Verslag
Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter implementatie van Richtlijn (EU) 2024/1069 betreffende bescherming van bij publieke participatie betrokken personen tegen kennelijk ongegronde vorderingen of misbruik van procesrecht (‘strategische rechtszaken tegen publieke participatie’)
Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)
Nummer: 2025D23918, datum: 2025-05-23, bijgewerkt: 2025-05-26 12:18, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid (PVV)
- Mede ondertekenaar: B.A. Paauwe, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36731 -5 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter implementatie van Richtlijn (EU) 2024/1069 betreffende bescherming van bij publieke participatie betrokken personen tegen kennelijk ongegronde vorderingen of misbruik van procesrecht (‘strategische rechtszaken tegen publieke participatie’).
Onderdeel van zaak 2025Z07571:
- Indiener: T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-04-16 12:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-04-24 12:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-05-22 14:00: Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter implementatie van Richtlijn (EU) 2024/1069 betreffende bescherming van bij publieke participatie betrokken personen tegen kennelijk ongegronde vorderingen of misbruik van procesrecht (‘strategische rechtszaken tegen publieke participatie’) (36731) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-06-19 14:15: Extra procedurevergadering commissie Justitie en Veiligheid (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
36 731 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter implementatie van Richtlijn (EU) 2024/1069 betreffende bescherming van bij publieke participatie betrokken personen tegen kennelijk ongegronde vorderingen of misbruik van procesrecht (‘strategische rechtszaken tegen publieke participatie’)
Nr. 5 Verslag
Vastgesteld 23 mei 2025
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
ALGEMEEN 1
1. Inleiding 1
2. Context van het wetsvoorstel 3
2.1 Aanleiding en doelstelling van de richtlijn 32.2 Inhoud van de richtlijn 4
2.3 Anti-SLAPP aanbevelingen van de Europese Unie (EU) en van de 5
Raad van Europa
2.4 Caribisch Nederland 5
3. Implementatie richtlijn 5
3.1 Toepasselijkheid richtlijn 5
3.2 Zekerheidstelling (artikel 6, eerste lid, onder a, en artikel 10 van de 8
richtlijn)
3.3 Vroegtijdige afwijzing (artikel 6, eerste lid, onder b, en artikel 11 8van de richtlijn)
3.4 Voorzieningen in rechte tegen misbruik van procesrecht gericht 9tegen publieke participatie (artikel 6, eerste lid, onder c, en
artikel 14 en 15 van de richtlijn)
3.5 Diversen 9
4. Consultatie 10
OVERIG 10
ALGEMEEN
1. Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met
belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter implementatie van Richtlijn
(EU) 2024/1069 betreffende bescherming van bij publieke participatie
betrokken personen tegen kennelijk ongegronde vorderingen of misbruik
van procesrecht (‘strategische rechtszaken tegen publieke participatie’)
(hierna: het wetsvoorstel). Deze leden delen de mening van de regering
dat personen en organisaties die zijn betrokken bij publieke
participatie, betere bescherming tegen kennelijk ongegronde vorderingen
of misbruik van procesrecht moeten krijgen. Naar de mening van deze
leden draagt het wetsvoorstel daaraan bij. Deze leden menen echter ook
dat met slechts het implementeren van de maatregel van
zekerheidstelling, het wetsvoorstel de mogelijkheid om de positie van
personen en organisaties die zijn betrokken bij publieke participatie,
verder te versterken ten onrechte laat lopen. Deze leden zullen hierop
hieronder terugkomen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het
wetsvoorstel. Deze leden vinden het belangrijk dat wetswijzigingen
bijdragen aan concrete oplossingen voor problemen van mensen in
Nederland. Kan de regering aangeven welke problemen voor mensen in
Nederland worden opgelost met het wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de stelling van de regering
dat het doel van de richtlijn belangrijk is. In onze democratische
rechtsstaat is het van essentieel belang dat journalisten,
mensenrechtenverdedigers en onderzoekers hun essentiële werk in vrijheid
en onbelemmerd kunnen doen. Deze leden ondersteunen dan ook PersVeilig
en de Balie Persvrijheid, waardoor journalisten voor juridische kwesties
terechtkunnen bij de Nederlandse Vereniging van Journalisten. Kan de
regering uiteenzetten welke andere initiatieven naast het wetsvoorstel
worden ontplooid om ervoor te zorgen dat journalisten, wetenschappers,
onderzoekers en anderen in vrijheid en zonder belemmeringen hun werk
kunnen blijven doen?
