen te vergroten en negatieve impact te voorkomen, en goed dat wordt gerapporteerd over de voortgang hierop. Toch vragen de leden zich af hoe het kan dat de SDG Spillover Index een minder rooskleurig beeld schetst dan de eigen rapportage, en of het kabinet kan leren van de methodologie van de Spillover Index bij het rapporteren over coherentie van beleid.
23.
Antwoord van het kabinet:
Voortgang op het actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling, kan niet direct gemeten worden aan de hand van deze index. In het actieplan wordt ingegaan op Nederlands beleid dat bijdraagt aan meer coherentie, wat uiteindelijk op de langere termijn bij zal dragen aan minder negatieve effecten op het behalen van de SDG’s in andere landen. De spillover index bestaat uit verschillende indicatoren, die niet allemaal ieder jaar worden bijgewerkt en waarbij sommige indicatoren enkel betrekking hebben op nationale impact. De positie op de index komt ook tot stand door vergelijking met andere landen en hun voortgang of teruggang en een hogere of lagere score zegt dus ook niet altijd iets over Nederlands eigen voortgang op een bepaalde SDG.
Voor het meten van directe voortgang op de doelstellingen van het actieplan, is de spillover score derhalve niet nuttig. Wel is de spillover score van Nederland en andere vergelijkbare landen zoals België, Luxemburg en Zwitserland een duidelijke aanwijzing voor de noodzaak van een ambitieuze inzet op meer beleidscoherentie voor ontwikkeling.
Een belangrijk instrument in dit kader, waar de Kamer ooit om heeft gevraagd met de motie Dijkgraaf/Karabulut (Kamerstuk 34 725 XVII, nr. 10), is de verplichte kwaliteitseis effecten op ontwikkelingslanden (ook wel «de SDG-toets» genoemd), waarmee de rijksoverheid ál haar relevante beleid, wet- en regelgeving verplicht moet toetsen aan de effecten op landen in het mondiale zuiden. Maatschappelijke organisatie Building Change constateert na analyse van relevante wetsvoorstellen in het afgelopen jaar dat de toets nog steeds niet naar behoren wordt uitgevoerd. In het commissiedebat beleidscoherentie in juli vorig jaar beloofde de Minister hierover verbetering. Kan zij aangeven of er in het afgelopen jaar iets verbeterd is en, zo ja, wat? Kan zij hierbij ook ingaan op de gesprekken die zij conform de motie Thijssen (Kamerstuk 36 180, nr. 88) hierover heeft gevoerd met andere bewindspersonen? Uit de jaarrapportage blijkt dat die gesprekken hebben plaatsgevonden, maar de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zouden ook graag weten wat daar besproken is, welke wetsvoorstellen bijvoorbeeld, en hoe de gesprekken hebben geleid tot een betere toepassing van de toets op verschillende ministeries.
24.
Antwoord van het kabinet:
De afgelopen maanden hebben gesprekken met verschillende bewindspersonen plaatsgevonden, o.a. ook met bewindspersonen van de door uw Kamer genoemde «coherentie ministeries» (Financiën, EZK, IenW). In die gesprekken is het belang van coherent beleid, voor Nederland alsmede voor ontwikkelingslanden, aan de orde gekomen. Over de verdere inhoud van deze gesprekken wordt gebruikelijk verder geen verslag gedaan.
Ook het tegengaan van belastingontwijking is een belangrijk doel in het kader van beleidscoherentie. De VN klimaatonderhandelingen in Bonn begin juni lieten weer zien dat internationale klimaatfinanciering voor landen in het mondiale zuiden cruciaal is voor de wereldwijde aanpak van klimaatverandering. Eerlijkere belastingen zouden vele miljarden vrij kunnen maken voor de hoognodige klimaatfinanciering. In hoeverre bespreekt de Minister met het Ministerie van Financiën de mogelijkheden om met eerlijkere belastingen de nodige klimaatfinanciering op te brengen?
25.
