Amendement van het lid Aartsen over een voorhangprocedure voor de amvb over het invoeren van een meldplicht voor uitleners
Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten)
Amendement
Nummer: 2025D10264, datum: 2025-03-11, bijgewerkt: 2025-04-02 13:29, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.A. Aartsen, Tweede Kamerlid (VVD)
Onderdeel van kamerstukdossier 36446 -42 Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten).
Onderdeel van zaak 2025Z04398:
- Indiener: A.A. Aartsen, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL | 2 | |
Vergaderjaar 2024-2025 | ||
36 446 | Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten) | |
Nr. 42 | AMENDEMENT VAN HET LID aartsen | |
Ontvangen 11 maart 2025 | ||
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: |
In artikel I, onderdeel H, worden aan het voorgestelde artikel 12ba, derde lid, twee zinnen toegevoegd, luidende: De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Indien een der kamers der Staten-Generaal besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt er geen voordracht gedaan.
Toelichting
Indiener beoogt met dit amendement de kamers der Staten-Generaal de mogelijkheid te geven om zich uit te spreken over het bij Algemene Maatregel van Bestuur invoeren van een meldplicht voor uitleners indien zij een redelijk vermoeden hebben dat de arbeidskracht niet in het BRP staat ingeschreven. De indiener vindt het gezien de impact van deze maatregel op zowel de arbeidskrachten als de uitleners belangrijk dat de kamers zelf de afweging kunnen maken of zo’n meldplicht daadwerkelijk ingevoerd moet worden. De indiener vreest dat afwezigheid van betrokkenheid van de kamers ertoe kan leiden dat uitleners worden opgezadeld met onevenredige administratieve lasten.
Aartsen