[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over Voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen – winter 2025 (Kamerstuk 32043-681)

Toekomst pensioenstelsel

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D20272, datum: 2025-05-08, bijgewerkt: 2025-05-14 14:52, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32043 -684 Toekomst pensioenstelsel.

Onderdeel van zaak 2025Z08827:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 684 Verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld 8 mei 2025

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 30 januari 2025 over de voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen – winter 2025 (Kamerstuk 32 043, nr. 681).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 februari 2025 aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 8 mei 2025 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Tielen

Adjunct-griffier van de commissie,

Meester-Schaap

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de voortgangsrapportage met interesse gelezen. Deze leden hebben enkele vragen.

De minister schrijft dat voor ongeveer 92,5% van de deelnemers in een pensioenregeling het transitieplan is afgerond. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoeveel fondsen nog geen transitieplan hebben ingediend, en waarom niet. Wat zijn de gevolgen van het te laat indienen van het transitieplan?

De mijlpalen, zoals vastgelegd in de wet, zijn richtinggevende mijlpalen. De eerste mijlpaal, reeds verstreken op 1 januari 2025, brengt met zich mee dat er uiterlijk op deze datum overeenstemming moet zijn bereikt over de wijziging van de pensioenovereenkomst. De mijlpalen zijn in wet- en regelgeving opgenomen om te borgen dat alle partijen in de transitie voldoende tijd krijgen voor de overige stappen die zij moeten zetten in de transitie. Uit de uitvraag van DNB (Q4-2024) blijkt dat 131 van de 160 pensioenfondsen/-kringen verwachten een (principe)besluit te ontvangen van hun sociale partners/ beroepspensioenvereniging.1 Daarbij dient opgemerkt te worden dat de redenen waarom er nog geen transitieplan is ontvangen zeer divers zijn en het aantal pensioenfondsen/-kringen dat nog geen transitieplan heeft ontvangen, afnemend is. Zo kan het niet nodig zijn om een transitieplan in te dienen bijvoorbeeld wanneer het een gesloten pensioenfonds/ -kring betreft en/of men voornemens is te liquideren. Het later ontvangen van een transitieplan leidt er toe dat de pensioenuitvoerder minder tijd heeft om de volgende stappen te zetten, zoals het opstellen van het implementatieplan en indien van toepassing de invaarmelding bij DNB te doen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen daarnaast in hoeverre de cijfers over de keuze tussen het solidaire en het flexibele contract afwijken van wat de regering verwachtte toen de Wet toekomst pensioenen (Wtp) werd ingediend bij de Kamer. Is de minister het met hen eens dat 64% aan de lage kant is als het gaat om het aantal fondsen en kringen dat kiest voor het solidaire contract? Is bekend waarom in de overige gevallen is gekozen voor het flexibele contract?

Als minister ga ik niet in op de inhoudelijke keuzes die door de sociale partners in de arbeidsvoorwaardelijke fase van de transitie zijn gemaakt. Ik merk op dat dit percentage een weergave is van het aantal pensioenfondsen dat gekozen heeft voor een solidaire premieregeling. Dit zijn veelal de grote fondsen. De qua omvang gemiddeld kleinere ondernemingspensioenfondsen, de algemene pensioenfondsen en de beroepspensioenfondsen hebben in vergelijking vaker gekozen voor een flexibele premieregeling. Het daadwerkelijke deelnemersaantal waarvoor gekozen is voor een solidair contract, ligt daarom hoger.

Daarnaast maken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zich zorgen over de eerbiedigende werking. Zoals deze leden ook tijdens de behandeling van de Wtp hebben opgemerkt, zorgt de eerbiedigende werking voor een potentieel pensioengat bij jongeren die langere tijd met een progressieve premie pensioen op blijven bouwen, terwijl de rest van de samenleving over is op de vlakke premie.

Als zij van baan wisselen lopen zij immers aan tegen het feit dat zij wél met een lagere premie pensioen hebben opgebouwd terwijl ze jong waren, maar niet kunnen profiteren van de hogere premie die zij zouden krijgen als zij hun hele leven bij dezelfde werkgever (met progressieve premie en eerbiedigende werking) zouden blijven. Is de minister het met deze leden eens dat 80% een schrikbarend hoog percentage is als het gaat om het toepassen van de eerbiedigende werking? Om hoeveel werknemers gaat het hierbij in totaal? Hoelang blijven deze werknemers gemiddeld naar verwachting nog bij hun huidige werkgever werken en welk potentieel pensioengat bouwen zij daarmee op? Deze leden horen graag of de minister van plan is dit probleem op te lossen. Zo ja, hoe? En zo nee, waarom niet?

In de arbeidsvoorwaardelijke fase maakt de werkgever of maken de sociale partners onder andere een keuze ten aanzien van de wijziging van de pensioenregeling, de overstap naar een leeftijdsonafhankelijke premieregeling. Aangezien het voor veel werkgevers die de overstap van een regeling met een progressieve premie naar een regeling met een vlakke premie zouden maken niet mogelijk bleek te zijn om tot een adequate, kostenneutrale compensatie te komen, is het mogelijk gemaakt de bestaande regeling te eerbiedigen (het overgangsrecht). Dit omdat compensatie uit vermogen bij een verzekerde regeling niet mogelijk is en compensatie uit de premie zeer kostenverhogend is. Door gebruik te maken van dit overgangsrecht vinden ten aanzien van de bestaande deelnemers geen transitie-effecten plaats. Deelnemers aan een premieregeling met een progressieve premie bouwen op een andere manier pensioen op dan de deelnemers in een premieregeling met een leeftijdsonafhankelijke premie. De werkgever kan bestaande werknemers die deelnemen aan een geëerbiedigde regeling met progressieve premiestaffel (op individuele basis of collectief) ook de keuze bieden om over te stappen naar de vlakke premieregeling die voor nieuwe werknemers is afgesloten.

Zoals in de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wet toekomst pensioenen (hierna: Wtp) is aangegeven, kan een overstap door een werknemer van een werkgever die gebruik maakt van het overgangsrecht, naar een andere werkgever nadelige gevolgen hebben voor het te bereiken pensioen, omdat de deelnemer dan niet meer onder de eerbiedigende werking valt. Grosso modo kan daarbij worden gesteld dat dit effect het grootst is voor werknemers die halverwege hun werkzame leven overstappen van een premieregeling met een progressieve premie, naar een premieregeling met een vlakke premie. Zorgvuldige communicatie zodat deze deelnemers een goed beeld hebben van de gevolgen van zo’n overstap voor hun pensioen is dan ook van groot belang. Pensioenuitvoerders zijn daarom verplicht om deelnemers te informeren over de toepassing van een progressieve premie en (kwalitatief) te wijzen op de gevolgen van een overstap naar een andere werkgever voor het te bereiken pensioen. Deze informatie wordt opgenomen in het jaarlijkse pensioenoverzicht dat de pensioenuitvoerder aan de deelnemer verstrekt, is voor de deelnemer beschikbaar op de website van de pensioenuitvoerder en wordt toegelicht in de stopbrief. De deelnemer kan deze gevolgen meewegen bij een overstap naar een werkgever met een vlakke premieregeling. Bij een baanwisseling spelen over het algemeen ook andere arbeidsvoorwaarden dan de pensioenregeling een rol.

In de MvT bij de Wtp is opgenomen dat op dat moment 1.385.000 deelnemers pensioen opbouwden bij een verzekeraar of premiepensioeninstelling in een regeling met progressieve premie.

Tevens is in de MvT de verwachting uitgesproken dat het overgrote deel van de werkgevers met een verzekerde regeling (naar schatting 85%, 42.500 werkgevers) gebruik zal maken van eerbiedigende werking. Immers, dit vereenvoudigt voor hen de transitie. Uit de voortgangsrapportage monitoring Wtp blijkt dat circa 80% van de werkgevers met een leeftijdsafhankelijke premie kiest voor het toepassen van de eerbiedigende werking. Dat is in lijn met de verwachting. Zoals in de voortgangsrapportage monitoring Wtp staat, stellen verzekeraars dat zo’n 39% van de totale portefeuille betreft. PPI’s hebben deze informatie niet verstrekt, maar herkennen dit beeld.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen voorts dat slechts 77% van de pensioenfondsen verwacht in te varen. Is dit percentage hoger, lager, of gelijk aan wat werd verwacht toen de Wtp werd ingediend? Deze leden vragen of de minister het met hen – en met uw voorganger – eens is dat invaren een essentieel deel is van de stelselherziening en dat een dubbele transitie noodzakelijk is, omdat een enkele transitie voor veel deelnemers nadelig uit kan pakken. Zo ja, ziet hij nog mogelijkheden om het percentage fondsen dat gaat invaren te verhogen? Zij vragen ook wat de reden is dat zoveel fondsen niet verwachten in te varen. Gaat het hier vooral om gesloten fondsen? Wat is het ‘onevenwichtig nadeel’ waar de minister in zijn brief naar refereert en wat is de oorzaak van dat nadeel? Hoe moet compensatie voor het afschaffen van de doorsneepremie plaatsvinden als er niet ingevaren wordt? Gaat de minister erop toezien dat adequate compensatie alsnog plaatsvindt, ook al wordt er niet ingevaren?

De Wtp heeft als doel om deelnemers eerder perspectief te bieden op een koopkrachtig pensioen, het pensioen persoonlijker en transparanter te maken en beter aan te laten sluiten bij de moderne arbeidsmarkt. Door de afschaffing van de doorsneesystematiek wordt het stelsel transparanter. Het bij elkaar houden van het collectief draagt bij om de doelen van de Wtp het snelst te kunnen bereiken, omdat daarmee de voordelen van het nieuwe pensioenstelsel neerslaan op het gehele pensioenvermogen in plaats van alleen op de nieuwe pensioenopbouw. Daardoor profiteren alle generaties deelnemers sneller van de voordelen van het nieuwe pensioenstelsel.2

De verbetering in het verwachte pensioen op de korte en lange termijn is ook een van de redenen geweest om in de Wtp een standaard invaarpad op te nemen. Als er niet wordt ingevaren, komt de bestaande pensioenopbouw apart van de toekomstige opbouw te staan. Bij niet-invaren worden de tot dat moment opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten in een apart financieel geheel gescheiden van de nieuwe opbouw. Het betekent een toename van de uitvoeringskosten vanaf het moment van de overgang naar de nieuwe pensioenregeling omdat er twee administraties zullen zijn, met twee sets aan regels en afspraken. Op de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten blijft het ftk van toepassing. Ook maakt dit de communicatie richting de deelnemers ingewikkelder en onoverzichtelijker. Deze situatie van kleinere collectieven en beperktere solidariteitselementen brengt met zich mee dat de houdbaarheid van de verplichtstelling onder druk kan komen te staan. De verplichtstelling is een wezenlijk kenmerk van het Nederlandse pensioenstelsel, waardoor miljoenen werknemers kunnen rekenen op een adequate financiële oude dag.

In het Pensioenakkoord is afgesproken dat de nieuwe opbouw en de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en –rechten zoveel mogelijk in één pensioenregeling bij het pensioenfonds bijeen worden gehouden, door middel van het standaard invaarpad. De regering is er daarom vanuit gegaan dat het merendeel van de pensioenaanspraken en –rechten wordt ingevaren. Uit de DNB-data blijkt dat inderdaad het merendeel, namelijk 77% van de pensioenfondsen, verwacht in te varen. Het aantal (gewezen) deelnemers en gepensioneerden dat zal invaren ligt naar verwachting hoger omdat verwacht wordt dat met name qua omvang kleine (gesloten) pensioenfondsen/-kringen niet zullen invaren. Redenen om geen invaarverzoek aan de pensioenuitvoerder te doen, zijn bijvoorbeeld dat sociale partners van mening zijn dat invaren tot een onevenwichtig nadeel leidt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een onvoorwaardelijke toeslagverlening of de bijstortingsgarantie van de werkgever komt te vervallen wanneer er wordt ingevaren. Als een invaarverzoek in strijd is met de wettelijke voorschriften, onuitvoerbaar is binnen een beheerste en integere bedrijfsvoering of sprake is van onevenredig ongunstige uitkomsten voor (groepen van) deelnemers, kan een pensioenfonds een invaarverzoek niet uitvoeren. Ook wanneer het pensioenfonds voornemens is te liquideren, zal het veelal niet invaren. Uit de cijfers blijkt dat de belangrijkste redenen om niet in te varen de overgang naar een andere kring of liquidatie zijn. 16% van de door DNB bevraagde fondsen verwacht in de komende 5 jaar te stoppen als zelfstandig pensioenfonds. De meeste fondsen die liquideren verwachten dat of in 2025 (31%) of 2027 (35%) te doen.