Antwoord van het kabinet:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt inderdaad nauw samen met het Ministerie van Financiën op het gebied van internationale afspraken over belastingheffing, zoals bij het Inclusive Framework van de OESO. Nederland zet zich hierbij in voor een internationaal gelijk speelveld op het gebied van belastingen en het tegengaan van belastingontwijking en houdt daarbij rekening met de belangen van ontwikkelingslanden. Een voorbeeld hiervan zijn de afspraken over de minimumwinstbelasting voor multinationals (de zogenaamde Pijler 2). Nederland helpt ontwikkelingslanden daarnaast via technische assistentie met het implementeren van deze maatregelen en het versterken van hun belastingsystemen, zodat zij meer middelen kunnen inzetten voor de uitdagingen waar zij voor staan. Onderdeel van deze technische assistentie, die o.a. via het IMF wordt verstrekt, is hoe klimaat op effectieve wijze kan worden verankerd in belastingsystemen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn teleurgesteld dat het jaarverslag noemt dat slechts 41% (p. 29) van de grote bedrijven de OESO richtlijnen of UNGP’s onderschrijven, waarvan 25% bedrijven expliciet, terwijl de doelstelling was dat dit nu 90% had moeten zijn. Zeker aangezien de Minister in antwoord op feitelijke vragen de verwachting heeft uitgesproken dat álle Nederlandse bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen) en UN Guiding Principles.
In antwoord op feitelijke vragen geeft de Minister aan dat zij het niet doelmatig vindt om te blijven streven naar de 90%-doelstelling, vanwege de nieuwe wetgeving op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Tegelijkertijd schrijft zij dat bedrijven juist hebben aangegeven de aanstaande IMVO-wetgeving af te wachten voordat ze de richtlijnen in hun bedrijfsvoering gaan implementeren. Kan de Minister daarom toelichten waarom het niet als doelmatig wordt gezien, juist als bedrijven aangeven dat ze aan de slag willen met de richtlijnen nu er wetgeving is?
26.
Antwoord van het kabinet:
De oorspronkelijke 90%-doelstelling stelde dat in 2023 90% van de grote bedrijven in Nederland de OESO-richtlijnen expliciet onderschrijft voor hun internationale activiteiten. Met de aanstaande implementatie van de Europese Corporate Sustainability Due Diligence Directive in nationale IMVO-wetgeving worden alle grote bedrijven verplicht om de OESO-richtlijnen te gaan toepassen en de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid te gaan naleven. Een doelstelling die enkel onderschrijving van de OESO-richtlijnen vraagt van 90% van de grote bedrijven die onder de IMVO-wetgeving gaan vallen, waar 100% aan moet voldoen, is dan geen doelmatig streven. Ook is het niet meer doelmatig omdat de monitoring die aan de 90%-doelstelling was gekoppeld met de komst van IMVO-wetgeving verschuift naar de beoogd toezichthouder die zal toezien of de grote bedrijven die onder de wetgeving vallen hun verplichtingen nakomen.
Uit het jaarverslag blijkt dat er afgelopen jaar meer geld in de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is vrijgemaakt voor humanitaire hulp. Helaas is dat hard nodig. Miljoenen mensen wereldwijd zijn in nood. In Soedan dreigt mogelijk de grootste hongersnood in decennia, volgens een recent gepubliceerde analyse van het Clingendael Instituut, terwijl toegang wordt belemmerd. In Gaza is de bevolking uitgehongerd terwijl voedselhulp wordt tegengehouden. Deelt de Minister de analyse van de VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen dat partijen in conflicten «de basisregels van het oorlogsrecht niet meer respecteren»? Welke mogelijkheden ziet de Minister om druk uit te oefenen op de partijen in Soedan, Gaza en andere conflictgebieden om internationaal humanitair recht te respecteren? Wat doet de Minister in internationaal verband om toegang tot deze conflictgebieden voor hulpdiensten en fact finding missions te verbeteren?
27.
