Instellen commissie strafvorderlijke gegevensverwerking
Rechtsstaat en Rechtsorde
Brief regering
Nummer: 2025D03347, datum: 2025-01-29, bijgewerkt: 2025-01-30 13:11, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 29279 -923 Rechtsstaat en Rechtsorde.
Onderdeel van zaak 2025Z01484:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-02-06 12:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
32 761 Verwerking en bescherming persoonsgegevens
Nr. 923 Brief van de minister van Justitie en Veiligheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2025
Mede namens de staatssecretaris Rechtsbescherming informeer ik uw Kamer hierbij over de verdere wettelijke normering van de strafvorderlijke gegevensverwerking en het instellen van een commissie die tot taak heeft daarover te adviseren.
Een rechtvaardige en veilige samenleving vraagt om een overheid die zorgt voor een effectieve en efficiënte strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Voor de uitvoering van deze taak is het noodzakelijk om persoonsgegevens te verwerken. Door de digitalisering van onze samenleving en de ontwikkeling van daarmee verband houdende technologieën, is de hoeveelheid gegevens (waaronder persoonsgegevens) waarover de overheid ten behoeve van de opsporing kan beschikken, flink toegenomen.
Tegelijk bieden nieuwe digitale technieken steeds meer mogelijkheden om grote hoeveelheden gegevens te onderzoeken en analyseren, waardoor verbanden tussen gegevens kunnen worden gelegd die vroeger onopgemerkt bleven. Voor een effectieve en efficiënte taakuitvoering in het algemeen en de bestrijding van ernstige, ondermijnende criminaliteit in het bijzonder, is een data gedreven werkwijze voor de opsporing een noodzaak. Kenmerkend voor een dergelijke werkwijze is dat gegevens die voor een specifiek doel zijn vergaard, zoals een concreet opsporingsonderzoek, niet alleen in dat onderzoek worden gebruikt, maar verder worden geanalyseerd met als doel om informatie te genereren die bruikbaar is voor andere opsporingsonderzoeken of nieuwe verdachten of strafbare feiten aan het licht brengt.
Zowel bij de vergaring, als bij de verdere verwerking van persoonsgegevens moet de overheid zorgvuldigheid betrachten en alleen een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van burgers voor zover dat evenredig is aan de uitvoering van haar taak. Een belangrijk aspect daarbij is dat de door de politie vergaarde gegevens in voorkomende gevallen niet alleen verdachten van strafbare feiten betreffen, maar ook personen die niets met strafbare feiten te maken hebben. In de smartphone van een verdachte kunnen bijvoorbeeld ook foto’s en berichten van vrienden en familie staan. Het verder verwerken van grote hoeveelheden persoonsgegevens is een inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, die moeilijker te rechtvaardigen is wanneer het ook gaat om gegevens van personen die niets met strafbare feiten te maken blijken te hebben.
De Commissie modernisering opsporingsonderzoek in het digitale tijdperk onder voorzitterschap van professor Bert-Jaap Koops bracht in 2018 haar rapport “Regulering van opsporingsbevoegdheden in een digitale omgeving” uit. De aanbevelingen ten aanzien van nieuwe opsporingsbevoegdheden op digitaal gebied van deze commissie hebben sterk bijgedragen aan het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. De commissie signaleerde ook dat het verzamelen van gegevens door de politie en het verder verwerken ervan beide een inbreuk maken op grondrechten. Deze activiteiten hangen sterk met elkaar samen en moeten in onderling verband worden beschouwd. Een ruimere mogelijkheid om gegevens te verzamelen moet gepaard gaan met een passende normering van het verder verwerken. Dit leidde tot het advies om een integrale visie te ontwikkelen op de normering van de vergaring en de verdere verwerking van persoonsgegevens, die geregeld worden in het Wetboek van Strafvordering respectievelijk de Wet politiegegevens.
