[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toegankelijkheid en doorstroom in het hbo en wo

Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Brief regering

Nummer: 2025D15912, datum: 2025-04-09, bijgewerkt: 2025-04-18 13:51, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-1188).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -1188 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.

Onderdeel van zaak 2025Z06946:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

Nr. 1188 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2025

Op 14 maart 2025 heb ik mijn beleidsbrief aan uw Kamer aangeboden, waarin ik mijn plannen voor deze kabinetsperiode heb beschreven.1 Ik heb daarin aangekondigd in een aparte brief nader in te gaan op toegankelijkheid en doorstroom in het hbo en wo.

Zoals in de beleidsbrief aangegeven dalen de studentenaantallen de komende periode, wat zorgt voor verschillende uitdagingen voor instellingen. Daarom is het noodzakelijk om het stelsel in de komende jaren toekomstbestendig te maken. Vanwege de arbeidsmarktkrapte wil ik het vervolgonderwijs beter laten aansluiten op maatschappelijke behoeften. Dat betekent dat we talent in de toekomst nog beter dan nu moeten benutten voor de samenleving. Van belang hiervoor is dat ons stelsel dan ook toegankelijk blijft voor dit talent, en dat (aspirant)-studenten die daartoe de potentie en ambitie hebben succesvol kunnen starten met een opleiding in het hbo en wo en deze binnen een redelijke termijn kunnen afronden.

In deze brief beschrijf ik mijn inzet om de toegankelijkheid en doorstroom in het hbo en wo te waarborgen en verder te verbeteren. In deze brief zal ik inhoudelijk reageren op verschillende recente onderzoeken. Ook behandel ik een aantal moties die uw Kamer op dit terrein heeft ingediend. Met deze brief geef ik invulling aan de toezegging in het commissiedebat DUO en Hoger Onderwijs van 23 oktober 2024 om in te gaan op maatregelen om uitval en switch terug te brengen.2

Signalen uit onderzoeken

Talent belandt niet altijd op de juiste plek

In de zomer van 2024 heb ik u de resultaten van het IBO doelmatig hoger onderwijs «Talent op de juiste plek» toegestuurd. Uit het IBO blijkt dat studenten niet altijd op de juiste plek zitten en het studierendement te wensen overlaat.3 Het studiesucces wordt door veel verschillende factoren beïnvloed, zoals een verkeerde studiekeuze, onvoldoende motivatie, onvoldoende aansluiting tussen verschillende typen onderwijs, de studeerbaarheid van het curriculum, persoonlijke omstandigheden en opwaartse druk. De factoren die studiesucces negatief beïnvloeden treden daarbij ook in combinatie met elkaar op. Ook het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) heeft aandacht voor deze problematiek in een onlangs gepubliceerd Richtsnoer.4 In dit Richtsnoer stelt de studentenorganisatie enkele maatregelen voor om uitval en switch te verminderen.

Het IBO schetst de uitdaging om jongeren in de toekomst meer te verleiden voor een opleiding in een sector waar de maatschappelijke nood hoog is en de instroom nu te laag.5 Het blijkt lastig om vanuit de overheid te sturen op de studiekeuze van jongeren.6 In mijn beleidsbrief heb ik toegelicht welke maatregelen ik neem in het kader van aansluiting op de arbeidsmarkt. In het najaar van 2025 informeer ik uw Kamer verder over een macrodoelmatig opleidingsaanbod, capaciteitsbekostiging en krimp. Zoals ik in mijn beleidsbrief heb benadrukt, blijft het van belang dat jongeren een opleiding kunnen kiezen van hun interesse.

Uitval en switch komen vaak voor bij specifieke groepen

Om meer zicht te krijgen op de knelpunten in de doorstroom die studenten ervaren, en mede naar aanleiding van de motie Peters7, heeft het Ministerie van OCW onderzoeksbureau Dialogic gevraagd onderzoek laten doen naar de doorstroom van eerstegeneratiestudenten in ons onderwijs.8 Het onderzoek constateert dat eerstegeneratiestudenten, hbo-studenten, mannelijke studenten, studenten met ouders met een lager inkomen en studenten met een migratieachtergrond een grotere kans op uitval en switch hebben. Dit risico is groter voor studenten waarbij verschillende van deze achtergrondkenmerken samenkomen. Dit maakt dat er geen eenduidige maatregel is voor het vergroten van studiesucces van studenten. Dialogic constateert dat beleid gericht op één specifieke doelgroep onvoldoende effectief lijkt. Kenmerken die een kans geven op lager studiesucces komen namelijk vaak in samenhang voor, signaleren Dialogic en het IBO. Er is dus niet één enkele factor die bepalend is voor het studiesucces.

Het is volgens de onderzoekers beter om het onderliggende mechanisme dat kansenongelijkheid veroorzaakt voor álle studenten aan te pakken. Aangrijpingspunten voor verbetering zijn volgens de onderzoekers vooral het vergroten van thuisgevoel en het verminderen van prestatiedruk.9 Het is belangrijk om hier bij de overgang naar het vervolgonderwijs aandacht voor te hebben. Een goede start is van enorm belang. Ik blijf daarom inzetten op het vergroten van het studiesucces van álle studenten. In het vervolg van deze brief licht ik toe welke maatregelen ik daartoe wil nemen.

Ongelijke kansen bij selectie

Selectie kan in potentie de match tussen opleiding en student versterken. Het IBO wijst op het positieve feit dat selecterende opleidingen minder uitval en switch kennen, maar beschrijft ook de neveneffecten van selectie. Met selectie bestaat het risico op kansenongelijkheid. Naast het IBO sluit ook het onderzoek van Dialogic aan bij eerdere bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) dat selectieprocedures veelal een bias kennen. Bepaalde groepen studenten zoals eerstegeneratiestudenten, studenten met een migratieachtergrond en studenten met een lager gezinsinkomen maken minder kans op een plek bij een selecterende opleiding.10 Voor een student hangt veel af van een selectieprocedure. Iedereen verdient het om op een eerlijke en gelijkwaardige manier beoordeeld te worden. Daarom vind ik het belangrijk dat instellingen transparant zijn over hun selectieprocedures en dat deze procedures zorgvuldig tot stand komen. Verderop in deze brief beschrijf ik mijn maatregelen op het gebied van selectie.

