Appreciatie van de Motie van het lid Vermeer over exploitanten van CCS-locaties, windmolenparken en zonneweiden verplichten geld in een extern fonds te parkeren wat alleen gebruikt kan worden voor het afbreken van locaties indien de bedrijvigheid stopt (Kamerstuk 32813-1443)
Brief regering
Nummer: 2025D08526, datum: 2025-03-03, bijgewerkt: 2025-03-03 13:53, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2025Z03741:
- Indiener: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
- 2025-03-18 16:45: Procedurevergadering vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei (Procedurevergadering), vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter,
Naar aanleiding van het tweeminutendebat op 19 december 2024, heeft het lid Vermeer (BBB) gevraagd naar een schriftelijke appreciatie op zijn aangehouden motie1. De motie betreft het opnemen van een wettelijke verplichting voor exploitanten van CCS-locaties, windmolenparken en zonneweiden, naar voorbeeld van de Kernenergiewet, om geld in een extern fonds te parkeren wat alleen gebruikt kan worden voor het afbreken van locaties indien de bedrijvigheid stopt of exploitant/eigenaar failliet wordt verklaard. Het kabinet deelt met de heer Vermeer het belang van richtlijnen hierover. Voor CCS is dit reeds wettelijk verankerd en voor hernieuwbaar op land is het reeds op andere wijze geborgd. Daarom geeft het kabinet het oordeel overbodig. Hieronder wordt dit per techniek toegelicht.
CCS
Artikel 47 van de Mijnbouwwet biedt al de mogelijkheid om te bepalen dat de
CO2-opslagvergunninghouder financiële zekerheid moet stellen aan de Staat der Nederlanden voor het verwijderen van een mijnbouwwerk. Van deze mogelijkheid is in de reeds verleende CO2-opslagvergunningen ook gebruik gemaakt. Op grond van artikel 27, tweede lid, van de Mijnbouwwet kan een CO2-opslagvergunning worden geweigerd indien onvoldoende verzekerd is dat de aanvrager zal voldoen aan de verplichting om een dergelijke financiële zekerheid te stellen.
De verplichting voor de CO2-vergunninghouder om na exploitatie de injectiefaciliteiten en bijbehorende bovengrondse voorzieningen te verwijderen is opgenomen in artikel 31i van de Mijnbouwwet. Op grond van artikel 31d, eerste lid, onderdeel n, van de Mijnbouwwet wordt in de vergunning het bedrag aan financiële zekerheid (of een gelijkwaardige voorziening) vastgelegd dat de vergunninghouder moet stellen voordat met de opslag van CO2 wordt aangevangen. Op grond van artikel 31g, eerste lid, onderdeel c, van de Mijnbouwwet moet de CO2-opslagvergunninghouder jaarlijks het bewijs verstrekken dat financiële zekerheid is gesteld en aangehouden. Op grond van artikel 31h, eerste lid, aanhef en onder d, van de Mijnbouwwet kan de minister van Klimaat en Groene Groei de vergunning wijzigen of intrekken indien de gestelde financiële zekerheid onvoldoende blijkt te zijn.
In geval van faillissement van de vergunninghouder tijdens exploitatie van de CO2-opslaglocatie zal eerst een opvolger worden gezocht die de exploitatie kan overnemen. De opruimverplichting komt dan te rusten op de nieuwe
CO2-opslagvergunninghouder. Als er geen partij wordt gevonden die de exploitatie kan voortzetten dan zal het bevoegd gezag het opslagvoorkomen moeten afsluiten en de injectiefaciliteiten en bijbehorende bovengrondse faciliteiten moeten opruimen (zie artikel 31l, tweede lid, van de Mijnbouwwet). In dat geval kan het bevoegd gezag de kosten van het opruimen verhalen op de failliete partij door het aanspreken van de gestelde financiële zekerheid (zie artikel 31l, vierde lid, van de Mijnbouwwet).
In geval van faillissement van de vergunninghouder na exploitatie en tijdens de fase dat het mijnbouwwerk wordt opgeruimd, kunnen de kosten van het afronden van de opruimwerkzaamheden eveneens worden verhaald op de failliete partij door het aanspreken van de gestelde financiële zekerheid.
Hernieuwbaar op land
Gemeenten of provincies zijn in de regel het bevoegd gezag voor de ruimtelijke inpassing en het verlenen van omgevingsvergunningen voor (grootschalige) zon-PV-installaties en windparken. Zij borgen dit beleid in de provinciale omgevingsverordening en de gemeentelijke omgevingsplannen. In 2023 heeft het kabinet in samenwerking met de VNG en IPO basisteksten laten opstellen voor gemeenten en provincies voor maatschappelijke eisen voor zonne-en windparken op land. Hierin wordt ook verwezen naar de mogelijkheden voor juridische en financiele borging van de ontmanteling van (grootschalige) zon-PV installaties en windparken die lokale overheden kunnen opnemen in hun omgevingsverordeningen2. Dit zorgt voor een uniforme en gestroomlijnde manier voor het (juridisch en financieel) borgen van de ontmanteling van hernieuwbare energieprojecten op land.
Uit een inventarisate blijkt dat verschillende provincies in hun provinciale omgevingsverordeningen hebben opgenomen dat de ontwikkeling van (grootschalige) zon-PV-installaties of windparken alleen mogelijk kan worden gemaakt, als juridisch en financieel is geborgd dat het park en de bijbehorende voorzieningen na de levensduur van het park worden verwijderd. Zie bijvoorbeeld de omgevingsverordening van de provincies Noord-Brabant en Friesland. In de praktijk blijkt dat de ontmanteling na bedrijfsvoering geborgd is in de vergunning, de anterieure overeenkomst en/of het projectbesluit. Er worden op dit moment geen signalen ontvangen dat provincies en gemeenten belemmeringen ervaren bij de juridische en financiele borging van ontmanteling van (grootschalige) zon-PV-installaties en windparken, ook niet als de exploitant/eigenaar failliet wordt verklaard.
Sophie Hermans
Minister van Klimaat en Groene Groei
Kamerstuk 32 813, nr. 1443↩︎
Voorbeeld basisteksten voor maatschappelijke eisen voor zonne- en windparken op land | VNG↩︎