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het wetsvoorstel en de bijbehorende stukken. Het is wat deze leden
betreft onacceptabel dat in een democratische rechtsstaat deelnemers aan
het publieke debat, zoals journalisten, wetenschappers en onderzoekers,
worden geïntimideerd of onder druk gezet. Het is volgens deze leden zeer
onwenselijk als de druk van rechtszaken met kennelijk ongegronde
vorderingen of misbruik van procesrecht zou leiden tot zelfcensuur.
Uiteraard is het voor deze leden belangrijk dat iemand die wel een
gegronde reden heeft om een rechtszaak te starten, de gang naar een
rechter kan benutten. Deze leden hebben nog een aantal vragen aan de
regering.
De leden van de D66-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen
van het wetsvoorstel. In een gezonde democratische rechtsstaat is het
cruciaal dat journalisten, media en maatschappelijke organisaties vrij
kunnen deelnemen aan het publieke debat. Strategische rechtszaken die
enkel gericht zijn op ontmoediging of intimidatie (in het Engels
‘strategic lawsuits against public participation’, hierna: SLAPPs),
ondermijnen de democratie en moeten koste wat kost worden voorkomen. Een
effectieve bescherming van SLAPP-doelwitten staat daarbij voorop. In dat
kader hebben deze leden nog een aantal vragen.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en
hebben daarover nog een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
wetsvoorstel en maken graag van de gelegenheid gebruik om hierover nog
enkele vragen te stellen aan de regering.
De leden van de SP-fractie hebben het wetsvoorstel gelezen. Deze leden
hebben hier nog een aantal vragen over.
2. Context van het wetsvoorstel
2.1 Aanleiding en doelstelling van de richtlijn
Alhoewel het er niet naar uitziet dat SLAPPs stelselmatig of op grote
schaal voorkomen in Nederland, is het voor de leden van de VVD-fractie
belangrijk en een goede ontwikkeling dat er door de richtlijn en de
aanbevelingen meer aandacht is gekomen voor het onderwerp. Deze leden
vinden het voorstelbaar dat voorlichting en meer aandacht voor SLAPPs
van belang zijn, temeer als SLAPPs zich daadwerkelijk in Nederland
zouden voordoen. Toch kunnen zij zich niet aan de indruk onttrekken dat
er een richtlijn is opgesteld in het kader van een aantal specifieke
problemen in een paar lidstaten van de Europese Unie (hierna: EU). In de
memorie van toelichting wordt geen enkel concreet voorbeeld van een
SLAPP genoemd. In het BNC-fiche1 bij het
richtlijnvoorstel werd door de regering zelfs nog aangegeven dat er geen
SLAPPs als zodanig bekend zijn in Nederland.2 Ook
de Raad voor de rechtspraak constateerde in zijn consultatieadvies dat
SLAPP-zaken niet of nauwelijks voorkomen bij rechtbanken, en al helemaal
geen internationale SLAPPs in de zin van de richtlijn. Deze leden vragen
of de regering alles overziende nu ten minste één voorbeeld kan noemen
van een SLAPP die in Nederland wordt of is gevoerd en of er ten minste
één voorbeeld kan worden gegeven van een grensoverschrijdende SLAPP in
de zin van de richtlijn. Als deze voorbeelden niet kunnen worden
gegeven, wat zegt dat over de noodzaak van het wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Afdeling advisering van
de Raad van State geen aanleiding heeft gezien om inhoudelijke
opmerkingen te maken over het wetsvoorstel. Wel blijkt uit het nader
rapport dat aanleiding is gezien om de memorie van toelichting te
verduidelijken. Kan de regering aangeven hoe de memorie van toelichting
is verduidelijkt?