Ontoegankelijkheid van wo-masters voor hbo-bachelors

De inspectie heeft onlangs een rapport gepubliceerd over de toegankelijkheid van wo-masters voor hbo-bachelorgediplomeerden.11 Uit het rapport blijkt dat 24,2% van de wo-masteropleidingen aangeeft niet toegankelijk te zijn voor hbo-bachelor-gediplomeerden, ook niet via een schakelprogramma of maatwerktraject.12 Sommige opleidingen geven aan dat het toelaten van hbo-gediplomeerden zou leiden tot hogere uitval, extra kosten en verminderde kwaliteit van de opleiding.13 Zowel fundamentele als meer praktische overwegingen spelen voor masteropleidingen dus een rol om hbo-studenten niet toe te laten. De inspectie constateert daarnaast dat de ontoegankelijkheid mede veroorzaakt wordt door een gebrek aan kennis en expertise over het beoordelen van de toelaatbaarheid van hbo-studenten en het wegnemen van deficiënties. Zij beveelt daarom instellingen – en met name de koepels van de instellingen – aan om in te zetten op meer kennisdeling op dit vlak. Daarnaast roept zij de Minister van OCW op om meer helderheid te verschaffen over de opdracht aan het stelsel als het gaat om de toegankelijkheid van wo-masters voor hbo-bachelor gediplomeerden en over de verantwoordelijkheid die instellingen hierbij hebben.

Hoewel het hbo en wo weliswaar een geheel eigen oriëntatie kennen, vind ik het belangrijk dat er doorstroommogelijkheden voor studenten in het hele vervolgonderwijs bestaan. Daarbij geldt zowel de doorstroomroute van hbo-bachelor naar een wo-master als van een wo-bachelor naar een hbo-master. Respondenten in het onderzoek van de inspectie wijzen op de maatschappelijke druk die er bestaat, ook bij hbo-bachelorgediplomeerden om te kiezen voor een wo-masterdiploma. Deze opwaartse druk (het willen kiezen voor een zo «hoog» mogelijke opleiding) is zichtbaar in het hele onderwijs en dat vind ik onterecht en onwenselijk. In alle doorstroomroutes wil ik daarom inzetten op het tegengaan van deze druk. In het vervolg van deze brief ga ik hier nader op in.

Doelstellingen van dit kabinet

Om het stelsel toegankelijk te houden en talenten van jongeren te (h)erkennen en benutten wil ik inzetten op de volgende doelen:

1) het verbeteren van de match tussen student en opleiding;

2) eerlijke en zorgvuldige selectie en toelating;

3) het verbeteren van het student- en studiesucces.

1. Een betere match tussen student en opleiding

Jongeren maken relatief vroeg (grofweg tussen hun 16e en 18e) een keuze voor een vervolgopleiding. Zij worden daarbij op hun dertiende al op een bepaald onderwijsniveau (vmbo, havo, vwo) ingedeeld op de middelbare school. Het is geen makkelijke opgave voor jongeren om op die leeftijd precies te weten wat je wilt en wat je kunt. Daarbij hebben ze hulp nodig. Ook het ISO vraagt hiervoor in haar richtsnoer aandacht en vraagt om de studiekeuzevoorlichting en matching te verbeteren.14 Aangezien jongeren al vroeg keuzes maken en beelden vormen van vervolgopleidingen en carrières is het ook van belang dat deze hulp vroeg aangeboden wordt.

Tevens speelt in de studiekeuze ook nog steeds de «opwaartse» druk om een theoretische opleiding te volgen een rol. Van die ouderwetse gedachte moeten we af. De arbeidsmarkt schreeuwt om vakmensen, die hands-on vitale functies in onze samenleving bekleden. Het mbo heeft een belangrijke maatschappelijke taak om hiertoe voldoende studenten op te leiden. Tegelijkertijd zie ik dat het denken in «hoger» en «lager» nog diepgeworteld is in onze samenleving. Dat denken resulteert mogelijk in druk richting studenten om na het mbo, nog te gaan voor een hbo-diploma. Als de reden hiervoor is dat een student zich qua vaardigheden verder wil scholen en verdiepen, dan moet ons onderwijs die kansen bieden. Ik zie echter dat zo’n 20% van de mbo4-studenten die doorstroomt naar het hbo, in het eerste jaar uitvalt en alsnog de arbeidsmarkt betreedt.15 Daarnaast wijst het IBO erop dat een hbo- of universitair (master)diploma niet altijd nodig is voor het werk dat studenten daarna gaan doen.16

Als een student stopt met een opleiding kan dit vervelend zijn voor de student, die tijd, moeite en geld heeft geïnvesteerd in de studie. De motie Martens-America vraagt in daarom terecht of er hier niet iets misgaat en studenten zich teveel laten leiden door de opwaartse druk in ons systeem om door te stromen naar het hbo.17

Maatregelen

Als Minister van OCW informeer ik jongeren in hun eindexamenjaar jaarlijks per brief over het maken van een studiekeuze. Hoewel ik merk dat mijn brief gewaardeerd wordt, besef ik dat mijn invloed en die van de Rijksoverheid beperkt is. Het zijn vooral instellingen uit het funderend en vervolgonderwijs en professionals die het verschil (moeten) maken voor jongeren.