Bij de overgang naar het nieuwe stelsel is voorgeschreven dat geen enkele deelnemersgroep onevenredig nadeel ondervindt van het afschaffen van de doorsneesystematiek. Daarbij is het uitgangspunt dat compensatie plaatsvindt binnen de arbeidsvoorwaarde pensioen, zodat ook de compensatie de pensioenbestemming behoudt. Bij het invaren kan daartoe bijvoorbeeld een compensatiedepot worden gevormd. Mocht daar niet voor worden gekozen of is dat onvoldoende, dan kan compensatie plaatsvinden door bijvoorbeeld een opslag op de pensioenpremie. Ook kunnen werkgevers en werknemers besluiten om op een andere manier te compenseren dan binnen de arbeidsvoorwaarde pensioen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie wijzen ook op het feit dat in 92% van de gevallen afspraken zijn gemaakt over compensatie binnen de pensioenregeling. Hoe vindt compensatie plaats bij de overige 8%? Om hoeveel deelnemers gaat het daarbij?

Compensatie vindt in 92% van de gevallen binnen de pensioenregeling plaats. De overige 8% vindt buiten de pensioenregeling plaats, dit kan bijvoorbeeld in de loonsfeer zijn. Het genoemde percentage volgt uit de geanalyseerde transitieplannen uit de transitiemonitor en is niet direct herleidbaar tot een concreet aantal deelnemers.

Tot slot merken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat zij uitkijken naar de komende rapportage over de omvang van de witte vlek. Deze leden vragen de minister of hij signalen heeft ontvangen over de voortgang op dit dossier en wat zijn plannen zijn om de witte vlek verder te verkleinen.

De cijfers over de omvang van het aantal werknemers zonder pensioen worden periodiek door het CBS beschikbaar gesteld om de voortgang van de reductiedoelstelling te monitoren. In de Wtp en het aangescherpte aanvalsplan van de Stichting van de Arbeid is opgenomen dat er een tussenevaluatie plaatsvindt op basis van de cijfers over 2024.

In dit aangescherpte aanvalsplan is ook een aantal actiepunten opgenomen voor SZW. Afgelopen periode heeft een campagne plaatsgevonden gericht op werkgevers die nog geen pensioenregeling voor hun werknemers hebben. Via meerdere online platformen werden werkgevers doorverwezen naar een webpagina met informatie over het treffen van een pensioenregeling voor werknemers. Deze campagne is onderdeel van een meerjarig plan en in de komende jaren zal er dus blijvend aandacht worden gevraagd voor werkgevers die nog geen pensioenregeling getroffen hebben.

 

Ik ben gecommitteerd aan het behalen van de reductiedoelstelling. Vooruitlopend op de afgesproken tussenevaluatie zal ik een extra monitoring aanvragen bij het CBS over de omvang van het aantal werknemers zonder pensioen in 2023. Deze cijfer kan ik na de zomer met uw Kamer delen. De CBS-cijfers over 2023 bieden mij de mogelijkheid om de eerder genomen maatregelen alvast te evalueren. Zo wordt bijvoorbeeld zichtbaar wat het afschaffen van de wachttijd van uitzendkrachten voor toetreding tot een pensioenregeling heeft gedaan voor de reductiedoelstelling. Deze maatregel is geïntroduceerd naar aanleiding van het amendement Nijboer/Maatoug.3 In de Wtp en het aangescherpte aanvalsplan van de Stichting van de Arbeid is verder vastgelegd dat uiterlijk op 1 oktober 2025 wordt gerapporteerd over het aantal werknemers zonder pensioen in 2024. Uit eerdere ervaringen, is de verwachting dat de cijfers in het voorjaar van 2026 beschikbaar zullen zijn. Het CBS is afhankelijk van de informatieverschaffing van pensioenuitvoerders en die zijn druk met de pensioentransitie. Dit betekent dat de tussenevaluatie zoals vastgelegd, enkele maanden later kan plaatsvinden.

 

Aan de hand van de resultaten over de omvang van het aantal werknemers zonder pensioen zal ik samen met de partners van de Stichting van de Arbeid bekijken of het noodzakelijk is om nieuwe acties te formuleren. Ik blijf mij samen met de Stichting van de Arbeid inspannen om een halvering van de groep werknemers zonder pensioen in 2028 waar te maken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 3 dat uit de transitiemonitor blijkt dat 46% van de gevraagde pensioenfondsen neutraal is over of de uitvoeringsorganisatie in staat is om de transitie vanuit IT-perspectief tijdig en beheerst te laten verlopen. Deze leden vragen wat de reden is voor deze groep om neutraal en niet positief of negatief te zijn. Hoe groot is het risico bij deze groep dat de transitie vanuit IT-perspectief toch negatief uitpakt?

Een pensioenbeheersysteem is het geheel van geautomatiseerde systemen waarmee de nieuwe pensioenregeling wordt uitgevoerd, bestaande uit de rekenkern voor de rechtenadministratie, gerelateerde toepassingen zoals incasso, excasso, ontsluiting van informatie aan deelnemers en koppelingen met het vermogensbeheer. Een groot deel van de pensioenfondsen is afhankelijk van de pensioenuitvoeringsorganisatie en/of de softwareleverancier voor de implementatie van het nieuwe pensioenbeheersysteem. Vanwege de complexiteit van IT-processen en de schaarse capaciteit ontstaat er druk op de tijdslijnen om de beoogde beheerste transitie te waarborgen. Dit kan een belangrijke reden zijn waarom pensioenfondsen zich neutraal hebben uitgedrukt in het kader van het IT-perspectief. De uitgezette vragenlijst geeft echter geen inzicht in de achterliggende redenen waarom een bepaald oordeel wordt gegeven.

In het implementatieplan van pensioenfondsen wordt ook ingegaan op risicobeheersmaatregelen die het pensioenfonds neemt tijdens de transitie met betrekking tot de operationele en IT-risico’s waaronder de continuïteit en betrouwbaarheid van de dienstverlening voor, tijdens en na de transitie. Dit staat expliciet in de wet benoemd. Ook DNB heeft in het toezicht nadrukkelijk aandacht voor (de beheersing van) financiële en andere risico’s. Met deze waarborgen voel ik voldoende comfort dat de transitie goed gaat verlopen.

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 5 dat de sector signalen uit de uitvoeringspraktijk kan delen via Werkenaanonspensioen.nl. Deze leden vragen hoe het gebruik van deze website wordt ervaren. Vindt de sector zijn weg naar de website?

De website wordt goed bezocht. De bezoekcijfers van Werkenaanonspensioen.nl laten een stabiel beeld zien met in januari 2025 het hoogste aantal bezoekers tot nu toe (zie figuur 1). In die maand waren er ruim 19.600 sessies en meer dan 34.000 bekeken pagina’s. In februari waren er zo’n 17.300 sessies met ruim 30.900 paginaweergaven. Het percentage terugkerend bezoekers is circa een kwart. Het meest wordt gezocht op de onderwerpen: transitieplan, invaren, eerbiedigende werking, waardeoverdracht en partnerpensioen. Het meest gedownloade document is het format transitieplan voor verzekeraars.

Figuur 1: Gebruik website Werkenaanonspensioen.nl

Afbeelding met tekst, schermopname, Perceel, lijn Door AI gegenereerde inhoud is mogelijk onjuist.

De leden van de VVD-fractie lezen op pagina 8 dat de koplopersfondsen aangeven dat toekomstige invarende pensioenfondsen het beste een gedetailleerd invaardraaiboek bij kunnen houden. Deze leden vragen in hoeverre samenwerking tussen de verschillende pensioenfondsen plaatsvindt om dergelijke invaardraaiboeken uit te wisselen en op te stellen.

De Pensioenfederatie heeft desgevraagd aangegeven dat er veel uitwisseling van ervaring plaatsvindt. Dit gebeurt zowel binnen de Pensioenfederatie zelf als binnen de kringen waarin pensioenfondsen samenkomen. Hieruit blijkt dat het leerzaam is om geleerde lessen te delen, maar dat het proces en de inhoud van de invaarmelding erg afhangt van de specifieke eigenschappen van het fonds.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage monitoring Wtp. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de eerste resultaten van de doelstellingenmonitor begin 2026 zullen verschijnen, waaronder de doelstelling ‘eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen’. Deze leden vinden dit rijkelijk laat, de transitieplannen van pensioenfondsen zijn als het goed is al afgerond en daaruit is de doelstelling al te monitoren. Is de minister bereid dit proces te vervroegen? Immers wil de pensioensector de doelstellingen halen dan is het belangrijk hier tijdig op in te zetten voordat het onomkeerbare proces van invaren is ingezet.

In de Wtp transitiemonitor (EY, 2025) wordt, op basis van de geanalyseerde transitieplannen, een overzicht gegeven van de doelstellingen die sociale partners in het transitieplan hebben opgenomen. Op basis van deze gegevens kunnen echter nog geen conclusies worden getrokken ten aanzien van de vraag in hoeverre de doelstellingen van de Wtp daadwerkelijk behaald zullen worden. Het antwoord op deze vraag kan pas worden onderzocht nadat de nieuwe regelingen daadwerkelijk vorm hebben gekregen.

Het vervroegen van de doelstellingenmonitor is daarom ook niet zinvol. Wel kan worden gemeld dat de aanbesteding van de doelstellingenmonitor gestart is en dat de eerste inzichten eind 2025 worden verwacht.

De leden van de NSC-fractie vragen de minister of hij ook een wettelijke rol in het implementatieproces heeft overwogen voor gepensioneerdenverenigingen. Veel details van de pensioenregeling zijn namelijk nog niet in het transitieplan vastgelegd en komen pas in het implementatieplan aan de orde, maar kunnen wel degelijk materieel effect hebben op de verwachte pensioenen, waardoor gepensioneerdenverenigingen geen totaaloverzicht hebben gehad tijdens het officiële hoorrecht bij het transitieplan. Daarbij lezen deze leden dat de minister aangeeft dat gepensioneerden aan tafel zitten via verschillende pensioenfondsorganen, maar hoe zit dat met gewezen deelnemers?

In een formele, wettelijk vastgelegde rol voor verenigingen van gepensioneerden in het implementatieproces is nu niet voorzien. Enerzijds gezien de bestaande governance, waarbij bijvoorbeeld vertegenwoordigers van gepensioneerden al reeds zitting hebben in het pensioenfondsbestuur en in het verantwoordingsorgaan. Anderzijds omdat er een pakket aan collectieve waarborgen is opgenomen in de Wtp dat aansluit bij ieders rol en verantwoordelijkheid tijdens de transitie. Daarnaast heeft het pensioenfondsbestuur de taak in het kader van evenwichtige besluitvorming de belangen van álle deelnemers mee te wegen, zo ook die van gewezen deelnemers en gepensioneerden.

Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat deze verenigingen betrokken blijven bij het verdere transitieproces. Een aantal pensioenfondsen betrekt bijvoorbeeld al verenigingen van gepensioneerden bij de besluitvorming over de transitie, naast de reguliere formele deelnemersvertegenwoordiging. Het is goed wanneer dit grotere navolging krijgt.

Ik wil samen met de sector op korte termijn komen tot een aantal concrete acties waarmee de betrokkenheid van deelnemers bij het pensioenbeleid kan worden vergroot. Het is cruciaal om te luisteren naar de deelnemers, op basis van deze gesprekken kunnen verbeteringen worden ingezet.

Voortgangsrapportage

De leden van de NSC-fractie lezen in de voortgangsrapportage dat eind 2024 slechts 34% van de pensioenfondsen het transitieplan openbaar had gemaakt. Klopt het dat alle pensioenfondsen/werkgevers de transitieplannen beschikbaar moeten stellen aan deelnemers? Hebben de pensioenfondsen/werkgevers wel aan die voorwaarden voldaan? Zo ja, op welke manier?

Het is juist dat pensioenfondsen geen wettelijke verplichting hebben om hun transitieplannen openbaar te maken. Wel moeten zij deze transitieplannen beschikbaar stellen aan hun eigen (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. Dit kan ook in de besloten digitale omgeving op de website van het pensioenfonds zijn. In aansluiting op het advies van de Pensioenfederatie in het ‘Servicedocument transitiecommunicatie’ merk ik daarbij op dat het in het kader van transparantie en de monitoring wenselijk is dat pensioenfondsen de transitieplannen van de sociale partners en hun implementatieplannen openbaar maken op hun website.

