[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Aanbieding afschrift van de brief aan de Eerste Kamer over het advies van de advocaat-generaal van het EU Hof van Justitie over de richtlijn toereikende minimumlonen

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2025D02489, datum: 2025-01-23, bijgewerkt: 2025-01-28 11:03, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2025D02489).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2025Z00664:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2025D02489 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

In de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestond bij enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de op 17 januari 2025 ontvangen Aanbieding afschrift van de brief aan de Eerste Kamer over het advies van de advocaat-generaal van het EU-Hof van Justitie over de richtlijn toereikende minimumlonen.

De voorzitter van de commissie,

Tielen

Adjunct-griffier van de commissie,

Meester-Schaap

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

II Antwoord/Reactie van de Minister

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief. Deze leden hebben hier enkele vragen over.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat het kabinet de lijn blijft volgen dat de wet moet worden geïmplementeerd en dat de richtlijn rechtsgeldig is, aangezien het Europese Hof van Justitie (EU-Hof) zich niet heeft uitgesproken.

Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA fractie naar juridische toetsen die tijdens de totstandkoming van de richtlijn hebben plaatsgevonden. Deze leden vragen de Minister om te bevestigen dat de juridische dienst van de Raad heeft geconcludeerd dat het Verdrag voldoende rechtsgrondslag biedt voor de richtlijn betreffende toereikende minimumlonen. Ook vragen zij of de Minister kan bevestigen dat de onafhankelijke juridische dienst van het Europees Parlement tot dezelfde conclusie kwam.

Voorts vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de Minister kan bevestigen dat de Europese Unie (EU)-instituties, zijnde de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement, samen met verschillende individuele lidstaten bij het EU-Hof pleiten in verdediging van de richtlijn, het standpunt innemende dat de bepalingen van de richtlijn de EU-bevoegdheid niet overschrijden.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tevens of Nederland haar verplichtingen onder het Europees Verdrag schendt als zij te laat overgaat tot implementatie. Ook vragen deze leden een reflectie op de gevolgen als lidstaten vaker nalaten om een richtlijn te implementeren. Daarnaast vragen zij wat voor gevolgen het niet implementeren van de richtlijn heeft voor het aanzien van Nederland in Europa, terwijl landen als Zweden en Denemarken (die tegen deze richtlijn hebben gestemd) deze EU-wet al wel hebben geïmplementeerd.

De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben daarnaast ook enkele vragen over de gevolgen van als de richtlijn niet wordt geïmplementeerd. Deze leden vragen een uiteenzetting hierover van het kabinet. Specifiek vragen zij of de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen Nederland kan starten als Nederland nu nalaat om (tijdig) de richtlijn te implementeren. Zij vragen te schetsen hoe dit proces eruitziet en wat voor gevolgen dit kan hebben voor Nederland. Daarnaast vragen zij of de Europese Commissie een lumpsum bedrag of andersoortige boete aan Nederland kan opleggen als sanctie indien Nederland de richtlijn incorrect implementeert.

Verder vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of een (rechts)persoon zich na het verstrijken van de omzettingstermijn (15 november 2024) kan beroepen op bepalingen van de richtlijn voor een interpretatie van de Nederlandse wetgeving die dan conform de richtlijn moet zijn. Deze leden vragen wat voor gevolgen dit kan hebben.

Tot slot vragen leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of het kabinet nog steeds achter het behalen van de drie doelstellingen van de richtlijn staat om 1) tot een toereikend wettelijk minimumloon te komen, met het oog op het verwezenlijken van behoorlijke leefomstandigheden en arbeidsvoorwaarden; 2) collectieve onderhandelingen te bevorderen; 3) de daadwerkelijke toegang van werknemers tot rechten op minimumloonbescherming te verbeteren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief. Het advies van de advocaat-generaal betreft een belangrijk nieuw feit in de discussie over de EU-richtlijn toereikende minimumlonen. Deze leden hebben hierover een aantal fundamentele vragen. Zij hebben van meet af aan aangegeven dat de EU zich ver moet houden van inmenging in de loonvorming van lidstaten, aangezien dit een nationale bevoegdheid betreft. Een eventuele nietigverklaring van de richtlijn heeft mogelijk forse implicaties. Deze leden zijn dan ook van mening dat het kabinet een pas op de plaats moet maken met de implementatie en de uitspraak van het EU-Hof moet afwachten, waarna in gesprek met beide Kamers wordt bepaald hoe verder wordt omgegaan met deze richtlijn.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de advocaat-generaal van het EU-Hof concludeert dat de EU niet bevoegd is op het gebied van beloning, terwijl deze richtlijn wel ingrijpt op dit terrein. Deze leden vragen zich af wat dit nieuwe feit betekent voor het standpunt van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit en bevoegdheid van de EU op dit punt, los van het eerder geuite standpunt van het kabinet hierover in het BNC-fiche. Is de Minister het ermee eens dat loonvorming een nationale verantwoordelijkheid is en dat ook moet blijven?

