Antwoord op vragen van het lid Sneller over het bericht ‘De druppel die de emmer doet overlopen, naar een toekomstbestendige WETS-procedure voor overname van strafexecutie in Nederland de wetgever aan zet’
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2025D07775, datum: 2025-02-21, bijgewerkt: 2025-02-21 15:49, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I. Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van zaak 2025Z00285:
- Gericht aan: T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Gericht aan: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
- Indiener: J.C. Sneller, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Sneller
(D66) over het bericht ‘De druppel die de emmer doet overlopen, naar een
toekomstbestendige WETS-procedure voor overname van strafexecutie in
Nederland de wetgever aan zet’.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
I. Coenradie
Vragen van het lid Sneller (D66) aan de minister en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht ‘De druppel die de emmer doet overlopen, naar een toekomstbestendige WETS-procedure voor overname van strafexecutie in Nederland de wetgever aan zet’.
(ingezonden 14 januari 2025, 2025Z00285)
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht ‘De druppel die de emmer doet
overlopen, naar een toekomstbestendige WETS-procedure voor overname van
strafexecutie in Nederland, de wetgever aan zet’1?
Antwoord op vraag 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw oordeel over de kwaliteit van rechtsbescherming van
veroordeelden in de WETS erkenningsprocedure, waarbij de veroordeelde
niet wordt gehoord en geen andere wettelijke mogelijkheid heeft om
inbreng te leveren, terwijl de procedure wel effect kan hebben op de
kwalificatie van het delict en de strafduur?
Antwoord op vraag 2
Bij de totstandkoming van de Wet wederzijdse erkenning en
tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS)
is de rechtsbescherming van de veroordeelde een belangrijk punt van
aandacht geweest. Daarover is ook uitvoerig met uw Kamer van gedachten
gewisseld. Bij de implementatie van het kaderbesluit 2008/909/JBZ
(kaderbesluit) is – gelet op het belang van rechtsbescherming – besloten
om een aantal vanuit het perspectief van de veroordeelde meest
wezenlijke onderdelen van de erkenningsbeslissing voor te leggen aan de
penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het
gerechtshof). Dit betreft de kwalificatie van het gepleegde strafbare
feit naar Nederlands recht, de verenigbaarheid van de straf met het
Nederlands recht en een eventuele aanpassing van de straf. De afdeling
Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële
Inrichtingen (DJI) besluit vervolgens namens mij over de erkenning en
neemt daarbij het oordeel van het gerechtshof in acht.2 De
wetgever was van oordeel dat daarmee bij de implementatie is voorzien in
een adequate en met voldoende waarborgen omklede procedure die aansluit
bij de nationale verhoudingen.3 Of er aanleiding bestaat
om de erkenningsprocedure, wat betreft de rechtsbescherming van de
veroordeelde, te herzien, is onderwerp van het reeds aangekondigde
onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC).
Ik licht de reikwijdte van dat onderzoek verder toe in de beantwoording van de vragen 8 tot en met 10.
Vraag 3
Erkent u dat het feit dat veroordeelden zich alleen kunnen verdedigen
via de civiele rechter, die een beperkte toetsingsmaatstaf heeft omdat
zij uitsluitend bevoegd is zover sprake is van een vordering uit
onrechtmatige daad, in de praktijk leidt tot een problematische situatie
voor veroordeelden?
Vraag 4
Is de civiele rechter op dit moment bevoegd om zich uit te
laten over de beslissing van de minister en/of het oordeel van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als de beslissing middels een
civielrechtelijke procedure aan bod komt?
Antwoord op vragen 3 en 4
Nee, dat erken ik niet. Wanneer een veroordeelde meent dat de
Staat door de erkenning van een vonnis onrechtmatig heeft gehandeld in
de zin van artikel 6:162 BW, kan hij zich tot de civiele rechter wenden.