Het kabinet zet daarom in op de volgende maatregelen:

• Verankering LOB in curriculum vo • Evaluatie RAP middelen en VABOK
• Verankering praktijkgerichte havo • Optimaliseren studiekeuzecheck
• Versterking aansluiting beroepsonderwijskolom: VABOK • In kaart brengen opwaartse druk mbo-hbo

Verankering Loopbaanoriëntatie- en begeleiding in curriculum vo

Uit onderzoek blijkt dat intensieve inzet van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) in het vo de kans op uitval in het hbo en wo kan reduceren.18 Daarom wordt de opdracht op het gebied van LOB aan vo-scholen verder aangescherpt binnen de curriculumherziening die nu gaande is. In het geactualiseerde curriculum van het voortgezet onderwijs krijgt LOB een stevige plek, zowel binnen vakken als in bredere onderwijsactiviteiten. Hierdoor komen alle leerlingen gedurende hun schoolloopbaan met LOB in aanraking en krijgen ze een beter beeld van vervolgopleidingen, beroepen en toekomstcarrières die aansluiten bij hun interesses en talenten. Door bewustwording van de eigen kwaliteiten en talenten, het verkrijgen van inzicht in de koppeling tussen vakken en beroepen en het opdoen van ervaring met de praktijk, kunnen scholieren beter gefundeerde keuzes maken voor hun toekomst. Hiermee sluit dit ook aan op het verbeteren van de studiekeuzevoorlichting en het verwachtingsmanagement, zoals het ISO aankaart.19

Ook subsidieert het Ministerie van OCW het Expertisepunt LOB om vo-scholen, mbo-instellingen en hogescholen te ondersteunen bij het versterken van LOB op de onderwijsinstelling. Deze subsidie loopt tot en met 2027. Omdat ik minder wil sturen vanuit programma’s en projecten zal ik deze subsidie niet verlengen. Ik heb het Expertisepunt LOB opdracht gegeven om hun opbrengsten te borgen, zodat scholen en instellingen in de toekomst zelf verder kunnen met het versterken van LOB.

Verankering praktijkgerichte havo

Scholen en andere betrokkenen werken momenteel, via een subsidieregeling, aan het ontwikkelen en implementeren van twee interdisciplinaire praktijkgerichte havo-vakken: Technologie en Maatschappij. Het doel hiervan is om de aansluiting van de havo op het hbo te verbeteren. Havisten blijken behoefte te hebben aan praktijkervaring en toegepast leren. Daarmee bereiden we havisten beter voor op de keuze voor en de overstap naar het vervolgonderwijs. De praktijkgerichte vakken bieden deze leerlingen de kans om al voor de studiekeuze meer praktijkervaring op te doen en via die weg na te gaan waar hun interesses en talenten liggen. Momenteel zijn 240 havo-scholen met één of beide vakken aan de slag, ook veel hbo’s worden bij deze vakken betrokken. Het voornemen is om de ontwikkelde vakken vanaf 2026 structureel te verankeren in regelgeving, zodat alle havo-scholen ze vanaf 2026/2027 aan kunnen bieden. De Staatssecretaris van OCW heeft uw Kamer hierover op 17 februari jl. per brief geïnformeerd.20

Optimaliseren studiekeuzecheck

Studenten die zich voor 1 mei aanmelden voor hun opleiding hebben recht op een studiekeuzecheck, waarmee ze kunnen nagaan of de opleiding echt bij hen past. Ik krijg echter signalen dat deze studiekeuzecheck niet altijd optimaal werkt. Zo geven studenten aan dat het bij een negatief advies lastig is om kort voor de start van het collegejaar nog een beter passende studie te vinden. Ook zie ik grote verschillen tussen opleidingen in hoe de studiekeuzecheck wordt ingezet. Zo maakt de ene opleiding gebruik van proefstuderen of een toelatingstest, terwijl een andere opleiding aspirant-studenten digitaal een vragenlijst opstuurt. Het ISO vraagt in haar richtsnoer aandacht voor het verbeteren van matching.21 Ik beoog daarom meer zicht te krijgen op de effectiviteit van de studiekeuzecheck, zowel qua werkzame elementen als de timing hiervan. Ik zal daarom een externe partij de opdracht geven om de studiekeuzecheck volgend jaar op deze punten te evalueren.

In kaart brengen opwaartse druk mbo-hbo

Ik wil nader inzichtelijk maken hoe we onnodige uitval van mbo-studenten in het hbo kunnen voorkomen. Daarbij onderzoek ik tevens de rol van de opwaartse druk in ons systeem, en welke verbeterpunten nog liggen in de aansluiting tussen de sectoren en het werkveld. Conform de motie Martens-America, onderzoek ik hoe mbo-instellingen de wettelijke opdracht om op te leiden voor de samenleving, arbeidsmarkt en vervolgopleiding interpreteren als het gaat om de doorstroom van mbo naar hbo.22 Daarnaast ga ik, zoals vermeld in mijn beleidsbrief, kijken naar de gevolgen van opwaartse druk en de bekostiging van doorstromers en uitvallers.23 Ik zal dit meenemen in de verdere verkenning van de bekostigingssystematiek die ik uiterlijk in 2026 wil delen met uw Kamer. Uw Kamer wordt in het najaar nader geïnformeerd over deze verkenning. Het lid Martens-America heeft mij daarnaast ook gevraagd om na te gaan of de Kamer alle rapporten heeft ontvangen over de doorstroom vanuit het mbo naar het hbo. Ik kan bevestigen dat dit is gebeurd met de rapporten die in opdracht van het Ministerie van OCW zijn uitgevoerd.24 Een overzicht van overige onderzoeken naar dit onderwerp en een overzichtspagina over doorstroom is te vinden via de website van Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO).25 Hiermee geef ik invulling aan deze toezegging.26

