[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beantwoording vragen gesteld tijdens het debat Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen van 21 mei 2025 en appreciaties van de ingediende amendementen (Kamerstuk 36549)

Invoering van regels met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen, alsmede een tweetal wijzigingen van de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen)

Brief regering

Nummer: 2025D25308, datum: 2025-05-30, bijgewerkt: 2025-06-03 15:36, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36549 -27 Invoering van regels met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen, alsmede een tweetal wijzigingen van de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen).

Onderdeel van zaak 2025Z11048:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36 549 Invoering van regels met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen, alsmede een tweetal wijzigingen van de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen)

Nr. 27 Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2025

Op 21 mei jl. vond in uw Kamer het eerste deel van de plenaire behandeling plaats van het wetsvoorstel regels vervolgfuncties bewindspersonen. De eerste termijn van de zijde van de Kamer is afgerond. Ik dank de Kamerleden voor hun opbouwende bijdragen aan het debat. Aan het einde van het debat heeft u voorgesteld de behandeling op 4 juni a.s. te vervolgen. U heeft mij verzocht voor die tijd aan uw Kamer (een deel van) de beantwoording op de gestelde vragen te sturen, alsmede mijn appreciatie van de ingediende amendementen, zodat de eerste termijn van de zijde van de regering op 4 juni sneller kan worden afgerond. Ik voldoe graag aan uw verzoek.

Omdat een aantal vragen via de appreciaties op de amendementen aan bod komt, begin ik, na een inleiding, met de appreciaties. Daarna volgen de antwoorden op resterende vragen van de leden van uw Kamer, gerangschikt op thema. Voor zover gestelde vragen niet in deze beantwoording zijn meegenomen, stel ik voor daar mondeling op terug te komen in het debat op 4 juni.

Inleiding

Integriteit van bestuur is een belangrijk onderwerp. Het is heel bepalend voor het vertrouwen dat mensen in de overheid hebben. Naast het onderhavige wetsvoorstel heb ik dan ook twee andere wetstrajecten op het gebied van integer bestuur in voorbereiding. Het eerste is het wetsvoorstel bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur. Daarin is onder meer een verplichte risicoanalyse voor bestuurders opgenomen. Dat wetsvoorstel ligt voor advies bij de Raad van State. Het tweede wetstraject betreft de strafrechtelijke vervolging bij ambtsdelicten van bewindspersonen en Kamerleden. Zowel een grondwetswijziging als een wetsvoorstel op dat vlak hoop ik binnenkort voor advies bij de Raad van State in te dienen.

Het wetsvoorstel regels vervolgfuncties bewindspersonen heeft een behoorlijk lange aanloop gekend. Die begon met een brief van een van mijn voorgangers op BZK waarin dit wetsvoorstel in het vooruitzicht werd gesteld. Op 3 mei 2024 is door mijn directe ambtsvoorganger het wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend. Uw Kamer heeft sindsdien meermaals gevraagd naar dit wetsvoorstel en moties hierover aangenomen. GRECO, onderdeel van de Raad van Europa, heeft Nederland aanbevolen om regels op te stellen voor de vervolgloopbaan van ministers en staatssecretarissen. En ook de Europese Commissie, in zijn jaarlijkse Rechtsstaat-rapport, heeft ons tot haast gemaand.

De lange aanloop van dit wetsvoorstel was niet zonder reden. Het is een zoektocht geweest naar enerzijds het scheppen van duidelijkheid en regels om het risico op belangenverstrengeling tussen het ambt van bewindspersoon en een vervolgfunctie te voorkĂłmen. En anderzijds het aantrekkelijk houden van het ambt van bewindspersoon voor geschikte mensen met diverse achtergronden, bijvoorbeeld uit het bedrijfsleven. Het kabinet is van mening dat in dit wetsvoorstel een goede balans is gevonden.

Zoals reeds in het debat naar voren is gebracht, hebben de leden van het huidige kabinet – net als het vorige – zich gecommitteerd om zich alvast te houden aan de regels van het ingediende wetsvoorstel wanneer de situatie zich voordoet. Daarmee heb ik opvolging gegeven aan een toezegging die ik eerder dit jaar aan de heer Van Nispen had gedaan.

Appreciaties van de amendementen (Kamerstukken II 2024/25, 36 549)

Nr. 9 Lobbyverbod wordt verbreed naar rijksbreed (Van Nispen, SP)

Volgens het wetsvoorstel geldt het lobbyverbod voor een oud-bewindspersoon t.a.v. zijn voormalige ministerie en aanpalende beleidsterreinen bij andere ministeries. Het amendement stelt voor deze reikwijdte uit te breiden tot contact tussen de oud-bewindspersoon en de ambtenaren van alle ministeries.

Ik ontraad dit amendement. Een rijksbreed lobbyverbod gaat een stap te ver.