Daarnaast lezen de leden van de NSC-fractie dat uit de geanalyseerde transitieplannen is gebleken dat in 39 van de 61 transitieplannen (64%) is opgenomen dat verenigingen van pensioengerechtigden, respectievelijk verenigingen van gewezen deelnemers zich hebben gemeld. Uit de geanalyseerde transitieplannen is op te maken dat in 14 van de 39 gevallen het hoorrecht heeft geleid tot daadwerkelijke aanpassingen van de door sociale partners gemaakte afspraken. Wat zeggen deze cijfers volgens de minister over de werking van het hoorrecht, gelet op het feit dat het hoorrecht zou moeten dienen als een van de adequate vervangingen van het individueel bezwaarrecht?

De introductie van het hoorrecht over het transitieplan in de arbeidsvoorwaardelijke fase voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van gepensioneerden (hierna: verenigingen) vormt één van de zes collectieve waarborgen die zijn opgenomen ten behoeve van het proces van de pensioentransitie. Deze waarborgen zijn aanvullend op de bestaande governance waarbinnen reeds checks and balances zijn ingebouwd om een evenwichtige belangenafweging te waarborgen. In de verzamelbrief pensioenonderwerpen najaar 2024 (hierna: verzamelbrief) ben ik naar aanleiding van de motie van de leden Joseph (NSC) en Vermeer (BBB) uitgebreid ingegaan op de vraag of het hoorrecht in de praktijk voldoet aan de wensen van de deelnemers en of het hoorrecht ook juridisch voldoet.4

Het hoorrecht betreft een recht met een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting. Met andere woorden, het is aan sociale partners om zich voldoende in te spannen het hoorrecht onder de aandacht te brengen bij gepensioneerden en gewezen deelnemers. Het is vervolgens aan hen om tot de oprichting van een vereniging te komen en zich als hoorrechtvereniging te melden. Het feit dat er geen overgrote meerderheid is geweest waar één of beide verenigingen zich hebben gemeld, zegt daarmee allereerst niets over de werking van het hoorrecht. Het is immers een besluit van de gewezen deelnemers en/of van de gepensioneerden om zich te verenigen en zich vervolgens als vereniging te melden. Het feit dat in 36% van de gevallen hiervan dus geen sprake is geweest, kan daarom ook gelegen liggen in andere omstandigheden. Tevens hoeft uitoefening van het hoorrecht niet per definitie te leiden tot een aanpassing van het transitieplan. Vanuit een positieve gedachte is namelijk eveneens te veronderstellen dat een evenwichtige belangenafweging ten aanzien van deze groepen deelnemers door de sociale partners voldoende heeft plaatsgevonden waaraan het hoorrecht geen extra toevoeging heeft kunnen geven. De wet vraagt immers om een evenwichtige belangenafweging voor alle groepen deelnemers. Samenvattend is een oordeel over de werking van het hoorrecht niet te baseren op deze cijfers.

De leden van de NSC-fractie lezen dat financieel adviseurs vaak ook actief zijn bij ongebonden werkgevers (werkgevers die niet onder een verplichtstelling vallen), waarbij het merendeel (67%) kiest voor een flexibele premieregeling. Deze leden vragen de minister dit verschil in contractkeuze ten opzichte van de vakbonden en werkgevers nader te verklaren.

Sociale partners dan wel de werkgever en werknemers gaan over de inhoud van de pensioenregeling, en besluiten daarmee over het type contact dat aansluit bij de kenmerken van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. De transitiemonitor biedt geen inzicht in de redenen waarom partijen voor een bepaald contract hebben gekozen. In algemene zin kiezen partijen die voorheen een uitkeringsovereenkomst hadden vaker voor de solidaire premieregeling en indien er onder het oude stelsel sprake was van een premieregeling wordt vaker voor de flexibele premieregeling gekozen.

De leden van de NSC-fractie maken uit de voortgangsrapportage op dat 62 pensioenfondsen/-kringen vanaf 1 januari 2027 beogen om in te varen naar de Wtp. Dit hoewel er nog geen wetsvoorstel is aangenomen om de transitiedatum te verlengen naar 1 januari 2028. Kan de minister ingaan op de juridische gevolgen voor deze pensioenfondsen/-kringen indien het wetsvoorstel met de verlenging van de transitieperiode niet wordt aangenomen door zowel de Tweede als de Eerste Kamer? Verwacht de minister daarnaast gelet op de eerdere verschuivingen in invaardata dat de einddatum van de transitie mogelijk nog verder wordt uitgesteld dan 1 januari 2028?

Het wetsvoorstel dat ziet op de verlenging van de pensioentransitie is op 20 juni 2024 bij de Tweede Kamer aangeboden. Dit wetsvoorstel is voortgekomen uit de Wtp-behandeling in de Eerste Kamer, en is een toezegging geweest om meer ruimte te geven aan de uitvoering. Zo lang het wetsvoorstel nog niet in werking is getreden, zal de einddatum formeel ongewijzigd blijven. Dat betekent dat fondsen uiterlijk op 1 januari 2027 kunnen invaren. Gegeven de politieke toezegging en de voordelen voor de uitvoering van de pensioentransitie zal ik mij inzetten om deze datum op te schuiven naar 1 januari 2028. Ik hoop dat de Staten-Generaal ook tijdig duidelijkheid zal bieden over de verlenging van de pensioentransitie en deze ruimte ook zal bieden. Mocht de Tweede of de Eerste Kamer het voorliggende wetsvoorstel om andere redenen dan de verlenging van de pensioentransitie verwerpen, dan zal ik mij ervoor inspannen om dat met een nieuw wetsvoorstel alsnog tijdig te regelen. De gevolgen van het niet tijdig afronden van de transitie zijn beschreven in de MvT van de Wtp. Ik heb tot nu toe geen signalen uit de sector dat de uiterste transitiedatum verder verschoven dient te worden dan 1 januari 2028. Ook de Regeringscommissaris transitie pensioenen heeft aangegeven dat voor een verdere verschuiving dan al reeds voorzien, nu geen aanleiding is.

De leden van de NSC-fractie lezen dat een verlaging van de opgebouwde aanspraken tijdens de transitie, solidariteit en het voorkomen van fluctuaties van pensioen de top 3 meest voorkomende doelstellingen in de geanalyseerde transitieplannen zijn. Hoe staat dit in verhouding tot de verschillende doelen van de wet, zoals een koopkrachtiger, persoonlijker en transparanter pensioen?

De drieledige doelstelling van de Wtp is eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen, een transparanter en meer persoonlijk pensioenstelsel, en een pensioenstelsel dat beter aansluit op ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. In het transitieplan leggen sociale partners de afspraken vast die zij maken in de arbeidsvoorwaardelijke fase van de transitie. De top 3 doelstellingen, geen verlaging van de opgebouwde aanspraken, solidariteit, en voorkomen van fluctuaties van pensioen zijn doelen die bijdragen aan de algemene doelstellingen van de Wtp. Mijn rol in de transitie is om de wettelijke kaders te bewaken. Het is niet aan mij om in te gaan op individuele keuzes of casuïstiek uit de transitieplannen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat financieel adviseurs aangeven dat in de nieuwe situatie slechts voor 67% van de gevallen afspraken zijn gemaakt over nabestaandenpensioen. Kan de minister hierop reflecteren? Wat vindt hij van dit percentage?

In de Wtp transitiemonitor, winterrapportage 2024, van EY geven werkgevers en vakbonden in de uitvraag aan dat in bijna alle gevallen het nabestaandenpensioen zowel in de oude als in de nieuwe situatie onderdeel is van de pensioenregeling voor en na de pensioendatum. Van de ondervraagde financieel adviseurs geeft 67% aan dat in de nieuwe situatie het nabestaandenpensioen bij overlijden voor en na pensioendatum is geregeld. De overige 33% van de ondervraagde financieel adviseurs geeft aan dat in de nieuwe regeling het nabestaandenpensioen enkel is geregeld bij overlijden vóór pensioendatum. Er is in de uitvraag geen rekening gehouden met het aantal en soort regelingen waarvoor dit geldt.

Indien de pensioenregeling in de opbouwfase alleen voorziet in een ouderdomspensioen en geen partnerpensioen vanaf pensioendatum, dan heeft de (gewezen) deelnemer op pensioendatum het recht om een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen voor een partnerpension vanaf pensioendatum. Dit volgt uit artikel 61 van de Pensioenwet en artikel 73 Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Sociale partners of de werkgever en werknemers gaan over de invulling van de pensioenregeling en besluiten of nabestaandenpensioen bij overlijden vóór de pensioendatum en/of nabestaandenpensioen bij overlijden op of na de pensioendatum onderdeel uitmaakt van de pensioenregeling. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vormen. Wel zal ik dit gedurende de transitieperiode monitoren.

De leden van de NSC-fractie lezen dat voor wat betreft de hoogte van het partnerpensioen bij overlijden vóór pensioendatum uit de geanalyseerde transitieplannen blijkt dat 56% van de gevallen een overlijdensdekking van minder dan 35% voorzien. Wat vindt de minister van dit niveau?

Denkt de minister dat dit toereikend is voor de bestaanszekerheid van nabestaanden en kan hij dit toelichten met enkele rekenvoorbeelden van maatmensen?

Het nabestaandenpensioen ter dekking van het risico op overlijden vóór pensioendatum is gekoppeld aan het pensioengevend salaris en is diensttijdonafhankelijk. Het partnerpensioen bij overlijden vóór pensioendatum mag fiscaal maximaal 50% van het pensioengevend salaris zijn. Het is aan de sociale partners om de hoogte van het percentage te bepalen. Dit diensttijdonafhankelijke partnerpensioen is gunstig voor deelnemers die nog niet zolang deelnemen aan een pensioenregeling en vooral voor lagere inkomens is dit een verbetering, omdat er geen rekening gehouden wordt met de franchise. Met name deze groepen zijn kwetsbaar voor nabestaandenrisico’s. In tabel 1 is voor drie maatmensen een overzicht gegeven van de maximale dekking bij een partnerpensioen van 35%.

Daarnaast blijkt uit de geanalyseerde transitieplannen dat naast de salarisafhankelijke uniforme dekking voor het nabestaandenpensioen, ook veelvuldig is gekozen voor een tijdelijk nabestaandenpensioen. 50% van de geanalyseerde plannen voorziet in een dergelijke uitkering van een vast bedrag per jaar.

Tabel 1: Maximale dekking partnerpensioen (nieuw) 35%, deelnemer A, B en C

Deelnemer Pensioengevend loon Partnerpensioenuitkering
Deelnemer A 63.354 euro (1,5 keer modaal) 22.173,90 euro (35% van € 63.354).
Deelnemer B 46.500 euro (1 keer modaal) 16.275 euro (35% van € 46.500).
Deelnemer C 23.250 euro (0,5 keer modaal) 8.137,50 euro (35% van € 23.250).

De leden van de NSC-fractie lezen dat sociale partners en financieel adviseurs aangeven dat vrijwillige voortzetting van de risicodekking voor nabestaandenpensioen door middel van uitruil in de meeste gevallen mogelijk is. Waarom is het in sommige gevallen niet mogelijk? Aan hoeveel gevallen en deelnemersaantallen moeten deze leden denken?

Op grond van de Wtp is het partner- en wezenpensioen ter dekking van het overlijden vóór pensioendatum enkel nog op risicobasis verzekerd. Kenmerkend aan een partner- en wezenpensioen op risicobasis is dat de risicodekking vervalt op het moment dat er niet langer sprake is van deelnemerschap in de pensioenregeling. Om het risico te verkleinen dat iemand die tussen twee dienstverbanden in zit of iemand die werkloos of zelfstandige wordt, tijdelijk geen of een lagere dekking voor partnerpensioen heeft, is een aantal wettelijke waarborgen opgenomen.

Na einde deelname wordt het nabestaandenpensioen voortgezet gedurende de afgesproken uitloopperiode (3 of 6 maanden), dan wel na afloop van de voortzetting van de risicodekking gedurende de Ziektewet- of Werkloosheidswet-periode of de combinatie daarvan. Tot slot krijgt de (gewezen) deelnemer bij het einde van de uitloopperiode dan wel na afloop van de WW/ZW-periode een keuze om de risicodekking van het nabestaandenpensioen vrijwillig voort te zetten door middel van een uitruil van het opgebouwde pensioenvermogen. 

In een aantal gevallen is het niet mogelijk om de risicodekking voor het nabestaandenpensioen vrijwillig voort te zetten door middel van uitruil. Namelijk wanneer:

  • De uitruil ertoe zou leiden dat op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zou bedragen dan de wettelijke afkoopgrens voor een klein pensioen (zijnde maximaal € 613,52 bruto per jaar).

  • De pensioenregeling voorziet in een maximale duur voor de vrijwillige voortzetting die langer of gelijk is aan vijftien jaar, bij het bereiken van de maximale duur; of

  • De pensioenregeling voorziet in een maximum voor de omvang van de uitruil bij het bereiken van dat maximum.

