[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen over publicatie documenten n.a.v. Woo-verzoek nota 'Visie Inspectie Wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs' (Kamerstuk 29614-179)

Grondrechten in een pluriforme samenleving

Lijst van vragen

Nummer: 2025D05884, datum: 2025-02-12, bijgewerkt: 2025-02-14 11:25, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2025D05884).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2024Z19431:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2025D05884 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief d.d. 26 november 2024 inzake Publicatie documenten n.a.v. Woo-verzoek nota «Visie Inspectie Wetsvoorstel toezicht op informeel onderwijs» (Kamerstuk 29 614, nr. 179)

De voorzitter van de commissie,

Bromet

Adjunct-griffier van de commissie,

Huls

Nr Vraag
1 Kunt u aangeven hoeveel fte er naar schatting nodig is bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) voor het uitvoeren van deze toezichtstaak?
2 Wat zijn nu de feitelijke uitvoeringsmogelijkheden die de inspectie ziet naar aanleiding van het wetsvoorstel?
3 Welke bezwaren die de inspectie aangeeft zijn feitelijke uitvoeringsbezwaren?
4 Welke bezwaren die de inspectie aangeeft zijn bezwaren op basis van overtuiging?
5 Klopt het dat het wetsvoorstel risicogericht is en kunt u nader duiden wat dit inhoudt?
6 Is uw verwachting dat door de risicogerichtheid die van het wetsvoorstel uitgaat, het overgrote deel van de informele onderwijsorganisaties niet met het toezicht van dit wetsvoorstel te maken krijgen?
7 Op welke manier voert u de motie van het lid Van Toorenburg over signalen van kindermishandeling in het informele onderwijs oppakken, uit?1
8 Op welke manier voert u de motie van de leden Kuiken en Becker over risicogericht toezicht op informeel onderwijs wettelijk mogelijk maken, uit?2
9 Op welke manier past toezichthouden op aan het strafrecht ontleende normen bij de taken van de inspectie?
10 Hoe voorkomt u dat de beoogde nieuwe taak voor de inspectie door de brede normstelling afbreuk zal doen aan de menskracht, deskundigheid en autoriteit die van belang zijn voor het huidig inspectietoezicht?
11 Hoe voorkomt u dat de beoogde nieuwe taak voor de inspectie, doordat iedereen signalen kan melden, afbreuk zal doen aan de menskracht, deskundigheid en autoriteit die van belang zijn voor het huidig inspectietoezicht?
12 Wat is de reden dat inzet van schaarse inspecteurs in het toezicht op informeel onderwijs gerechtvaardigd is, in het licht van de analyse van de inspectie?
13 Wat is uw reactie op het feit dat de inspectie erop wijst dat dit toezicht kan leiden tot «goedkeuring» van gevaarlijke praktijken doordat de toezichthouder onvoldoende bewijs vindt voor radicalisering?
14 Wat is uw reactie op het feit dat de inspectie erop wijst dat vergaande opsporingsbevoegdheden op zijn minst nodig zouden zijn en dat de ambtenaren bij de inspectie daarop niet zijn toegerust?
15 Wat betekent dat ambtenaren werkzaam bij de inspectie belast zijn met het toezicht en wat is de reden dat niet de organisatie als zodanig belast is met het toezicht?
16 Is ook overwogen om de Raad voor de Kinderbescherming in plaats van de inspectie onderzoek te laten doen als het welzijn van kinderen in gevaar zou zijn of komen en wat is de reden dat daar niet voor is gekozen?
17 Kunt u een kwantitatief beeld schetsen van de verschillende activiteiten die wekelijks in ons land plaatsvinden die als vorming kunnen gelden?
18 Kunt u aangeven hoeveel signalen u bereiken over vermeende vormingsactiviteiten die aanzetten tot haat en geweld?
19 Op welke manieren bereiken signalen van vermeende haatzaaiende en tot geweld aansporende vormingsactiviteiten u?
20 Op welk deel van de meldingen van haatzaaiende en tot geweld aansporende (vormings)activiteiten kan nu al worden ingegrepen, bijvoorbeeld op grond van het strafrecht?
21 Op welk deel van de meldingen van haatzaaiende en tot geweld aansporende (vormings)activiteiten kan op dit moment niet worden ingegrepen en waarom niet?
22 Hoeveel tijd is de inspectie gemiddeld kwijt aan het onderzoeken of een signaal dat bij hen binnenkomt al dan niet terecht is?
23 Hoe effectief zal de Wet toezicht informeel onderwijs naar verwachting zijn gezien een groot deel van de activiteiten waarop zij toeziet zich doelbewust in het geheim zullen voltrekken en is de inspectie voldoende toegerust om tegen dergelijke heimelijke activiteiten op te treden?
24 Is de inspectie op dit moment voldoende toegerust om het aantal signalen dat verwacht wordt als gevolg van uiteenlopende opvattingen over wat discriminatie behelst te verwerken?
