Verzamelbrief circulaire economie april 2025
Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Brief regering
Nummer: 2025D16734, datum: 2025-04-14, bijgewerkt: 2025-04-17 13:53, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32852-357).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (Ooit PVV kamerlid)
- Subjectieve monitor zwerfafval 2024
- Monitoring drankverpakkingen in het zwerfafval - Resultaten tot en met heel 2024
- Overview of the natonal end-of-waste (EoW) criteria & the procedures on how to prove conformity with EoW legislaton
- Beslisnota bij Verzamelbrief circulaire economie april 2025
- Landelijke zwerfafvalmonitor Incl. extra gebiedstypen. Jaarrapport 2024
- Hergebruik en voorbereiden voor hergebruik van (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur – Afvalstof of niet-afvalstof
Onderdeel van kamerstukdossier 32852 -357 Grondstoffenvoorzieningszekerheid.
Onderdeel van zaak 2025Z07364:
- Indiener: C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2025-04-15 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-04-23 10:15: Procedurevergadering IenW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 357 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2025
Met deze brief ontvangt de Tweede Kamer informatie ten behoeve van het commissiedebat circulaire economie op 16 april aanstaande. Hiermee wordt ook tegemoetgekomen aan een aantal toezeggingen en verzoeken. Deze brief behandelt de volgende onderwerpen:
1. Eindrapport subjectieve monitoring zwerfafval 2024;
2. Zwerfafval monitoring drankverpakkingen;
3. Tariefdifferentiatie op zwerfafvalrisico;
4. Opvolging aangenomen moties omtrent regelgeving kunststofproducten voor eenmalig gebruik;
5. Juridische verkenning reclameverbod wegwerpproducten;
6. Twee toezeggingen over einde-afval;
7. Handreiking afvalstof of niet-afvalstof voor (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur;
8. Krachtenbundeling Rijk-Regio voor de Circulaire Economie;
9. Vervolgonderzoek isolatiematerialen na verkenning «Plastics in de bouw»;
10. Plastic recyclaat in voertuigen;
11. Uitstel reactie op het PBL-rapport «Naar een meer circulaire energietransitie met uitgebreide producentenverantwoordelijkheid».
12. Manifest MVO Nederland
Eindrapport subjectieve monitoring zwerfafval 2024
Sinds 2008 laat Rijkswaterstaat, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), jaarlijks een onderzoek uitvoeren naar de vraag of Nederland wat betreft zwerfafval schoner is geworden naar de mening van het algemeen Nederlands publiek. Een groep van ongeveer 2.000 respondenten wordt op twee momenten in het jaar, gevraagd naar hun mening over zwerfafval in Nederland. Deze subjectieve monitoring wordt uitgevoerd naast de objectieve metingen, waarbij wordt gekeken naar de hoeveelheid en samenstelling van het zwerfafval.
Volgens de onderzoekers is de belangrijkste conclusie dat het aandeel Nederlanders dat Nederland schoon vindt – ongeveer één op de vijf – gelijk is gebleven ten opzichte van vorig jaar. De frequentie waarmee men zegt wel eens zwerfafval te zien, is daarentegen significant gedaald. Het volledige onderzoeksrapport vindt u als bijlage bij deze brief.
Zwerfafval monitoring drankverpakkingen
Bij deze brief treft u de rapportage aan over de monitoring van drankverpakkingen in het zwerfafval uitgevoerd door Rijkswaterstaat. Uit de zwerfafvalmonitoring blijkt dat blikjes (5%), plastic flessen (1,4%) en drankenkartons (1%) samen 7,4% van het totale verpakkingenzwerfafval waren in 2024.
De monitoring van de drankverpakkingen focust zich specifiek op plastic flessen, blikjes en drankenkartons. Uit deze monitoring blijkt dat er veel minder plastic flessen en blikjes in het zwerfafval gevonden worden. Er zijn 69% minder plastic flessen gevonden in het zwerfafval ten opzichte van 2020 (het laatste jaar voor statiegeld op plastic flesjes). Daarnaast zijn er 70% minder blikjes gevonden ten opzichte van 2022 (het laatste jaar voor statiegeld op blik). Tot slot blijft het aantal gevonden drankenkartons stabiel.
Op basis van deze monitoring wordt geconcludeerd dat statiegeld tot een sterke afname van het aantal blikjes en plastic flessen leidt in het zwerfafval.