Op dit moment is het ook niet mogelijk om de risicodekking voor het wezenpensioen vrijwillig voort te zetten. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, wordt dit in een eerstvolgend passend wetsvoorstel geregeld. Over het aantal gevallen en deelnemersaantallen zijn geen cijfers bekend.

De leden van de NSC-fractie lezen dat in 10% van de gevallen alleen gecompenseerd wordt voor afschaffing doorsneesystematiek bij een minimaal gedefinieerde dekkingsgraad. Wat gebeurt er als de dekkingsgraad niet voldoende is? Worden mensen dan wel gecompenseerd voor de afschaffing van de doorsneesystematiek? Zo ja, hoe?

In het Pensioenakkoord is afgesproken dat een evenwichtige overstap vergt dat het nadeel voor de betreffende groepen deelnemers adequaat en kostenneutraal wordt gecompenseerd. Partijen kunnen besluiten dat aanvullende compensatie niet nodig is om tot een evenwichtige overgang te komen. Er zijn, zo blijkt uit de geanalyseerde transitieplannen, een aantal mogelijke situaties hoe de compensatie kan plaatsvinden. In veel gevallen gaat de voorkeur uit naar compensatie uit vermogen (via de dekkingsgraad), maar dit kan ook via de premie plaatsvinden. Tot slot is het ook mogelijk om de compensatie buiten de pensioenregeling te laten plaatsvinden. In het transitieplan wordt inzichtelijk gemaakt hoe de financiering van de compensatie eruit gaat zien. Daarbij geven sociale partners in het transitieplan en vervolgens het betrokken pensioenfonds in het implementatieplan verder invulling aan complete besluitvorming. Zo worden bij de verschillende dekkingsgraden evenwichtige afspraken gemaakt. Tevens wordt het niveau van de dekkingsgraad vastgesteld vanaf wanneer de financiële positie van een pensioenfonds dusdanig is dat de gemaakte afspraken uit het transitieplan niet meer toereikend zijn en wordt afgesproken welke procedure er in deze situatie gevolgd zal worden.

De leden van de NSC-fractie lezen dat in 7 gevallen (11%) op grond van het transitieplan niet duidelijk is hoe de financiering van de compensatieregeling zal plaatsvinden. Deze leden vragen de minister hoe dit in 11% van de transitieplannen niet duidelijk kan zijn, en of dit nader verklaard of uitgevraagd kan worden.

Als minister geef ik u een beeld van de feitelijke situatie, het is aan de toezichthouder om de invaarmeldingen en implementatieplannen, waar de financiering van de compensatie onderdeel van uitmaakt, te beoordelen. In algemene zin kan opgemerkt worden dat in de meeste gevallen compensatie noodzakelijk is om tot een evenwichtige transitie te komen. Echter er zijn ook situaties voorstelbaar waarbij aanvullende compensatie niet nodig is, bijvoorbeeld omdat de voordelen van de nieuwe regeling al voldoende voorzien in een beter pensioenperspectief en daarmee de nadelen van de afschaffing van de doorsneesystematiek opheffen (de zogenoemde dubbele transitie). Compensatie is dus niet verplicht, maar de transitie als geheel dient evenwichtig te zijn. Van de zeven gevallen hebben er vier aangegeven dat er geen compensatieregeling zal worden getroffen. In één van de andere gevallen wordt vermeld dat de compensatie via het salaris zal worden verstrekt. Voor de overige twee gevallen is er, in het transitieplan, geen specifieke informatie beschikbaar over de financiering van de compensatieregeling. Tot slot, kan het ook nog zo zijn dat er wel compensatie-afspraken zijn gemaakt, maar deze (per abuis) niet in het transitieplan zijn vastgelegd. Op grond van de beschikbare informatie is dat niet te zeggen. Ook wanneer er geen expliciete afspraken zijn vastgelegd over (financiering van de) compensatie heeft vervolgens het pensioenfonds een eigenstandige verantwoordelijkheid om een evenwichtige transitie te waarborgen en daarbij de (financiering van de) compensatie expliciet bij in ogenschouw te nemen.

De leden van de NSC-fractie zien bevestigd in de voortgangsrapportage dat belangrijke belanghebbenden herhaaldelijk communiceren alsof 1 januari 2028 de einddatum van de transitie is, terwijl het wetsvoorstel wat ziet op wijziging van de wettelijke termijnen niet is aangenomen. Kan de minister aangeven hoe deze verwarring is ontstaan en hoe hier in het vervolg feitelijk juist over gecommuniceerd gaat worden?

Het wetsvoorstel dat ziet op de verlenging van de pensioentransitie is op 20 juni 2024 bij de Tweede Kamer aangeboden. Dit wetsvoorstel is voortgekomen uit de Wtp-behandeling in de Eerste Kamer, en is een toezegging geweest om meer ruimte te geven aan de uitvoering. Dit is een breed gedragen toezegging in de Eerste Kamer. Bovendien zijn er inhoudelijk geen redenen om de einddatum op 1 januari 2027 te laten. Ik vind het om die reden gerechtvaardigd om uit te gaan van een uiterste transitiedatum op 1 januari 2028, zolang daarbij wordt vermeld dat dat nog parlementaire goedkeuring nodig heeft. Dit voorbehoud is bijvoorbeeld ook zo opgenomen op de site werkenaanonspensioen.nl.

Daarnaast lezen de leden van de NSC-fractie dat nieuwe verwarring is ontstaan door de brief van de staatssecretaris van Financiën over de fiscale knelpunten met betrekking tot de Wtp, vooral omdat deze twee weken voor het invaren van de eerste drie fondsen aan de Tweede Kamer werd gezonden. Ondanks het feit dat de uiting volgens sommige belanghebbenden als verduidelijking wordt gezien, ontstaat de verwarring met name door het moment waarop de aanwezigheid van fiscale knelpunten zijn geconstateerd. Deze leden vragen de minister om te reflecteren op de timing van de verzending van de brief over de fiscale knelpunten met betrekking tot de Wtp.

De eerste signalen van mogelijke knelpunten met betrekking tot het tijdelijk overbruggingspensioen en prepensioen zijn richting de zomer van 2024 ontvangen. Deze knelpunten zagen erop dat de fiscale wetgeving nog niet volledig in lijn was gebracht met de inhoudelijke keuzes die gemaakt zijn bij de behandeling van de Wtp. Vervolgens is direct gehandeld door op ambtelijk niveau in gesprek te gaan met de Pensioenfederatie, Belastingdienst en het ministerie van Financiën. Door deze gesprekken is helderheid verkregen over de knelpunten en is er vervolgens afstemming geweest over een mogelijke oplossing. In de Kamerbrief van 12 november 2024 heb ik aangegeven dat er naar een oplossing gezocht werd voor het overbruggings- en prepensioen vraagstuk.5 Kort na deze Kamerbrief werden fiscale knelpunten met betrekking tot wezenpensioen vastgesteld. De staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens op 18 december 2024 een Kamerbrief verzonden, waarin is aangegeven hoe de fiscale knelpunten worden opgelost.6 De aanpassing van de fiscale wetgeving brengt dus de fiscale wet- en regelgeving in lijn met de keuzes gemaakt bij de behandeling van de Wtp. Deze betreffende brief, die met mij is afgestemd, verschaft duidelijkheid voor de sector en over het proces.

Daarnaast houd ik mijn oren en ogen open voor signalen uit de sector. Vaak worden knelpunten tijdig gesignaleerd. In uitzonderlijke gevallen blijkt echter dat knelpunten in een later stadium naar voren komen, zoals bij de genoemde fiscale knelpunten aan de orde was. Ongeacht het moment dat knelpunten worden gesignaleerd, is er behoefte aan duidelijkheid en een oplossing. Ik ben van mening dat de sector met betrekking tot de genoemde fiscale knelpunten voldoende duidelijkheid heeft over de oplossing en het proces daarnaartoe.

De leden van de NSC-fractie lezen dat voor de financiële risico’s uit de DNB Sectorbeelden blijkt dat opnieuw een groot deel van de pensioenfondsen/-kringen overweegt om tijdelijk af te wijken van het strategisch beleggingsbeleid om de dekkingsgraad te beschermen en zo de kans op een plotselinge daling van de dekkingsgraad te beperken. Deze leden zijn benieuwd naar de invloed van dit strategisch beleggingsbeleid op jonge deelnemers en op de mogelijke indexatie van pensioenen, en vragen de minister of hier duidelijkheid over gegeven kan worden.

Pensioenfondsen hebben wettelijk de mogelijkheid om voor invaren tijdelijk af te wijken van de vastgestelde risicohouding en het daaruit voortvloeiende strategische beleggingsbeleid. Pensioenfondsen krijgen in de transitieperiode tot het moment van invaren meer ruimte om het beleggingsbeleid aan te passen. Het is reeds mogelijk het beleggingsbeleid aan te passen in de zin dat minder risicovol belegd kan worden. Bij het uitvoeren van het beleggingsbeleid zorgt het pensioenfonds voor een beheerste en integere bedrijfsvoering (art. 143 Pw) en dient het pensioenfonds steeds oog te hebben voor de belangen van de aanspraak- en pensioengerechtigden (voor alle leeftijdsgroepen in het pensioenfonds) (artikelen 135, eerste lid en 105, tweede lid Pw) en haar eigen doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding (art. 102a Pw). Elk pensioenfondsbestuur maakt hierbij zijn eigen afwegingen en beslissingen om tot een evenwichtige uitkomst te komen voor het gehele pensioenfonds.

De leden van de NSC-fractie hebben gelezen7 dat een van de koploperspensioenfondsen vlak voor invaren nog aanvullende vragen van DNB heeft gekregen over de bandbreedtes bij het invaren, ofwel de grenzen waar zaken als rente, aandelenkoersen, dekkingsgraad et cetera binnen moeten blijven, om toch evenwichtig in te kunnen varen. Waar ging die discussie over bandbreedtes precies over? Zijn de bandbreedtes in de weken voor het invaren nog aangepast? En zo ja, hoe zijn deelnemers hierover geïnformeerd en in hoeverre beschermen de vooraf afgesproken bandbreedtes deelnemers indien de bandbreedtes op het laatste moment nog aangepast kunnen worden? En zo niet, hoe kan het dat die discussie over bandbreedtes met DNB zo laat nog plaatsvond, immers die bandbreedtes stonden toch al lang vast en daarover had DNB dan toch al veel eerder aan de bel kunnen trekken? Vindt u dit getuigen van een zorgvuldig en beheerst proces?

Het is niet aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek. Ik heb die informatie ook niet tot mijn beschikking. Het toezicht dat DNB uitoefent in individuele gevallen valt onder de toezicht vertrouwelijkheid.

Hoe in het proces van de transitie wordt omgegaan met bandbreedtes in de fase na het invaarbesluit wordt weergegeven in het stappenplan dat DNB recent heeft gepubliceerd als good practice.8

De leden van de NSC-fractie zijn daarnaast benieuwd hoeveel kosten de koplopers voor de transitie hebben gemaakt tot nu toe en of zij nog een prognose hebben van de nog te maken kosten in euro’s en per deelnemer. En hoe deze kosten zijn uitgesplitst naar adviseurs, IT en mogelijk andere kosten.

Met de invoering van de Wtp is een stijging van de kosten in verband met de transitie voorzien en deze is onderbouwd in de MvT van het wetsvoorstel van de Wtp. Momenteel valt de stijging van de totale uitvoeringskosten nog ruim binnen de bandbreedtes zoals gesteld in de MvT. Voor de gemaakte kosten wordt een overstap naar een ander en toekomstbestendig pensioenstel gerealiseerd. Zoals in de transitiemonitor staat, is het niet altijd makkelijk een onderscheid te maken tussen kosten die gerelateerd zijn aan de transitie in het kader van de Wtp en kosten voor vernieuwing en onderhoud aan de uitvoering die er ook zonder de transitie waren geweest. In de praktijk zie ik dat de transitie ook wordt aangegrepen om noodzakelijk onderhoud uit te voeren. Zo grijpen pensioenuitvoerders de transitie bijvoorbeeld aan om de administratiesystemen te vernieuwen of de datakwaliteit te verbeteren. Deze (incidentele) kosten worden nu gemaakt in samenhang met de transitie, maar waren ook zonder transitie een keer gekomen. In dat kader kan er dus ook geen uitsplitsing of prognose gegeven worden van de nog te maken kosten.

De leden van de NSC-fractie lezen dat DNB opmerkt dat er mogelijk een piekbelasting is waar capaciteitsproblemen kunnen ontstaan bij pensioenuitvoeringsorganisaties (PUO’s), adviseurs, actuarissen, accountants, IT-auditors, juristen of bij DNB en/of Autoriteit Financiële Markten (AFM). Het is van belang dat fondsen/kringen hier vroegtijdig op anticiperen. Deze leden vragen de minister welke mogelijkheden hij ziet om vanuit zijn rol bij te dragen aan het spreiden van de piekbelasting.