Versterken aansluiting beroepsonderwijs kolom

Om de aansluiting binnen de beroepskolom (v(s)o-mbo en mbo-hbo) te verbeteren is een subsidieregeling opgesteld: Versterking Aansluiting Beroepsonderwijs Kolom (VABOK).27 Met deze subsidie kunnen vo-scholen, mbo-instellingen en hogescholen samenwerken om opleidingsroutes waar veel uitval en switch is te verbeteren. Ze zetten doorlopende begeleiding voor studenten op, passen de onderwijsprogramma’s op elkaar aan en organiseren gezamenlijke activiteiten voor studenten om de oriëntatie op een (eventuele) vervolgopleiding te verbeteren. Er maken minder scholen dan verwacht gebruik van de regeling. Ik ga daarom samen met het onderwijsveld na welke mogelijkheden er zijn om het gebruik van deze regeling te verbeteren. Daarnaast laat ik een tussentijdse evaluatie van deze regeling uitvoeren. Ik evalueer hierbij gelijktijdig de inzet van middelen die instellingen via de lumpsum hebben ontvangen voor het opstellen en uitvoeren van regionale ambitieplannen (RAP-middelen) om de samenwerking en aansluiting tussen hbo/wo en vo en mbo te verbeteren. Via deze evaluatie ga ik na in hoeverre subsidieregelingen en toevoegingen aan de lumpsum het juiste middel zijn (geweest) om de aansluiting tussen verschillen typen onderwijs te verbeteren. Door deze evaluaties samen te voegen verlaag ik bovendien de administratieve lasten voor instellingen. Ik zal uw Kamer voor de zomer van 2026 informeren over de resultaten.

2. Eerlijke en zorgvuldige selectie en toelating

In Nederland is een groot deel van de opleidingen vrij toegankelijk met een passend vo- of mbo-diploma. Dit is voor de toegankelijkheid een belangrijk element. Voor sommige opleidingen geldt een selectieprocedure. In Nederland gaat het om een relatief klein aantal opleidingen, waar om verschillende redenen een beperkt aantal plaatsen beschikbaar is. In de Kamerbrief van 14 februari 2024 zijn het systeem van decentrale selectie en de wettelijke kaders nader toegelicht.28

Wanneer opleidingen hun studenten selecteren brengt dat een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Voor de toekomst van de jongeren hangt er veel van af. Mijn inzet is dat opleidingen studenten op een eerlijke wijze selecteren. Mijn inzet op dit vlak richt zich zowel op de bachelor, als op de doorstroom naar de master. Selectie dient plaats te vinden op basis van ten minste twee kwalitatieve selectiecriteria, loting, of een combinatie van selectie en loting. Daarbij vind ik het van belang dat kansengelijkheid wordt vergroot binnen de kaders van het huidige stelsel, door scherp te kijken naar de selectie-instrumenten die worden ingezet en de risico’s op bias daarvan richting bepaalde groepen studenten. Uw Kamer heeft hierover ook diverse moties aangenomen.29

In de afgelopen jaren heeft het kabinet samen met de onderwijskoepels geïnvesteerd in de kennisbasis over selectie. Zo verscheen een Handboek Selectie. De Expertgroep Toegankelijkheid Hoger Onderwijs (ETHO) is voornemens dit handboek te vertalen in een instrument waarmee instellingen hun selectieprocedure kunnen evalueren en onderbouwen. Universiteiten van Nederland (UNL) en de Vereniging Hogescholen (VH) organiseerden daarnaast kennisdeling over selectie voor hun achterban. UNL publiceerde ook richtlijnen voor instellingen via de Kaders selectie voor de bachelor, in het voorjaar komt UNL ook met een Kader toelating en selectie voor masteropleidingen. De kaders van UNL helpen bij de onderbouwing en het formuleren van aanvullende toelatingseisen en selectieprocedures. Het is goed dat steeds meer opleidingen hun selectieprocedure zijn gaan onderbouwen in de afgelopen jaren, maar ik wil deze beweging bestendigen en onderbouwing verplichten.30 Het is het belangrijk dat opleidingen ook transparant en aanspreekbaar zijn op hun manier van selecteren. Een selectieprocedure is te vergelijken met de inzet van algoritmen door publieke organisaties. Gemeenten registreren hun algoritmen vrijwillig in een algoritmeregister.31 Transparantie over de inzet van algoritmen richting burgers is steeds meer de norm. Ik verwacht die transparantie ook van hogescholen en universiteiten als het gaat om selectieprocedures.

Maatregelen

Om selectie en toelating voor bachelor- en masteropleidingen te verbeteren, zet het kabinet in op de volgende maatregelen:

• Wettelijke verplichting voor onderbouwing van selectieprocedures voor bachelor en masteropleidingen. • Monitoring inzet van loting en selectie-instrumenten
• Verhelderen wettelijke opdracht richting universiteiten voor wat betreft de toegankelijkheid voor hbo-gediplomeerden; • Onderzoek inspectie naar loting

Een verplichte onderbouwing van selectieprocedures en meer transparantie

Uw Kamer heeft via diverse moties gevraagd om opleidingen te verplichten om hun selectieprocedures te onderbouwen en extern te laten toetsen. In het kader van goed bestuur lijkt het mij evident dat een instelling, als zij een selectieprocedure invoert, dit goed doordacht doet en regelmatig evalueert op bias. In de praktijk ontbreekt echter die onderbouwing van gehanteerde criteria en instrumenten vaak nog.32 De medezeggenschap heeft een adviserende rol als het gaat om de selectieprocedures en zou een instelling erop moeten kunnen aanspreken als bepaalde studenten nadeel ondervinden in de selectieprocedure. Om haar adviesrecht goed te kunnen uitvoeren moet de medezeggenschap daarom kunnen beschikken over een openbare onderbouwing van de selectieprocedure. Dit geldt voor zowel de bachelor, als de master. Dit ga ik in de wet expliciteren. Het transparant maken van de onderbouwing moet bijdragen aan het interne gesprek over selectie binnen een instelling en zodoende de kwaliteit versterken. Opleidingen dienen te beargumenteren welke criteria en bijpassende selectie-instrumenten zij inzetten en waarom juist deze instrumenten. Dat voorkomt dat opleidingen onnodige instrumenten en bias introduceren in de selectieprocedure. Zo kan de kansengelijkheid worden vergroot. Hiermee beschouw ik de moties die vragen om een verplichte onderbouwing en externe toetsing als afgedaan.33