Antwoord van het kabinet:
Het kabinet deelt de zorgen van de VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen over het eerbiedigen van het humanitair oorlogsrecht. Volledige, veilige en ongehinderde toegang zijn basisvoorwaarden voor het bieden van humanitaire hulp. Om die reden onderstreept het kabinet bij betreffende autoriteiten en in meerdere fora, waaronder de VN en EU, het belang hiervan.
Om de toegang tot conflictgebieden en de mogelijkheden voor fact finding missions te verbeteren, doen ambassades ook outreach naar autoriteiten in het land waarin zij gevestigd zijn. Strijdende partijen worden gewezen op hun verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht. Voor definitieve vaststelling of sprake is van schending van het humanitair oorlogsrecht zal onafhankelijk onderzoek naar de situatie in kwestie nodig zijn.
Ondanks de groeiende noden was het tekort aan donaties nog nooit zo groot als vorig jaar. Slechts iets meer dan een derde van het bedrag dat vorig jaar nodig was om hulp te bieden, werd gefinancierd. Deelt de Minister de zorgen dat er wereldwijd minder budget beschikbaar is voor humanitaire hulp? Hoe beziet de Minister in dit licht het feit dat ook de EU de bijdrage aan humanitaire hulp naar beneden schroeft in het meerjarig financieel kader? Hoe zet de Minister zich ervoor in om Europese en andere partnerlanden te overtuigen hun bijdrage aan humanitaire hulp op peil te brengen?
28.
Antwoord van het kabinet:
Ik deel de zorgen over het wereldwijde tekort aan humanitaire financiering. Dat financiële gat zal niet snel gedicht kunnen worden gelet op het toegenomen aantal crises. Als humanitaire donor zet Nederland in op ongeoormerkte, flexibele en meerjarige partnerschappen. Deze manier van financieren zet iedere euro zo effectief en efficiënt mogelijk in. Ook hecht Nederland groot belang aan de Europese Commissie als een van de grootste humanitaire donoren ter wereld.
Het humanitaire hulpbudget van de Commissie is vastgelegd in het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027, dat voor de gehele periode EUR 11,57 miljard bedraagt. Hieruit komen in de loop van zeven jaar middelen vrij. In 2024 gaat het om een startbudget van EUR 1,8 miljard, ongeveer EUR 130 miljoen meer dan het startbudget in 2023. De startbudgetten worden doorgaans in de loop van het jaar aangevuld, bijvoorbeeld bij acuut oplaaiende of verergerende crises. In 2023 maakte de Europese Commissie uiteindelijk EUR 2,4 miljard vrij voor humanitaire hulpverlening. Het ligt in de lijn der verwachting dat de Commissie ook dit jaar additionele middelen beschikbaar stelt.
Nederland spreekt, naast de Europese Commissie, ook andere donoren aan op het op peil houden van hun humanitaire middelen. Dit gebeurt in multilateraal en bilateraal verband. Een concreet resultaat zijn bijvoorbeeld de Raadsconclusies over de financieringskloof voor humanitaire hulp uit 2023, waarin de Raad van de Europese Unie benadrukt dat de groeiende kloof tussen humanitaire behoeften en middelen dringend moet worden aangepakt. Het kabinet onderstreept het belang van flexibele en meerjarige financiering, evenals de noodzaak van een duurzame aanpak voor de grondoorzaken van humanitaire noden.
Het is goed dat ook in 2023 het Nederlandse kabinet heeft ingezet op langjarige, ongeoormerkte en zo veel mogelijk lokale financiering. Immers, het komt de relevantie en de langetermijneffecten van de hulp ten goede wanneer lokale spelers meer invloed uit kunnen oefenen. Wat kan Nederland daarom nog meer doen om lokaal gestuurde hulp te bevorderen, waarbij niet alleen wordt gekeken naar geldstromen maar ook naar de invloed van lokale spelers? Hoe kan Nederland ook partners zoals VN-organisaties en staten aanmoedigen om dit te doen?