Om het risico op een piekbelasting te mitigeren, volg ik het tussentijdse advies van de Regeringscommissaris transitie pensioenen op om de tussenliggende mijlpaal voor de indiening van het implementatieplan te dynamiseren. Het dynamiseren zorgt ervoor dat het tijdsbestek tussen het indienmoment van het implementatieplan en het daadwerkelijke invaarmoment dichter bij elkaar komen te liggen. Hierdoor is de kans op veranderingen in de financiële situatie van een pensioenfonds in de tussentijd kleiner. Daarnaast biedt het dynamiseren gelegenheid voor de sector om meer van elkaar te leren. Door het dynamiseren wordt het mogelijk voor pensioenfondsen om tot 12 maanden voor het daadwerkelijke invaarmoment hun implementatieplan in te kunnen dienen. De AMvB waarmee dit wordt geregeld ligt op dit moment ter advisering bij de Raad van State. Beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 juli 2025. Pensioenfondsen nemen zelf ook stappen om risico’s te beheersen, dit is opgenomen in het transitieplan. Het risico op het uitlopen op de planning valt hier ook onder.

De leden van de NSC-fractie lezen dat uit gesprekken met PUO’s in het kader van de IT-transformatie die voor de Wtp-transitie nodig is, door alle PUO’s (met uitzondering van één partij) en IT-providers werd aangegeven dat het uitvoeren van een FTK-administratie naast de nieuwe Wtp-administratie vanuit een IT-perspectief niet als uitdaging wordt gezien. Dat wordt immers tijdens de transitieperiode ook gedaan en is in het verleden ook al gedaan. Zij stelden dat als een groot deel van de pensioenfondsen besluit niet in te varen, dit niet tot grote problemen zal leiden vanuit een IT-perspectief. Veel IT-leveranciers hebben ook een ‘legacy-DB’-module beschikbaar, waarmee de opgebouwde rechten die nog onder FTK vallen kunnen worden afgehandeld. Deze leden vragen de minister om voorts te bevestigen dat twee of meerdere pensioenregelingen naast elkaar uitvoeren vanuit IT-perspectief in de praktijk wel degelijk mogelijk is.

Zoals mijn ambtsvoorganger ook tijdens de behandeling van de Wtp meermaals heeft aangeven, is het in de praktijk technisch mogelijk dat een pensioenfonds twee of meerdere pensioenregelingen uitvoert. Het is dan ook aan het pensioenfonds om te bepalen of het uitvoeren van twee systemen naast elkaar een uitvoerbare situatie is en dus of het een opdracht daartoe van sociale partners aanvaardt. Dat het technisch mogelijk is, neemt niet weg dat er ook evidente nadelen zijn verbonden aan het uitvoeren van twee of meerdere regelingen. Daarbij valt onder te denken aan de gevolgen voor de communicatie richting de deelnemer, de toenemende kosten, het uitvoeren van twee regelingen die elk onder een ander toezichtsregime vallen en het doorsnijden van de collectiviteit en solidariteit tussen de verschillende pensioenregelingen.

De leden van de NSC-fractie lezen daarnaast dat 77% van de pensioenfondsen verwacht in te varen. Kan de minister bevestigen dat er dus ook pensioenfondsen zullen zijn die niet invaren en dus de administratie van de bestaande rechten in stand moeten houden en dat er dus PUO’s zullen blijven die uitkeringen onder het huidige FTK blijven administreren?

Er zullen pensioenfondsen zijn die niet invaren, de wet voorziet ook in deze situatie. Dat is bijvoorbeeld wanneer een invaarverzoek in strijd is met de wettelijke voorschriften, onuitvoerbaar is binnen een beheerste en integere bedrijfsvoering of sprake is van een onevenredig ongunstige uitkomsten voor groepen van deelnemers. In dat geval zullen er PUO’s zijn die de uitkeringen onder het FTK blijven administreren. Tot slot dient opgemerkt te worden dat er onder de 23% niet invarende pensioenfondsen ook fondsen zitten die voornemens zijn te liquideren en hun pensioenen overdragen naar een andere uitvoerder.

De leden van de NSC-fractie lezen uit het onderzoek van EY dat de sector-brede conclusie is dat het leiderschap de neiging heeft om – gegeven de druk – zich sterk te laten leiden door de waan van de dag, waardoor andere belangrijke topics soms niet de ruimte krijgen die ook van belang zijn (zoals implementatie van goede keuzebegeleiding, inzicht krijgen in hoogte van kosten ten opzichte van de markt, et cetera). Dit komt volgens het onderzoek – deels – doordat alle capaciteit wordt weggetrokken door de transitie. Dit baart deze leden zorgen, en zij vragen de minister hoe hij vanuit zijn rol de sector stimuleert om ook verder te kijken dan de waan van de dag.

De sector is gebaat bij zekerheid in de transitie. De sector moet de ruimte krijgen om deze grote stelseltransitie zorgvuldig uit te voeren. De sector geeft aan dat het aankondigen van grote koerswijzigingen in de wet- en regelgeving leidt tot onzekerheid, zoals ook genoemd in de EY-transitiemonitor.

De Regeringscommissaris geeft in haar recente rapportage aan dat rust en duidelijkheid over de wet- en regelgeving randvoorwaardelijk is voor het benodigde tempo in de transitie.9 Alle beschikbare capaciteit is namelijk nodig om de transitie binnen het huidige wettelijke kader op tijd te realiseren. Ik zet mij in om te zorgen dat pensioenuitvoerders op dit punt zo goed mogelijk weten waar zij aan toe zijn, zodat zij kunnen doorgaan met de transitie die de wet van ze vraagt. Een voorbeeld hiervan is de aangekondigde AMvB waarin het dynamiseren van de inleverdatum van het implementatieplan wordt geregeld. Dit geeft bestuurders de ruimte om verder te kijken dan de waan van de dag en de belangrijke onderwerpen zoals keuzebegeleiding goed vorm te geven en uit te voeren.

Brief van de Pensioenfederatie over Ervaringen koplopers pensioentransitie

De leden van de NSC-fractie lezen in de bijlage geschreven door de Pensioenfederatie dat aangepaste guidance consequenties had voor de transitieplannen en koplopers een deel van het werk opnieuw moesten doen. In hoeverre zijn ook de slapers- en gepensioneerdenverenigingen betrokken bij de aanpassingen aan de transitieplannen?

Desgevraagd geeft de Pensioenfederatie aan dat de decentrale partners volgens de pensioenfondsen de hoor echtverenigingen hebben betrokken.

De leden van de NSC-fractie lezen hierin ook dat er technische beperkingen waren aan de kant van DNB die voor extra doorlooptijd zorgden. Wat voor technische beperkingen waren dit precies? En zijn die inmiddels verholpen?

Het betrof de beperking dat er maar een beperkt aantal documenten kon worden geüpload in het portaal waar de implementatieplannen ingediend kunnen worden. Nadat dit was doorgegeven aan DNB, is dit vrijwel direct verholpen. Volgens de Pensioenfederatie zijn er geen andere technische beperkingen geweest.

De leden van de NSC-fractie lezen dat het ‘zonneklaar’ is dat als er straks meer fondsen tegelijk overgaan, de capaciteit aan de kant van de fondsen en DNB niet toereikend is om de processen in dezelfde intensiteit op tijd tot een goed einde te brengen. Deze leden willen er daarbij op wijzen dat er nu slechts drie fondsen zijn ingevaren en er in 2026 67 fondsen willen invaren. Hoe denkt de minister dat dit praktisch mogelijk is, zelfs als de intensiteit voor deze fondsen door een soepeler proces afneemt, lijkt dit immers toch een enorme opgave? Hoe realistisch acht de minister het dat er in 2026 voldoende capaciteit is voor het invaren van al deze fondsen?

Zoals ik in mijn Kamerbrief van afgelopen januari schreef, waren de drie pensioenfondsen die op 1 januari 2025 zijn ingevaren aan het pionieren.10 Zowel DNB als de pensioenfondsen hebben aangegeven dat uitdagingen aan de oppervlakte zijn gekomen, die vooraf niet volledig te voorspellen waren. Dat is inherent aan een stelselwijziging van deze omvang, en vraagt om nauw contact tussen de sector en de toezichthouders. In dat kader wil ik het belang om lessen te trekken uit deze eerste ervaringen en deze te verspreiden binnen de sector herhalen.

In 2024 zijn in het nieuwe kostenkader (2025-2028) voor DNB-afspraken gemaakt zodat DNB gedurende de stelseltransitie de toezicht capaciteit kan uitbreiden om te borgen dat er voldoende capaciteit beschikbaar is voor de transitie.

DNB heeft hiermee extra werknemers vrijgemaakt en opgeleid om te helpen bij het beoordelen. Daarnaast biedt DNB de mogelijkheid om partiële beoordelingen in te dienen, en zo vooruit te werken (hiervan werd volgens DNB al 63 keer gebruik gemaakt). DNB heeft daarbij aangegeven naar aanleiding van de eerste ervaringen een aantal stappen te hebben gezet om het beoordelingsproces soepeler te laten verlopen, zoals het vroegtijdig aangegeven van aspecten die pensioenfondsen ook ná invaren kunnen adresseren.

Gegeven voorgaande zie ik geen aanleiding tot zorgen over een ontoereikende capaciteit voor het invaren van fondsen. Ik heb er vertrouwen in dat pensioenuitvoerders, pensioenuitvoeringsorganisaties (PUO’s) en pensioenadviseurs voldoende capaciteit hebben om de transitie te kunnen volbrengen.

Evaluatie eerste ervaringen beoordelen invaarmeldingen. Input DNB t.b.v. SZW-voortgangsrapportage monitoring Wtp

De leden van de NSC-fractie lezen dat DNB aangeeft vroegtijdig aan te willen geven welke aspecten pensioenfondsen ook ná het invaren kunnen adresseren. Kan de minister aangeven aan welke aspecten de leden dan moeten denken en wat de mogelijke invloed van deze aspecten kan zijn op de verwachte hoogte van en risico’s op de pensioenuitkeringen.

DNB beoordeelt op grond van artikel 150m, tweede lid Pensioenwet en artikel 46b Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling “het voornemen tot waardeoverdracht”, oftewel de interne collectieve waardeoverdracht van het reeds opgebouwde vermogen en de opgebouwde aanspraken naar de nieuwe pensioenregeling. De invaarbeoordeling van DNB betreft daarom niet de aspecten van de transitie die niet gerelateerd zijn aan de interne collectieve waardeoverdracht. Zo kunnen bijvoorbeeld (elementen van) de toekomstige financiële opzet en de toekomstige pensioenregeling buiten de DNB-invaarbeoordeling vallen wanneer deze geen (materiële) impact hebben op de fondsbesluitvorming over het invaren. Deze elementen vallen dan onder het reguliere DNB-toezicht en zijn qua timing niet direct gekoppeld aan het invaren.

De leden van de NSC-fractie hebben gelezen11 dat onder meer het personeelspensioenfonds van APG in zijn implementatieplan heeft opgenomen dat het de solidariteitsreserve kan aanspreken om tekorten in de operationele reserve te vullen, terwijl dit wettelijk niet mag. Het fonds dat op 1 januari al is ingevaren, heeft van DNB tot 30 juni 2025 de tijd gekregen om het beleid hiermee in lijn te brengen, laat de fondsvoorzitter weten. Hoe kan het dat een pensioenfonds wettelijk niet voldoet en dat er toch is ingevaren?

Ik treed niet in de relatie tussen toezichthouder en onder toezicht-gestelden, de pensioenfondsen. In zijn algemeenheid toetst DNB op basis van artikel 46b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Interne collectieve waardeoverdracht fondsen (Besluit toekomst pensioenen) de norm evenwichtige belangenafweging. Dit is een marginale toetsing. DNB betrekt de specifieke omstandigheden van het pensioenfonds en weegt deze mee bij de beoordeling of aan de norm is voldaan.

DNB toetst of de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever adequaat zijn meegenomen in de belangenafweging. Hoe DNB dit doet staat beschreven in de good practice: het stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen.12 Daarnaast ben ik ermee bekend dat pensioenfondsen het wenselijk achten om de solidariteitsreserve aan te spreken om tekorten in de operationele reserve op te vullen. Dit vraagstuk heeft mijn aandacht en ik verwacht op korte termijn meer duidelijkheid te kunnen bieden.