Daarmee zou in feite elk zakelijk contact tussen een gewezen bewindspersoon en een rijksambtenaar worden verboden. Dat acht het kabinet niet nodig en niet proportioneel. Bewindspersonen hebben een eigen portefeuille die zich weliswaar kan uitstrekken tot buiten het eigen ministerie maar niet tot de gehele rijksoverheid. Daarom heeft de regering gekozen voor de afbakening tot het eigen voormalige ministerie en aanpalende beleidsterreinen.

Nr. 12 Lobbyverbod wordt uitgebreid naar zakelijk contact met bewindspersoon (Van Nispen, SP, en Sneller, D66)

Volgens het wetsvoorstel geldt het lobbyverbod in contact tussen de oud-bewindspersoon en ambtenaren. Het amendement stelt voor om het lobbyverbod uit te breiden tot ook contact tussen de oud-bewindspersoon en de nieuwe/zittende bewindspersoon. Daarbij wordt het contact voortkomende uit de ambtsoverdracht tussen de oud-bewindspersoon en de nieuwe bewindspersoon uitgezonderd.

Ik ontraad dit amendement. Een dergelijke uitbreiding acht ik te vergaand. Zakelijk contact tussen een voormalig en een zittende bewindspersoon dient mogelijk te blijven, zoals bij partijpolitieke bijeenkomsten. Uiteraard neemt een zittende bewindspersoon de Gedragscode integriteit bewindspersonen in acht en is hij transparant over contacten met derden, bijvoorbeeld via het weergeven van afspraken in zijn openbare agenda.

Nr.15 Ontheffingen op draaideur- en lobbyverbod door de minister-president (Van Waveren, NSC)

Volgens het wetsvoorstel beslist de zittende minister die het betreft (of diens SG in mandaat), op een verzoek tot ontheffing van het draaideurverbod en het lobbyverbod. Het amendement stelt voor om in plaats daarvan de minister-president hierover te laten beslissen zodat er uniforme toetsing plaatsvindt.

Ik laat dit amendement oordeel Kamer. Weliswaar gaat een minister over zijn eigen departement en heeft de minister-president als primus inter pares geen toezichthoudende rol op andere ministers, maar ik ben het met de steller van het amendement eens dat een uniforme toetsing bij het verlenen van ontheffingen – die alleen in voorkomende gevallen aan de orde zullen zijn – positief kan worden gewaardeerd.

Nr. 16 Voorhangbepaling voor benoemingen van leden van ARPA (Van Waveren, NSC)

In afwijking van de procedure op grond van de Kaderwet adviescolleges, stelt het amendement voor om beide Kamers actief te betrekken bij de benoemingsprocedure voor nieuwe leden van het Adviescollege Rechtspositie Politieke Ambtsdragers (ARPA).

Ik ontraad dit amendement. Het is niet gebruikelijk dat de Kamer benoemingen van adviescolleges krijgt voorgelegd voordat deze plaatsvinden. Deze benoemingen geschieden niet op basis van politieke overwegingen maar op basis van kennis, ervaring, kunde en onafhankelijke positie. In algemene zin lijkt het mij van belang dat benoemingen als deze niet standaard langs het parlement gaan en hier dus geen precedent wordt gecreëerd.

Nr. 17 Inwerkingtreding per 1 juli 2026 tenzij vroeger bij KB (Van Waveren, NSC)

Volgens het wetsvoorstel treedt de wet in werking op een bij koninklijk besluit (KB) te bepalen tijdstip. Het amendement stelt voor om te bepalen dat de wet per 1 juli 2026 in werking treedt, tenzij bij KB een eerder tijdstip wordt vastgesteld.

Ik geef dit amendement oordeel kamer omdat ik het belang zie van een spoedige inwerkingtreding na de lange aanloop dit dit wetsvoorstel heeft gehad. Indien de datum van inwerkingtreding onverhoopt niet wordt gehaald, dient de wet dan bij novelle te worden aangepast.

Nr. 20 (voorheen nr. 11) Wettelijke grondslag gedragscode voor bewindspersonen (Van Nispen, SP, en Dassen, VOLT)

Het wetsvoorstel bevat geen wettelijke grondslag voor een gedragscode voor bewindspersonen. Het amendement stelt voor in dit wetsvoorstel op te nemen dat de minister-president, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, een gedragscode voor bewindspersonen opstelt. De gedragscode betreft zittende bewindspersonen. Het wetsvoorstel heeft evenwel betrekking op bewindspersonen na het ambt. Daarom regelt het amendement ook dat de citeertitel van dit wetsvoorstel wordt aangepast naar: wetsvoorstel regels integriteit en vervolgfuncties bewindspersonen.

Ik laat dit amendement oordeel Kamer. In zekere zin is hier sprake van een formaliteit. De Gedragscode integriteit bewindspersonen is er immers al, sinds december 2022. Het kabinet heeft eerder toegezegd in het Reglement van Orde Ministerraad alsnog een grondslag op te nemen. Ik begrijp dat de indieners van dit amendement toch hechten aan een grondslag in een wet in formele zin. Dan is het onderhavige wetsvoorstel daarvoor een mogelijkheid. Daarom kan ik dit amendement oordeel Kamer laten.