De leden van de SGP-fractie vernemen graag op welke termijn de uitspraak van het EU-Hof wordt verwacht.

De leden van de SGP-fractie vragen naar de stand van zaken ten aanzien van implementatie van deze richtlijn door andere lidstaten. In hoeveel landen is de richtlijn inmiddels daadwerkelijk geïmplementeerd? En in hoeveel gevallen loopt het implementatieproces nog, zoals in Nederland?

De leden van de SGP-fractie vinden dat eerst duidelijk moet zijn of deze richtlijn rechtsgeldig is voordat Nederland overgaat tot daadwerkelijke implementatie, aangezien dit een cruciale vraag betreft. Uit de brief blijkt dat de Minister implementatie in Nederland gewoon wil voortzetten, terwijl de rechtsgeldigheid van de richtlijn ter discussie staat. Het regeerprogramma zegt echter: «Europese wetgeving moet niet verder gaan dan strikt noodzakelijk.» Hoe verhoudt het doorzetten van implementatie van deze betwiste richtlijn zich tot deze kabinetslijn? Zou niet eerst absolute helderheid moeten zijn over de vraag of deze richtlijn strikt noodzakelijk is? Is de Minister alsnog bereid een pas op de plaats te maken en de uitspraak van het EU-Hof hierover af te wachten en voordien niet over te gaan tot implementatie van deze EU-richtlijn?

Volgens de leden van de SGP-fractie zou het kabinet er goed aan doen om in EU-verband op te trekken met andere lidstaten die kritisch zijn op deze richtlijn en loonvorming willen blijven beschouwen als een nationale bevoegdheid. Wil de Minister daarom optrekken met lidstaten die kritisch zijn op deze richtlijn en nog niet zijn overgegaan tot implementatie, waaronder Zweden en Denemarken? Is hij bereid richting de Europese Commissie aan te geven dat Nederland de uitspraak van het EU-Hof afwacht, voordat definitief wordt besloten tot implementatie?

De leden van de SGP-fractie vragen naar de implicaties van het niet rechtsgeldig verklaren van de richtlijn. En wat zijn de consequenties van niet-rechtsgeldigverklaring op het moment dat een lidstaat wel is overgegaan tot implementatie?

De leden van de SGP-fractie hebben moeite met het feit dat de EU steeds meer bevoegdheden naar zich toetrekt, zoals ook hier het geval lijkt te zijn. Sociale zekerheid moet op nationaal niveau vorm krijgen, en niet in EU-verband. Dat is ook de reden dat deze leden zich steeds hebben verzet tegen een Europees minimumloon. Uiteindelijk hebben zij wel ingestemd met implementatie van deze richtlijn, niet vanwege de inhoud maar omdat een richtlijn geïmplementeerd moet worden. Als zij bij stemming hadden geweten dat de grondslag niet deugde, hadden zij tegen dit wetsvoorstel gestemd. En dat geldt mogelijk niet alleen voor deze leden. Nu implementatie van deze richtlijn doorzetten, zou dus geen recht doen aan het belang van een open en eerlijk debat over deze richtlijn. Daarnaast zou het betekenen dat het parlement mogelijk op oneigenlijke gronden instemt met de wet die deze richtlijn implementeert. Graag ontvangen zij een reflectie van de regering hierop. Wil de Minister daarom toezeggen dat hij beide Kamers zal informeren over de vervolgstappen die hij zet ten aanzien van deze richtlijn, over de uitspraak van het EU-Hof en over de gevolgen daarvan voor de Nederlandse situatie en de opstelling van het Nederlandse kabinet?

II Antwoord/Reactie van de Minister