[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van de leden Podt en Paulusma over regulering van bestrijdingsmiddelen

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2025D18086, datum: 2025-04-22, bijgewerkt: 2025-04-22 11:51, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z03476:

Preview document (🔗 origineel)


AH 2008

2025Z03476

Antwoord van minister Wiersma (Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur) (ontvangen 22 april 2025)

Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024-2025, nr. 1429

Vraag 1

Kunt u toelichten wat het verschil is tussen laag- en hoogrisicomiddelen en waarom hoogrisicomiddelen, ondanks de naam, toch als veilig bestempeld kunnen worden?

Antwoord 1

De gewasbeschermingsmiddelenverordening (EU) 1107/2009 (hierna: De Verordening) reguleert het toelaten, het op de markt brengen, het gebruik en de controle op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de EU. Bij de beoordeling van de veiligheid van werkzame stoffen en de daarop gebaseerde middelen spelen de begrippen gevaar, blootstelling en risico een belangrijke rol. Gevaar gaat over de effecten die stoffen of middelen kunnen hebben. Of een gevaar daadwerkelijk leidt tot ongewenste effecten op mens, dier en milieu is afhankelijk van de mate van blootstelling door het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel. Gevaar en blootstelling bepalen samen hoe groot het risico is.

Bij de wetenschappelijke beoordeling en besluitvorming over het al dan niet goedkeuren van werkzame stoffen wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende typen stoffen:

Basisstof. Dit is een stof die al voor een ander doel op de markt is (bijvoorbeeld als voedingsmiddel, zoals azijn of bier), maar die ook als gewasbeschermingsmiddel werkt en gebruikt mag worden. Eventuele risico's zijn namelijk al bij het oorspronkelijke gebruik bepaald en zijn veelal laag. Na een Europese goedkeuring, welke geen einddatum heeft, is geen nationale toelating meer nodig.

Laaqrisicostof. Deze stoffen voldoen aan de criteria in bijlage II punt 5 van de Verordening en hebben een laag risico voor mens, dier of milieu. Deze stoffen worden voor een periode van 15 jaar goedgekeurd. Er is géén aparte aanvraag- of beoordelingsprocedure voor laagrisicostoffen en ook niet voor middelen op basis van deze stoffen. Wel krijgen middelen op basis van deze stoffen bij Ctgb voorrang via het Verduurzamingsloket.

Reguliere werkzame stof. Deze stoffen worden voor een periode van l0jaargoedgekeu .

Kandidaat om vervangen te worden. Deze stoffen ('candidates for substitution') voldoen aan de goedkeuringscriteria van de Verordening, maar hebben vanwege één of meerdere intrinsieke eigenschappen (zoals persistentie en toxiciteit) een hoger gevaarprofiel en worden voor een periode van 7 jaar goedgekeurd. Middelen op basis van deze stoffen kunnen veilig worden toegepast, maar gezien het hogere gevaarprofiel beoordeelt het Ctgb bij de toelating van middelen op basis van 'kandidaten om vervangen te worden' of er minder belastende alternatieven beschikbaar zijn, waarbij ook rekening wordt gehouden met agrarische toepasbaarheid en resistentiemanagement (de zogenoemde vergelijkende beoordeling). Indien dit het geval is zal een middel of toepassing niet worden toegelaten door het Ctgb. Sinds begin 2024 is deze vergelijkende evaluatie door Ctgb effectiever en efficiënter gemaakt en worden middelen of toepassingen - waar mogelijk - vervangen door

deze alternatieven. De Europese gewasbeschermingsmiddelenverordening ons kenmerk

DGA / 98086153

kent geen categorie hoogrisicomiddelen zoals gesteld in de vraag, wel een categorie "kandidaten voor vervanging"

Vraag 2

Hoe hoog is het risico dat boeren lopen bij het gebruik van hoogrisicomiddelen?

Antwoord 2

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is er voor middelen op basis van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen een veilige toepassing mogelijk. Voor veilige en effectieve toepassing van gewasbeschermingsmiddelen is het belangrijk dat de wettelijke gebruiksaanwijzing wordt opgevolgd en de hierbij benodigde voorgeschreven persoonlijke beschermingsmaatregelen worden gebruikt.