Hij kan dan bij de civiele rechter vorderen dit vast te stellen en de
erkenningsbeslissing te doen heroverwegen of aan te passen. De civiele
rechter is bevoegd hierover te oordelen. Of een veroordeelde
ontvankelijk is in zijn vordering en hoever de mate van toetsing reikt,
is ter beoordeling van de civiele rechter.
Vraag 5
Zijn er afspraken (op papier of in een andere vorm) in de
praktijk waarin veroordeelden ruimte wordt geboden inbreng te leveren
voor de procedure? Zo ja, welke afspraken zijn dit?
Antwoord op vraag 5
In de praktijk is de ongeschreven werkwijze ontstaan dat een
veroordeelde een schriftelijke zienswijze kan indienen bij de afdeling
Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële
Inrichtingen (DJI), die namens mij besluit over de erkenning van
vrijheidsbenemende vonnissen. De zienswijze wordt door hen doorgezonden
naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het gerechtshof betrekt de
zienswijze bij zijn beoordeling. Ook IOS betrekt de inbreng bij de
beslissing omtrent de erkenning van het vonnis, binnen de reikwijdte van
het kaderbesluit. Het komt ook voor dat IOS een veroordeelde de
gelegenheid biedt nadere stukken aan te leveren omtrent diens binding
met Nederland, wanneer IOS het verzoek om die reden heeft afgewezen of
voornemens is af te wijzen.
Vraag 6
Selecteert u de gevallen waarin tegemoet wordt gekomen aan
een verzoek tot herbeoordeling van de veroordeelde? Zo ja, op welke
criteria berust deze selectie?
Antwoord op vraag 6
IOS bekijkt of zij de redenen op grond waarvan om een herbeoordeling wordt gevraagd zelf kunnen beoordelen of dat die betrekking hebben op de aspecten die het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beoordeelt. Ook gaat IOS na of er in de zienswijze iets wordt aangevoerd dat de veroordeelde niet eerder naar voren heeft gebracht dat relevant kan zijn voor diens beoordeling. In de praktijk stuurt IOS bij zo’n “nieuw” element de zienswijze door aan het gerechtshof. Het gerechtshof toetst dan of de zienswijze tot een aanpassing van zijn oorspronkelijk oordeel moet leiden. De herbeoordeling is dus beperkt tot elementen die niet eerder door de veroordeelde naar voren zijn gebracht en behelst geen volledig nieuwe beoordeling. Voor een veroordeelde staat altijd de weg naar de civiele rechter open als hij meent dat de geleverde inbreng niet tot het gewenste resultaat heeft geleid en de Staat door de erkenning van het vonnis onrechtmatig heeft gehandeld.
Vraag 7
Heeft u berichten ontvangen van de betrokken instanties (waaronder de
rechtspraak en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) waarin zij uiten dat
het wenselijk voor veroordeelden om inbreng te hebben in de
erkenningsprocedure? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Antwoord op vraag 7
Het is mij bekend dat het hof aanpassing van wetgeving, met het oog op
de rechtsbescherming van veroordeelden, noodzakelijk acht. In dit kader
verwijs ik in het bijzonder naar het eindoordeel van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden met kenmerk ECLI:NL:GHARL:2024:5819. Zoals ik hiervoor
al aangaf, zal het reeds aangekondigde WODC-onderzoek zich ook op dit
aspect van de erkenningsprocedure richten.
Vraag 8
Ziet u, in het licht van het niet-ontvankelijk verklaren van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om prejudiciële vragen te stellen aan het
Europese Hof, reden om de erkenningsprocedure aan te passen? Zo ja,
welke aanpassingen vindt u wenselijk?
Vraag 9
Hoe kijkt u naar uw eigen rol in de erkenningsprocedure van de WETS nu
het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet ontvankelijk is verklaard om
prejudiciële vragen te stellen? Bent u bereid uw eigen rol te wijzigen,
zodat de beslissingsbevoegdheid kan worden neergelegd bij het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden?