Monitoring loting en selectie-instrumenten

Uw Kamer heeft gevraagd om het gebruik van decentrale loting en selectie-instrumenten van instellingen in beeld te brengen.34 Het lijkt mij inderdaad goed om zicht te houden op de inzet van het instrument loting en het gebruik van selectiecriteria. Opleidingen kunnen sinds studiejaar 2023–2024 kiezen om gebruik te maken van loting als instrument. In de selectie voor het studiejaar 2025–2026 maken 26 opleidingen gebruik van loting. Het gebruik van dit instrument zal ik jaarlijks uitvragen via de onderwijskoepels. De inspectie is voornemens om in 2026 onderzoek te doen naar de inzet van het instrument loting. Naar de inzet van selectie-instrumenten heeft de inspectie onlangs onderzoek gedaan.35 Ik zal in aansluiting hierop over twee jaar opnieuw het gebruik van verschillende selectie-instrumenten in beeld brengen. Hiermee geef ik invulling aan de motie Ergin.

Schetsen van (on)mogelijkheden corrigerende selectie

In het licht van kansengelijkheid en het bereiken van een diverse studentenpopulatie is door mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer toegezegd om de (on)mogelijkheden van corrigerende selectie in de Nederlandse context te schetsen.36 In sommige landen, bijvoorbeeld de Verenigde Staten (VS) en het Verenigd Koninkrijk (VK), is het voor opleidingen mogelijk om rekening te houden met de context en achtergrond waarin jongeren bepaalde prestaties hebben geleverd en hiervoor te corrigeren in de selectieprocedure (contextualised admissions). In Nederland is het binnen de huidige wet- en regelgeving niet toegestaan en dus niet mogelijk om achtergrondkenmerken mee te wegen in selectieprocedures.

Het is bovendien niet eenvoudig om achtergrondkenmerken objectief vast te stellen, zo blijkt uit onderzoek naar corrigerende selectie in het VK.37 De overheid en onderwijsinstellingen dienen uitermate voorzichtig te zijn bij het gebruik van achtergrondkenmerken en achtergrondgegevens van aspirant-studenten in besluitvorming. Hiermee beschouw ik de toezegging als afgedaan.38

Verhelderen wettelijke opdracht doorstroom hbo-bachelor naar wo-master

Zoals eerder aangegeven constateert de inspectie dat bijna een kwart van de wo-masteropleidingen aangeeft niet toegankelijk te zijn voor hbo-bachelor gediplomeerden. Dit komt volgens de inspectie deels doordat het niet voor alle masteropleidingen helder is wat van hen verwacht wordt als het gaat om de toelating van hbo-gediplomeerden. In deze brief, wil ik dan ook helderheid geven over de wettelijke opdracht die instellingen op dit vlak hebben. Daarnaast zal ik samen met de inspectie een brief sturen aan instellingen, om nogmaals deze wettelijke opdracht onder de aandacht te brengen en te expliciteren.

In ons stelsel is het zo geregeld dat een bachelordiploma in principe toegang geeft tot het masteronderwijs. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen een hbo-bachelordiploma en een wo-bachelordiploma.39 Echter, het staat instellingen vrij om aanvullende toelatingseisen (zogenoemde «kwalitatieve eisen») te stellen.40 Deze dienen gelijk te zijn voor hbo- en wo-bachelorgediplomeerden en het is aan de opleiding om te bepalen of een aspirant-student aan de eisen voldoet. Dit betekent dat niet alle wo-masters toelaatbaar hoeven te zijn voor hbo-bachelor gediplomeerden en wo-gediplomeerden met een niet verwante bachelor, net als dat niet alle hbo-masters toelaatbaar hoeven te zijn voor wo-bachelorgediplomeerden en hbo-gediplomeerden met een niet verwante bachelor.

Als een opleiding oordeelt dat een aspirant-student niet aan de toelatingseisen voldoet, is deze niet direct toelaatbaar tot de masteropleiding. Indien dit het geval is, kennen instellingen de wettelijke verplichting om te beoordelen of de individuele deficiënties binnen een redelijk termijn weggewerkt kunnen worden.41 Als dat zo is, dan dient een opleiding een schakeltraject aan te bieden zodat aspirant-studenten deze deficiënties weg kunnen werken en vervolgens alsnog in de master in kunnen stromen.42 Het aanbieden van zo’n schakeltraject kan voor deze kandidaten een uitkomst zijn. Het kan echter ook voorkomen dat de deficiënties te groot zijn, dat deze niet binnen een redelijk termijn van bijvoorbeeld een jaar weg te werken zijn. In dat geval mogen masteropleidingen studenten weigeren. Wat echter niet is toegestaan, is om hbo-bachelor gediplomeerden bij voorbaat uit te sluiten van wo-masters. Het inspectierapport laat zien dat dit in de praktijk nu wel lijkt te gebeuren en dit is dan ook de aanleiding om instellingen middels een brief te wijzen op de wettelijke kaders waar zij zich aan dienen te houden. De wet biedt mijn inziens voldoende heldere kaders voor masteropleidingen om op basis van inhoudelijke eisen de afweging te maken wie zij wel en niet kunnen toelaten tot hun onderwijs. Een voorwaarde hiervoor is wel dat opleidingen hun toelatingseisen helder formuleren, hierover transparant zijn en alle bachelorstudenten (zowel hbo als wo) langs die lat beoordelen.