Vraag 3

Welke risico's zitten er vast aan hoog-risicomiddelen? Zijn dat gezondheidsrisico's? Zo ja, welke?

Antwoord 3

Stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen voldoen aan de criteria die zijn beschreven in bijlage II punt 4 van de Verordening. Dit zijn zowel gezondheid- als milieugerelateerde criteria. Bij de beoordeling van deze stoffen dient een veilig gebruik te zijn aangetoond alvorens deze worden goedgekeurd. Op lidstaatniveau worden vervolgens de specifieke middeltoepassingen van goedgekeurde stoffen beoordeeld op de risico's voor mens, dier en milieu. Het Ctgb laat alleen middelen toe als deze voldoen aan de toelatingscriteria en daarmee dus op grond van het wettelijk kader voldoende veilig kunnen worden toegepast.

Vraag 4

Lopen boeren een hoger risico op Parkinson, COPD en kanker bij het gebruik van hoog-risicomiddelen?

Antwoord 4

Voordat een werkzame stof wordt goedgekeurd wordt deze uitgebreid getoetst op kankerverwekkendheid. Er is geen enkele stof goedgekeurd die voldoet aan het uitsluitingscriterium kankerverwekkend categorie lA of 1B. Ook wordt bij de stofbeoordeling gekeken naar ontstekingen aan de luchtwegen, een belangrijke indicator van COPD. Elke stof wordt ook onderzocht op neurotoxiciteit, maar er zijn op dit moment nog geen specifieke onderzoeksmethodieken om te bepalen of een chemische stof neurodegeneratieve aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson kan veroorzaken. Uit onderzoek1 uitgevoerd door het RIVM in 2022 bleken geen directe aanwijzingen dat op dat moment in Europa goedgekeurde werkzame stoffen het risico op de ziekte van Parkinson vergroten. Het RIVM is in 2023 gestart met een meerjarig onderzoek naar de relatie tussen de blootstelling

1 https://www. rivm.n1/nieuws/geen- maatregelen-nodig-na-onderzoek-naar-schadelijke-stoffen-in­ gewasbeschermingsmiddelen

van omwonenden en agrariërs aan gewasbeschermingsmiddelen en verschillende ziektebeelden, waaronder Parkinson, leukemie en COPD. Uw Kamer is hier 16 januari jl. over geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 644).

Vraag 5

Welke wetenschappelijke onderzoeken vinden een correlatie, verband of relatie tussen het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het voorkomen van Parkinson?

Antwoord 5

Zoals de Gezondheidsraad aangaf in hun advies uit 2020, is er in de internationale wetenschappelijke literatuur sprake van verbanden tussen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het risico op de ziekte van Parkinson (Kamerstuk 27858, nr. 512). Het merendeel van de stoffen die in de literatuur in verband worden gebracht met Parkinson zijn in de Europese Unie niet meer goedgekeurd. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad heeft het RIVM een gezondheidsverkenning uitgevoerd en is het RIVM in 2023 gestart met het Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden 2 (OBO-2) in opdracht van de ministeries van LVVN, VWS en SZW. Hierin wordt de ziekte van Parkinson in twee studies onderzocht.

Ons kenmerk

DGA / 98086153

Vraag 6

Kunt u bevestigen dat 1 op de 12 kinderen in Nederland wordt blootgesteld aan hoge concentraties bestrijdingsmiddelen? Zo ja, kunt u zich herkennen in de zorgen van Unicef dat dit het risico vergroot op ADHD, ASD en cognitieve beperkingen voor deze kinderen? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?2

Antwoord 6

Het door u aangehaalde UNICEF-rapport stelt dat 8.6% van de kinderen in Nederland in gebieden woont met een "hoog risico op verontreiniging door bestrijdingsmiddelen". Ik kan de cijfers uit dit rapport niet duiden, noch bevestigen. De informatie in het rapport is te summier om hier inhoudelijk op te kunnen reageren.