Mijn ambtsvoorganger heeft in 2020 uw Kamer geïnformeerd over de verkenning om te komen tot een brede gegevensverwerkingswet voor de politie- en justitieketen1. Deze wet zou ook onder meer een nieuwe regeling moeten bevatten voor het verder verwerken van politiegegevens. In afwachting van die nieuwe gegevensverwerkingswet is er destijds voor gekozen om de bepalingen uit het huidige Wetboek van Strafvordering die zien op gegevensverwerking niet op te nemen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Begin 2022 is aan uw Kamer echter gemeld dat het traject om te komen tot een nieuwe gegevensverwerkingswet gestopt werd omdat daarvoor geen financiële dekking was gevonden2. In reactie daarop zijn de bepalingen over gegevenswerking uit het huidige Wetboek van Strafvordering opgenomen in het conceptwetsvoorstel van de eerste aanvullingswet, om zo alsnog in het nieuwe wetboek terecht te komen.
In het WODC-onderzoek “strafvorderlijke gegevensverwerking” is er eind 2022 op gewezen dat de normering van het (verder) verwerken van grote datasets, waarin zich gegevens bevinden die betrekking hebben op allerlei personen, in de huidige wetgeving onvoldoende is. De auteurs geven daarbij aan dat de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ook in die richting wijst. De auteurs van het onderzoek schetsen een aantal elementen die richting kunnen geven aan de normering van de verwerking van zulke gegevens.
Gebleken is dat het opstellen van een regeling voor strafvorderlijke gegevensverwerking niet eenvoudig is. Zowel de technische mogelijkheden als de juridische eisen die voortkomen uit de Europese jurisprudentie zijn voortdurend in beweging. Hier komt bij dat digitale opsporing breed en veelvuldig wordt ingezet waardoor iedere nieuwe regel op dit gebied grote impact heeft op de schaarse personele capaciteit en de ICT voorzieningen. Er moet rekening worden gehouden met de hoge implementatiedruk van het nieuwe Wetboek van Strafvordering op de uitvoeringsorganisaties. Daarom is er in de consultatieversie van de eerste aanvullingswet van het nieuwe Wetboek van Strafvordering voor gekozen om slechts de bestaande bepalingen uit het huidige Wetboek van Strafvordering over het verder verwerken van gegevens, over te nemen en ook van toepassing te laten zijn op gegevens die afkomstig zijn van digitale gegevensdragers. Tegelijkertijd is hierbij gesignaleerd dat het nodig is om nieuw beleid te ontwikkelen.
Er moet dus een toekomstbestendige regeling komen voor het verder verwerken van (grote hoeveelheden) persoonsgegevens die zorgt voor passende waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, maar het ook mogelijk maakt dat de gegevens optimaal kunnen worden benut voor de uitvoering van (onderdelen van) de politietaak. Dit vereist een gedegen uitwerking die met de nodige tijd en aandacht wordt opgesteld. Het is hiervoor nodig om de kennis en inzichten van wetenschappers, beleid, wetgeving en uitvoering bijeen te brengen. Om deze reden wordt een commissie ingesteld die ons moet voorzien van concrete aanbevelingen ten aanzien van een wettelijke regeling en daarbij de meest recente ontwikkelingen meeneemt. De politie en het Openbaar Ministerie hebben al aangegeven graag te participeren in de commissie zodat deze toekomstige wetgeving al in een vroeg stadium kan worden getoetst op uitvoerbaarheid voor de praktijk.
Het uiteindelijke wetsvoorstel inzake strafvorderlijke gegevensverwerking zal in ieder geval regels bevatten omtrent de criteria voor toegang tot de gegevens en verder uitwerken wanneer gegevens die zijn verzameld voor een specifiek doel, voor een ander doel mogen worden gebruikt. Ook zal de regeling voorschriften geven over de wijze van analyse van deze gegevens en de termijn gedurende welke de gegevens beschikbaar mogen blijven voor verdere verwerking.
De instelling van deze commissie is voorzien in de eerste helft van 2025.
De minister van Justitie en Veiligheid,
D.M. van Weel