De leden van de BBB-fractie merken op dat de richtlijn als doel heeft
personen te beschermen die deelnemen aan het publieke debat over zaken
van algemeen belang, waarbij gedacht kan worden aan journalisten,
activisten, wetenschappers, klokkenluiders, niet-gouvernementele
organisaties of (lokale) politici. Deze mensen kunnen in hun werk of
maatschappelijke rol geconfronteerd worden met SLAPPs. SLAPPs zijn
rechtszaken die worden ingezet om deelname van personen of organisaties
aan het publieke debat te voorkomen, te beperken of te bestraffen. Het
doel is vaak niet om te winnen in de rechtszaal, maar om het publieke
debat te verstoren of te ontmoedigen. Een voorbeeld: een journalist
publiceert een kritisch artikel over een machtige ondernemer of
politicus. In plaats van inhoudelijk te reageren, kiest die persoon
ervoor om de journalist voor smaad of laster aan te klagen met een
langdurige, kostbare rechtszaak. Zelfs als de zaak uiteindelijk verloren
wordt, heeft de rechtsgang zelf al een afschrikkend effect.
De richtlijn biedt een aantal procedurele waarborgen en maatregelen
waarop onder anderen journalisten en mensenrechtenverdedigers zich
kunnen beroepen om zich te (laten) beschermen tegen kennelijk ongegronde
vorderingen en misbruik van procesrecht:
a. Zekerheidstelling: de rechter kan de eiser verplichten om een
financiële zekerheid te stellen voor de geschatte (proces)kosten om te
bevorderen dat het SLAPP-doelwit na afloop van de procedure schadeloos
kan worden gesteld.
b. Vroegtijdige afwijzing: de rechter kan op verzoek van een
SLAPP-doelwit de eiser die een kennelijk ongegronde vordering heeft
ingesteld, in een zo vroeg mogelijk stadium niet- ontvankelijk
verklaren.
c. Voorzieningen in rechte tegen misbruik van procesrecht gericht tegen
publieke participatie: de rechter kan de eiser die een SLAPP aanhangig
heeft gemaakt, veroordelen tot vergoeding van de (proces)kosten van de
verweerder of de eiser een sanctie of maatregel opleggen.
Verder zijn nog twee zaken in de richtlijn opgenomen. Dit zijn de
informatieverschaffing en ondersteuning. De richtlijn bevat een
verplichting om te zorgen voor toegang tot informatie over beschikbare
procedurele waarborgen en voorzieningen en tot bestaande
steunmaatregelen, zoals rechtsbijstand en financiële en psychologische
ondersteuning. Daarnaast is een publicatieverplichting van eindarresten
in hoger beroep of van de hoogste instantie opgenomen in de
richtlijn.
2.2 Inhoud van de richtlijn
De leden van de VVD-fractie lezen dat er is gekozen voor een ruime
definitie van grensoverschrijdende gevolgen: alleen als beide partijen
en alle overige omstandigheden zich uitsluitend in één lidstaat
bevinden, is een zaak niet grensoverschrijdend en is de richtlijn niet
van toepassing. Deze leden constateren dat de richtlijn niet verplicht
tot het treffen van maatregelen als er een zuiver nationale procedure
wordt gevolgd; de richtlijn verplicht enkel tot implementatie bij
grensoverschrijdende procedures. Klopt het dat lidstaten er wel voor
kunnen kiezen de richtlijn van toepassing te verklaren op zuiver
nationale procedures, maar dat dit een nationale kop zou zijn die zich
slecht verdraagt tot het standpunt dat Nederland geen nieuwe nationale
koppen op EU-regelgeving wil? Kan de regering hierop ingaan?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de vorige Europese Commissie
de lidstaten heeft aangespoord om te voorzien in dezelfde waarborgen
zoals genoemd in de richtlijn, voor zaken zonder grensoverschrijdend
karakter en op andere rechtsgebieden. Is dit ook het standpunt van de
huidige Europese Commissie en welke andere lidstaten zijn voornemens de
waarborgen, die voortvloeien uit de richtlijn, ook op te nemen bij
nationale procedures en op andere rechtsgebieden?