Brief AFM: Eerste observaties n.a.v. overgang naar het nieuwe stelsel door pensioenuitvoerders

De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM niet de capaciteit heeft om een doorlopende accounttoezichtrelatie met alle individuele pensioenuitvoerders te onderhouden en de pensioenuitvoerders niet in alle gevallen regelmatig één op één kan spreken over de inrichting van hun transitiecommunicatie. Vindt de minister het ook niet van belang dat de AFM in deze transitieperiode met grote impact voor deelnemers, waarbij goede deelnemerscommunicatie van groot belang is, een doorlopende accounttoezichtrelatie onderhoudt? Zo niet, waarom niet en wat zijn de mogelijke gevolgen daarvan voor de communicatie naar deelnemers? Worden wel alle voorlopige en definitieve communicatie-uitingen ten aanzien van de transitie getoetst door de AFM?

Met het kostenkader AFM 2025-2028 is er ruimte voor de AFM om gedurende de transitieperiode extra capaciteit in te zetten. De AFM houdt risicogestuurd toezicht en bepaalt als onafhankelijk toezichthouder op welke wijze zij het toezicht op de wettelijke taken inricht. De AFM geeft hier invulling aan door, alle pensioenfondsen die invaren te bevragen over hun transitiecommunicatie, en dat naar aanleiding daarvan de AFM mogelijk gericht transitiecommunicatie zal opvragen en toetsen.

Vanwege het eenmalige karakter en het belang van de transitiecommunicatie heeft de AFM ervoor gekozen om de voorlopige en definitieve communicatie-uitingen van de kopgroep fondsen vooraf op te vragen en te beoordelen. Zij deelt haar bevindingen breed met de sector, zodat de pensioenfondsen die nog moeten overstappen hiervan kunnen leren, en ervoor kunnen zorgen dat de transitiecommunicatie voldoet aan de wettelijke normen. Dit is een proces van voortschrijdend inzicht. De AFM deelt haar inzichten breed met de sector via diverse middelen als publicaties, ronde tafels, externe presentaties, individuele gesprekken en het Transitiebulletin. Verder zorgt de AFM ervoor dat zij bereikbaar is voor pensioenuitvoerders, zo is zij bijvoorbeeld bereikbaar voor dilemma’s waar de sector tegenaan loopt. Hierbij spelen de contacten met de koepelorganisaties ook een belangrijke rol. De AFM vult daarmee haar rol als onafhankelijk toezichthouder naar eigen inzicht in. Ik heb dan ook niet het beeld dat zonder accounttoezicht de AFM haar rol als toezichthouder niet goed kan uitoefenen.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM voorschrijft dat het voorlopige transitieoverzicht minimaal een maand voorafgaand aan de transitie naar deelnemers moet worden gestuurd en dat het definitieve transitieoverzicht niet later dan zes maanden na het transitiemoment bij de deelnemers mag liggen. Betekent dit dat deelnemers pas zes maanden na het invaren duidelijkheid krijgen over de werkelijke gevolgen van invaren voor hun uitkering?

Wat gebeurt er als de uitkering na zes maanden toch anders blijkt te zijn dan in de eerste zes maanden uitgekeerd? Kunnen de uitkeringen dan met terugwerkende kracht aangepast kunnen worden? Zijn deelnemers hiervan op de hoogte gebracht?

Deelnemers krijgen uiterlijk één maand voorafgaand aan de transitie, maar bij voorkeur eerder, hun persoonlijke transitie-informatie. Voordat het definitieve overzicht kan worden verstrekt, moeten de jaarlijks verplichte werkzaamheden, van onder andere de accountant, worden afgerond. Zo spoedig mogelijk daarna, maar niet later dan zes maanden na de transitie ontvangen deelnemers het definitieve overzicht. Deelnemers kunnen daarnaast op meer momenten informatie verkrijgen. Dat zit bijvoorbeeld in de reguliere UPO-reeksen of up-to-date informatie op de mijnomgevingen, daarin worden eventuele mutaties tijdig verwerkt zodat deelnemers niet voor verrassingen komen te staan.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM ernstige zorgen heeft over de verstrekking van transitie-informatie door verzekeraars en premiepensioeninstellingen (PPI’s). En deze leden lezen dat de AFM heeft geconstateerd dat deelnemers niet tijdig het prognose transitieoverzicht hebben ontvangen. Welke consequenties heeft de AFM verbonden aan deze constateringen? Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat er ook bij PPI’s en verzekeraars tijdig gecommuniceerd wordt over de transitie?

Het is aan de AFM om te beslissen welke consequenties zij verbindt aan het feit dat niet tijdig het prognose transitieoverzicht door deelnemers is ontvangen. Mij is bekend dat het AFM hiernaar onderzoek doet maar daar vanuit toezichtvertrouwelijkheid geen uitspraken over doet. Met de AFM vind ik het van belang dat deelnemers correct, tijdig, duidelijk, en evenwichtig worden geïnformeerd. Dat geldt ook voor verzekeraars en PPI’s. In gesprekken met de sector geef ik dat ook aan.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM aangeeft dat in de praktijk de verschillende informatiemomenten gezamenlijk nog niet altijd een evenwichtig beeld scheppen en dat verschillende boodschappen niet één verhaal vertellen dat in samenhang begrijpelijk is voor de deelnemers. Als voorbeeld geeft de AFM aan dat positieve kanten van het nieuwe stelsel vaker prominent benadrukt worden dan mogelijke risico’s. En dat het van belang is om onrealistische verwachtingen over de nieuwe pensioenregeling te voorkomen, waarvoor het van belang is dat deelnemers zich onder meer realiseren dat ingegane uitkeringen ook kunnen dalen of bijvoorbeeld dat niet langer sprake is van opbouw van aanspraken op nabestaandenpensioen. Kan de minister reflecteren op deze geuite zorgen van de AFM? Wat gaat de minister doen om te waarborgen dat pensioenfondsen niet een te positief beeld schetsen en ook de risico’s duidelijker communiceren?

Gelet op de fase van de transitie vind ik het niet vreemd dat we juist nu in de communicatie tegen aspecten aanlopen, die te verbeteren zijn. Enerzijds is vanuit wet- en regelgeving immers bepaald aan welke eisen de informatieverstrekking moet voldoen. Zowel qua proces als zeker ook de inhoud. Hoe dit uiteindelijk dan eruitziet zodra de wet- en regelgeving is toegepast op de nieuwe processen die ten grondslag liggen aan de Wtp, is vaak op een later moment zichtbaar. Dat moment is nu. Juist doordat de AFM dit soort observaties deelt, maakt het dat de sector hiervan kan leren en nader toe- of aanpast in haar communicatie richting deelnemers. Ik blijf dan ook in gesprek met de sector over de vraag hoe de informatie aan de deelnemer nog beter kan worden vormgegeven.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM aangeeft dat er bij de bedragen in de prognose transitieoverzichten een persoonlijke toelichting moet staan, anders ontstaat bij deelnemers mogelijk een onrealistisch beeld van het toekomstig pensioen, bijvoorbeeld omdat er pensioenbedragen zijn die veel hoger uitvallen in het nieuwe pensioenstelsel. In hoeverre vindt de minister het consistent dat pensioenfondsen aan de ene kant via verplichte berekeningen hoge bedragen aan deelnemers moeten tonen en aan de andere kant in woorden of met eigen berekeningen moeten uitleggen dat diezelfde bedragen een onrealistisch beeld kunnen geven en erg hoog uitvallen? Waarom is ervoor gekozen de voorgeschreven rekenmethodiek niet aan te passen als breed bekend en erkend is dat de rekenmethodiek een onrealistisch beeld kan schetsen?

De zorgen van de AFM dat scenariobedragen mogelijk een onrealistische verwachting over het nieuwe stelsel wekken, zijn in 2023 geuit en uw Kamer is daar destijds ook over geïnformeerd. Daarna hebben twee expertsessies plaatsgevonden met verschillende stakeholders (de sector, koepelorganisaties, Actuarieel genootschap, DNB en SZW). Het resultaat van deze overleggen is dat de sector heeft aangegeven de bedragen op persoonlijk niveau te zullen toelichten en dat de Pensioenfederatie een voorbeeldbrief heeft gemaakt die pensioenuitvoerders kunnen gebruiken voor de voorgeschreven transitie-informatie. Verder heeft de AFM voor de transitie-informatie enkele te hanteren uitgangspunten geformuleerd, waaronder: wees doelgroep specifiek, bied gelaagde informatie en consistentie tussen verschillende informatiedragers.13 Met deze aanpak kan de sector hier goede invulling aan geven. Het tonen van de transitie-informatie met de verwachte pensioenbedragen in drie scenario’s, zowel in de ongewijzigde en gewijzigde regeling, helpt om de risico’s individueel inzichtelijk en voor deelnemers relevant te maken. Hiermee ontstaat voor deelnemers een realistisch beeld van hun verwachte pensioen en bijbehorende risico’s.

Voorgeschreven is dat deelnemers toegelicht moeten krijgen dat het karakter van de pensioenovereenkomst verandert met de transitie. Voor deelnemers die overstappen van een uitkeringsovereenkomst naar een Wtp-regeling verandert de aard van de pensioentoezegging. Niet langer wordt een te verwachten pensioen toegezegd; voortaan is de ingelegde premie de toezegging van de werkgever. De ingelegde premie wordt belegd en het zijn de behaalde rendementen die leiden tot verhoging van het verwacht pensioen. Dit is omgeven met een groter risico met een grotere mogelijke spreiding van uitkomsten, maar het kan leiden tot hoge verwachte pensioenbedragen, zeker in het optimistisch scenario voor jonge deelnemers. Hier heeft mijn voorganger de Kamer eerder op gewezen.14

Verschillende pensioenfondsen hebben voor de transitieoverzichten voor het invaren per 1 januari 2025 een peildatum gebruikt van 1 januari 2024, met mogelijk grote consequenties voor de informatie aan deelnemers, constateren de leden van de NSC-fractie. Zo kan iemand die gedurende het jaar uit dienst is getreden mogelijk een compleet verkeerd beeld krijgen van de verwachte pensioenuitkering bij het pensioenfonds. In hoeverre is dit juridisch houdbaar gezien de gevolgen voorzienbaar moeten zijn voor deelnemers?

Uitvoerders kunnen de pensioengevolgen tonen van veranderingen van persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld uitdiensttreding, overlijden of echtscheiding - ook als de pensioenregeling wijzigt. Er is geen aanleiding die erop wijst dat uitvoerders tijdens de transitie zouden afwijken van de uitvoeringspraktijk zoals die al jaren verloopt en de informatievoorschriften die daarvoor gelden. Op 19 december 2024 zijn Tweede Kamervragen van de NSC-fractie beantwoord over informatieverstrekking aan deelnemers in het geval dat tijdens de transitie persoonlijke omstandigheden wijzigen.15

De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM aangeeft dat er in de praktijk bij deelnemers sprake is geweest van (te voorkomen) fouten in het prognose transitieoverzicht en dat pensioenuitvoerders moeten voorkomen dat er fouten worden gemaakt of dat er slordigheden ontstaan die vermeden hadden kunnen worden door een zorgvuldig proces met controles. Kan de minister aangeven wat er precies mis is gegaan in de prognose van het transitieoverzicht? Kan de minister aangeven hoe groot de gemaakte fouten maximaal waren in de gecommuniceerde verwachte pensioenuitkeringen in euro’s en relatief? Bij hoeveel mensen zijn er achteraf bekende fouten gemaakt in de prognose transitieoverzichten? In hoeverre was er sprake van een zorgvuldig proces? Wanneer hebben de deelnemers de juiste transitieoverzichten alsnog ontvangen? En zijn de betreffende deelnemers wel transparant geïnformeerd over de gemaakte fouten? Zo ja, op welke manier?

Het is niet aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek; ik heb die informatie ook niet tot mijn beschikking. Het toezicht dat de AFM uitoefent in individuele gevallen valt onder de toezichtsvertrouwelijkheid. De AFM vindt het belangrijk dat pensioenuitvoerders transparant zijn over gemaakte fouten, en zorgen dat deelnemers over correcte informatie beschikken. Ik kan mij daarin vinden. Deelnemers moeten ervan uit kunnen gaan dat de informatie die zij ontvangen klopt en dat eventuele fouten snel en transparant worden hersteld.

De leden van de NSC-fractie lezen dat de AFM-pensioenfondsen oproept om in het bestuursverslag verantwoording af te leggen over de uitvoeringskosten en deze kosten kritisch te evalueren en waar mogelijk verbeteringen door te voeren. Vindt de minister het ook van groot belang dat de kosten inzichtelijk gemaakt worden? In hoeverre gebeurt dit al goed door de pensioenfondsen volgens de minister, ook in het licht dat de AFM het blijkbaar nodig vindt om pensioenfondsen hiertoe op te roepen?