Los daarvan wil ik benadrukken dat het Ctgb een strenge wetenschappelijke risicobeoordeling uitvoert voordat gewasbeschermingsmiddelen worden toegelaten op de markt en dat de NVWA toezicht houdt op de naleving van de wettelijke gebruiksvoorschriften.

Verder lagen de gevonden concentraties in de lucht in de woonomgeving in het OBO-1 onderzoek (gericht op bloembollenteelt en daarvoor relevante gewasbeschermingsmiddelen) duidelijk onder risicogrenzen. Hoe dit voor andere teelten en/of andere middelen is, wordt in het lopende project OBO-2 onderzocht. Daarbij wordt in het OBO-2 onderzocht of blootstelling van gewasbeschermingsmiddelen het risico op cognitieve effecten bij kinderen vergroot. Er zijn aanwijzingen voor verbanden met cognitie uit eerder onderzoek gedaan in andere landen. In die landen zijn de manier van toepassing en de gebruikte middelen anders dan in Nederland. Het is dus nog onduidelijk of deze resultaten betekenis hebben voor de Nederlandse situatie.

2 Unicef, 2022, 'Places and Spaces, Environments and children's well-being', (https://www.unicef.nl/files/RC17- UNICEF-Places-and-spaces.pdf)

Vraag 7

Klopt het dat het minder veilig is voor baby's en jonge kinderen om een niet­ biologische groenteprak te eten dan de kant-en-klare biologische groenteprak, zoals de keuringsdienst van waarde onderzocht?3

Ons kenmerk

DGA / 98086153

Antwoord 7

Het is veilig voor baby's en jonge kinderen om biologische en niet-biologische verse groente en fruit te eten. Verse groente en fruit moeten aan strenge normen voldoen. Bij het vaststellen van die normen voor gewasbeschermingsmiddelen wordt ook rekening gehouden met zwangeren, baby's en kleine kinderen. De normen voor babyvoeding zijn uit extra voorzorg nog strenger gesteld.

Vraag 8

Hoe kan het dat er wel normen voor bestrijdingsmiddelen op groente en fruit zit maar niet op andere routes waarmee bestrijdingsmiddelen ons lichaam betreden, zoals via huisstof?

Antwoord 8

Bij de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen wordt gekeken naar de belangrijkste blootstellingsroutes voor toepassers, werkers, omstanders, omwonenden en consumenten. De blootstelling wordt berekend via het Europese OPEX-model. Voor omwonenden wordt hierbij uitgegaan van dagelijkse blootstelling door verwaaiing tijdens toepassing, via verdamping, contact met de huid met gecontamineerde oppervlakken en bij betreden van het gewas na het bespuiten. Door de worst-case aannames in het model voor deze blootstellingsroutes wordt het ontbreken van een berekening voor blootstelling via huisstof, die zeer klein is, ruimschoots ondervangen. Op basis van de bevindingen in het eerste blootstellingsonderzoek gewasbeschermingsmiddelen en omwonenden (OBO-1), werd dan ook geconcludeerd dat de huidige toelatingsmethodiek robuust is en de blootstelling van omwonenden niet wordt onderschat (Kamerstuk 27858 nrs. 450 en 484).

Vraag 9

Wat is er bekend van de concentraties bestrijdingsmiddelen in huisstof, zijn deze concentraties lager dan op groente en fruit, en kan er met zekerheid gezegd worden dat deze concentraties geen gevaar zijn voor de gezondheid van kinderen en hun ouders?

Antwoord 9

Het RIVM geeft aan dat in OBO-1 de concentraties gewasbeschermingsmiddelen in onder meer huisstof van woningen in de buurt van bloembollenvelden bepaald zijn.

