Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda OJCS-Raad 12-13 mei 2025 (Kamerstuk 21501-34-437)
Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2025D18847, datum: 2025-04-24, bijgewerkt: 2025-05-27 09:00, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-34-438).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 34-438 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport .
Onderdeel van zaak 2025Z08268:
- Indiener: E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-05-13 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-05-22 16:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2025-05-28 13:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Nr. 438 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 april 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 17 april 2025 over de Geannoteerde agenda OJCS-Raad 12–13 mei 2025 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 437), de brief van 15 april 2025 over de Geannoteerde Agenda OJCS-Raad 12 en 13 mei 2025, Onderdelen Jeugd en Sport (Kamerstuk 21 501-34, nr. 436), de brief van 6 maart 2025 over het Verslag van de informele OJCS-Raad 21–22 januari 2025, Warschau (inclusief onderwijs) (Kamerstuk 21 501-34, nr. 433), de brief van 12 februari 2025 over het Verslag van de OJCS-Raad voor de onderdelen onderwijs en cultuur van 25 en 26 november 2024 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 431), de brief van 11 april 2025 over het Fiche: Mededeling Vaardigheidsunie (Kamerstuk 22 112, nr. 4023) en de brief van 3 februari 2025 inzake Reactie op de tussentijdse en eindevaluaties Erasmus+ (2014–2020/2021–2027) en het Europees Solidariteitskorps (2018–2020/2021–2027) (Kamerstuk 22 112, nr. 3994).
De vragen en opmerkingen zijn op 22 april 2025 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 24 april 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de formele OJCS-Raad van 12 en 13 mei 2025 en hebben daarover nog enkele vragen.
Gemeenschappelijke Europese Graad
De leden van de VVD-fractie zien kansen in het versterken van de Europese Onderwijsruimte (EEA) en het stimuleren van transnationale samenwerking. Wel willen deze leden benadrukken dat de invoering van een gemeenschappelijke Europese graad niet mag leiden tot inperking van de autonomie van nationale onderwijsinstellingen of een eenheidsworst aan curricula. De keuze voor een label in plaats van een volwaardige graad lijkt een pragmatisch compromis. De leden lezen dat Nederland zich gaat verzetten tegen een volwaardige Europese graad, terwijl de Commissie daar wel stappen in zet. Hoe gaat het Nederlandse kabinet voorkomen dat er toch richting een gemeenschappelijke graad wordt gegaan? Als er (op z’n vroegst) in 2028 een gemeenschappelijke graad geïntroduceerd wordt, is Nederland daar dan aan gebonden?
Kwaliteitszorg en erkenning in het hoger onderwijs
De leden van de VVD-fractie lezen over Europese samenwerking op het gebied van kwaliteitszorg in het hoger onderwijs. Deze leden vragen wat de precieze toegevoegde waarde van Europese samenwerking op kwaliteitszorg in het hoger onderwijs is en of het kabinet dit kan duiden. Op welke manier werken Nederlandse universiteiten en hogescholen nu samen op kwaliteitszorg met partnerinstellingen in Europa?
De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat automatische erkenning van diploma’s waardevol en efficiënt is, mits gekoppeld aan de naleving van kwaliteitsafspraken. Wel hechten deze leden er zeer aan dat er ruimte is en blijft voor nationale keuzes ten aanzien van accreditatie. Hoe ziet het kabinet toe op het behoud van deze ruimte binnen de uitvoering van deze aanbevelingen?
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de formele OJCS-Raad van 12 en 13 mei 2025, de Nederlandse inzet en de overige aanhangige stukken en hebben daarover voor nu geen vragen of opmerkingen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Met interesse hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de stukken en zij hebben geen verdere vervolgvragen.
II Reactie van het kabinet
De leden van de VVD-fractie zien kansen in het versterken van de Europese Onderwijsruimte (EEA) en het stimuleren van transnationale samenwerking. Wel willen deze leden benadrukken dat de invoering van een gemeenschappelijke Europese graad niet mag leiden tot inperking van de autonomie van nationale onderwijsinstellingen of een eenheidsworst aan curricula. De keuze voor een label in plaats van een volwaardige graad lijkt een pragmatisch compromis. De leden lezen dat Nederland zich gaat verzetten tegen een volwaardige Europese graad, terwijl de Commissie daar wel stappen in zet. Hoe gaat het Nederlandse kabinet voorkomen dat er toch richting een gemeenschappelijke graad wordt gegaan? Als er (op z’n vroegst) in 2028 een gemeenschappelijke graad geïntroduceerd wordt, is Nederland daar dan aan gebonden?