29.
Antwoord van het kabinet:
In lijn met de beleidsnota «Doen waar Nederland goed in is» zet het kabinet in op lokaal-geleide duurzame ontwikkeling en humanitaire hulp. Meer zeggenschap en eigenaarschap van lokale spelers zorgt voor effectievere ontwikkelingsprogramma’s en meer duurzame inbedding in de lokale context.
De Nederlandse inzet richt zich op zo direct mogelijke financiering van lokale organisaties, bijvoorbeeld via speciale subsidieraamwerken en gedelegeerde fondsen, maar ook op zeggenschap en eigenaarschap van lokale partners in en van ontwikkelingsprogramma’s. Lokale samenwerking kan ook via Nederlandse bedrijven worden gestimuleerd. Dit kan ondersteund worden via economische diplomatie op de posten of via subsidieraamwerken waar Nederlandse bedrijven en hun lokale counterparts aanspraak op kunnen maken. Nederland draagt deze aanpak ook internationaal uit door internationale organisaties, zowel VN als NGO’s, aan te moedigen hun lokale partners ook meerjarig financieel te ondersteunen en in te zetten op een leidende rol voor lokale organisaties. Lokale door vluchtelingen geleide organisaties, bijvoorbeeld, kunnen in veel gevallen op heel effectieve en efficiënte manier medevluchtelingen ondersteunen.
Door ondertekening van het Donor Statement on Supporting Locally Led Development11 met 19 andere bilaterale donoren en 15 particuliere fondsen heeft Nederland zich eind 2022 aan deze aanpak gecommitteerd. De OESO/DAC-aanbeveling voor het versterken van de rol van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingssamenwerking vormt de internationale standaard.12 Daarnaast is Nederland ook actief op lokaal geleide humanitaire hulp binnen het raamwerk van de Grand Bargain.
De OESO-DAC heeft Nederland recent geadviseerd om zijn inzet op lokaal geleide ontwikkeling verder te operationaliseren en hieraan wordt handen en voeten gegeven over de volle breedte van het beleidsterrein van internationale samenwerking.
Bovenop alle humanitaire crises heeft de wereld ook te maken met een groeiende schuldencrisis. Een aanzienlijk deel van de Nederlandse ontwikkelingshulp, blijkens de Jaarverantwoording, loopt via financiële instellingen die via leningen ontwikkelingslanden steunen bij bijvoorbeeld klimaatweerbaarheidsmaatregelen. Is de Minister het ermee eens dat klimaatfinanciering in de vorm van leningen contraproductief is wanneer dit landen verder in de schulden duwt? Hoe zorgt de Minister ervoor dat het risico op een schuldencrisis meegenomen wordt door deze instanties in de afwegingen rondom het verstrekken van een lening? De Wereldbank heeft de strategische keuze gemaakt om meer in te zetten op private finance, maar private financiering heeft ook grote schuldenrisico’s. Hoe wordt dat in afwegingen hieromtrent meegenomen?
30.
Antwoord van het kabinet:
Bij de investeringen van de Wereldbank staan de behoeften van klantlanden centraal. Iedere lening wordt door de Raad van Bewindvoerders getoetst aan de nationale prioriteiten zoals vastgelegd in de meerjarige landenstrategie van het betreffende land. Daarbij wordt klimaat integraal meegenomen in de financieringen van de Bank, bijvoorbeeld bij het financieren van duurzame landbouw die weerbaar is tegen een veranderend klimaat (adaptatie) of bij de nationale energievoorziening via duurzame bronnen (mitigatie).
De financieringsvoorwaarden van de Bank worden gebaseerd op het vermogen van landen om de leningen terug te betalen. De Wereldbank helpt klantlanden actief in het managen van hun nationale schuld, onder meer met beleidsadvies en een goede samenwerking met het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Nederland draagt hieraan bij met financiering aan trustfunds van onder meer de Wereldbank en het IMF die technische assistentie voor debt management en public finance management verlenen.