Tariefdifferentiatie op zwerfafvalrisico
Tijdens het commissiedebat Circulaire Economie van 19 december jl. is de toezegging1 aan dhr. Gabriëls gedaan om de Kamer te informeren over de mogelijkheden om tariefdifferentiatie op basis van zwerfafvalrisico voor te schrijven in de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (hierna: UPV).
In het kader van de doorontwikkeling van het instrument UPV wordt op dit moment onderzoek gedaan naar hoe het instrument, inclusief het aspect van tariefdifferentiatie, het beste aangepast kan worden zodat het maximaal bijdraagt aan circulariteit. Het onderzoek kijkt naar het instrument als geheel, niet naar specifieke productgroepen. Het doel is het verder vullen van de UPV-gereedschapskist, zodat het daarna toegepast kan worden op de verschillende specifieke productgroepen, zodat per productgroep gekeken kan worden wat werkt en proportioneel is. Dit onderzoek zal dus antwoord geven op de vraag of het mogelijk is om tariefdifferentiatie op basis van zwerfafvalrisico toe te passen.Vervolgens kan bezien worden of en hoe dit voor verpakkingen onderdeel kan zijn van de optimale mix aan UPV verplichtingen. Op dit moment wordt al uitvoering gegeven aan de UPV zwerfafval, op basis waarvan producenten van bepaalde kunststofproducten voor eenmalig gebruik moeten bijdragen aan de kosten van het opruimen van het zwerfafval dat daarvan afkomstig is.
De Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de bevindingen en de voortgang van het doorontwikkeltraject, evenals de verdere planning. Hierin zullen ook de bevindingen van het genoemde onderzoek worden meegenomen.
Opvolging aangenomen moties omtrent regelgeving kunststofproducten voor eenmalig gebruik
Op 11 maart heeft de Kamer drie moties aangenomen omtrent de regelgeving die geldt voor eenmalige bekers en bakjes die plastic bevatten, in het kader van de Europese Single-Use Plastics Richtlijn. Op 18 maart is nog een motie aangenomen over vochtige doekjes, die ook samenhangt met deze Europese Richtlijn. Hieronder ga ik op verzoek van de vaste Kamercommissie van IenW in op de opvolging van deze moties.
Om uitvoering te geven aan de motie Boutkan over onderzoek naar de daadwerkelijke duurzaamheid van bekers met een plastic coating2 zal het kabinet onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren waarin vanuit milieuoogpunt een vergelijking gemaakt wordt tussen eenmalige bekers met een plastic coating en herbruikbare bekers. Het kabinet verwacht het rapport voor het einde van het jaar naar de Kamer te sturen. De uitvoerders van het onderzoek zullen worden verzocht voort te bouwen op het onderzoek dat al is gedaan. Zo heeft onderzoeksbureau CE Delft in maart 2023 in opdracht van het Ministerie van IenW onderzoek gedaan, wat heeft geresulteerd in het rapport «LCA voor beleidsmakers met casestudie over bekers»3.
Om de motie Buijsse c.s. over de meerprijs voor plastic bakjes en bekers4 uit te voeren, zal het kabinet bij de wijziging van de Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik, de verplichte meerprijs voor eenmalige bekers en bakjes die plastic bevatten bij consumptie onderweg uit de regelgeving verwijderen. Deze wijziging van de Regeling is bij de Kamer aangekondigd in de Kamerbrief over de evaluatie en moties Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik d.d. 13 december 2024. Het streven is dat de wijzigingen per 1 januari 2026 van kracht zijn. Zoals aangegeven in deze brief, is de handhaving door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) al eerder aangepast, waardoor de huidige handhaving al overeenkomt met het verzoek in de motie Buijsse c.s. Op dit moment wordt er dus niet gehandhaafd op de verplichte meerprijs.
Met betrekking tot de motie Buijsse over papieren bekers en bakjes met plastic coating toestaan5, is tijdens het tweeminutendebat Circulaire Economie op 6 maart jl. aangegeven dat het kabinet deze motie in de praktijk niet uitvoerbaar acht. Het verzoek in de motie is niet handhaafbaar voor de ILT en brengt het realiseren van de Europese verplichting om minder plastic wegwerpbekers en -bakjes te gebruiken serieus in gevaar, terwijl Nederland die verplichting wel na moet komen. Om die reden heeft het kabinet de motie ontraden. Het kabinet zal zich komende tijd beraden op opvolging van deze motie en de Kamer hier op een later moment, maar niet vóór het commissiedebat Circulaire Economie op 16 april, over informeren.