De beheersing van kosten en hierover transparant zijn richting hun deelnemers is een belangrijke opgave voor pensioenfondsen. In de Wtp is dan ook een aantal waarborgen opgenomen om deze kosten voor deelnemers inzichtelijk te maken. Zo moet op het uniforme pensioenoverzicht van iedere deelnemer komen te staan welke kosten het fonds maakt. Dit geldt ook voor het tonen van de kosten in het jaarverslag. Pensioenfondsbesturen moeten verantwoording afleggen over deze kosten, ook aan het verantwoordingsorgaan. De rol van het verantwoordingsorgaan hierin is met de Wtp geëxpliciteerd. Hierop wordt ook toegezien door het intern toezicht van een pensioenfonds. Er is dus een prikkel om transparant te maken hoeveel geld waaraan wordt besteed, en of dat uitlegbaar en te verantwoorden is. Tot slot houden ook de externe toezichthouders hier toezicht op.

DNB houdt toezicht op de beheerste en integere bedrijfsvoering, de AFM houdt toezicht op de transparantie en informatievoorziening aan deelnemers van pensioenuitvoerders met betrekking tot kosten.

De leden van de NSC-fractie lezen dat niet ieder pensioenfonds in het jaarverslag onderscheid maakt tussen structurele uitvoeringskosten en kosten die specifiek gerelateerd zijn aan de transitie. Dat is wettelijk ook niet verplicht, maar dat neemt niet weg dat het daardoor lastig is te beoordelen of de gemaakte kosten incidenteel zijn van aard, dus gerelateerd aan de transitie naar het nieuwe stelsel, of ook kosten voor achterstallig onderhoud bevatten. Vindt de minister het niet belangrijk dat pensioenfondsen dit inzicht geven? En kan de minister in de volgende transitiemonitor in zomer 2025 ook meenemen welk deel van de kosten naar welke partijen gaat?

Vooraf wil ik opmerken dat de uitvoeringskosten van pensioenfondsen niet altijd makkelijk zijn te onderscheiden in kosten die gerelateerd zijn aan de transitie in het kader van de Wtp, en kosten voor vernieuwing en onderhoud aan de uitvoering die ook zonder de transitie waren gemaakt. Beide toezichthouders houden hier ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid toezicht op de uitvoeringskosten. DNB houdt toezicht op de beheerste en integere bedrijfsvoering, de AFM houdt toezicht op de transparantie en informatievoorziening aan deelnemers van pensioenuitvoerders met betrekking tot kosten. Zoals gezegd, is het onderscheid tussen structurele uitvoeringskosten en kosten die specifiek gemaakt zijn in het kader van de transitie niet altijd makkelijk te maken en dit is ook niet wettelijk verplicht. Het is aan de fondsen zelf om hier over te rapporteren. Ik zie dan ook geen objectiveerbaar aangrijpingspunt om de exacte uitsplitsing van de kosten mee te nemen in de transitie-monitor in de zomer van 2025. Dat neemt niet weg dat de transitiemonitor het antwoord op de vraag: “Welke kosten maken pensioenuitvoerders die specifiek met de transitie naar het nieuwe stelsel te maken hebben?” zo inzichtelijk mogelijk maakt op basis van de beschikbare informatie.

De leden van de NSC-fractie lezen dat het doel is dat het pensioen voor de deelnemer transparanter en persoonlijker wordt. En dat deelnemers meer inzicht moeten krijgen in hun eigen pensioen en in hun persoonlijke, voor de uitkering gereserveerde, pensioenvermogen. Deze leden begrijpen echter dat pensioenfondsen, ook de koplopers die al zijn ingevaren, niet over kapitalen communiceren.16 Hoe kan dat volgens de minister? En is dat volgens de minister wel in lijn met de doelstellingen van de nieuwe pensioencontracten?

In de Wtp is opgenomen dat actieve en gewezen deelnemers op het definitieve transitieoverzicht informatie ontvangen over het kapitaal dat zij bij invaren meekrijgen. Tevens maakt het pensioenvermogen onder de Wtp ook onderdeel uit van het verplichte Uniform Pensioenoverzicht dat deelnemers jaarlijst ontvangen. Deze vorm van transparantie draagt bij aan het vertrouwen. Voor pensioenfondsen is het overigens wettelijk niet verplicht om de kapitalen richting gepensioneerden te communiceren. Deze keuze is gemaakt om te voorkomen dat er zorgen kunnen ontstaan over de levenslange pensioentoezegging op het moment dat het vermogen steeds verder daalt. Voor de volledigheid merk ik op dat de link in de voetnoot naar PPF APG overigens over de pensioengerechtigden gaat.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage omtrent de Wtp. Deze leden vragen of de deadline van 1 januari 2028 voor PPI’s en verzekeraars nog realistisch is. De voortgangsrapportage geeft een blijk van het opstroopeffect en de grote druk op pensioenfondsen, maar geeft geen duidelijk antwoord op de vraag of de deadline eventueel verder wordt uitgesteld wat de minister betreft. Er wordt gesteld dat een verschuiving van de deadline niet lichtvaardig wordt genomen, maar het rapport onderbouwt niet wat het plan is als een groot deel van de sector vertraging oploopt. Kan de minister dit verder toelichten? Wat zijn de gevolgen voor deelnemers als de deadline niet of niet volledig gehaald wordt?

Waar het bij pensioenfondsen gaat over de tijdige omzetting van hun eigen regelingen, geldt bij verzekeraars en ppi’s dat het gaat om het stimuleren van hun klanten (werkgevers) om tijdig gebruik te maken van de mogelijkheid om hun pensioencontracten te laten overzetten naar Wtp-regelingen. Ik heb tot nu toe geen signalen uit de uitvoering dat de uiterste transitiedatum verder verschoven dient te worden dan 1 januari 2028. Mocht ik deze signalen wel ontvangen, dan zal ik een zeer zorgvuldige weging maken. Vanzelfsprekend worden de beide Kamers hier ook bij betrokken. Bij een eventueel besluit over verdere verlenging van de transitie, kan van verschillende sturingsinformatie gebruik worden gemaakt, zoals de periodieke monitoringsinformatie, signalering uit de praktijk en de periodieke adviezen van de Regeringscommissaris. Sommige knelpunten in de transitie kunnen pas laat in het transitieproces naar voren komen. Als een pensioenuitvoerder de transitie niet op tijd lijkt te halen, dan kunnen de consequenties groot zijn. In de MvT van de Wtp is beschreven wat deze sancties zijn (zie daarvoor paragraaf 5.1). Het is wenselijk om te voorkomen dat dit plaatsvindt voor pensioenfondsen en daarmee deelnemers die de transitie net niet kunnen halen. Daarom is het noodzakelijk om tijdig in de transitie te kunnen bijsturen.

De leden van de BBB-fractie lezen in de rapportage dat er fouten zijn gemaakt in het prognose transitieoverzicht dat deelnemers hebben ontvangen. Bij hoeveel pensioenfondsen zijn deze fouten gemaakt, en op welke schaal? Hoe worden deze fouten rechtgezet? Er wordt benadrukt dat communicatie met deelnemers belangrijk is. Hoe gaan pensioenfondsen fouten voorkomen in de informatie die deelnemers ontvangen?

Het is niet aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek; ik heb die informatie ook niet tot mijn beschikking. Het toezicht dat de AFM uitoefent in individuele gevallen valt onder de toezichtsvertrouwelijkheid. De AFM vindt het belangrijk dat pensioenuitvoerders transparant zijn over gemaakte fouten, en zorgen dat deelnemers over correcte informatie beschikken. Ik kan mij daarin vinden. Deelnemers moeten ervan kunnen uitgaan dat de informatie die zij ontvangen klopt en dat eventuele fouten snel en transparant worden hersteld.

Voorts hebben de leden van de BBB-fractie enkele vragen over de transitiekosten, die gepaard gaan met de invoering van het nieuwe systeem. De extra transitiekosten worden geschat op 1 miljard euro, maar in het rapport wordt aangegeven dat kosten mogelijk hoger uitvallen. Hoe aannemelijk is het dat de kosten verder stijgen, en met hoeveel euro?

Wie betaalt uiteindelijk als pensioenfondsen en verzekeraars hogere kosten maken? Werkgevers, werknemers of gepensioneerden?

De stijging van de kosten in verband met de transitie was voorzien in de MvT van de Wtp.17 Momenteel valt de stijging van de totale uitvoeringskosten nog ruim binnen de bandbreedtes zoals gesteld in de MvT. Wel dient opgemerkt te worden dat sinds het maken van die achterliggende berekeningen er sprake is geweest van (forse) inflatie, onder andere op lonen en diensten zoals IT-dienstverlening. Zoals in de transitiemonitor aangegeven bestaat er nog geen eenduidig beeld of de transitiekosten van de transitie hoger zijn dan vooraf gedacht.

De transitiekosten vallen onder de uitvoeringskosten van pensioenfondsen. Hierbij moet worden aangegeven dat het niet altijd makkelijk is een onderscheid te maken tussen kosten die gerelateerd zijn aan de transitie in het kader van de Wtp, en kosten voor vernieuwing en onderhoud aan de uitvoering die er ook zonder de transitie waren geweest. In de praktijk zie ik namelijk dat de transitie ook wordt aangegrepen om noodzakelijk onderhoud uit te voeren. Deze gemaakte uitvoeringskosten worden gemaakt ten behoeve van het pensioenfonds en haar pensioendeelnemers en zullen, zoals gebruikelijk is bij kosten gemaakt door pensioenfondsen, ten laste komen van de deelnemers van het pensioenfonds.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage en de onderliggende stukken. Deze leden hebben naar aanleiding daarvan enkele vragen.

Beleidsconclusies

Betrokkenen in de pensioensector wijzen erop dat rust en ruimte noodzakelijk zijn voor een goede en zorgvuldige overgang. De leden van de SGP-fractie begrijpen en onderschrijven deze opvatting. Tegelijk is het soms noodzakelijk om aanpassingen in wet- en regelgeving te doen. Om enerzijds de transitie goed vorm te geven en te leren van ervaringen, maar anderzijds ook om aanvullende (politieke) wensen door te voeren. Zij vragen de minister te reflecteren op dit spanningsveld. Hoe kan enerzijds rust en ruimte geboden worden en kunnen anderzijds noodzakelijke aanpassingen doorgevoerd worden?

De sector is gebaat bij zekerheid rondom de transitie, zodat de sector de ruimte krijgt om deze grote stelseltransitie zorgvuldig uit te voeren. De sector geeft aan dat het aankondigen van grote koerswijzigingen in de wet- en regelgeving leiden tot onzekerheid, zoals ook genoemd in het EY-rapport. De Regeringscommissaris geeft in haar recente rapportage aan dat rust en duidelijkheid over de wet- en regelgeving randvoorwaardelijk is voor het benodigde tempo in de transitie vanwege het grote beslag dat nu reeds op de beschikbare capaciteit wordt gelegd.18 Ik zet mij in om te zorgen dat de sector op dit punt zo goed mogelijk weet waar die aan toe is, zodat zij kunnen doorgaan met de transitie die de wet van ze vraagt. Een voorbeeld hiervan is de aangekondigde AMvB waarin het dynamiseren van de inleverdatum van het implementatieplan wordt geregeld. Dat neemt niet weg dat de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel voor iedereen nieuw is en ieder begin is ingewikkeld.

Daarbij is het van cruciaal belang dat knelpunten uit de uitvoeringspraktijk worden opgepakt en dat het lerend vermogen van de sector wordt aangesproken om de transitie tijdig af te kunnen ronden. Ik neem mijn rol als stelselverantwoordelijke niet lichtvaardig op. Indien ik signalen krijg uit de sector die via wetgeving moeten worden opgepakt, dan zal ik deze signalen zorgvuldig beoordelen en wegen en bezien of en zo ja welke stappen ik zal gaan zetten.

Ervaringen met de koplopersfondsen

De leden van de SGP-fractie lezen dat een groot deel van de pensioenfondsen voornemens is om in 2026 in te varen. Uit de ervaringen van koplopers blijkt dat de capaciteit bij de fondsen en bij DNB ‘niet toereikend is om de processen in dezelfde intensiteit op tijd tot een goed einde te brengen’. Kan het kabinet reageren op deze waarschuwing? En welke stappen worden genomen, zowel door de minister, als door fondsen en DNB, om de benodigde capaciteit te verkrijgen om het invaren van een groot aantal fondsen tegelijk mogelijk te maken? En hoe kan meer specifiek DNB beter in staat gesteld worden om de doorstroom van goedkeuring e.d. beter te stroomlijnen?

De pensioensector werkt hard aan de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en er moet ook nog veel gebeuren. Knelpunten uit de uitvoeringspraktijk worden opgepakt, waarbij het lerend vermogen van de sector cruciaal is om de transitie tijdig af te ronden. De koplopersfondsen zijn pioniers.