De Wereldbank verstrekt, via de International Finance Corporation (IFC), ook financiering aan de private sector. Daarbij tracht het op grotere schaal privaat kapitaal te mobiliseren van andere investeerders, zoals pensioenfondsen, omdat de behoefte aan financiering voor de duurzame ontwikkelingsdoelen groter is dan de beschikbare middelen van de IFC. Het kabinet steunt deze inzet. Omdat deze financiering niet aan overheden wordt verstrekt, maar aan de bedrijven die actief zijn in ontwikkelingslanden, zorgt het niet voor een extra schuldenlast van overheden.
In een recent interview in het Financieel Dagblad zegt directeur Bert Bruning van Atradius DSB dat Exportkredietverzekeringen (EKV’s) kunnen leiden tot meer schulden voor overheden en vorderingen op overheden. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie maken zich zorgen over deze redenering, juist omdat er een schuldencrisis dreigt. Hoe wordt het risico op een schuldencrisis meegewogen bij het verstrekken van EKV’s?
31.
Antwoord van het kabinet:
Een belangrijk uitgangspunt voor het beleid van de exportkredietverzekering is dat de EKV niet bijdraagt aan de verslechtering van de schuldenproblematiek van een land. Indien wordt geconstateerd dat significante risico’s bestaan op de verergering van schuldenproblemen kan besloten worden om geen nieuwe financiële verplichtingen met overheden aan te gaan. De Staat hanteert hierbij het zogenoemde landenbeleid en landenplafonds voor de EKV die te vinden zijn op de website van Atradius DSB. Ook wordt voor lage-inkomenslanden altijd rekening gehouden met de Sustainable Lending Principles and Guidelines, waaronder. Deze OESO-richtlijn volgt het Debt Sustainability Framework van het IMF en de Wereldbank en ziet erop toe dat lage-inkomenslanden geen onhoudbare schulden ontwikkelen.
Tot slot een meer algemene vraag over de stukken van de Jaarverantwoording 2023. Kan de Minister een eerste efficiëntie-slag maken op het gebied van resultaatverantwoording in de komende begroting, om in het jaarverslag dat daarop volgt een verdieping op één of twee prioriteiten in de verantwoording aan te brengen met behulp van evaluaties, in overleg met de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB), de Algemene Rekenkamer en Tweede Kamer? Kan zij daarbij zorgen dat coherentiethema’s expliciet aan bod komen?
32.
Antwoord van het kabinet:
Zoals in het antwoord op vraag 9 van de rapporteurs is aangegeven, zal het kabinet een plan van aanpak opstellen voor de verantwoordingssystematiek en deze voor de eerste procedurevergadering na het reces aan de Kamer doen toekomen. Een onderdeel van het plan zal gaan over focus in het jaarverslag 2025 op verantwoording over 1 of 2 thema’s, aan de hand van een mix van resultaatinformatie, waaronder evaluaties. Daartoe behoort ook de mogelijkheid om specifieker in te gaan op coherentiethema’s. We werken dit uit in overleg met IOB, Algemene Rekenkamer en uw Kamer.
Inbreng leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023, d.d. 15 mei 2024, de Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023 d.d. 15 mei 2024, het Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023 d.d. 15 mei 2024 en de Tussentijdse Evaluatie van Invest International, d.d. 20 februari 2024.
De leden van de VVD-fractie hebben veel van de vragen die ze hadden reeds in de feitelijke vragenronde gesteld en bedanken de Minister en haar ambtenaren voor de zorgvuldige beantwoording hiervan. Dit maakt dat zij over het Jaarverslag geen aanvullende vragen hebben en slechts een enkele vraag over het verantwoordingsonderzoek en de tussentijdse evaluatie van Invest International.
Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer
De leden van de VVD-fractie lezen in het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer dat er voor het vierde jaar op rij geen onvolkomenheden zijn geconstateerd in de financiële verantwoordingsinformatie en dat het Jaarverslag 2023 van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op totaalniveau voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zoals opgenomen in de Comptabiliteitswet 2016 en de Rijksbegrotingsvoorschriften. Zij zijn hierover verheugd en complimenteren de Minister voor haar inzet en de behaalde resultaten over 2023.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister BHOS-voorschotten voor meerjarige activiteiten administratief afboekte op basis van tussentijdse voortgangsinformatie van de contractpartij/subsidieontvanger in plaats van aan het einde van de activiteit, waarbij de verstrekte voorschotten definitief worden afgerekend, en dat dit heeft geleid tot een lagere stand van de openstaande voorschotten. De Minister heeft echter aangegeven dat dit samenhangt met een omschakeling naar een nieuwe werkwijze. De leden van de VVD-fractie lezen in de beantwoording van de feitelijke vragen door de Algemene Rekenkamer dat in 2024 nog aandacht nodig zal zijn om ervoor te zorgen dat de omschakeling naar de nieuwe werkwijze in de organisatie uniform en soepel verloopt. Kan de Minister dit verder concretiseren? Welke processtappen zijn er precies nodig om ervoor te zorgen dat de nieuwe werkwijze succesvol geïmplementeerd kan worden? Wat kan de Minister daarnaast doen om teveel fragmentatie van activiteiten te voorkomen?
33.
Antwoord van het kabinet:
Deze omschakeling betreft een administratieve systeemwijziging en verandert alleen het moment van afboeken. Deze aankondiging werd gedaan omdat het invloed gaat hebben op het volume van de opstaande voorschotten vanaf 2024 en verder. Om de nieuwe werkwijze van het afboeken van de openstaande voorschotten soepel te laten verlopen worden de betrokkenen in de organisatie goed geïnformeerd en de systemen aangepast.
De vruchten, die eerdere inspanningen om de fragmentatie van activiteiten zoveel mogelijk te voorkomen reeds hebben afgeworpen, blijken duurzaam. In januari 2024 was het aantal activiteiten even groot als in januari 2023. Onderliggende inspanningen worden voortgezet.
Tussentijdse evaluatie Invest International
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de tussentijdse evaluatie van Invest International. Zij zijn van mening dat het voor het Nederlandse bedrijfsleven van belang is om handel te stimuleren via organisaties als Invest International. Zij lezen in de evaluatie dat de resultaten grotendeels positief zijn en dat van het kernkapitaal inmiddels € 485 miljoen van de begrote € 833 miljoen aan investeringen gecommitteerd en deels ook uitbetaald is. Voorts lezen zij dat dit tempo hoger ligt dan bij oprichting was voorzien door een sterkere marktvraag vanuit het Nederlandse bedrijfsleven en de terugtrekkende beweging van commerciële banken. Invest International heeft aangegeven extra financiering nodig te hebben om aan de marktvraag te kunnen blijven voldoen. De Minister heeft in het debat naar aanleiding van de wijziging van de begroting die samenhangt met de Voorjaarsnota op 19 juni jl. reeds aangegeven dat zij met de Minister van Financiën in gesprek is om te kijken hoe het kernkapitaal van Invest International uitgebreid kan worden. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister welke mogelijkheden zij hiervoor ziet en op welke termijn zij denkt dat het kernkapitaal van Invest International kan worden uitgebreid.
34.
Antwoord van het kabinet:
Als gevolg van de vraag vanuit het bedrijfsleven, verwacht Invest International in de zomer van 2025 het volledig kernkapitaal (EUR 833 miljoen) gecommitteerd te hebben. De continuïteit van Invest International is van groot belang. Daarvoor is op korte termijn een oplossing voor de kapitaalbehoefte nodig. De mogelijkheid van een kapitaalstorting vanuit de Staat wordt onderzocht. Dit blijkt de meest optimale oplossing om de continuïteit op korte termijn te borgen. Vanwege de demissionaire status van dit kabinet worden intensiveringen aan het volgende kabinet gelaten en zal een eventuele ophoging budgettair moeten worden ingepast. De augustusbesluitvorming biedt hiervoor de eerstvolgende mogelijkheid.
