[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op toezegging gedaan bij commissiedebat Integriteit openbaar bestuur van 12 maart 2025 over zakelijke en financiële belangen van bewindspersonen

Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie

Brief regering

Nummer: 2025D16616, datum: 2025-04-14, bijgewerkt: 2025-04-16 12:34, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28844-284).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 28844 -284 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie.

Onderdeel van zaak 2025Z07314:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

28 844 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie

Nr. 284 BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 april 2025

Het lid Sneller (D66) heeft in het commissiedebat van 12 maart 2025 over integriteit openbaar bestuur enkele vragen gesteld over de zakelijke en financiële belangen van bewindspersonen. Hij lijkt in dit kader de indruk te wekken dat het bestaande kader niet voldoet en niet wordt nageleefd. In deze brief reageer ik op de vragen gesteld tijdens het commissiedebat, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

In de brief van 6 december 2024 (Kamerstuk 28 844, nr. 278) heb ik, namens het hele kabinet, gezegd dat de vaste procedure inzake de omgang met zakelijke en financiële belangen zorgvuldig is doorlopen. Alle bewindspersonen hebben bezien of zij relevante belangen bezitten, hiervoor zo nodig een regeling getroffen en, voor zover nodig deze aan de orde gesteld in het gesprek met de formateur, in aanwezigheid van de aantredend Minister-President. Hierover is de Tweede Kamer ook na afloop van de formatie geïnformeerd. Hiermee is zeker gesteld dat er geen sprake is van een geobjectiveerd risico van de schijn van belangenverstrengeling bij de huidige bewindspersonen.

Ook heb ik gezegd dat ik het bestaande kader evenwichtig acht en dat het tot stand is gekomen in overeenstemming met uw Kamer. Het berust in essentie op een balans in verschillende uitgangspunten waarbij naast de belangen van transparantie en het voorkomen van de schijn van vooringenomenheid ook recht wordt gedaan aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van die van derden zoals partner, gezin en familie, en een gelijke benoembaarheid in de openbare dienst, inclusief de aantrekkelijkheid van de openbare dienst.

Tot slot heb ik gezegd dat voor het bieden van transparantie ten aanzien van alle zakelijke en financiële belangen is vereist dat hier een zorgvuldige weging aan voorafgaat. Gelet op het feit dat de laatste integrale weging van het bestaande kader plaatsvond in 2002, gelet op bredere ontwikkelingen, zoals de aanbevelingen van GRECO en civielrechtelijke ontwikkelingen, de introductie van hoorzittingen voor aantredend bewindspersonen, én gelet op het bestaande maatschappelijke debat over de transparantie zoals dit in de afgelopen periode ook in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden, heb ik aanleiding gezien om het bestaande kader tegen het licht te houden, ten behoeve van een volgende formatie.

Ik zal uw Kamer tijdig en voorafgaand aan een volgende formatie over de uitkomsten hiervan informeren en we gaan hierover graag met de Kamer in gesprek.

Vervolgens heeft de vaste commissie Binnenlandse Zaken mij op 13 december 2024 verzocht de Kamer te informeren over het moment waarop de aangekondigde reflectie en eventuele voorstellen naar de Tweede Kamer zullen worden verstuurd.

Bij brief van 21 februari 2025 (Kamerstuk 28 844, nr. 281) heb ik in reactie hierop laten weten dat het tegen het licht houden van het bestaande kader een zorgvuldig proces vereist. Ik heb laten weten dat ik verwacht de brief over de aangekondigde reflectie en eventuele voorstellen voor de start van de volgende formatie te kunnen sturen naar de Tweede Kamer. Gelet op de reguliere verkiezingen in maart 2028, zal ik uiterlijk in het derde kwartaal van 2027 een brief sturen.

Voorts heeft het lid Sneller de vraag gesteld of de brief voor de zomer kan worden verzonden. Ook het lid Van Nispen (SP) roept hiertoe op. In reactie hierop meld ik dat nog steeds mijn streven is om de brief over de aangekondigde reflectie en eventuele voorstellen voor de start van de volgende formatie te kunnen sturen naar de Tweede Kamer, maar dat dit een zorgvuldig proces vergt, dat nog niet is afgerond voor de zomer. Ik zie hierom geen aanleiding om de gestelde planning te herzien.

De Minister-President,Minister van Algemene Zaken,
H.W.M. Schoof