Aanvullend heeft de Kamer op 18 maart een motie aangenomen die het kabinet oproept om bij de herziening van de Europese Richtlijn inzake bepaalde kunststofproducten voor eenmalig gebruik (de Single-Use Plastics Richtlijn), niet te pleiten voor een verbod op plastic in vochtige doekjes6.
Deze motie is bij het tweeminutendebat Circulaire Economie van 6 maart door het kabinet ontraden, omdat het rapport dat ten grondslag ligt aan de petitie van Stichting RIONED helder onderbouwt dat de maatschappelijke kosten als gevolg van kunststof bevattende vochtige doekjes die in het rioolsysteem belanden en daar verstoppingen veroorzaken, jaarlijks 22 tot 26 miljoen euro bedragen. Ook is het technisch goed mogelijk om vochtige doekjes zonder plastic te produceren. Verder is tijdens het tweeminutendebat aangegeven dat er geen intentie is om een nationaal verbod in te stellen, ook niet in het geval een Europees verbod niet haalbaar zou blijken. Er is dan ook geen sprake van een mogelijke nationale kop.
Hoewel de overwegingen van de motie dus niet herkend worden door het kabinet, zal uitvoering worden geven aan de motie. Bij de herziening van de Europese Single-Use Plastics Richtlijn zal het kabinet daarom niet pleiten voor een verbod, maar wel aangeven dat aanvullende maatregelen nodig zijn.
Juridische verkenning reclameverbod wegwerpproducten
Tijdens het commissiedebat Circulaire Economie van 19 december jl. is de toezegging7 aan lid Kostić gedaan om te verkennen via welke juridische route een verbod op reclame voor wegwerpproducten eventueel mogelijk is. Hierbij wordt invulling gegeven aan die toezegging.
Uitgaande van de Kamerbrief8 van Minister Hermans (KGG) over fossiele reclames is een reclameverbod juridisch niet uitgesloten, maar stuit dit wel op substantiële uitdagingen. Net als bij fossiele producten is de begripsafbakening van «wegwerpproducten»9 niet eenduidig, waardoor die onvoldoende afbakening biedt voor een eventueel reclameverbod. Daarnaast vereist een verbod een overtuigende onderbouwing van effectiviteit en proportionaliteit in relatie tot de inperking van het vrije verkeer van diensten en de vrijheid van meningsuiting.
Onderzoek naar andere reclameverboden suggereert dat een dergelijk verbod consumptie kan beïnvloeden.10 Een fossiel reclameverbod kan, volgens wetenschappelijk advies en in samenhang met een breder maatregelenpakket, ingezet worden om overconsumptie tegen te gaan11. Dit is echter cijfermatig nog onvoldoende onderbouwd. Gemeentelijke pilots (die dit jaar worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat) kunnen hier meer inzicht in geven. Daarnaast zijn de vorm en inhoud van flankerend beleid niet voldoende in kaart gebracht. Ook alternatieve beleidsroutes, zoals positief stimuleringsbeleid, zijn nog niet voldoende duidelijk. Het Ministerie van KGG zal in het kader van het Klimaatplan onderzoeken wat nodig is om via flankerend beleid duurzame keuzes voor de consument goedkoper, makkelijker en comfortabeler te maken. Hier is het Ministerie van IenW bij betrokken.
Uit het bovenstaande volgt dat de juridische en praktische uitdagingen rond een reclameverbod voor wegwerpproducten aanzienlijk zijn. Zowel de afbakening als de effectiviteit zijn onvoldoende onderbouwd om een dergelijk verbod te rechtvaardigen.
Opvolging twee toezeggingen over afvalstof of niet-afvalstof
Kennisplatform Afval of niet van Omgevingsdienst-NL
In de brief12 van 11 april 2023 is de Kamer geïnformeerd over het voornemen voor het Kennisplatform «Afval of niet» voor omgevingsdiensten. Daarnaast is de toezegging13 gedaan aan de heer Haverkort om de Kamer te informeren zodra het Kennisplatform operationeel is en daarbij in te gaan op de vraag hoe uniformiteit met betrekking tot de einde-afvalstatus wordt gerealiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan deze toezegging.