Een onderwerp dat de inspectie aansnijdt in haar rapport is het verschil in oriëntatie van het hbo en het wo, welke wezenlijk anders is. Hoewel opleidingen in de toelating tot de master nu voldoende wettelijke ruimte hebben om met dit verschil in oriëntatie om te gaan, wil ik breder kijken naar dit verschil in oriëntatie in ons stelsel. In mijn beleidsbrief heb ik aangekondigd het verschil in oriëntatie van het beroepsgericht en wetenschappelijk onderwijs beter tot uitdrukking te laten komen in het – samen met de hbo- en wo-sector – te ontwikkelen inhoudelijk beleidskader voor een macrodoelmatig onderwijsaanbod.

Hiervoor wil ik onder meer de rol en functie van de verschillende opleidingen (associate degree, hbo-bachelor, hbo-master, wo-bachelor, wo-master) in het stelsel tegen het licht houden. Ik kijk specifiek naar de aansluiting van de opleidingen op de arbeidsmarkt, ook van de wo-bachelor, en naar de doorstroom tussen de verschillende opleidingen. Ik zal hierbij ook de bevindingen van het inspectieonderzoek meenemen.

3. Vergroten van studiesucces

Het vergroten van het studiesucces en het tegengaan van uitval en switch vormen complexe uitdagingen die al langer op de agenda staan van de overheid en instellingen. Ook het ISO heeft hiervoor met haar richtsnoer recent aandacht gevraagd.43 Met name het begin van de studie en het eerste jaar zijn van groot belang voor het studiesucces. De uitval en switch vindt immers voor het grootste deel plaats in het eerste studiejaar.44 Het is daarom van belang om studenten al vroeg te ondersteunen en snel in te grijpen bij eventuele problemen.

Wat echter door deze opgave heen speelt is dat studiesucces niet evenredig is verdeeld over verschillende groepen studenten. Het in de inleiding genoemde onderzoek van Dialogic (2024) in opdracht van OCW bevestigt het beeld dat bepaalde groepen meer drempels ervaren tijdens hun studie, vaker uitvallen en vaker switchen. Het gaat vooral om studenten met een lager gezinsinkomen, studenten met een migratieachtergrond, mannelijke studenten en eerstegeneratiestudenten.

Maatregelen

Zoals het onderzoek naar eerstegeneratiestudenten aangeeft kan er in plaats van doelgroepenbeleid beter gekeken worden naar brede maatregelen die inzetten op het vergroten van thuisgevoel, dat wil zeggen de sociale en academische binding op een instelling, en een goede landing voor alle studenten. Via de motie Peters45 is verzocht om in kaart te brengen hoe er beter zicht kan worden gekregen op eerstegeneratiestudenten. Conform de aanbevelingen uit het onderzoek, kies ik er niet voor om eerstegeneratiestudenten in de toekomst afzonderlijk te monitoren. De belangrijkste reden hiervoor is het risico op stigmatisering dat monitoring met zich meebrengt. Een groep studenten met bepaalde kenmerken afzonderlijk monitoren kan resulteren in lagere verwachtingen van docenten of medestudenten. Ook kan het onnodig een lager zelfbeeld en lager gevoel van bekwaamheid aanwakkeren, zo blijkt uit het onderzoek. Ik beschouw de motie Peters hiermee als afgedaan.

Daarnaast wil ik mij, zoals aangegeven, richten op maatregelen die in een vroeg stadium ingrijpen om uitval en langdurige studievertraging zoveel mogelijk te voorkomen. Uw Kamer heeft mij via een motie van het lid Hertzberger (NSC) verzocht af te spreken met instellingen dat ze studenten die na het behalen van hun eerste twee jaar uitvallen voorzien van een exitgesprek en een verklaring van uitstroomniveau en behaalde competenties. Instellingen hebben bij mij aangegeven dat zij inzetten op beleid gericht op het voorkomen van uitval.

In dit kader kunnen studenten bij twijfels over hun studie(voortgang) en bij dreigende uitval reeds ondersteuning krijgen en een gesprek aanvragen. Ook is het voor studenten mogelijk om bij uitval een cijferlijst met behaalde vakken te krijgen, waarmee bij eventuele herinstroom nagegaan kan worden of er vrijstellingen mogelijk zijn. Ik kan mij vinden in deze aanpak van de instellingen en de mogelijkheden die reeds bestaan voor studenten. Ik beschouw daarmee de motie als afgedaan.46

Het is aan de instellingen om te zorgen voor een studieklimaat dat bijdraagt aan studie- en studentsucces. In de afgelopen jaren heeft mijn ministerie diverse activiteiten ingezet om instellingen hierbij te ondersteunen en de faciliteren. Zoals in mijn beleidsbrief geschetst, wil ik mijn rol hierin de komende periode afbouwen en de verantwoordelijkheid daar laten liggen waar deze reeds ligt, namelijk bij de instellingen binnen de geldende wettelijke kaders.

Vanuit dit vertrekpunt zet het kabinet in op de volgende maatregelen:

• Implementatie Landelijk Kader studentenwelzijn • Kennisproducten van STIJN en ETHO
• Benutten van ervaringen van projecten Wisselstroom en Slimmer Collegejaar • Onderzoek naar maatwerk voor studenten met een ondersteuningsbehoefte.