Hierbij lagen de gevonden concentraties in lucht in de woonomgeving duidelijk onder risicogrenzen. Sinds OBO-1 zijn meer onderzoeken uitgevoerd naar

3 Npo.nl Keuringsdienst van waarde, 13 januari 2025, 'Babyvoeding' (https://npo.nl/start/serie/keuringsdienst­ van-waarde/seizoen- 24/babyvoed ing_2/ afspelen)

gewasbeschermingsmiddelen in huisstof, waaronder het SPRINT-project en SOS­ Slaapkamer. Om meer te weten te komen of risicogrenzen worden overschreden, worden in het lopende OBO-2 concentraties van gewasbeschermingsmiddelen in huisstof van woningen in de buurt van fruitteeltbedrijven bepaald. Een vergelijking met de concentraties in groente en fruit geeft weinig inzicht in risico's vanwege de verschillende manieren waarop dit bij volwassenen of kinderen in het lichaam terecht kan komen.

Ons kenmerk

DGA / 98086153

Vraag 10

Kunt u bevestigen 'dat de concentraties bestrijdingsmiddelen in lucht en stof bij woningen binnen een straal van 250 meter van een bespoten perceel maar weinig van elkaar verschillen'?4

Antwoord 10

Het RIVM geeft aan dat in het OBO-onderzoek een verband tussen de afstand tot bespoten bollenvelden bestond en de concentraties gewasbeschermingsmiddelen in de buitenlucht en huisstof. Dit is op twee manieren gedaan:

  1. Door te onderzoeken of de gemeten concentraties bij omwonenden afnamen naarmate ze op grotere afstand van de spuitlocatie woonden;

  2. Door te onderzoeken of de gemeten concentraties bij omwonenden binnen een straal van 250 meter te vergelijken zijn met de gemeten concentraties bij mensen die verder dan 500 meter weg woonden.

De duidelijkste verschillen in concentraties tussen afstanden waren te zien bij het hanteren van methode 2. In het lopende onderzoek OBO-2 wordt een vergelijkbaar blootstellingsonderzoek in de fruitteelt gedaan (met andere bespuitingstechnieken dan bij bloembollen), waarin ook weer op beide manieren het verband tussen de afstand tot bespoten percelen en de concentraties gewasbeschermingsmiddelen in de buitenlucht en huisstof wordt onderzocht.

Vraag 11

Kunt u bevestigen dat het verschil in blootstelling groter en duidelijk is als concentraties van omwonenden van alle omwonenden binnen een straal van 250 meter van bespoten bollenvelden worden vergeleken met de concentraties bij woningen op meer dan 500 meter van agrarische velden?4

Antwoord 11

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 10.

Vraag 12

Bent u het met de indieners eens dat het wenselijk zou zijn als kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen en omwonenden, niet blootgesteld worden aan hoge concentraties bestrijdingsmiddelen? Zo ja, welke maatregelen raadt u aan?

Antwoord 12

Het verminderen van de blootstelling aan chemische gewasbeschermingsmiddelen is van belang voor iedereen in de samenleving. Om die reden zet ik in op het

  • RIVM, 2019, 'Bestrijdingsmiddelen en omwonenden Samenvattend rapport over blootstelling en mogelijke gezondheidseffecten', { https://www.rivm.nl/bibliotheek/ rapporten/2019-0052.pdf)

verminderen van de afhankelijkheid van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Technische innovatie helpen hierbij, waaronder precisietechnieken, maar ook de inzet van natuurlijke vijanden en preventieve maatregelen leveren een bijdrage.

Ons kenmerk

DGA / 98086153

Vraag 13

Spreekt u met lokale overheden over het reguleren van bestrijdingsmiddelen binnen gemeentegrenzen? Zo ja, welke hindernissen ervaren gemeenten bij het reguleren van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, bent u bereid dit met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te bespreken?

Antwoord 13

Ik onderhoud nauw contact met de VNG over het beleidsterrein gewasbescherming. Ik heb hen gevraagd in hoeverre de gemeenten nu goed in staat zijn om zelf hun afwegingen te maken. Elke situatie is anders, waardoor de reacties per gemeente verschillen. De VNG benoemt wel een aantal redenen die vaker voor lijken te komen, zoals beperkingen in capaciteit, financiële middelen en kennis en expertise.

Vraag 14

Herkent u de zorg dat veel gemeentes niet de capaciteit dan wel expertise in huis hebben om bestrijdingsmiddelen effectief te reguleren? Zo ja, hoe ondersteunt u gemeentes hierin?