De leden van de VVD-fractie lezen in het BNC-fiche over het
richtlijnvoorstel dat het toenmalige kabinet graag had gezien dat de
Europese Commissie een effectbeoordeling (impact assessment) had
opgesteld ten aanzien van het voorstel.3 Is
dat tot op heden nog altijd niet gebeurd en wat vindt de regering
hiervan? Had het niet meer in de rede gelegen dat een effectbeoordeling
was uitgevoerd? Kan de regering ook ingaan op de kanttekeningen die in
het BNC-fiche zijn geplaatst waar het de schadevordering betreft?4
2.3 Anti-SLAPP aanbevelingen van de Europese Unie (EU) en van de
Raad van Europa
De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de regering ook inzet
op bewustwording en op het beschikbaar stellen van toegankelijke en
begrijpelijke informatie over het fenomeen ‘SLAPPs’. De aanbeveling van
de Raad van Europa benadrukt daarnaast echter ook het belang van
concrete financiële, psychologische en praktische ondersteuning van
SLAPP-doelwitten. Kan de regering toelichten welke concrete
ondersteuning (extra) beschikbaar wordt gesteld en op welke wijze
mogelijke doelwitten hierover worden geïnformeerd?
2.4 Caribisch Nederland
De leden van de SP-fractie vinden het jammer dat, gezien de tijdnood, er
niet voor wordt gekozen deze wetgeving ook aan te laten passen voor
Caribisch Nederland. Kan de regering aangeven of deze keuze puur is
gemaakt omwille van de tijdsdruk? Wanneer kan de Kamer een
terugkoppeling verwachten van het onderzoek of het ook van toepassing
moet zijn op Caribisch Nederland?
3. Implementatie richtlijn
3.1 Toepasselijkheid richtlijn
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat in weerwil
van het advies van onder andere de Coalition Against SLAPPs in Europe
(hierna: CASE) om de in de memorie van toelichting genoemde handvatten
uit de EU-richtlijn in de wet op te nemen, de regering van mening is dat
deze wettelijke verankering niet nodig is. Zo is de regering van mening
dat de algemene noemer ‘misbruik van recht’ zoals die reeds in artikel
3:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat, samen met de in
genoemde handvatten en voorbeelden in de toelichting genoeg kaders
bieden voor rechters om SLAPP-zaken te kunnen beoordelen. Wat verzet
zich ertegen om de genoemde handvatten uit de EU-richtlijn toch op te
nemen in de wet? Temeer daar er gezien de beperkte jurisprudentie maar
weinig aanknopingspunten voor rechters zijn. Bovendien menen deze leden
dat artikel 3:13 van het BW met betrekking tot misbruik van het
procesrecht dermate breed geformuleerd is dat dat niet aansluit bij wat
er in SLAPP-zaken specifiek nodig is. En hoe verhoudt de keuze om de
handvatten niet wettelijk te verankeren zich tot de aanbevelingen van de
Europese Commissie en de Raad van Europa, die juist pleiten voor
duidelijke juridische kaders en bescherming tegen het misbruikende
karakter van procedures, los van de inhoudelijke (on)gegrondheid? Kan de
regering aangeven hoe er in andere lidstaten van de EU wordt omgegaan
met deze aanbevelingen en of daar wel sprake is van een wettelijke
verankering van de handvatten?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de memorie van
toelichting dat er gewerkt wordt aan toegankelijke en begrijpelijke
informatie over het fenomeen ‘SLAPPs’. Daarbij wordt in eerste instantie
aangesloten bij de bestaande structuren, zoals het platform PersVeilig
en de Balie Persvrijheid. Hoewel deze leden begrijpen dat journalisten
doelwit van SLAPPs kunnen worden en het goed is dat de informatiepositie
voor journalisten wordt verbeterd, vragen zij of er ook gewerkt wordt
aan het informeren en ondersteunen van andere kwetsbare groepen, zoals
activisten, wetenschappers, medewerkers van niet-gouvernementele
organisaties en klokkenluiders. Zo ja, zijn daar concrete plannen voor
en wat houden die in? Zo nee, waarom (nog) niet?