Evaluatie Landelijk Kader Studentenwelzijn: sense of belonging en eerste 100 dagen

Er is inmiddels veel bekend over een succesvolle overgang naar het hbo en wo. De eerste periode op de opleiding is cruciaal voor het studiesucces van studenten. Daarom zetten instellingen al langer in op introductie van studenten in de eerste 100 dagen van de opleiding. Aan de lumpsum van de instellingen zijn middelen toegevoegd (jaarlijks € 15 miljoen) in verband met de implementatie van het Landelijk Kader Studentenwelzijn.47 Een positief mentaal welzijn heeft een positieve invloed op het studeergedrag van studenten. Eén van de thema’s waar instellingen op inzetten is het vergroten van de «sense of belonging» van studenten, ook wel de mate waarin studenten zich thuis voelen op de onderwijsinstelling. Studenten die meer binding ervaren met medestudenten, docenten en de opleiding zijn ook succesvoller in hun studie. Gebrek aan thuisgevoel kan dan ook een belangrijk mechanisme zijn in het verminderd studiesucces van bepaalde groepen studenten en de mogelijke kansenongelijkheid die daarmee gepaard gaat, zo stelt Dialogic.48 Ook het ISO vraagt in haar richtsnoer om de sociale binding met de opleiding te vergroten.49 In 2025 laat ik, conform afspraak uit het bestuursakkoord, het Landelijk Kader Studentenwelzijn tussentijds evalueren om geleerde lessen in kaart te brengen waarmee instellingen hun inzet kunnen aanscherpen en de middelen doelmatig kunnen inzetten. Begin 2026 informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van de tussenevaluatie.

Kennisproducten van STIJN en de ETHO

Instellingen en professionals kunnen ook de kennisproducten van de Expertgroep Toegankelijkheid Hoger Onderwijs (ETHO), het NRO en het programma Studentenwelzijn (STIJN) gebruiken om hun beleid op dit vlak te versterken. De website onderwijskennis.nl van NRO bevat een kennisbank met praktijkvoorbeelden over de introductie van studenten in het hbo en wo.50 Recent organiseerde de ETHO een hackathon waarin onderwijsprofessionals en studenten in een creatieve setting aan de slag zijn gegaan met een eigen vraagstuk rondom toegankelijkheid en studiesucces. Verder start in het voorjaar van 2025 een leergemeenschap voor beleidsmakers van instellingen gericht op het verbeteren van een succesvolle start van studenten in het hbo en wo. Het programma STIJN ontwikkelde recent een Framework Studentenwelzijn met praktische handvatten om onderwijsinstellingen te ondersteunen bij het integraal werken aan studentenwelzijn.51 Het programma STIJN loopt nog tot 2028.

Benutten van kennis en praktijkervaringen uit het project Wisselstroom en Slimmer collegejaar

Om studenten sneller naar de juiste plek te begeleiden en uitval en switch zoveel mogelijk te voorkomen hebben universiteiten en hogescholen, met financiering van het Ministerie van OCW, binnen het project Wisselstroom pilots opgezet om de doorstroom en doorverwijzing tussen het hbo en wo te verbeteren. De pilots hebben zich zowel gericht op betere en gezamenlijke informatievoorziening voor de poort als op het verbeteren van doorverwijzing na de poort. Hiermee worden studenten zo vroeg mogelijk geholpen bij hun keuze tussen het wo en het hbo en kunnen ze, zo nodig, sneller en beter doorverwezen worden naar een beter passende opleiding in een ander type onderwijs. Dit sluit tevens aan op het richtsnoer van het ISO waarin zowel wordt gevraagd om de studiekeuzevoorlichting te verbeteren als om het proces van switchen te versoepelen.52 Nu de subsidieperiode is afgelopen richten hogescholen en universiteiten zich op kennisdeling, zodat alle instellingen zicht krijgen op de geleerde lessen en na kunnen gaan hoe werkzame elementen geïmplementeerd kunnen worden.

Instellingen kunnen ook gebruik maken van de inzichten en ervaringen van de pilot Slimmer collegejaar. Op 16 instellingen vinden er op dit moment pilots plaats. Zo kondigde de Erasmus Universiteit een korter academisch jaar aan om de werkdruk voor docenten en studenten te verlichten. Studenten kunnen de onderwijsvrije weken gebruik om te leren in eigen tempo. Ook wordt gekeken naar hoe faculteiten samen vakken kunnen aanbieden en hoe op een andere manier getoetst kan worden.53 In het kader van de pilots vindt er ook een internationaal vergelijkend onderzoek plaats waarin geleerd wordt van andere Europese universiteiten als het gaat om het creëren van meer rust en ruimte in het collegejaar. Dit onderzoek wordt voor de zomer van 2025 gepubliceerd.

Onderzoek maatwerk voor studenten met ondersteuningsbehoefte

Zoals aangegeven is het studiesucces niet evenredig verdeeld over verschillende groepen studenten. Studenten met een ondersteuningsbehoefte (mantelzorgers, studenten met een handicap) ervaren vaak extra drempels tijdens hun studieloopbaan. Ik kies er niet voor om per doelgroep afzonderlijk beleid te formuleren. Het is aan onderwijsinstellingen om gepast maatwerk te bieden aan studenten die dit nodig hebben, zodat zij op een passende manier onderwijs kunnen volgen. Ik verwacht van instellingen dat ze dit maatwerk in de praktijk zoveel mogelijk en op een proportionele manier kunnen leveren. Ondanks deze verplichting verneem ik signalen dat het instellingen niet altijd lukt om passende voorzieningen te treffen voor studenten met een ondersteuningsbehoefte en dat in dit opzicht grote en onverklaarbare verschillen tussen instellingen bestaan. Ook het ISO geeft in haar richtsnoer aan signalen te hebben ontvangen van studenten met een ondersteuningsvraag die passende voorzieningen missen.54 Daarom laat ik, conform de motie Tseggai55, onderzoeken welke verbeteringen er mogelijk zijn. De uitkomsten zal ik begin 2026 met uw Kamer delen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins


  1. Kamerstuk 31 288, nr. 1185↩︎

  2. Toezegging TZ202410-179, waarin ik heb toegezegd te komen met een plan van aanpak m.b.t. de arbeidsmarktkrapte in relatie tot het onderwijsaanbod en aanpalende maatregelen over switch en uitval van studenten. In mijn beleidsbrief staat een overzicht van maatregelen rond arbeidsmarktkrapte. In deze brief ga ik nader in op maatregelen om uitval en switch te reduceren. Daarmee beschouw ik deze toezegging als afgedaan.↩︎