Daarnaast vragen zij de Minister hoe zij de samenhang van Invest International met organisaties als FMO en de RVO ziet.
35.
Antwoord van het kabinet:
Invest International bundelt de publieke financieringsmogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven dat internationaal opereert. Deze aanpak wordt in internationaal verband vaak genoemd als een «best practice».
Met de oprichting van Invest International is het ecosysteem van het publieke instrumentarium voor internationale financiering vereenvoudigd. Het kabinet stimuleert een goede afstemming tussen partijen zoals FMO, Atradius DSB, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Invest-NL en Invest International. Invest International onderscheidt zich van de andere organisaties in de activiteiten en diensten, geografische afbakening en doelgroep. Hiermee is Invest International complementair aan het bestaande aanbod op de markt en andere publieke financiers.
Zo is bij de oprichting besloten dat Invest International financiering oppakt waar ontwikkelingsfinanciering van FMO eindigt. Er wordt tussen deze organisaties veel samengewerkt en actief doorverwezen. Ook is sprake van nauwe samenwerking met de RVO die in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken het Nederlandse bedrijfsleven met onder andere informatievoorziening en missies ondersteuning biedt bij het opereren op buitenlandse markten. RVO verwijst daarbij ondernemers voor vragen op het terrein van financiering door naar de geëigende publieke financieringsinstelling, zoals Invest International.
Ook zouden de leden van de VVD-fractie graag willen weten hoeveel kapitaal van Invest International er via het kernkapitaal en regelingen uitstaat bij kleinere bedrijven, zoals MKB-bedrijven, wat de winstgevendheid nu is en wat de impact is op de voor Invest International relevante SDG’s als de toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie?
36.
Antwoord van het kabinet:
Vanuit het kernkapitaal en de regelingen is het Nederlandse mkb tot en met 2023 ondersteund met circa EUR 400 miljoen aan mkb-financiering. Daarmee zijn 216 Nederlandse mkb-bedrijven geholpen.
In 2023 draaide Invest International een positief net resultaat van EUR 5,7 miljoen. Bij oprichting was de verwachting dat Invest International na zeven jaar een positief resultaat zou bereiken. Dat heeft de organisatie nu al binnen twee jaar bereikt.
Invest International levert toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie en geneert internationaal impact. Tot en met 2023 is EUR 502 miljoen kernkapitaal gecommitteerd. Een euro geïnvesteerd kernkapitaal levert een positief rendement op voor Nederland van circa EUR 1,80, bestaande uit 80 cent directe toegevoegde waarde van de economische activiteit voor Nederland in combinatie met het revolverende karakter en toekomstig dividend voor de Staat. Daarnaast is sprake van het genereren van banen in Nederland. Met het tot nu toe gecommitteerd kernkapitaal worden 3494 banen in Nederland gecreëerd.
Verder heeft Invest International met het kernkapitaal en de BHOS-financieringsregelingen 130.545 banen gecreëerd wereldwijd waarvan 48% voor vrouwen. 65% van het portfolio droeg daarmee bij aan banen en economische groei (SDG 8) en 85% droeg bij aan klimaat (SDG 13).
Overig
De leden van de VVD-fractie hebben nog een vraag over de toezegging gedaan door de voormalig Minister tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 31 januari jl., om te onderzoeken wat de mogelijke risico’s maar ook kansen zijn van het verplichten van 50% eigen bijdrage voor subsidie ontvangende organisaties en de Kamer daarover te informeren.13 Is het nog mogelijk om deze brief nog voor het zomerreces naar de Kamer te sturen?
37.
Antwoord van het kabinet:
Gezien de demissionaire status van het kabinet en vanwege de samenhang met de brief over de hoofdlijnen van het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld 2026–2030, laat ik het aan het volgende kabinet om deze brief aan uw Kamer te sturen.