25 Betekenen de beoogde vormingsactiviteiten die met het wetsvoorstel Wet toezicht informeel onderwijs onder het bereik van de inspectie worden gebracht tevens dat scholings- en vormingsactiviteiten van politieke jongerenorganisaties onder het inspectietoezicht gaan vallen?
26 Hoe definieert u de begrippen «haat» en «discriminatie», nu de inspectie veel onterechte signalen verwacht in verband met de vaak niet eenduidige interpretatie van deze begrippen, de waardegevoeligheid ervan en het gebruik in overdrachtelijke betekenis?
27 Wat is de beoogde werkwijze van de inspectie bij gebruik van signalen van derden over aanzetten tot discriminatie, die volgens de inspectie kwetsbaar zijn voor gebruik voor andere doelen?
28 Welke instrumenten staan de inspectie straks ter beschikking als de in het wetsvoorstel bedoelde, niet toegestane, problematische situaties achter de voordeur of naar vormen van thuisonderwijs verdwijnen, in heimelijkheid plaatsvinden of dat men doelen en inhouden verhult, zonder dat er sprake is van een geëxpliciteerd curriculum?
29 Wat zijn uw verwachtingen bij de meldingsbereidheid van direct betrokkenen bij problematische situaties, die juist direct betrokkenen in de regel zien als gewenst?
30 Op welke wijze voorkomt u bij het wetsvoorstel Wet toezicht op informeel onderwijs dat de inspectie veel toezicht moet richten op activiteiten waarover geen maatschappelijke zorg bestaat (of waarvoor een goed, proportioneel alternatief bestaat: strafrecht, het OM en toetsing door de rechter)?
31 In hoeverre zal toepassing van de Wet toezicht op informeel onderwijs mogelijk juist vooroordelen en discriminatie in de hand werken, zoals de inspectie vreest?
32 Wat betekent het beoogde toezicht van de inspectie op informeel onderwijs voor de intensiteit waarmee het reguliere toezicht op bekostigd onderwijs straks gestalte zal krijgen, nu de inspectie oordeelt dat het beoogde toezicht «niet uitvoerbaar is» en het haar «taak in het regulier onderwijs onder druk zet»?
33 Kunt u puntsgewijs uiteenzetten hoe de verdergaande opsporingsmiddelen, die bij het toezicht op informeel onderwijs nodig zijn in verband met verheimelijking van activiteiten waarmee rekening moet worden gehouden, afwijken van de regulier toezichtmethoden van de inspectie (observatie, gesprek en documentanalyse)?
34 In hoeverre komt straks ook de kwaliteit van het lesgeven bij het toezicht op informeel onderwijs in beeld, naast het toezicht op mogelijk intentioneel en herhaaldelijk aanzetten tot geweld, haat en discriminatie?
35 Welke andere instanties zouden in aanmerking komen om het toezicht op informeel onderwijs bij te beleggen, nu de inspectie zichzelf niet vanzelf de geëigende toezichthouder noemt die effectief kan optreden?
36 Welke mogelijkheden ziet u om in het toezicht op het reguliere onderwijs de wet- en regelgeving rondom het tegengaan van ondemocratisch gedachtegoed aan te scherpen, waarvoor een wettelijke basis nodig zou zijn?
37 Zullen straks in principe ook de programma’s van ProDemos onderdeel uitmaken van de vormingsactiviteiten waarop de inspectie toezicht houdt?
38 Welke andere diensten dan de inspectie zijn zoal in beeld geweest bij de uitvoering van de motie van het lid Kuiken c.s. over risicogericht toezicht op informeel onderwijs?3
39 Kunt u toelichten hoe de inspectie toezicht moet houden op aanzetten tot geweld, haat en discriminatie, terwijl zij aangeeft dat het haar kerntaak is om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen?
40 Heeft u een reactie op de conclusie van de inspectie dat toezicht op het informeel onderwijs een rol betreft die wezensvreemd is voor de inspectie?
41 Waarop baseert de inspectie de gedane aannames over de begrippen «discriminatie» en «haat» en de interpretatie hiervan?
42 Hoe kijkt u naar het feit dat de inspectie de trefkans van wel-relevante signalen klein inschat?
43 In hoeverre bent u het eens met de inspectie dat zij niet kunnen optreden tegen het eenvoudig onttrekken van inspectietoezicht door middel van bijvoorbeeld thuisonderwijs?
44 Wat bent u van plan om te doen met het gegeven van de inspectie dat toezicht door de inspectie een averechts effect zal hebben en daarmee problematische situaties zal kunnen goedkeuren?
45 In hoeverre verwacht u dat de inspectie met hun reguliere toezichtmethoden heterdaad kan vaststellen?
46 Wat vindt u ervan dat de inspectie zichzelf niet de geëigende toezichthouder vindt die effectief kan optreden met de Wet toezicht informeel onderwijs?
47 Wat vindt u van de constatering dat de toepassing van de Wet toezicht informeel onderwijs mogelijk vooroordelen en discriminatie in de hand werken, zoals door de inspectie wordt genoemd?
48 Waarop baseert de inspectie haar zorg dat meer bevoegdheden het maatschappelijk vertrouwen dat zij geniet onder druk zet?

1 Kamerstuk 35 228, nr. 28

2 Kamerstuk 29 754, nr. 572

3 Kamerstuk 35 228, nr. 24