Instellingen kunnen een nieuwe volwaardige gemeenschappelijke Europese graad alleen toekennen indien dit mogelijk is gemaakt in nationale wetgeving. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda gaan wij deze nieuwe graad niet in nationale wetgeving introduceren. Zelfs als de Raad positief zou concluderen over de introductie van een volwaardige gemeenschappelijke Europese graad (middels een Raadsaanbeveling die op zijn vroegst in 2028 zal worden geïntroduceerd), dan nog is Nederland niet verplicht om dit in nationale wetgeving op te nemen. Nederland is namelijk juridisch niet gebonden aan een mogelijke Raadsaanbeveling of eventuele positieve conclusies die andere lidstaten hieraan willen verbinden. Verder wordt met de voorliggende Resolutie niet op de onderhandelingen over een toekomstige Raadsaanbeveling vooruit gelopen.
Bovendien is het zo dat de doelen die de Commissie en lidstaten nastreven evengoed kunnen worden behaald met een minder ingrijpend label dat gekoppeld is aan de reeds bestaande mogelijkheid om een joint degree aan te bieden. Daartoe wordt de komende jaren in policy labs de toegevoegde waarde van dit label getoetst en geëvalueerd. Nederland blijft zich daarbij inzetten om bestaande belemmeringen voor transnationale samenwerking weg te nemen. Wij vinden dat we ons in Europa niet blind moeten staren op de gemeenschappelijke Europese graad. Vandaar dat wij blij zijn dat er de komende jaren ook naar andere benaderingen wordt gekeken om de samenwerking te versterken. Dit is tegelijkertijd de Nederlandse inzet in aanloop naar een mogelijke raadsaanbeveling over de introductie van een gemeenschappelijke Europese graad. Hierbij trekken wij op met gelijkgestemde landen.
De leden van de VVD-fractie lezen over Europese samenwerking op het gebied van kwaliteitszorg in het hoger onderwijs. Deze leden vragen wat de precieze toegevoegde waarde van Europese samenwerking op kwaliteitszorg in het hoger onderwijs is en of het kabinet dit kan duiden. Op welke manier werken Nederlandse universiteiten en hogescholen nu samen op kwaliteitszorg met partnerinstellingen in Europa?
Europese samenwerking op het gebied van kwaliteitszorg is één van de fundamenten en key commitments van het Bologna-proces. De toegevoegde waarde van de Europese samenwerking op kwaliteitszorg is gelegen in de afspraken over kwaliteitszorgprocedures die zorgen voor meer samenhang en vertrouwen in de kwaliteitszorgstelsels voor hoger onderwijs van lidstaten. Allereerst bestaat er een gezamenlijk opgesteld raamwerk voor kwaliteitszorg, de European Standards and Guidelines (ESG). Ten tweede een register van accreditatieorganisaties (EQAR) die de ESG gebruiken en door de Europese koepel van accreditatieorganisaties (ENQA) beoordeeld zijn. Tot slot kan een gezamenlijke opleiding beoordeeld worden aan de hand van de European Approach for Quality Assurance of Joint Programmes (EA), waarbij de externe beoordeling en borging van de kwaliteit van gezamenlijke programma’s eenduidig geregeld wordt. Deze drie kwaliteitszorginstrumenten zijn ingesteld om onderling vertrouwen en samenwerking tussen landen en onderwijsinstellingen binnen de EHEA te vergroten. Dit geheel van afspraken vormt de basis om grensoverschrijdende samenwerking, mobiliteit en diploma-erkenning mogelijk te maken.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat automatische erkenning van diploma’s waardevol en efficiënt is, mits gekoppeld aan de naleving van kwaliteitsafspraken. Wel hechten deze leden er zeer aan dat er ruimte is en blijft voor nationale keuzes ten aanzien van accreditatie. Hoe ziet het kabinet toe op het behoud van deze ruimte binnen de uitvoering van deze aanbevelingen?
Onderwijs is een competentie van de lidstaten zelf, zo ook op het gebied van de inrichting en uitvoering van kwaliteitszorg. Europese afspraken om die stelsels beter op elkaar te laten aansluiten doen daar niets aan af. De bovengenoemde European Standards and Guidelines (ESG) zijn opgesteld op een manier dat er voldoende ruimte is voor nationale invulling. Ook de aanvullende aanbevelingen in het kader van een mogelijke gemeenschappelijke Europese graad zijn complementair aan de afspraken die op het gebied van kwaliteitszorg in Bolognaverband zijn gemaakt en geïmplementeerd zijn in ons huidige stelsel.