III. Volledige agenda
Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023. Kamerstuk 36 560 XVII, nr. 1 – Brief regering d.d. 15-05-2024 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Liesje Schreinemacher.
Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023. Kamerstuk 36 560 XVII, nr. 6 – Brief regering d.d. 04-06-2024 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Liesje Schreinemacher.
Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023. Kamerstuk 36 560 XVII – Begroting d.d. 15-05-2024 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Liesje Schreinemacher.
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden. Kamerstuk 36 560 XVII, nr. 8 – Brief regering d.d. 04-06-2024 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Liesje Schreinemacher.
Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Kamerstuk 36 560 XVII, nr. 2 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 15-05-2024, president van de Algemene Rekenkamer,P.J. Duisenberg.
Beantwoording vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Kamerstuk 36 560 XVII, nr. 5 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 04-06-2024, president van de Algemene Rekenkamer,P.J. Duisenberg.
Beantwoording vragen commissie over Aanbieding van het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Kamerstuk 36 560 XVII, nr. 7 – Brief regering d.d. 05-06-2024minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Liesje Schreinemacher.
Decemberbrief BHOS-begroting 2023. Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 9 – Brief regering d.d. 18-12-2023 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, G.E.W. van Leeuwen.
Tussentijdse evaluatie Invest International. Kamerstuk 35 529, nr. 24 – Brief regering d.d. 20-02-2024 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, G.E.W. van Leeuwen.
Beleidsreactie op IOB-evaluatie Nederlandse steun aan opvang van vluchtelingen in de Syrië regio (2016–202. Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 53 – Brief regering d.d. 11-03-2024 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, G.E.W. van Leeuwen.
Toezegging uitvoering SRGR beleid en geboortebeperking. Kamerstuk 33 625, nr. 352 – Brief regering d.d. 08-04-2024. Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, G.E.W. van Leeuwen.
Toetsingskader Risicoregelingen Afrikaanse Ontwikkelingsbank. Kamerstuk 29 237, nr. 204 – Brief regering d.d. 23-04-2024 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Liesje Schreinemacher.
Rapportage economische missies en bezoeken in 2023 en andere beleidsontwikkelingen op terrein internationalisering Nederlands bedrijfsleven. Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 55 – Brief regering d.d. 07-05-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Liesje Schreinemacher.
Jaarrapportage actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling april 2023–maart 2024. Kamerstuk 36 180, nr. 98 – Brief regering d.d. 15-05-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Liesje Schreinemacher.
Publicatie OESO rapport Towards Demystifying «Trade Dependencies». Kamerstuk 36 180, nr. 100 – Brief regering d.d. 22-05-2024, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Liesje Schreinemacher. Publicatie OESO rapport Towards Demystifying «Trade Dependencies».
External evaluation of the Dutch Fund for Climate and Development (DFCD): https://www.government.nl/documents/reports/2024/01/31/external-evaluation-of-the-dutch-fund-for-climate-and-development-dfcd↩︎
Kamerstuk 36 180, nr. 94↩︎
Kamerstuk 36 180, nr. 94↩︎
Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 55↩︎
Zie Vervolgonderzoek economische missies onder leiding van bewindspersonen | CBS.↩︎
Zie Kamerstuk 35 529, nr. 24↩︎
Evaluatie Subsidieregeling DHI (2016-2021) | Rapport | Rijksoverheid.nl; Kamerstuk 32 637, nr. 646↩︎
Maternal mortality (who.int)↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/12/18/scorekaarten-voor-internationale-organisaties-waar-nederland-mee-samenwerkt↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 29 237, nr. 204↩︎
Donor Statement on Supporting Locally Led Development | Basic Page | U.S. Agency for International Development (usaid.gov)↩︎
OECD, DAC Recommendation on Enabling Civil Society in Development Co-operation and Humanitarian Assistance, 2021.↩︎
TZ202402–035.↩︎