Nr. 21 (voorheen nr. 13 en 10) Mogelijkheid om advies te vragen aan ARPA in het kader van ontheffingen op draaideur- en lobbyverbod wordt een verplichting om advies te vragen (Van Nispen, SP, Sneller, D66 en Chakor, PvdA GroenLinks)

Het is in het huidige wetsvoorstel voor de zittende bewindspersoon (of diens SG in mandaat) optioneel om een advies aan het ARPA te vragen inzake het al dan niet verlenen van een ontheffing op beide verboden. Het amendement stelt voor dat bij verzoeken om ontheffing het verplicht wordt om advies aan het ARPA te vragen.

Ik laat dit amendement oordeel Kamer. Het verlenen van ontheffing van het draaideurverbod of het lobbyverbod zal alleen in voorkomende, uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn. Ik kan mij voorstellen dat het bij een verzoek om ontheffing altijd meerwaarde heeft om het ARPA om advies te vragen. Als extra waarborg. En het ARPA kan ook snel adviseren. Een ARPA-advies kan ook een steun in de rug zijn voor de zowel de zittende bewindspersoon die de beslissing moet nemen, en ook voor de oud-bewindspersoon die de ontheffing verzoekt.

Nr. 22 Termijnen adviesverplichting, lobbyverbod en draaideurverbod van twee naar vier jaar (Deen, PVV)

Het wetsvoorstel gaat uit van een periode van twee jaar na ontslag als bewindspersoon waarbinnen de maatregelen uit het wetsvoorstel gelden. Het amendement stelt voor hier een periode van vier jaar van te maken.

Ik ontraad dit amendement. Een termijn van vier jaar is disproportioneel lang onder meer in het licht van de vrije keuze van arbeid, zoals o.a. vastgelegd in artikel 19, derde lid, van de Grondwet. Een dergelijke beperking van het loopbaanvervolg zou bovendien de aantrekkelijkheid van het ambt van bewindspersoon verder onder druk zetten. Voor zover bekend is er ook geen enkel land die zo’n lange afkoelperiode in acht neemt. Een termijn van twee jaar is niet ongebruikelijk.

Nr. 23 Evaluatie wet vervroegen van vijf naar drie jaar (Chakor, PvdA GroenLinks)

Het wetsvoorstel gaat uit van een evaluatie vijf jaar na inwerkingtreding van de wet. Het amendement stelt voor deze termijn te wijzigen naar drie jaar.

Ik laat dit amendement oordeel Kamer. Een termijn van drie jaar is betrekkelijk kort wanneer het gaat om het opdoen van ervaring met deze wet. Het zou kunnen dat tussen moment van inwerkingtreding wet en evaluatiemoment geen kabinetswissel heeft plaatsgevonden. Dan heeft een evaluatie minder zin. Niettemin kan een vroege evaluatie ook voordelen hebben, bijvoorbeeld als er twijfel bestaat over (de effectiviteit van) onderdelen van de wet.

Nr. 24 Minister-president verleent n.a.v. het ARPA-advies ontheffing om een dienstverband te mogen aangaan en kan een bestuurlijke boete van max. 100.000 euro opleggen bij overtreding (Van Waveren, NSC)

Het wetsvoorstel gaat uit van een advies van het ARPA aan de (gewezen) bewindspersoon, waarna deze geacht wordt het advies op te volgen. Adviezen van het ARPA worden openbaar, tenzij de (gewezen) bewindspersoon de beoogde vervolgfunctie niet aanvaardt (naming and shaming). Ingevolge het amendement wordt het ARPA-advies niet langer gericht aan de (gewezen)bewindspersoon maar wordt het gericht aan de minister-president, die daarop een besluit neemt en een boete kan opleggen wanneer betrokkene zich niet houdt aan dit besluit.

Ik ontraad dit amendement. Dit is dermate ingrijpend van karakter dat voorlichting of advisering door de Raad van State voor de hand zou liggen. Daar zou de nodige tijd mee zijn gemoeid en daarmee dus tot vertraging van dit wetstraject leiden.

Aan dit amendement kleven diverse bezwaren. Ten eerste gaat dit amendement niet langer uit van het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid van de oud-bewindspersoon en plaatst het de minister-president in een bestraffende rol. Potentieel heeft dit bovendien een politiserend en juridiserend effect. Dit is niet passend bij diens ambt. Ten tweede is de vraag of het amendement niet disproportioneel is in het licht van het grondrecht op vrije keuze van arbeid, zoals onder meer vastgelegd in artikel 19, derde lid, van de Grondwet. Het boete-instrument staat niet in verhouding tot het te bereiken doel. Het kabinet verwacht dat de handhaving zoals die nu in het wetsvoorstel zit, naming and shaming, effectief zal zijn.