In 2024 zijn in het nieuwe kostenkader (2025-2028) voor DNB afspraken gemaakt zodat DNB gedurende de stelseltransitie de toezichtscapaciteit kan uitbreiden om te borgen dat er voldoende capaciteit beschikbaar is voor de transitie. DNB heeft hiermee extra werknemers vrijgemaakt en opgeleid om te helpen bij het beoordelen. Daarnaast heeft DNB aangegeven een aantal stappen te zetten om het proces soepel te laten verlopen. Allereerst zal DNB zo vroeg mogelijk de focus leggen op de meest relevante aspecten van de beoordeling en daarbij communiceren over de belangrijkste door het pensioenfonds te zetten stappen. Onderdeel hiervan vormt het vroegtijdig aangeven van aspecten die pensioenfondsen ook ná invaren kunnen adresseren. Om het beoordelingsproces voorspelbaarder en transparanter te maken communiceert DNB voortaan de verwachte resterende doorlooptijd van de beoordeling. De pensioenfondsen waarderen dat DNB er blijk van geeft steeds ook kritisch naar de eigen inzet en processen te kijken en openstaat voor feedback over het stellen van prioriteiten. Ook de pensioenfondsen zelf kunnen stappen zetten om het proces soepel te laten verlopen, zo blijkt uit de ervaringen van de koplopers. Belangrijk daarvoor zijn zorgen voor bestuurlijke betrokkenheid (beschikbaarheid en flexibiliteit), de uitingen van de toezichthouders gebruiken als handvat, gebruik maken van de partiële beoordelingen en het goed vastleggen van de (tussentijdse) besluitvorming.

Ik roep de pensioenfondsen die in 2026 en 2027 gaan invaren nogmaals op om van deze lessen samen met de informatie op Werkenaanonspensioen.nl en de informatie die door de toezichthouders wordt gedeeld om tot kennisdeling te komen, te gebruiken in hun eigen transitieproces. Daarnaast zie ik dat de toezichthouders deze lessen gebruiken om hun werkwijze kunnen verbeteren. Ik moedig alle betrokken partijen dan ook aan om dat te blijven doen.

De leden van de fractie van de SGP hechten grote waarde aan het actief en tijdig informeren van deelnemers. De AFM wijst erop dat hier nog wel zorgen over zijn. Hoe kan de informatievoorziening vanuit fondsen beter vormgegeven worden? Welke stappen zet de minister om een tijdige informatievoorziening beter te borgen?

Ik onderschrijf met de AFM dat het van belang is dat deelnemers evenwichtig en begrijpelijk beeld krijgen van de transitie. De wettelijke doelstellingen rondom informatieverstrekking zijn daar ook op gebaseerd. Gelet op de fase van de transitie vind ik het niet vreemd dat juist nu in de communicatie tegen aspecten wordt aangelopen die te verbeteren zijn. Enerzijds is vanuit wet- en regelgeving immers bepaald aan welke eisen de informatieverstrekking moet voldoen. Zowel qua proces als zeker ook de inhoud. Hoe dit er uiteindelijk uitziet zodra de wet- en regelgeving is toegepast op de nieuwe processen die ten grondslag liggen aan de Wtp, is vaak op een later moment zichtbaar. Dat moment is nu. Juist doordat de AFM dit soort observaties deelt, maakt het dat de sector hiervan kan leren en nader toe- of aanpast in haar communicatie richting deelnemers. Ik blijf dan ook in gesprek met de sector over de vraag hoe de informatie aan de deelnemer nog beter kan worden vormgegeven.

Daarnaast zijn de leden van de SGP-fractie van mening dat informatie richting deelnemers zo persoonlijk mogelijk moet zijn en zoveel mogelijk toegespitst op de persoonlijke situatie van deelnemers moet zijn. Ook hier heeft de AFM zorgen over. Welke mogelijkheden ziet de minister om te zorgen voor een meer individuele benadering?

De pensioenwet (artikel 48) stelt eisen aan de communicatie aan de deelnemer. Zo moet de informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt correct, duidelijk en evenwichtig zijn en dient de informatie tijdig verstrekt of beschikbaar te worden gesteld. Daarbij bevordert de pensioenuitvoerder dat persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde. Ik wil samen met de sector op korte termijn komen tot een aantal concrete acties waarmee de zorgen van deelnemers over de pensioentransitie kunnen worden geadresseerd, bijvoorbeeld over de manier waarop wordt gecommuniceerd. Hierover heeft ook de AFM al een aantal nuttige aanbevelingen gedaan.

Nabestaandenpensioen

De leden van de SGP-fractie lezen dat financieel adviseurs erop wijzen dat in de nieuwe situatie slechts in 67% van de gevallen afspraken zijn gemaakt over het nabestaandenpensioen. Deze leden vinden dat percentage erg laag. Wat zijn de gevolgen van dit lage percentage? Is hier niet meer actieve sturing op nodig? Hoe wordt geborgd dat zoveel mogelijk deelnemers de mogelijkheid krijgen om aanspraak te maken op een nabestaandenpensioen?

In de transitiemonitor, winterrapportage 2024, van EY geven werkgevers en vakbonden in de uitvraag aan dat in bijna alle gevallen het nabestaandenpensioen zowel in de oude als in de nieuwe situatie onderdeel is van de pensioenregeling voor en na de pensioendatum. Van de ondervraagde financieel adviseurs geeft 67% aan dat in de nieuwe situatie het nabestaandenpensioen bij overlijden voor en na pensioendatum is geregeld. De overige 33% van de ondervraagde financieel adviseurs geeft aan dat in de nieuwe regeling het nabestaandenpensioen enkel is geregeld bij overlijden vóór pensioendatum. Er is in de uitvraag geen rekening gehouden met het aantal en soort regelingen waarvoor dit geldt.

Indien de pensioenregeling in de opbouwfase alleen voorziet in een ouderdomspensioen en geen partnerpensioen vanaf pensioendatum, dan heeft de (gewezen) deelnemer op pensioendatum het recht om een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen voor een partnerpension vanaf pensioendatum. Dit volgt uit artikel 61 van de Pensioenwet en artikel 73 Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Sociale partners of de werkgever en werknemers gaan over de invulling van de pensioenregeling en besluiten of nabestaandenpensioen bij overlijden vóór de pensioendatum en/of nabestaandenpensioen bij overlijden op of na de pensioendatum onderdeel uitmaakt van de pensioenregeling. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vormen. Wel zal ik dit gedurende de transitieperiode monitoren.

Daarnaast lezen de leden van de SGP-fractie dat de mogelijkheden zijn onderzocht om de risicodekking vrijwillig voort te zetten door middel van uitruil. Welke conclusies verbindt de minister hieraan?

Om het risico te verkleinen dat iemand die tussen twee dienstverbanden in zit of iemand die werkloos of zelfstandige wordt, tijdelijk geen of een lagere dekking voor partnerpensioen heeft, is in de Wtp een aantal wettelijke waarborgen opgenomen. Zo is een verplichte dekking van het nabestaandenpensioen geïntroduceerd tijdens een uitloopperiode van 3 maanden (of 6 maanden indien afgesproken door sociale partners) bij einde dienstverband als ook bij werkloosheid en ziekte. Daarnaast is het mogelijk om in de pensioenregeling de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen op te nemen. Dit is aan de partijen die de pensioenregeling overeenkomen, ik geef daar geen oordeel over. Ten behoeve van deze transitiemonitor hebben sociale partners en financieel adviseurs aangeven dat het in de meeste gevallen mogelijk is om het partnerpensioen vrijwillig voort te zetten.

De leden van de SGP-fractie hebben tijdens de behandeling van de Wtp, en ook daarna, veel aandacht gevraagd voor schrijnende situaties in het (nieuwe) nabestaandenpensioen. Bijvoorbeeld in het geval waarin er ongewenst geen dekking meer is. Welke stappen zet de minister hierin? Welke mogelijkheden zijn onderzocht en/of stappen worden genomen om schrijnende situaties te voorkomen?

Bij de behandeling van de Wtp is er aandacht gevraagd voor gevallen die tot schrijnende situaties kunnen leiden. Om dit soort situaties zoveel mogelijk te voorkomen, heeft de regering verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat voormalig werknemers onverzekerd overlijden. Daarnaast is er bij de behandeling van de Wtp een onderzoeksmotie van het lid Oomen-Ruijten c.s. aangenomen over de mogelijkheid de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen als default op te nemen.19 Op dit moment moet de deelnemer bewust kiezen voor de voortzetting van de risicodekking (opt-in). De onderzoeksmotie ziet op het omdraaien van de default (opt-out). Aan dit onderzoek is de toezegging aan het lid Flach toegevoegd, namelijk om te kijken of gegevensuitwisseling een oplossing zou bieden voor de mensen die onvrijwillig onverzekerd zijn.20

Op dit moment is de verkenning met uitvoeringspartijen om de voor- en nadelen van een default in kaart te brengen nog gaande.21 Daarbij wordt gekeken of een default een oplossing biedt voor de groep mensen die onvrijwillig onverzekerd is en wordt het risico voor de groep mensen die ongewenst oververzekerd is (bij een default voortzetting) beschouwd. In het onderzoek betrek ik in hoeverre gegevensuitwisseling tussen pensioenuitvoerders de genoemde risico’s in de praktijk effectief kan beperken.

Stand van zaken (voorgenomen) wet- en regelgeving

De leden van de SGP-fractie lezen dat er voor de zomer een wetsvoorstel gedeeld zal worden over enkele pensioenonderwerpen. Worden hierin ook aanpassingen binnen het nabestaandenpensioen voorgesteld, en zo ja, welke?

Bij de behandeling van de Wtp is toegezegd de vrijwillige voortzetting van het wezenpensioen mogelijk te maken en ook het kindbegrip te uniformeren. Het wetsvoorstel bevat daarnaast een verruiming van het overgangsrecht voor premievrije voortzetting van pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid, voor zowel gesloten fondsen als verzekeraars. Gebleken is dat de huidige vormgeving van het overgangsrecht leidt tot knelpunten in de uitvoering. Deze voorstellen beogen bij te dragen aan het initiële doel van de stelselherziening die ten grondslag lag aan de Wtp en aan een soepele transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. De indiening van het wetsvoorstel zal mogelijk enige vertraging oplopen, vanwege het groter dan voorziene beslag op de ambtelijke capaciteit bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie. Het is daarom niet zeker dat het wetsvoorstel nog voor de zomer ingediend zal worden bij de Tweede Kamer.


  1. Terugkoppeling WTP-vragenlijst Q4-2024 (V6) sector en risicobeelden↩︎

  2. Zie ook de reeds verleende pensioenverhogingen voor de eerste pensioenfondsen die zijn ingevaren.↩︎

  3. Kamerstukken II 2021-2022, 36067, nr. 167↩︎

  4. Kamerstukken II 2023–2024, 32 043, nr. 639.↩︎

  5. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 32 043, nr. 668.↩︎

  6. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 36 067, nr. 200.↩︎

  7. Pensioen Pro, 9 januari 2025, ‘PWRI: ‘Discussie met DNB over bandbreedtes was ingewikkeld’’, https://pensioenpro.nl/pwri-discussie-over-bandbreedtes-was-ingewikkeld/.↩︎

  8. Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen | De Nederlandsche Bank↩︎

  9. Regeringscommissaris transitie pensioenen, Tweede rapportage, d.d. 14-1-2025.↩︎

  10. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 32 043, nr. 681.↩︎

  11. Pensioen Pro, 8 januari 2025, ‘DNB waarschuwt voor onwettig gebruik solidariteitsreserves’, https://pensioenpro.nl/dnb-waarschuwt-voor-onwettig-gebruik-solidariteitsreserve/.↩︎

  12. Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen | De Nederlandsche Bank↩︎

  13. Zie ook het verslag van het Platform Pensioentransitie maart 2024 (link).↩︎

  14. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 32 043, nr. 597 (Brief 22-12-2022, zie tabel 1)↩︎

  15. Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, Aanhangsel nr. 892 (link)↩︎

  16. Zie onder meer PPF APG, ‘Uw pensioenpot’, https://www.ppf-apg.nl/pensioen-bij-ppf-apg/uw-pensioen/pensioenpot#:~:text=Dan%20ziet%20u%20geen%20pensioenpot%20meer.↩︎

  17. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 067, nr. 3.↩︎

  18. Regeringscommissaris transitie pensioenen, Tweede rapportage, d.d. 14-1-2025.↩︎

  19. Kamerstukken I, 2022/2023, 36 067, AS.↩︎

  20. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 2024D06890.↩︎

  21. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 32 043, nr. 666.↩︎