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de definitie die
wordt gegeven van het (brede) begrip ‘publieke participatie’, namelijk:
“het doen van enige verklaring of activiteit door een natuurlijke
persoon of een rechtspersoon in de uitoefening van het recht op vrijheid
van meningsuiting en van informatie, vrijheid van kunsten en
wetenschappen, of vrijheid van verzameling en vereniging, alsmede enige
daarmee rechtstreeks verband houdende voorbereidende, ondersteunende of
bijstandsverlenende activiteiten, die betrekking hebben op een zaak van
algemeen belang.” Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat
deze omschrijving bewust ruim is gehouden en geen limitatieve opsomming
bevat, omdat ‘publieke participatie’ allerlei verschillende
verschijningsvormen kan hebben. Die diversiteit geldt ook voor de
betrokken actoren, zoals journalisten en onderzoekers. Deze leden vinden
dat in principe begrijpelijk, maar wijzen er wel op dat het voor de
rechtszekerheid beter zou zijn als bijvoorbeeld meer bepaald zou zijn
wie SLAPP-doelwitten kunnen zijn. Ziet de regering kans om hier iets
meer duiding bij te geven?
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de uiteenzetting
van ‘misbruik van procesrecht’ in de memorie van toelichting. De rechter
moet beoordelen of naar zijn/haar oordeel sprake is van een kennelijk
ongegronde vordering en/of misbruik van procesrecht. Kan de regering
nader toelichten hoe dit toetsingskader voor de rechter er in de
Nederlandse context uitziet? Kan de regering daarbij de bestaande
Nederlandse rechtspraak betrekken?
De leden van de NSC-fractie lezen dat artikel 19 van de richtlijn
voorschrijft dat lidstaten maatregelen moeten nemen om SLAPP-doelwitten
te ondersteunen middels informatieverschaffing over deze procedurele
waarborgen, rechtsbijstand, en financiële en psychologische
ondersteuning en dat ze bewustwordingscampagnes moeten organiseren. In
de memorie van toelichting staat dat wordt gewerkt aan toegankelijke en
begrijpelijke informatie over het fenomeen SLAPPs, over de
anti-SLAPP-waarborgen en over organisaties die een rechtzoekende
ondersteuning kunnen bieden. De regering beziet of aansluiting kan
worden gezocht bij de bestaande structuren, zoals het platform
PersVeilig en de Balie Persvrijheid. Ook zal zij de ontwikkelingen
betreffende SLAPPs in Nederland monitoren, bijvoorbeeld door dialoog met
betrokken organisaties en de Raad voor de rechtspraak. Kan de regering
alvast aangeven hoe de informatieverschaffing en de
bewustwordingscampagnes omtrent SLAPPs eruit gaan zien?
De leden van de D66-fractie zijn verheugd om te lezen dat de regering
ook mogelijkheden verkent hoe in binnenlandse SLAPP-zaken zonder
grensoverschrijdend element effectieve bescherming kan worden geboden,
waaronder het instrument van zekerheidstelling. Kan de regering
toelichten op welke wijze – in afwachting van de nationale wetgeving –
wordt gewaarborgd dat het beschermingsniveau in nationale SLAPP-zaken
gelijkwaardig is aan dat in internationale SLAPP-zaken, onder andere in
de zekerheidstelling?
De leden van de BBB-fractie erkennen dat men hedendaags sneller en vaker
naar de rechter stapt om inhoudelijke zaken, die men van elkaar
wederzijds niet bevallen, juridisch uit te vechten. Ook deze leden zien
hier bezwaren in. Echter, met dit wetsvoorstel wordt vooral gestuurd op
het beschermen van journalisten die mogelijk aangeklaagd kunnen worden
om hetgeen wat zij schrijven. Het blijft echter vervolgens een
subjectieve beoordeling of een zaak een SLAPP-zaak is of niet. De
richtlijn werkt namelijk met termen als ‘kennelijk ongegrond’ en
‘misbruik van procesrecht’, maar laat veel ruimte aan interpretatie. Dit
kan leiden tot rechtsongelijkheid én willekeur bij rechters, zeker als
er politieke of gevoelige maatschappelijke onderwerpen spelen. Kan de
regering hier een reactie op geven?
De leden van de BBB-fractie merken op dat de richtlijn personen
beschermt die zich uitspreken in het publieke debat, maar mogelijk te
weinig bescherming biedt aan personen of bedrijven die zich terecht
benadeeld voelen door bijvoorbeeld laster, smaad of onjuiste
beschuldigingen. De vrijheid van meningsuiting is namelijk niet
absoluut. Als iemand onterecht beschuldigd wordt van bijvoorbeeld
corruptie, moet diegene ook effectief naar de rechter kunnen stappen
zonder meteen als ‘misbruiker van het procesrecht’ te worden bestempeld.