Daarnaast raakt het amendement het legaliteitsbeginsel. Dit beginsel vereist dat een bestraffende sanctie alleen kan worden opgelegd wegens een bij of krachtens een wettelijk voorschrift verboden gedraging en dat voor de bevoegdheid tot het nemen van een sanctiebesluit een expliciete basis is opgenomen in de regelgeving. Bovendien moet de gedragsnorm en de sanctie vooraf kenbaar en duidelijk zijn omschreven. Dit beginsel verhoudt zich lastig tot integriteitsnormen die van geval tot geval een andere uitkomst kunnen hebben in op maat gemaakte adviezen van het ARPA. Tegelijkertijd is deze ruimte voor maatwerk voor het ARPA wel noodzakelijk vanwege het grote grijze gebied van integriteit. Deze normen lenen zich dus niet goed voor een zwart-wit benadering met een harde sanctie zoals een boete.

Het is wel denkbaar dat in het kader van de evaluatie van de wet, aan de hand van de werking van de wet in de praktijk, wordt onderzocht of een ander sanctiemechanisme dan het in het wetsvoorstel voorgestelde mechanisme een meerwaarde kan hebben. Daarmee wordt recht gedaan aan de vragen vanuit het parlement over de effectiviteit van het sanctie-instrumentarium in het wetsvoorstel zonder dat dit leidt tot vertraging van de inwerkingtreding van deze wet.

Nr. 25 Controle door het ARPA op de door de oud-bewindspersoon aangeleverde gegevens (Chakor, PvdA GroenLinks)

Volgens het wetsvoorstel is de voormalige bewindspersoon verantwoordelijk voor het aanleveren van juiste informatie aan het ARPA. Desgewenst kan de oud-bewindspersoon zelf bij diens voormalig ministerie bepaalde informatie controleren, maar dat doet niets af aan de eigen verantwoordelijkheid voor de juistheid. Het ARPA mag daar ook op afgaan. Het amendement stelt voor het ARPA een controlerende rol te geven waaronder in elk geval wordt begrepen het raadplegen van het betreffende ministerie.

Ik ontraad dit amendement. Het doet afbreuk aan het principe van de eigen verantwoordelijkheid van de oud-bewindspersoon. Het brengt een verschuiving in verantwoordelijkheden teweeg, die niet gewenst is. Het ARPA wordt in een controlerende rol geplaatst, evenals de zittende minister onder wiens verantwoordelijkheid desgevraagd informatie aan het ARPA wordt verstrekt. Daarmee dragen de zittende minister en het ARPA de eindverantwoordelijkheid voor de juistheid van de aangeleverde informatie, in plaats van de oud-bewindspersoon zelf. Het kan bovendien tot een ongewenste vertraging in de advisering leiden.

In antwoord op de vraag van de heer Sneller of dit amendement voldoende mogelijkheden geeft aan het adviescollege om die verantwoordelijkheid ook waar te kunnen maken, wijs ik erop dat bijvoorbeeld voor het opvragen van gegevens een basis in de wet zelf is vereist. Het amendement voorziet hier niet in.

Nr. 26 (voorheen nr. 18) Toevoegen publieke functies aan de uitzondering op de adviseringsplicht (Van Waveren, NSC)

Volgens het wetsvoorstel dient elke bewindspersoon in de periode van twee jaar na ontslag advies aan het ARPA te vragen over een beoogde betaalde vervolgfunctie, behalve als hij volksvertegenwoordiger wordt of opnieuw bewindspersoon. Het amendement stelt voor om aan deze uitzondering een aantal publieke functies toe te voegen.

Ik laat dit amendement oordeel Kamer. Ik kan mij voorstellen dat benoemingen in het openbaar bestuur die door een vertegenwoordigend orgaan worden gedaan, dan wel grondwettelijk of wettelijk zijn geregeld, worden uitgezonderd van de advisering door het ARPA. Voor die functies geldt immers reeds een gedegen procedure met waarborgen.

Wel is het in het licht van dit amendement te overwegen om een eenduidige benadering te kiezen voor een uitzondering op de adviesverplichting en de uitzondering op het lobbyverbod. Waar voor de uitzondering op de adviesverplichting in dit amendement een aantal functies specifiek wordt genoemd, wordt voor de uitzondering op het lobbyverbod in artikel 4, tweede lid, van het wetsvoorstel aangesloten bij de definitie van publieke functies volgens de Wet normering topinkomens.

Beantwoording van de in de eerste termijn Kamer gestelde vragen

Doelgroep wetsvoorstel

Mevrouw Koekkoek stelde de vraag of het draaideurverbod niet ook zou moeten gelden voor leden van de Tweede Kamer.

De positie van Kamerleden is bijzonder. Zij worden verkozen en bekleden een politiek ambt. Er bestaan geen wetten die bepalen wat een Kamerlid voorafgaand aan diens politieke ambt of na afloop mag doen. Het is ook minder eenduidig vast te stellen wanneer bij een volksvertegenwoordiger sprake is van een zogenoemde ‘draaideur’. Hoe de Kamer zich zelf tot haar oud-leden verhoudt mag de Kamer uiteraard zelf bepalen.

Mevrouw Koekkoek stelde voorts de vraag waarom wordt afgeweken van de GRECO-aanbeveling om het draaideurverbod ook te laten gelden voor topambtenaren en politiek assistenten van bewindspersonen. Ook de heer Deen vroeg waarom deze wet niet van toepassing is op topambtenaren, aangezien ook bij hen zich belangenverstrengeling kan voordoen.