Er is in de tussenliggende periode door Omgevingsdienst-NL in samenwerking met Rijkswaterstaat hard gewerkt aan alle voorbereidingen om het Kennisplatform «Afval of niet» operationeel te krijgen. Op 27 maart jl. was de feestelijke lancering. Het platform is dus nu officieel operationeel. Omgevingsdiensten worden door de specialisten van het platform geadviseerd en hun beoordelingen van de afvalstatus worden gevalideerd. Het doel van het Kennisplatform is om te zorgen voor meer kennisopbouw en -deling en meer samenwerking tussen omgevingsdiensten, om zo de omgevingsdiensten op eenzelfde kennisniveau te krijgen. Door middel van het valideren van bestuurlijke rechtsoordelen en door omgevingsdiensten van advies te voorzien, wordt bijgedragen aan eenduidigheid in afvalstatusbeoordelingen. Het Kennisplatform heeft hulpmiddelen uitgewerkt over de einde-afvalstatusbeoordeling die omgevingsdiensten ondersteunen om op een uniforme manier te komen tot een goede beoordeling van de einde-afvalstatus.
Het Kennisplatform is voor en door omgevingsdiensten. Vanuit verschillende omgevingsdiensten nemen werknemers zitting in het kennisplatform om, samen met experts van Rijkswaterstaat, de vragen te behandelen. Daarnaast zijn ook het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), als koepelorganisaties van de opdrachtgevers van de omgevingsdiensten, betrokken bij het Kennisplatform. Het ministerie stelt de expertise van Rijkswaterstaat beschikbaar en verleent een subsidie voor de eerste twee jaar om de start van het Kennisplatform te financieren. Uiteraard blijft het ministerie kijken naar verdere mogelijkheden voor verbetering in de uitvoering van de afvalstatusbeoordeling. De ervaringen opgedaan in het Kennisplatform kunnen hier een nuttige bijdrage aan leveren.
Interpretatie andere lidstaten artikel 6 Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kra)
Met betrekking tot het onderwerp einde-afval is tevens de toezegging14 gedaan om bij andere lidstaten na te vragen hoe de voorwaarden uit artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen over de einde-afvalfase in hun respectievelijke landen worden geïnterpreteerd en toegepast bij de beoordeling van de einde-afvalstatus. Hierbij is aangegeven dat zodra het overzicht van deze informatie er is, dit in zou worden gebracht bij de Europese Commissie ten behoeve van de eerstvolgende herziening van de Kaderrichtlijn en deze tevens te delen met de Kamer.
Op de herhaalde verzoeken aan lidstaten om aan te geven hoe de vier voorwaarden uit artikel 6 van de Kaderrichtlijn worden geïnterpreteerd en toegepast, is helaas weinig respons gekomen. Om die reden is besloten om aan te sluiten bij een initiatief van de Vlaamse autoriteiten (OVAM, Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij) om een overzicht te maken van de actuele situatie van de einde-afvalwetgeving en conformiteitsprocedures in de lidstaten. Dit overzicht van de huidige wet- en regelgeving is bijgevoegd. Het maakt ruimte voor harmonisatie inzichtelijk en geeft lidstaten de mogelijkheid om te leren van de criteria die al in andere lidstaten zijn opgesteld. De OVAM is in contact met IMPEL (een netwerk van de Europese Unie voor de implementatie en handhaving van milieurecht) om te bezien of dit overzicht op hun website geplaatst kan worden.
Daarnaast wil ik wijzen op een belangrijke nieuwe ontwikkeling. In het kader van de Clean Industrial Deal heeft de Europese Commissie voor 2026 een Circular Economy Act aangekondigd. Deze wet zal onder meer gericht zijn op de harmonisatie van einde-afvalcriteria. Harmonisatie op Europees niveau zal de meest directe bijdrage leveren aan de eenduidige toepassing van de einde-afvalcriteria en het stimuleren van een Europese interne markt voor secundaire grondstoffen. De Kamer zal te zijner tijd via het gebruikelijke BNC-fiche worden geïnformeerd over de kabinetspositie ten aanzien van de Circular Economy Act.
Handreiking afvalstof of niet-afvalstof voor (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur
In de brief van 12 december 202415 is de Kamer geïnformeerd over de opvolging van de motie van het lid Stoffer c.s. over reparatie en hergebruik van elektrische en elektronische apparaten. In de Kamerbrief wordt onder meer een specifieke handreiking aangekondigd voor het bepalen wanneer een apparaat een afvalstof is of niet. Bij deze brief treft u de handreiking «hergebruik en voorbereiden voor hergebruik van (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur» aan. De handreiking dient om de uitvoeringspraktijk te begeleiden in het vaststellen van de afvalstatus van een apparaat. Na deze vaststelling beschrijft de handreiking twee routes die kunnen worden doorlopen voor hergebruik van apparaten. Dit zijn de route voor hergebruik wanneer een apparaat géén afvalstof is en de route voor voorbereiding voor hergebruik wanneer een apparaat wél een afvalstof is. Op deze manier wordt het makkelijker voor bedrijven om de juiste route te volgen, waarmee hergebruik van apparaten wordt gestimuleerd. De handreiking zal onderdeel worden van het Circulair Materialenplan.
