Verslag Raad Algemene Zaken (RAZ) - Cohesie 28 maart 2025
Milieuraad
Brief regering
Nummer: 2025D16764, datum: 2025-04-14, bijgewerkt: 2025-04-17 13:59, versie: 2 (versie 1)
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.S. Beljaarts, minister van Economische Zaken
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 08-990 Milieuraad.
Onderdeel van zaak 2025Z07369:
- Indiener: D.S. Beljaarts, minister van Economische Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- 2025-04-15 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-04-24 11:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Europese Zaken
Preview document (🔗 origineel)
21 501-08 Milieuraad
Nr. 990 Brief van de minister van Economische Zaken
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 april 2025
Met deze brief ontvangt uw Kamer het verslag van de Raad Algemene Zaken ("RAZ") - Cohesie die op 28 maart jl. plaatsvond in Brussel.
De minister van Economische Zaken,
D.S. Beljaarts
Verslag formele Raad Algemene Zaken (RAZ) - Cohesie 28 maart
Tijdens deze RAZ-Cohesie is van gedachten gewisseld over hoe het huidige en toekomstige cohesiebeleid meer strategisch en dynamisch kan inspelen op de nieuwe uitdagingen waar de EU voor staat. Daarnaast zijn Raadsconclusies1 aangenomen over de toekomst van het cohesiebeleid. Ik heb uw Kamer hier eerder over geïnformeerd via de Geannoteerde Agenda2 en het Commissiedebat dat plaatsvond voorafgaand aan de Raad op 20 maart jl. Ik heb u voorafgaand aan de RAZ mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken per Kamerbrief3 aanvullend geïnformeerd over defensie en cohesiegelden in Hongarije.
Naar aanleiding van de recente anti-lhbtqi+-wetswijzigingen in Hongarije stemde uw Kamer op 26 maart jl. in met de motie Van Campen c.s.4 Deze motie verzoekt de regering om in de Raad en bij de Commissie te pleiten voor het inhouden van meer cohesiegelden voor Hongarije, zo lang sprake is van ondermijning van de rechtsstatelijke kernwaarden van de EU. Het is aan de Commissie, als hoedster van de verdragen, om te beoordelen of de anti-lhbtqi+-wetswijzigingen daadwerkelijk in strijd zijn met Unierecht. Ik heb daarom voorafgaand aan de Raad gesproken met uitvoerend vice-voorzitter van de Commissie Raffaele Fitto, verantwoordelijk voor cohesie en hervormingen. Ik heb de zorgen van het kabinet ten aanzien van de Hongaarse anti-lhbtqi+-wetswijzigingen overgebracht en de Commissie opgeroepen om deze wetswijzigingen voortvarend te beoordelen, en actie te ondernemen indien de Commissie constateert dat het Unierecht is geschonden. Tevens heb ik deze zorgen bij mijn Hongaarse collega-minister overgebracht. Tijdens de Raad heb ik de Commissie nogmaals opgeroepen om al het beschikbare EU-rechtsstaatinstrumentarium zo volledig mogelijk in te zetten om eerbiediging van de rechtsstaat te borgen, indien de Commissie constateert dat deze principes door een lidstaat worden geschonden.
Beleidsdebat
Het Pools voorzitterschap had voor het beleidsdebat een achtergrondstuk opgesteld met twee discussievragen. De eerste vraag ging in op de vormgeving van het cohesiebeleid binnen het toekomstig Meerjarig Financieel Kader (MFK) na 2027. De tweede vraag ging in op hoe het huidige cohesiebeleid (MFK 2021-2027) kan worden gemoderniseerd om zo nu al beter te kunnen inspelen op nieuwe uitdagingen. EVP Fitto benadrukte de noodzaak het cohesiebeleid nu al te moderniseren, met het oog op nieuwe uitdagingen, zoals veiligheid/defensie, weerbaarheid, concurrentievermogen, huisvesting en waterbestendigheid. De Commissie heeft hiertoe op 1 april een mededeling gepubliceerd om lidstaten bij de tussentijdse herziening van het cohesiebeleid meer flexibiliteit en prikkels te bieden hierop in te spelen. Uw Kamer zal binnen de gebruikelijke termijnen worden geïnformeerd over de kabinetsreactie op deze mededeling.
In de Raad was brede steun onder lidstaten om het cohesiebeleid meer in lijn te brengen met de nieuwe geopolitieke en economische realiteit. Flexibiliteit wordt gezien als noodzakelijk om snel in te kunnen spelen op de veranderende situatie, bijvoorbeeld door investeringen in defensie en concurrentievermogen. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte daarbij wel het belang van het behouden van principes als voldoende nationale cofinanciering en het respecteren van de rechtsstaat. Tegelijkertijd wezen andere lidstaten er juist op dat meer flexibiliteit niet ten koste mag gaan van de oorspronkelijke doelstellingen van het cohesiebeleid. Lidstaten aan de oostelijke buitengrenzen van de EU vroegen om meer aandacht voor hun grensregio's.
In het licht van het volgende MFK werd gesproken over de mogelijkheid om het cohesiebeleid meer prestatiegericht te maken en het idee voor één nationaal plan. Veel lidstaten spraken steun uit voor een meer prestatiegerichte aanpak op basis van mijlpalen en doelen en een koppeling tussen hervormingen en investeringen, waarbij ook aandacht moet zijn voor administratieve lasten en de specifieke noden van lidstaten en regio's. Meerdere lidstaten wezen erop dat daarbij lessen moeten worden getrokken uit de werking van de Herstel- en veerkrachtfaciliteit (HVF). Er was een brede consensus dat het partnerschapsprincipe en "multi-level governance" uitgangspunten moeten blijven binnen het cohesiebeleid.
Conform de geformuleerde inzet in de geannoteerde agenda heeft het kabinet in deze discussie de belangrijkste punten uit het Visiepaper5 toegelicht. Daarbij onderstreepte het kabinet de noodzaak voor gedegen financieel beheer en wees op het lage absorptievermogen en hoge foutenpercentage onder het huidige cohesiebeleid. Het kabinet heeft aangegeven open te staan voor verkenning van het idee voor één nationaal plan per lidstaat, waarbij het voorstander is van een meer prestatiegerichte aanpak en graag een sterke link ziet met hervormingen in het Europees Semester. Daarbij heeft het kabinet, in lijn met de aangenomen motie Paternotte6, benadrukt dat ook bij introductie van een nationaal plan een sterk partnerschap met steden en regio's van belang blijft voor het cohesiebeleid. Ook heb ik, in lijn met de overgenomen motie van de leden Kahraman en Van Campen7, benadrukt dat het van belang is om binnen het huidige cohesiebeleid in te spelen op nieuwe uitdagingen op het gebied van defensie.