De GRECO-aanbevelingen aan Nederland zien niet op topambtenaren. Voor ambtenaren gelden de Ambtenarenwet 2017 en de Gedragscode integriteit Rijk (GIR). Beide zijn ook van toepassing op politiek assistenten, aangezien ook zij ambtenaren zijn. In de GIR zijn onder andere regels opgenomen over de omgang met een mogelijk gevoelige overstap naar een andere functie. Daarover kunnen dan per geval maatwerkafspraken worden gemaakt. Ook informeert het kabinet uw Kamer binnenkort via een brief over het onafhankelijk advies inzake de vraag of voor politiek assistenten een specifieke aanvulling op het integriteitsbeleid voor rijksambtenaren gewenst is.

Aanvaardbaarheid vervolgfuncties

De heer Buijsse gaf aan te willen waken voor bureaucratie en vroeg mij daarom in een handreiking aan te geven welke functies zonder meer aanvaardbaar zijn als vervolgfunctie voor een bewindspersoon. De heer Van Nispen toonde zich juist geen voorstander van een dergelijke handreiking omdat daarmee juist weer bureaucratie zou zijn gemoeid.

In reactie op het betoog van de heer Buijsse en dat van de heer Van Nispen, wil ik hier het volgende over melden. Om lastige afbakeningsvragen te voorkomen en een zekere eenvoud te betrachten, is in het wetsvoorstel ervoor gekozen dat een bewindspersoon in de periode van twee jaar na het ambt voor elke betaalde vervolgfunctie advies aan het ARPA dient te vragen (uitgezonderd een volksvertegenwoordigend ambt (artikel 4 van de Grondwet) of het opnieuw worden van bewindspersoon). Dat neemt niet weg dat er vervolgfuncties zijn die evident aanvaardbaar zijn en waarover het ARPA vrijwel direct positief kan adviseren. Dat zijn bijvoorbeeld publieke vervolgfuncties, zoals ook genoemd in amendement nr. 26 van de heer Van Waveren, en functies waarin het op voorhand zeker is dat zich geen risico op belangenverstrengeling zal voordoen. In de regel zal dat het geval zijn bij niet-bestuurlijke functies, zoals onderwijzer op een basisschool. Ook voor een voormalig bewindspersoon van OCW is het niet goed voorstelbaar dat een dergelijke functie problematisch zou zijn. In het voorbeeld van de heer Buijsse van een bewindspersoon van J&V die politievrijwilliger wil worden, is er geen sprake van een verplichting om advies te vragen aangezien die verplichting alleen geldt voor betaalde vervolgfuncties. Politievrijwilliger worden kan dus zonder meer. Tot slot vroeg de heer Buijsse aandacht voor de functie van reservist; zou een bewindspersoon van Defensie eenvoudigweg reservist kunnen worden, was zijn vraag. Dat is zeker mogelijk. Het gaat dan in eerste instantie om een aanstelling bij het reservepersoneel van Defensie zonder dat er op dat moment sprake is van een dienstverband en salarisbetaling. Daarvoor behoeft geen advies aan het ARPA te worden gevraagd. Het is ook geen draaideur zolang er geen sprake is van een betaald dienstverband. Indien betrokkene op enig moment actief wordt opgeroepen en er sprake zal zijn van werkelijke, betaalde dienst, zal de zittende minister/SG hiervoor ontheffing kunnen verlenen op basis van dit wetsvoorstel. Desgewenst kan hij zich door het ARPA laten adviseren. Ik ga er in dit geval vanuit dat de zittende minister, en het ARPA, welwillend naar een dergelijk verzoek zullen kijken en hier snel op zullen beslissen. Ten overvloede merk ik op dat wanneer er twee jaar zijn verstreken na het ontslag als bewindspersoon, er sowieso geen beperkingen meer gelden op basis van dit wetsvoorstel.

De heer Sneller wees op het ongewenste concurrentievoordeel dat kan voortvloeien uit informatie die een bewindspersoon heeft over concurrenten of handelsgeheimen van concurrenten, en vroeg zich af of de beoordelingscriteria voor de aanvaardbaarheid van vervolgfuncties niet te ruim zijn omschreven.