Krachtenbundeling Rijk-Regio voor de Circulaire Economie
De Rijksoverheid, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) ondertekenden donderdag 20 maart 2025 de overeenkomst «Krachtenbundeling Rijk-Regio voor de Circulaire Economie»16. Met deze nieuwe afspraken wordt de samenwerking tussen overheden versterkt, waardoor beleidsmaatregelen beter op elkaar kunnen worden afgestemd, dubbel werk wordt voorkomen en onze collectieve impact wordt vergroot. Tot 2027 wordt gewerkt aan implementatie van de afspraken. Uitgangspunt van de afspraken is dat alle betrokken partijen eigen instrumenten en projecten nadrukkelijker (in)richten op interbestuurlijke samenwerking, daarmee krachten worden gebundeld en elkaars inzet wordt versterkt om circulaire economie dichterbij te brengen.
De samenwerking wordt vormgegeven langs zes inhoudelijke lijnen. Voor het thema ruimte onderzoeken de gezamenlijke partijen welke ruimte nodig is voor de circulaire economie, en welke rollen de verschillende overheden kunnen spelen bij hun inzet van het ruimtelijk instrumentarium voor circulaire doelen. Daarnaast wordt ingezet op samenwerking rondom het Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving-instrumentarium dat overheden tot hun beschikking hebben voor het aanjagen van de circulaire economie. De betrokken partijen maken zich sterk voor het maximaliseren van de gezamenlijke impact van circulair opdrachtgeven en inkopen, en voor het thema MKB wordt vanuit de «Actieagenda MKB-dienstverlening» aan de slag gegaan met circulariteit. Voor het thema ketens wordt verkend welke mogelijkheden de overheden met elkaar zien om gezamenlijke routekaarten te ontwikkelen voor prioritaire productgroepen uit de maakindustrie, en worden overheden gestimuleerd aansluiting te zoeken bij de programma’s Klimaatneutrale en Circulaire Infrastructuur (KCI) en de Nationale Aanpak Biobased Bouwen (NABB). Tot slot investeren de partijen in een gezamenlijke aanpak om kennisdeling tussen overheden en overheidslagen beter en efficiënter te organiseren. In de actualisatie van het NPCE zal na de zomer de stand van zaken worden weergegeven.
Vervolgonderzoek isolatiematerialen na verkenning «Plastics in de bouw»
De Kamer is in december geïnformeerd over het rapport «Plastics in de bouw»17 waarbij is aangegeven met een appreciatie van de aanbevelingen te komen.
Op basis van de aanbevelingen uit het onderzoek en overleg met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening concludeert IenW dat invoering van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor alle plastic in de bouwsector op dit moment niet haalbaar lijkt.
Het gaat om een heterogene markt met diverse productgroepen en materialen die in aparte ketens zijn georganiseerd. Het is daarom logischer om in te zoomen op een productcategorie binnen plastic in de bouw waar veel potentie zit.
Uit het onderzoek blijkt dat de urgentie voor ingrijpen het hoogst is voor plastic met hoge kosten voor inzameling en recycling, zoals bij zacht plastic voor isolatie. Hier vallen materialen zoals piepschuim (EPS/polystyreen), PUR, en PUR/PIR isolatieplaten onder. De samenstelling van deze producten zorgt er bovendien voor dat ze een buitenproportioneel hoge impact hebben op het milieu. Daarom is het interessant om met name deze categorie verder te bekijken.
Als eerste stap wordt nu vervolgonderzoek gedaan naar de inzet van het instrument uitgebreide producentenverantwoordelijkheid bij het stimuleren van hergebruik en hoogwaardige verwerking van isolatiematerialen uit de bouw. De Kamer wordt eind van dit jaar per brief over de uitkomsten geïnformeerd.