Kan de regering aangeven hoe zij hiernaar kijkt?
De verweerder kan een verzoek tot vroegtijdige afwijzing doen zodra hij
is gedagvaard, zo merken de leden van de BBB-fractie op. De rechter moet
dit verzoek met voorrang behandelen en kan dus voordat de inhoudelijke
behandeling plaatsvindt, oordelen tot vroegtijdige afwijzing. De
behandeling is bedoeld om snelheid te garanderen en verdere schade of
intimidatie te voorkomen. Een belangrijke waarborg om bovengenoemde
soepel te laten verlopen, is voldoende capaciteit bij de rechtspraak.
Kan de regering zeggen of dit gewaarborgd is in deze gevallen?
De leden van de SP-fractie lezen dat verschillende partijen het terechte
punt maken dat de definitie van dit hele wetsvoorstel te nauw is,
namelijk dat er alleen sprake kan zijn van een SLAPP als er elementen in
zitten van een internationaal karakter. Meerdere geconsulteerde partijen
geven aan dat de SLAPP-regelgeving ook van toepassing moet zijn op
strikt nationale zaken. De regering geeft in reactie hierop aan dat dit
in de praktijk al zo is, omdat de overige procedurele bepalingen al in
te roepen zijn. Deze leden hebben het idee dat dit wel minder ver gaat
dan wat de geconsulteerde partijen bedoelen. Is het feit dat dit bij
overige procedurele bepalingen in te roepen is, hetzelfde als in de
wetgeving opnemen dat deze SLAPP-regelgeving ook op strikt nationale
zaken van toepassing is? Waarom kiest de regering er niet voor dit als
zodanig op te schrijven in wetgeving? Is de regering het met deze leden
eens dat dit mogelijk wel meer duidelijkheid kan scheppen?
De leden van de SP-fractie constateren dat de Raad voor de rechtspraak
een suggestie doet om de SLAPP-zaken ook te publiceren op
rechtspraak.nl, aangezien dit de transparantie en duidelijkheid ten
goede zal komen. Deze leden zien deze suggestie niet duidelijk
terugkomen in de memorie van toelichting. Kan de regering op deze
suggestie reflecteren? Mocht de regering deze niet willen opvolgen:
waarom wil zij dat niet?
3.2 Zekerheidstelling (artikel 6, eerste lid, onder a, en artikel 10
van de richtlijn)
De leden van de NSC-fractie wijzen erop dat, omdat het voorgestelde
artikel waarin de zekerheidstelling wordt gecodificeerd, gebaseerd is op
de richtlijn en hier ook naar verwijst, dit instrument alleen geldt in
situaties met grensoverschrijdende aspecten. Het College voor de Rechten
van de Mens, CASE, de Nederlandse anti-SLAPP-werkgroep, de
Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht en de Raad voor de
rechtspraak hebben geadviseerd te regelen dat dit instrument door
rechters ook in nationale gevallen kan worden gebruikt. Deze leden
kunnen zich goed vinden in deze suggestie, omdat het beschermingsniveau
bij SLAPPs in grensoverschrijdende gevallen en nationale gevallen dan
gelijk wordt getrokken. Op die manier hoeft bovendien niet te worden
onderzocht of een zaak grensoverschrijdende aspecten heeft of niet. De
regering geeft aan dat wordt bezien bij welke afzonderlijke gelegenheid
kan worden voorzien in eenzelfde voorziening tot zekerheidstelling voor
nationale gevallen. Kan de regering hier al wat over zeggen en kan zij
aangeven waarom dat niet in het onderhavige wetsvoorstel kan?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in navolging van de adviezen
van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht, het College voor de
Rechten van de Mens, CASE, de Nederlandse anti-SLAPP-werkgroep en de
Raad voor de rechtspraak wordt bezien bij welke afzonderlijke
gelegenheid kan worden voorzien in eenzelfde voorziening tot
zekerheidstelling voor nationale gevallen. Deze leden vragen of de
regering kan uitweiden over deze zogezegde afzonderlijke gelegenheid.
Begrijpen deze leden het goed dat de regering nog geen uitsluitsel heeft
over bij welke afzonderlijke gelegenheid kan worden voorzien in
eenzelfde voorziening tot zekerheidstelling voor nationale gevallen?