Bij de formulering van de beoordelingscriteria in het wetsvoorstel is getracht het juiste midden te vinden tussen enerzijds houvast voor zowel de (oud-)bewindspersoon als het ARPA, en anderzijds de benodigde ruimte voor het ARPA om per geval te kunnen wegen of een vervolgfunctie in casu aanvaardbaar is. Daarbij is aangesloten bij de criteria die gelden voor oud-bewindspersonen in het Verenigd Koninkrijk, die voor vervolgfuncties advies moeten vragen aan het ACOBA. Het is mij bekend dat het ARPA met het oog op een goede vervulling van zijn nieuwe taak contact heeft met het ACOBA over de toepassingspraktijk van deze criteria. De genuanceerde beoordeling door het adviescollege kan ertoe leiden dat een advies niet alleen de conclusie ‘aanvaardbaar’ of ‘niet aanvaardbaar’ kan behelzen, maar dat ook een ‘advies onder voorwaarden’ tot de mogelijke uitkomsten kan behoren. Elk advies is dus maatwerk. Daarom is het voor mij niet goed mogelijk om op voorhand algemene uitspraken te doen over de toepassing van het criterium waar de heer Sneller naar vraagt. Relevant is voorts dat het ARPA nu al ervaring opdoet het met het wetsvoorstel en de beoordelingscriteria, omdat de bewindspersonen van het vorige kabinet gebruik maken van de mogelijkheid om het ARPA te raadplegen wanneer zij een vervolgfunctie ambiĂ«ren.

Handhaving en sanctionering

De heren Van Nispen en Deen, mevrouw Koekkoek en mevrouw Chakor stelden de vraag of we er wel vanuit kunnen gaan dat de regels uit deze wet zullen worden nageleefd. Welke garanties zijn er dat waardoor we erop kunnen vertrouwen dat de adviezen niet te vrijblijvend zijn en de wet tandeloos?

Ik ben het niet eens met de veronderstelling van de heer Van Nispen dat hier sprake is van een tandeloze wet. Het wetsvoorstel bevat een handhavings- en sanctiemechanisme van naming and shaming.

Dit betekent dat een advies van het Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (ARPA) openbaar wordt indien de vervolgfunctie wordt aanvaard. Wanneer een oud-bewindspersoon het ARPA-advies naast zich neerlegt zal deze openbaarmaking waarschijnlijk leiden tot negatieve publiciteit voor de oud-bewindspersoon en mogelijk ook voor de nieuwe werkgever. Dat is dus ‘de stok om mee te slaan’ zoals mevrouw Chakor dat noemt. Het is dus moeilijk voorstelbaar dat een oud-bewindspersoon lichtvaardig zal omgaan met een negatief ARPA-advies.

Mevrouw Koekkoek vroeg specifiek nog waarom niet is gekozen voor sancties als in Ierland.

Landen met regels voor vervolgfuncties van bewindspersonen maken verschillende keuzes in hun wijze van sanctionering. Er zijn ook landen die ĂŒberhaupt geen regels hebben. Of wel regels maar geen sancties. Keuzes kunnen ook afhangen van de staatsrechtelijke context, die per land kan verschillen. Het is dan ook lastig om landen met elkaar te vergelijken. Zo bestaat in Ierland weliswaar onder omstandigheden de mogelijkheid een boete op te leggen, maar de reikwijdte van de regels voor oud-bewindspersonen is minder verstrekkend dan die van het onderhavige wetsvoorstel. De Standards in Public Office Commission toetst in Ierland namelijk aan artikel 22 van de Regulation of lobbying act 2015, waarbij de enige opgenomen norm het lobbyverbod is. Daarmee wordt ook het grootste verschil met het voorliggende wetsvoorstel zichtbaar: het onderhavige wetsvoorstel toetst ten aanzien van de aanvaardbaarheid van vervolgfuncties immers aan meer onderdelen dan alleen het lobbyverbod.

In dit wetsvoorstel is een balans gevonden tussen de normstelling, het maatwerk dat daarbinnen mogelijk is en de sanctionering. Het kabinet heeft vertrouwen in de werking van naming and shaming.

De heer Sneller vroeg, in relatie tot sanctionering, naar de aanpassing van het begrip passende arbeid.

Voor oud-bewindspersonen die een Appa-uitkering ontvangen, geldt een sollicitatieplicht en de verplichting tot aanvaarden van passende arbeid in de Appa (de uitkering- en pensioenregeling voor politiek ambtsdragers). Dit wetsvoorstel regelt een aanpassing van de Appa. De definitie van het begrip passende arbeid wordt aangepast. Het is niet wenselijk dat indien het adviescollege oordeelt dat een functie niet aanvaard zou moeten worden, dit gevolgen heeft voor de aanspraak op de Appa-uitkering. De aanpassing van deze wetgeving betekent dus geen verkapte vorm van sanctionering. Het niet opvolgen van een advies wordt alleen gesanctioneerd door naming and shaming.

Rechtsbescherming

Mevrouw Chakor vroeg hoe met dit wetsvoorstel de rechtsbescherming van een gewezen bewindspersoon is geregeld.

De rechtsbescherming is in dit wetsvoorstel geregeld door een oud-bewindspersoon het recht te geven te worden gehoord voordat een advies wordt uitgebracht door het adviescollege. Daarnaast wordt een oud-bewindspersoon nogmaals in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord wanneer het adviescollege voornemens is om een advies uit te brengen waarin wordt geconcludeerd dat een dienstverband niet aanvaardbaar, dan wel slechts onder voorwaarden aanvaardbaar is. In dat geval wordt de oud-bewindspersoon daarvan op de hoogte gesteld en kan deze een verzoek doen om opnieuw te worden gehoord. Tegen het vervolgens vastgestelde advies staan geen rechtsmiddelen open.