Plasticrecyclaat in voertuigen
Om de Europese markt voor recyclaat en de positie van plastic recyclers te versterken pleit Nederland op Europees niveau voor het toepassen van een verplicht aandeel plasticrecyclaat in producten. Zo ook nu tijdens de onderhandelingen over de Circulaire Voertuigen Verordening. Tijdens het commissiedebat Milieuraad van 13 maart jl. is toegezegd terug te komen op de haalbaarheid van de verplichting om 25% gerecycled plastic toe te passen in voertuigen, naar aanleiding van een vraag van het lid Boutkan. Deze verplichting zou volgens het voorstel van de Europese Commissie zes jaar na inwerkingtreding van de Verordening van kracht worden. Het gaat hierbij om een Europese wettelijke verplichting die voor alle betreffende voertuigen op de Europese markt geldt. Daarmee is dus geen sprake van een nationale kop.
Bij het opstellen van een wetsvoorstel voert de Commissie altijd een «impact assessment» uit. Hierin wordt onder andere de haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen beoordeeld. Uit het impact assessment bij het voorstel voor de Circulaire Voertuigen Verordening blijkt dat een verplichte toepassing van 25% plastic recyclaat zes jaar na inwerkingtreding van de regelgeving, haalbaar en realistisch is. Momenteel wordt er in voertuigen ongeveer 8% gerecycled plastic toegepast18 en de sector bereidt zich al voor op de voorgenomen doelstelling. Het kabinet is van mening dat, gelet op de impact assessment en de tijdslijn, een verplichte toepassing van 25% plasticrecyclaat in voertuigen haalbaar is en bovendien een belangrijke steun en stimulans is voor onze recyclers.
Uitstel reactie op het PBL-rapport «Naar een meer circulaire energietransitie met uitgebreide producentenverantwoordelijkheid»
Ten slotte heeft de vaste Kamercommissie voor IenW op 20 februari 2025 verzocht om een reactie te geven op het PBL-rapport «Naar een meer circulaire energietransitie met uitgebreide producentenverantwoordelijkheid». Vanwege goede interdepartementale afstemming lukt het niet om dit verzoek binnen de gestelde termijn in te willigen. Daarnaast is het van belang het rapport de aandacht te geven die het verdient. De Kamer ontvangt voorafgaand aan het zomerreces een reactie op het rapport.
Manifest MVO Nederland
Op 1 april publiceerde MVO (maatschappelijk verantwoord ondernemen) Nederland samen met een aantal grote bedrijven een manifest waarin zij oproepen tot actie om de circulaire economie op schaal te brengen. Het lid Kostić heeft in het ordedebat van 2 april jl. verzocht om een kabinetsreactie voor het commissiedebat van 16 april 2025. Het kabinet werkt aan een reactie die ingaat op de zes voorstellen uit het manifest. Een aparte brief daarover ontvangt de kamer uiterlijk in mei.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Ch.A. Jansen
Kamerstuk TZ202501-040↩︎
Kamerstuk 32 852-349↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/03/31/lca-voor-beleidsmakers-met-casestudie-over-bekers↩︎
Kamerstuk 32 852-337↩︎
Kamerstuk 32 852-336↩︎
Kamerstuk 32 852-347↩︎
Kamerstukken, 2024/25, 32 852, nr. 334; TZ202501-045↩︎
Kamerstukken, 2024/25, 32 813, nr. 1438; TZ202403-051↩︎
In lijn met het Rli-adviesrapport «Weg van de wegwerpmaatschappij» (november 2023) worden wegwerpproducten gedefinieerd als goedkope, niet-duurzame goederen met een korte gebruiksduur en negatieve milieueffecten. De focus ligt in dit rapport bij de productgroepen textiel, meubels en elektrische en elektronische apparaten.↩︎
Onderzoeksrapport «Gedragseffecten van maatregelen gericht op het verminderen van de koopprikkel» door onderzoeksbureau D&B in opdracht van IenW (nog niet gepubliceerd)↩︎
Kamerstukken II, 2024/25, 32 813, nr. 1438↩︎
Kamerstukken II, 2024/25, 32 852, nr. 232↩︎
Kamerstuk 32 852, nr. 270↩︎
Kamerstuk 21 501-08, nr. 913↩︎
Kamerstukken II, 2024/25, 36 600 XII, nr. 78↩︎
Overeenkomst krachtenbundeling Rijk-regio circulaire economie 2025–2026 | Nederland circulair in 2050↩︎
Kamerstukken II 2024/25, 32 852, nr. 324↩︎
https://www.internetconsultatie.nl/nationale_circulaire_plastic_norm/document/12507↩︎