Vraag 10
Bent u bereid de Nederlandse erkenningsprocedure aan te passen naar
voorbeeld van de procedures in België, Frankrijk en Duitsland, waar wel
beroeps- en cassatiemogelijkheden openstaan tegen de
erkenningsprocedure?
Antwoord op vragen 8, 9, en 10
Besluiten over de erkenning van vrijheidsbenemende vonnissen worden namens mij door DJI (IOS) genomen. Mijn bevoegdheid in dezen ligt in lijn met de Nederlandse rechtsorde, waarin ik verantwoordelijk ben voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen.
Gelet op de evaluatie die in opdracht van de Raad van de Europese Unie is uitgevoerd naar de toepassing van (onder meer) het kaderbesluit in de verschillende landen in de Europese Unie, waaronder Nederland, bestaat evenwel aanleiding om wetenschappelijk onderzoek te laten verrichten naar de erkenningsprocedure. De aanbevelingen in het rapport ten aanzien van Nederland vormen, zoals mijn ambtsvoorganger reeds heeft aangekondigd in de beleidsreactie op de EU-evaluatie4, de primaire aanleiding om dit onderzoek te laten verrichten. Het onderzoek zal zowel betrekking hebben op de rol- en bevoegdheidsverdeling in de erkenningsprocedure, als ook op de rechtsbescherming van de veroordeelde in die procedure. Ook ontwikkelingen in de jurisprudentie sinds de totstandkoming en implementatie van het kaderbesluit, waaronder onder meer jurisprudentie over het niet bevoegd zijn van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tot het stellen van prejudiciële vragen, zullen in het onderzoek worden betrokken.
Het WODC is ook gevraagd om, voor zover aanpassingen met betrekking tot de erkenningsprocedure in de optiek van de onderzoekers nodig worden geacht, daartoe oplossingsrichtingen in kaart te brengen, waarbij ook de vraag voorligt of er andere landen, zoals bijvoorbeeld Frankijk, hierbij als voorbeeld kunnen dienen.
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek, dat zich op dit moment in de opstartende fase bevindt. Op grond van de onderzoeksresultaten zal ik een geïnformeerde beslissing nemen of, en in hoeverre, wijziging van de huidige WETS-procedure, voor wat betreft de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke uitspraken tot oplegging van een vrijheidsbenemende sanctie in Nederland, aangewezen is.
Vraag 11
Ziet u, gezien het eerdere standpunt van het ministerie dat er geen
aanleiding was om het functioneren van de WETS-procedure te onderzoeken,
het niet ontvankelijk verklaren van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om
prejudiciële vragen te stellen aanleiding voor u om een dergelijk
onderzoek alsnog op te starten?5
Antwoord op vraag 11
Zoals ik in de beantwoording van de vragen 8, 9 en 10 heb aangegeven,
zal door het WODC onderzoek worden verricht naar (onderdelen van) de
erkenningsprocedure van de WETS. De beleidsreactie op dit onderzoek zal
met uw Kamer worden gedeeld.
Ouwekerk, 23 december 2024, ‘De druppel die de emmer doet overlopen, naar een toekomstbestendige WETS-procedure voor overname van strafexecutie in Nederland de wetgever aan zet’ in Delikt en Delinkwent.↩︎
In de WETS wordt verwezen naar onze minister, waarmee gedoeld wordt op de Minister van Justitie en Veiligheid. Gelet op de portefeuilleverdeling, betreft het in de praktijk de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid die is belast met de erkenning van buitenlandse rechterlijke uitspraken in Nederland. In de praktijk besluit de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) namens de Staatssecretaris over de erkenning van vrijheidsbenemende vonnissen.↩︎
Kamerstukken II, 2010/11, 32885, nr. 3, p. 22 en Kamerstukken II, 2010/11, 32885, nr. 7, p. 18 e.v.↩︎
Kamerstukken II, 2023/24, 32885, nr. 14.↩︎
Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022-2023, nr. 2080.
↩︎