Indien deze leden dit juist hebben begrepen, willen zij vragen of de
regering dan wel kan toezeggen dat er eenzelfde voorziening tot
zekerheidstelling voor nationale gevallen als voor grensoverschrijdende
gevallen gaat komen.
3.3 Vroegtijdige afwijzing (artikel 6, eerste lid, onder b, en artikel
11 van de richtlijn)
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat
een vermeend SLAPP-slachtoffer middels een kort geding vroegtijdige
afwijzing kan vorderen. Hiermee wordt echter niet de bodemprocedure
beëindigd, waardoor het SLAPP-slachtoffer alsnog voor een langere
periode in juridische onzekerheid verkeert. Daar komt bij dat er ook
kosten zijn verbonden aan het starten van een kort geding, wat door
sommige doelwitten wellicht als drempel kan worden gezien. Kan de
regering toelichten hoe het starten van een kort geding in dit kader
betere rechtsbescherming biedt dan een versnelde behandeling van het
hoofdbeding, bijvoorbeeld middels een vroegtijdige toets aan het begin
van de hoofdprocedure?
De leden van de SP-fractie zien vanuit de Raad voor de rechtspraak nog
enige zorgen als het gaat over het beginsel van hoor en wederhoor. Deze
leden zien dat de passage in paragraaf 3.3 van de memorie van
toelichting niet voldoende refereert aan dat principe en dat de
SLAPP-regelgeving hierin niet in voldoende waarborgen voorziet in
sommige gevallen. Begrijpt de regering deze zorgen? Op welke manier is
er tegemoetgekomen aan deze zorgen?
De leden van de SP-fractie zien dat de Raad voor de rechtspraak
vraagtekens zet bij een vroegtijdige afwijzing middels enkel een kort
geding. De Raad geeft aan dat dit middel wellicht te zwaar is en ook
niet nodig is en het de voorkeur geeft in te zetten op de incidentele
vordering en dat dit ook nog effectiever is. De Raad geeft aan dat dit
als mogelijkheid ook een plek moet krijgen in de memorie van
toelichting. Kan de regering op deze analyse reflecteren? Is de regering
ertoe bereid dit alsnog toe te voegen aan de memorie van
toelichting?
3.4 Voorzieningen in rechte tegen misbruik van procesrecht gericht
tegen publieke participatie (artikel 6, eerste lid, onder c, en artikel
14 en 15 van de richtlijn)
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de regering
erop wijst dat de Nederlandse wetgeving al voldoet aan de eis uit
artikel 14 van de richtlijn, dat een SLAPP-doelwit de volledige kosten
van vertegenwoordiging in rechte vergoed moet kunnen krijgen. De
regering wijst daarbij op de ruimte die de rechter heeft om af te wijken
van het gangbare puntenstelsel dat gehanteerd wordt bij
proceskostenveroordelingen door een volledige proceskostenveroordeling
op te leggen. Dat is mogelijk in het geval van misbruik van het
procesrecht zoals bij SLAPPs. De Nederlandse anti-SLAPP-werkgroep wijst
er echter op dat ook als een rechter in uitzonderlijke gevallen een
schending van artikel 3:13 van het BW (misbruik van procesrecht)
toewijst, dit in de praktijk toch zelden leidt tot een volledige
kostenveroordeling. Kan de regering hier nader op ingaan? En hoe denkt
de regering over een specifieke kostenregeling voor SLAPPs vergelijkbaar
met intellectuele eigendomszaken waarin de in het ongelijk gestelde
partij veroordeeld kan worden tot betaling van redelijke en evenredige
gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij
heeft gemaakt (artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering)?
De leden van de D66-fractie erkennen dat, hoewel het huidige Nederlandse
procesrecht op grond van artikel 3:13 van het BW de mogelijkheid biedt
tot volledige kostenveroordeling bij misbruik van het procesrecht, hier
door rechters in de praktijk niet altijd gebruik van wordt gemaakt.