  3. Talent op de juiste plek, IBO Hoger Onderwijs (2024)↩︎

  4. Zie: https://iso.nl/2025/03/publicatie-richtsnoer-uitval-switch/↩︎

  5. Talent op de juiste plek, IBO Hoger Onderwijs (2024), 28.↩︎

  6. Dialogic, Oberon & SEO (2024). Studiekeuze in beweging↩︎

  7. Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 248.↩︎

  8. Dialogic (2024): «een serieuze zaak – De wereld van kansenongelijkheid voor eerstegeneratiestudenten achter het halen van een diploma, bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 1174↩︎

  9. Idem, 87.↩︎

  10. Inspectie (2020) «in- en doorstroommonitor hoger onderwijs 2009–2018↩︎

  11. Inspectie (2025): «Hbo’ers gelijkgeschakeld? – Een onderzoek naar de (on)toegankelijkheid van wo-masters voor hbo-gediplomeerden↩︎

  12. In 2019 betrof dit 29,2% van de wo-masteropleidingen.↩︎

  13. Inspectie van het Onderwijs (2025), Hbo’ers gelijkgeschakeld?↩︎

  14. Zie: https://iso.nl/2025/03/publicatie-richtsnoer-uitval-switch/↩︎

  15. Trendrapport HO, DUO (2024), 21.↩︎

  16. Talent op de juiste plek, IBO Hoger Onderwijs (2024), 26.↩︎

  17. Kamerstuk 31 524, nr. 630↩︎

  18. Zie: https://esb.nu/intensivering-loopbaanbegeleiding-werpt-vruchten-af/↩︎

  19. Zie: https://iso.nl/2025/03/publicatie-richtsnoer-uitval-switch/↩︎

  20. Kamerstuk 31 289, nr. 600↩︎

  21. Zie: https://iso.nl/2025/03/publicatie-richtsnoer-uitval-switch/↩︎

  22. Kamerstuk 31 524, nr. 630↩︎

  23. Kamerstuk 31 288, nr.1185↩︎

  24. Met uitzondering van het Trendrapport HO van DUO, deze wordt openbaar gepubliceerd.↩︎

  25. https://www.onderwijskennis.nl/kennisbank/soepele-in-en-doorstroom-in-de-beroepskolom-wat-is-er-over-bekend,https://www.nro.nl/onderzoeksprojecten?input=doorstroom+mbo+hbo&sort_bef_combine=search_api_relevance_DESC↩︎

  26. TZ202502-102↩︎

  27. Zie: https://www.dus-i.nl/subsidies/versterking-aansluiting-beroepsonderwijskolom↩︎

  28. Kamerstuk 31 288, nr. 1103↩︎

  29. Met deze brief geef ik invulling aan de toezegging voor een brief over selectie en kansengelijkheid, TZ202410-180. Voor de zomer wordt u door mij en de Staatssecretaris van VWS nader geïnformeerd over de uitvoering van de motie Ergin over ministersplaatsen: Kamerstuk 31 288, nr. 1118↩︎

  30. Kamerstuk 31 288, nr. 969↩︎

  31. https://algoritmes.overheid.nl/nl/algoritme↩︎

  32. Selectie in het hoger onderwijs: criteria, instrumenten en de borging van kansengelijkheid, Inspectie van het Onderwijs (2023), 6.↩︎

  33. Kamerstuk 31 288, nr. 713, Kamerstuk 35 765, nr. 10↩︎

  34. Kamerstuk 31 288, nr. 1116↩︎

  35. Selectie in het hoger onderwijs: criteria, instrumenten en de borging van kansengelijkheid, Inspectie van het Onderwijs (2023)↩︎

  36. Commissiedebat over de Toekomstverkenning vervolgonderwijs (april 2024)↩︎

  37. Boliver, et al. (2022). Who counts as socioeconomically dis advantaged for the purposes of widening access to higher education?. British Journal of Sociology of Education. 4 3. 1 -26↩︎

  38. TZ202404-107↩︎

  39. WHW art. 7.30b lid 1a en 1b, Ook kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van een graad bachelor in het wo of een graad bachelor in het hbo geeft toegang tot een wo-master.↩︎

  40. WHW art. 7.30b lid 2↩︎

  41. WHW art. 7.30e↩︎

  42. WHW art. 7.30e↩︎

  43. Zie: https://iso.nl/2025/03/publicatie-richtsnoer-uitval-switch/↩︎

  44. DUO trendrapport hoger onderwijs (2024): de uitval in het eerste jaar van het hoger onderwijs bedraagt 12,4% en de switch 17%↩︎

  45. Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 248.↩︎

  46. Kamerstuk 31 288, nr. 1138↩︎

  47. Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap↩︎

  48. Dialogic (2024). Een serieuze zaak. De wereld van kansenongelijkheid voor eerstegeneratiestudenten achter het halen van een diploma.↩︎

  49. Zie: https://iso.nl/2025/03/publicatie-richtsnoer-uitval-switch/↩︎

  50. https://www.onderwijskennis.nl/kennisbank/een-goede-start-in-het-hoger-onderwijs#wat-is-de-introductie-in-het-hoger-onderwijs↩︎

  51. Integraal werken aan studentenwelzijn, STIJN (2025).↩︎

  52. Zie: https://iso.nl/2025/03/publicatie-richtsnoer-uitval-switch/↩︎

  53. https://www.erasmusmagazine.nl/2025/02/20/korter-academisch-jaar-is-geen-toverstokje-dat-werkdruk-gaat-oplossen-maar-het-gaat-helpen/↩︎

  54. Zie: https://iso.nl/2025/03/publicatie-richtsnoer-uitval-switch/↩︎

  55. Kamerstuk 31 288, nr. 1143.↩︎