Antwoord 14

In het contact met de VNG is het mij duidelijk geworden dat er bij verschillende gemeenten een gebrek aan capaciteit en expertise is op het gebied van gewasbescherming. De VNG probeert gemeenten te ondersteunen, maar is veelal afhankelijk van externe informatiebronnen. Ook ik ben in gesprek met de VNG om te bezien hoe ik de kennis onder lokale overheden kan vergroten

Vraag 15

Deelt u de mening dat gemeentes meer handvatten zouden moeten krijgen om bestrijdingsmiddelen te reguleren, als dat in het belang van hun inwoners of hun wens is? Zo ja, aan welke handvatten denkt u?

Antwoord 15

Naar mijn mening is het niet nodig om aan het huidige palet van mogelijkheden die gemeenten al hebben om hun eigen afwegingen te maken, nog meer toe te voegen.

Vraag 16

Deelt u de mening dat een spuitvrije zone een effectieve maatregel is om de blootstelling aan hoge concentraties pesticiden te verminderen? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich?

Antwoord 16

Zoals u weet zijn het afgelopen jaar gesprekken gevoerd met het RIVM en de WUR om te komen tot een wetenschappelijk kader ter onderbouwing van spuitzones. Momenteel werken deze twee kennisinstituten aan een plan van aanpak voor een verkennend onderzoek hiernaar.

Ons kenmerk

DGA / 98086153

Vraag 17

Welke hindernissen ervaren gemeenten bij het instellen van spuitvrije zones?

Antwoord 17

Gemeenten zeggen bij het maken van afwegingen behoefte te hebben aan meer wetenschappelijke kennis. Ze vrezen verder voor juridische procedures en het moeten uitkeren van nadeelcompensatie bij het beperken van ondernemingsruimte.

Vraag 18

Kunt u toelichten waarom er in de omgevingswet instructieregels staan voor bijvoorbeeld externe veiligheid, luchtkwaliteit en geluid maar geen instructieregels voor het reguleren van bestrijdingsmiddelen?

Antwoord 18

Voor de in de Omgevingswet geregelde onderwerpen geldt dat een omzetting heeft plaatsgevonden van de voorheen ten aanzien van die onderwerpen geldende regels naar het stelsel van de Omgevingswet. Het gaat om een omzetting van bestaande regels, niet om nieuwe regels. Aangezien er voorheen geen instructieregels voor regulering van gewasbeschermingsmiddelen waren, zijn die er nu ook niet op grond van de Omgevingswet. Er gelden op grond van de Omgevingswet wel instructieregels voor het gebruik van spuitapparatuur voor gewasbeschermingsmiddelen. Deze regels waren voorheen opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en zijn overgeheveld naar het op de Omgevingswet gebaseerde Besluit activiteiten leefomgeving.

Vraag 19

Deelt u de mening dat een breed ingestoken instructieregel voor spuitvrije zones, die genoeg ruimte laat voor gemeentes om invulling te geven aan hun specifieke situatie, gemeentes kan helpen bij het reguleren van bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toezeggen een dergelijke instructieregel op te stellen?

Antwoord 19

Zoals eerder aangegeven is het onderzoek naar een wetenschappelijk kader ter onderbouwing van spuitzones in de opstartfase. Met de uitkomsten hiervan zullen gemeenten voldoende handvatten hebben om hun eigen afweging te maken.

Ons kenmerk

DGA / 98086153

Vraag 20

Kunt u tevens toezeggen gemeentes een handleiding, zoals die van Natuur en Milieu en Urgenda5, te sturen waarmee inzichtelijk wordt hoe zij bestrijdingsmiddelen kunnen reguleren mochten ze dat wensen?

Antwoord 20

De VNG heeft de handreiking in haar bezit en heeft mij laten weten te werken aan verbeterde informatievoorziening voor lokale overheden op het onderwerp gewasbescherming.

Vraag 21

Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 1 april beantwoorden?

Antwoord 21

Zoals ik uw Kamer op 27 februari 2025 (Kamerstuk 2025203476) heb medegedeeld, heb ik meer tijd nodig gehad voor de beantwoording.