[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Stultiens over doorgeslagen marktwerking van studentenfaciliteiten

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2025D18276, datum: 2025-04-22, bijgewerkt: 2025-04-22 20:12, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2025Z07773:

Preview document (🔗 origineel)


AH 2027

2025Z07773

Antwoord van minister Bruins (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 22 april 2025)

Vraag 1

Bent u bekend met de opvatting van de toenmalige staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mark Rutte, dat het aanbieden van voorzieningen voor studenten is toegestaan indien dit een functie vervult bij het tot stand brengen van sociale binding en een goed studieklimaat en langs die weg op positieve wijze het studierendement bevordert?

Antwoord vraag 1

Ja. De staatssecretaris benadrukte ook toen al het belang van rechtmatigheid, transparantie en het voorkomen van marktverstoring en ik onderschrijf dit volledig. In de notitie ‘Helderheid in de bekostiging van het hoger onderwijs’ (2004) is aangegeven dat voorzieningen voor studenten als private activiteiten gelden. Daarom handhaaf ik net als mijn ambtsvoorgangers de mogelijkheid om onder voorwaarden publieke middelen te investeren in private activiteiten. Het beleid ten aanzien van het investeren in voorzieningen voor de student wordt dus niet gewijzigd.

Vraag 2

Erkent u dat studentenvoorzieningen zoals sportfaciliteiten en universiteitsmusea bijdragen aan het welzijn, de persoonlijke ontplooiing en de prestaties van studenten, zoals bedoeld in artikel 1.3 (lid 5) van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)?

Antwoord vraag 2

Ja, ik erken dat studentvoorzieningen zoals sportfaciliteiten en universiteitsmusea positief kunnen bijdragen aan het welzijn van studenten, en daarmee ook aan hun persoonlijke ontplooiing en studieresultaten. Tegelijkertijd is het mijn verantwoordelijkheid om de grenzen van publieke bekostiging te bewaken. Onderwijsinstellingen ontvangen bekostiging voor hun wettelijke taken: diplomagericht onderwijs, onderzoek en kennisoverdracht. Het klopt dat de WHW bepaalt dat instellingen mede aandacht schenken aan de persoonlijke ontplooiing van studenten. Die bepaling is echter breed geformuleerd en in de loop van de tijd nader ingekaderd. Binnen die inkadering gelden voorzieningen zoals sportfaciliteiten als private activiteiten, die niet onder de bekostigde taken van instellingen vallen. De beleidsregel maakt het mogelijk dat instellingen met publieke middelen investeren in private activiteiten. Daarbij moeten ze wel voldoen aan een aantal voorwaarden. Zo moeten de investeringen in het verlengde liggen van de publieke taken en dienen instellingen een integrale kostprijs of marktconform tarief hanteren. Zo wordt voorkomen dat publiek geld weglekt of er sprake is van marktverstoring.

Vraag 3

Bent u bekend met het proefschrift van R.G. Louw waarin wordt opgemerkt dat het “onzin is om sportfaciliteiten tot de private activiteiten te rekenen”[1]? [2]

Antwoord vraag 3

Ja, ik ben bekend met deze omschrijving uit het genoemde proefschrift, maar deel deze opvatting niet. Dat de activiteit niet tot de wettelijke taak behoort, betekent niet dat sporten niet belangrijk is of dat de sportfaciliteit geen positieve effecten op de gemeenschap van studenten en docenten of zelfs de regio kan hebben. Ik zie het niet als essentieel voor of direct ondersteunend aan het diplomagerichte onderwijs, onderzoek en kennisoverdracht ten behoeve van de maatschappij en daarom niet als onderdeel van de wettelijke taak. Het is de onderwijsinstellingen toegestaan om deze activiteiten uit te voeren, met inachtneming van de voorwaarden van de beleidsregel.

Vraag 4

Waarom kiest u met de herziene beleidsregel “publiek-privaat” voor meer marktwerking en dwingt u onderwijsinstellingen om bijvoorbeeld sportfaciliteiten of de kantine minder toegankelijk te maken?

Antwoord vraag 4

Onderwijsinstellingen worden met de herziene beleidsregel tot niets gedwongen. OCW bekostigt instellingen voor de uitvoering van hun wettelijke taken. Voor investeringen in private activiteiten, zoals sportfaciliteiten of een kantine, blijven mogelijkheden bestaan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van de beleidsregel ‘Investeren met publieke middelen in private activiteiten’. Daarmee beoog ik een balans tussen de belangen van de instellingen, de maatschappij en de markt, terwijl ik mijn verantwoordelijkheid voor rechtmatige en doelmatige besteding van publiek geld niet uit het oog verlies.

Vraag 5

Kunt u een volledig overzicht geven van de sport- en cultuurcentra die door dit besluit dreigen te verdwijnen of fors duurder dreigen te worden?

Antwoord vraag 5

Dit overzicht kan ik niet geven. Instellingen verantwoorden zich over de investeringen die zij doen, en dit wordt gecontroleerd door accountants. De verantwoording is echter niet uitgesplitst op een zodanig detailniveau dat daarmee een dergelijk overzicht kan worden opgesteld. Daarnaast heb ik geen rol in de bedrijfsvoering van onderwijsinstellingen.

Vraag 6

Bent u bereid dit besluit te heroverwegen en daarmee Mark Rutte niet rechts in te halen?

Antwoord vraag 6

Ik zie geen noodzaak tot heroverweging van de beleidsregel. De nieuwe beleidsregel verduidelijkt namelijk de voorwaarden waaronder het is toegestaan met publieke middelen te investeren in private activiteiten en over de wijze van verantwoording. Het beleid rondom studentvoorzieningen is, zoals in het antwoord op vraag 1 reeds aangegeven, ongewijzigd.

Deze nieuwe beleidsregel is een aanpassing van het kader op basis van een advies van de landsadvocaat en uitgebreide afstemming met de NRTO, VH, UNL, MBO-Raad en Inspectie van het Onderwijs. De beleidsregel bevat bovendien enkele versoepelingen voor instellingen. Zo is het nu mogelijk om, in plaats van een integrale kostprijs, een marktconform tarief te hanteren. Ook is het niet langer verplicht om in alle gevallen de integrale kostprijs ex post te berekenen. Deze aanpassingen zijn gedaan naar aanleiding van knelpunten die door de koepels zijn aangedragen.

Vraag 7

Zo niet, wat gaat u doen om negatieve gevolgen van dit besluit te voorkomen, zoals dalende mentale gezondheid, culturele vervreemding en een afname van sociale cohesie?

Antwoord vraag 7

Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is het beleid ten aanzien van het investeringen in voorzieningen voor studenten niet gewijzigd.

Vraag 8

Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over DUO en hoger onderwijs (d.d. 23 april 2025)?

Antwoord vraag 8

Ja.