Doorgaans worden slechts de forfaitaire proceskosten toegekend op basis
van het liquidatietarief. Deze vergoeding staat vaak niet gelijk aan de
in werkelijkheid gemaakte kosten. Een volledige kostenvergoeding gebeurt
dan ook zelden. Kan de regering toelichten waarom de bestaande
rechtsmiddelen in de praktijk voldoende bescherming bieden tegen de
financiële druk van SLAPP-zaken? Waarom is, in licht van bovenstaande,
niet gekozen voor een aparte wettelijke bepaling dat de rechter in
SLAPP-zaken expliciet een volledige proceskostenvergoeding moet
overwegen (tenzij de billijkheid zich daartegen verzet)?
3.5 Diversen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen dat de regering
van mening is dat in de door de richtlijn voorgeschreven versnelde
procedure al is voorzien, omdat de verwachting is dat de rechter op een
vordering tot zekerheidstelling met voorrang zal beslissen en omdat een
persoon die meent doelwit van een SLAPP te zijn, een kort geding
aanhangig kan maken. Het starten van een kort geding kan voor een weinig
financieel draagkrachtige partij al snel bezwaarlijk zijn. Bovendien is
ook niet zeker of een rechter snel zal beslissen over het beroep op
misbruik van procesrecht. Waarom is er niet gekozen voor een specifieke
wettelijke voorziening voor versnelde behandeling van vroegtijdige
afwijzing bij SLAPPs?
De leden van de BBB-fractie vragen of de regering ook kan toelichten of
zij in kaart heeft gebracht om hoeveel zaken het mogelijk kan gaan. Zo
niet, kan de regering dit in kaart brengen en de Kamer hierover
informeren?
De leden van de BBB-fractie merken op dat in het wetsvoorstel geen
evaluatiebepaling is opgenomen. Vanwege bovengenoemde zorgen achten deze
leden een dergelijke evaluatie van belang. Kan de regering uitleggen
waarom er geen evaluatiebepaling is opgenomen? En zou de regering bereid
zijn deze in het wetsvoorstel op te nemen?
4. Consultatie
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de Nederlandse orde
van advocaten (hierna: NOvA) dat volgens artikel 224a, tweede lid, van
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechter geen verplichting
tot zekerheidstelling kan opleggen aan de eiser in een SLAPP-zaak indien
“dit voortvloeit uit een bilateraal of multilateraal verdrag tussen een
derde land, enerzijds, en de Europese Unie of Nederland, anderzijds dat
voor 6 mei 2024 is gesloten."5 Kan de regering reageren
op het punt dat de NOvA hierover heeft aangestipt? Kan de regering
daarnaast een overzicht verstrekken van de verdragen die
zekerheidstelling zouden verhinderen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat tijdens de onderhandelingen in
Brussel Nederland heeft ingezet op aanpassingen om het richtlijnvoorstel
beter werkbaar te maken in de rechtspraktijk en om de doelwitten van
strategische rechtszaken beter te beschermen.6 Kan
de regering aangeven wat de resultaten zijn geweest van deze
inspanningen?
De leden van de CDA-fractie vragen aan de regering in hoeverre het
advies van het College voor de Rechten van de Mens, CASE en de
Nederlandse anti-SLAPP-werkgroep om de waarborgen uit de richtlijn, die
alleen zien op grensoverschrijdende gevallen, ook voor nationale
gevallen in te voeren, leidend is geweest in de overweging om hierop in
te zetten.
OVERIG
De leden van de NSC-fractie zijn benieuwd naar de gang van
zaken omtrent het SLAPP-meldpunt dat de toezichthouder op de advocatuur
heeft opgericht. Wordt daar gebruik van gemaakt? Zo ja, hoeveel en wat
voor meldingen komen er binnen? Wat gebeurt er vervolgens met die
meldingen?
De voorzitter van de commissie,
Pool
Adjunct-griffier van de commissie,
Paauwe
Fiche Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen.↩︎
Kamerstukken II 2021/22, 22112, nr. 3457, p. 4.↩︎
Kamerstukken II 2021/22, 22112, nr. 3457, p. 3.↩︎
Kamerstukken II 2021/22, 22112, nr. 3457, p. 6-7.↩︎
Advies van de NOvA van 11 november 2024 ingediend via www.internetconsultatie.nl, p. 2.↩︎
Zie onder andere Kamerstukken II 2022/23, 32317, nr. 799, p. 11.↩︎