Bewaartermijn

De heer Sneller stelde de vraag waarom worden adviezen van het ARPA twee jaar worden bewaard en wat er daarna gebeurt.

Er is gekozen voor openbaarmaking van de adviezen gedurende een periode van twee jaar. Dat ziet het kabinet als een redelijke termijn. Voor de achterliggende stukken geldt een uitzondering op de Wet open overheid. Deze zijn dus niet openbaar. Voor de archivering zijn geen bijzondere regels gesteld. Hierop is dus de Archiefwet van toepassing.

Definitie ‘lobby’

De heer Sneller vroeg wat precies onder ‘lobby’ moet worden verstaan.

Onder lobbyen wordt verstaan: zakelijk contact in welke vorm dan ook. Het is een breed begrip; in elk geval gaat het om contact dat is gericht op het beïnvloeden van beleidsvorming, beleidsuitvoering of besluitvorming van het kabinet. Dat kan op allerlei manieren – in gesprekken van persoon tot persoon, in mails, brieven, telefoontjes. Maar ook het onderdeel zijn van een bedrijfsdelegatie. Ik heb in mijn brief van 23 april jl. geschreven dat het adviescollege naar verwachting kritisch zal kijken naar risico’s op het omzeilen van het lobbyverbod (Kamerstuk 36549, nr. 19). Bijvoorbeeld doordat een oud-bewindspersoon een collega gebruik laat maken van de kennis en positie van de oud-bewindspersoon.

Evaluatie wet

De heer Sneller stelde een vraag naar de doelstelling van de wet. Hij citeerde uit de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag dat het enerzijds zou gaan om “het beter in staat stellen van gewezen bewindspersonen om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen” en anderzijds “een integer loopbaanvervolg van gewezen bewindspersonen." Ook vroeg de heer Sneller aandacht voor het meewegen van de aantrekkelijkheid van het ambt.

De twee citaten van de heer Sneller liggen wat mij betreft in elkaars verlengde. In elk geval is er geen tegenstelling beoogd. Van oudsher is het uitgangspunt van eigen verantwoordelijkheid leidend in het integriteitsbeleid in Nederland. Dat uitgangspunt verandert niet met dit wetsvoorstel. Wel worden in dit wetsvoorstel duidelijke regels gegeven op grond waarvan een (oud-)bewindspersoon zijn verantwoordelijkheid beter dan nu kan nemen. Daarmee kan hij zijn maatschappelijke carriÚre na zijn ambt als bewindspersoon op integere wijze vervolgen. De manier waarop deze doelstelling te zijner tijd wordt geëvalueerd en kan worden gemeten, behoeft nog nadere concretisering. Dat geldt ook voor de mate waarin deze wet van invloed is op de aantrekkelijkheid van het ambt van bewindspersoon. Zeker is dat de effectiviteit van de systematiek van naming and shaming onderdeel zal zijn van de evaluatie. Indicatie daarvoor is het aantal opgevolgde adviezen, de bereidheid om nieuwe aanvaarde functies te melden, en de mate waarin geen advies is gevaagd terwijl daarvoor wel aanleiding zou zijn geweest. Uiteraard zal in de evaluatie ook worden gekeken naar de uitvoerbaarheid van de wet. Dit zal in samenspraak met het ARPA gebeuren.

Andere regelgeving op het gebied van integriteit

Zowel mevrouw Koekkoek en mevrouw Chakor vroegen wanneer een wetsvoorstel voor een lobbyregister te verwachten valt, indachtig de moties die over dit onderwerp eerder zijn aangenomen.

Over het onderwerp lobby- of transparantieregister heb ik op 12 maart jl. uitvoerig gedebatteerd met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van uw Kamer (Kamerstuk 28844, nr. 285). Dit was naar aanleiding van de kabinetsreactie op het rapport MozaĂŻek van Belangen van professor Braun. In die kabinetsreactie is aangegeven dat het kabinet eerst wil inzetten op verbetering van bestaande instrumenten die transparantie vergroten en niet vooruit wil lopen op het Europese traject op dit vlak. Dat betekent niet dat we verder stil zitten. Ik heb in het commissiedebat toegezegd dat ik de komende tijd met belanghebbenden in gesprek zal gaan over hoe een lobbyregister eruit zou kunnen gaan zien. Dat gaat komende weken gebeuren. Verder heb ik toegezegd uw Kamer direct na het zomerreces over de uitkomsten van die gesprekken te zullen informeren.

Mevrouw Chakor vroeg of ik het met haar eens ben dat het voor wat betreft integriteit of anti-corruptiebeleid, vaak bij woorden blijft en dat er weinig daden zijn.

Ik deel op dit punt niet de mening van mevrouw Chakor. In mijn inleiding wees ik al op twee andere wetstrajecten, naast het wetsvoorstel waarover we nu spreken. We hebben wetgeving in voorbereiding om de integriteit van decentrale bestuurders te bevorderen en wetgeving om de strafrechtelijke vervolging van ambtsdelicten te moderniseren. Daarnaast zijn we voortvarend bezig met de aanbevelingen van GRECO voor een beter integriteitsbeleid voor bewindspersonen. Bijvoorbeeld is de Gedragscode integriteit bewindspersonen opgesteld. Vorig jaar zijn twee vertrouwensfunctionarissen voor leden van het kabinet benoemd, waarmee bewindspersonen tijdens hun ambt integriteitsdilemma’s kunnen bespreken. Ook werken we aan meer transparantie over besluitvorming, bijvoorbeeld door onze openbare agenda’s verder te verbeteren. Met de minister van J&V werk ik aan een rijksbreed anti-corruptiebeleid en pakken we kwetsbaarheden in ambtelijke processen aan. Kortom, het blijft echt niet alleen bij woorden. Het kabinet is voortvarend aan de slag.

De heer Van Nispen riep bewindspersonen op hun zakelijke belangen en aandelenportefeuilles openbaar te maken. Hij vroeg naar mijn reactie daarop.

Na afloop van de formatie vorig jaar is de Kamer bij brief geïnformeerd over de zakelijke en financiële belangen van de aantredende bewindspersonen, conform de geldende regels. Enkele maanden geleden heeft de minister-president aan uw Kamer laten weten dat het bestaande kader tegen het licht zal worden gehouden (Kamerstuk 28844, nr. 284), met het oog op de volgende formatie. Dus daaraan wordt gewerkt. Ik wil het daarbij laten. Er is geen aanleiding of noodzaak voor de huidige bewindspersonen om op het gebied van zakelijke of financiële belangen méér openbaar te maken dan hetgeen aan het begin van deze kabinetsperiode is gedaan.

Actuele casus

De heer Van Nispen vroeg mij naar de casus van de staatssecretaris van Defensie van wie de tweelingbroer in de drone-industrie gaat werken. Hij noemde dit als mogelijk voorbeeld dat niet alles in wetten en regels is te vatten.

Er zijn strenge normen met betrekking tot aanbestedingen en aankoop van defensiematerieel. In de gedragsregels Defensie is duidelijk omschreven welke regels gelden ingeval er sprake is van een nieuwe werkgever die zakelijke relaties heeft met het departement. Tot slot gaat de Gedragscode integriteit bewindspersonen in op privĂ©contacten waar deze contacten mogelijk integriteitsrisico’s in zich dragen. Voor nadere vragen moet ik u naar mijn collega van Defensie verwijzen. 

De heer Sneller vroeg naar gesprekken in de ministerraad over democratisch besef en welke lessen daaruit te trekken zijn. Dit vanuit de context dat niet alles is dicht te regelen.

Mogelijk doelt de heer Sneller op het voornemen, zoals ook neergelegd in de Gedragscode integriteit bewindspersonen, om ten minste jaarlijks in de ministerraad expliciet te spreken over integriteit en eventuele dilemma’s die een bewindspersoon op dat gebied tegen komt in de uitoefening van zijn ambt. Ik onderschrijf de opvatting van de heer Sneller dat – zeker waar het gaat om integriteit – niet alles in regels is te vatten. Soms is er sprake van een grijs gebied en dan heeft het meerwaarde om met elkaar van gedachten te wisselen over een goede uitkomst. Dat is overigens juist ook de reden waarom het onderhavige wetsvoorstel, afgezien van het draaideurverbod, geen beroepsverboden oplegt maar aan een onafhankelijk adviescollege de taak geeft om per geval een afweging te maken omtrent de aanvaardbaarheid van een vervolgfunctie. In de ministerraad is vorig jaar, onder het vorige kabinet in de demissionaire fase, uitvoerig gesproken over de risico’s op belangenverstrengeling bij het aangaan van vervolgfuncties. Dat gesprek heeft geresulteerd in het indienen van dit wetsvoorstel. Ook zijn onder het vorige kabinet twee vertrouwensfunctionarissen voor ministers en staatssecretarissen beschikbaar gekomen, voormalig ministers de heer De Hoop Scheffer en mevrouw Sorgdrager. Het huidige kabinet zal nog voor het aanstaand zomerreces nader met hen kennis maken en in gesprek gaan over mogelijke dilemma’s op het gebied van integriteit. Ik kan op dit moment dus nog niet rapporteren over geleerde lessen. Wel ga ik er op voorhand van uit dat een gesprek waarin dilemma’s en kwetsbaarheden open met elkaar worden gedeeld, en er ruimte is om elkaar daarover te bevragen, op zichzelf al van toegevoegde waarde is. Daarnaast zal periodiek worden bezien of er aanleiding is om de Gedragscode integriteit bewindspersonen te actualiseren.

Afsluiting

Ik hoop dat ik met deze appreciaties van de amendementen en de beantwoording van de gestelde vragen, voldoende ben tegemoet gekomen aan het verzoek van uw Kamer en hoop dat u zich in staat gesteld voelt om de behandeling van het wetsvoorstel op 4 juni a.s. voort te zetten. Ik zie uit naar een constructief vervolg van het debat.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark