Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Wijziging van de begrotingsstaat van het Gemeentefonds voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2025D26384, datum: 2025-06-06, bijgewerkt: 2025-07-31 16:10, versie: 3 (versie 1, versie 2)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36725-B-3).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (PVV)
- Mede ondertekenaar: G.C. Honsbeek, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 36725 B-3 Wijziging van de begrotingsstaat van het Gemeentefonds voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota).
Onderdeel van zaak 2025Z08058:
- Indiener: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Medeindiener: T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën
- Volgcommissie: vaste commissie voor Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Onderdeel van zaak 2025Z11479:
- Indiener: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-04-24 14:29: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-05-22 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-05-22 14:00: Wijziging van de begrotingsstaat van het Gemeentefonds voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (TK 36725-B) (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-06-11 14:04: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-06-17 20:00: Extra procedurevergadering commissie BiZa (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-07-03 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2025-07-03 13:40: Aanvang middagvergadering: STEMMINGEN (over alle onderwerpen tot en met 2 juli 2025) (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
36 725 B Wijziging van de begrotingsstaat van het Gemeentefonds voor het jaar 2025 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 6 juni 2025
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 22 mei 2025 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 5 juni 2025 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
De Vree
De griffier van de commissie,
Honsbeek
1
Kan er een specificatie gegeven worden van welke SPUKS worden overgeheveld naar het gemeentefonds?
Antwoord:
Op 21 mei jl. is de Kamerbrief over de omzetting van specifieke uitkeringen naar de Kamer verstuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2024–2025, 36 600 B, nr. 45). Hierin zijn ook de aantallen opgenomen van de specifieke uitkeringen die overgeheveld worden naar het gemeente- en provinciefonds. Uit dat overzicht blijkt dat in 2026 8 fondsuitkeringen in de plaats komen van specifieke uitkeringen. Uit tabel 1 in de Kamerbrief van 21 mei blijkt voorts dat in 2027 een verdere reductie van het aantal specifieke uitkeringen mogelijk is. Onder meer door de beoogde introductie van een alternatief voor de specifieke uitkering, namelijk de bijzondere fondsuitkering. Hierdoor zullen de verstrekkingen vanuit het gemeentefonds toenemen en de verantwoordingslasten voor gemeenten afnemen. De sturing vanuit het Rijk zal primair aangrijpen bij de overeengekomen beleidsprestaties. Ten slotte lopen veel specifieke uitkeringen af in de tijd, hetgeen in combinatie met een zwaardere totstandkomingsprocedure via de ministerraad tot minder geoormerkte financiële bijdragen zal leiden, dus ook tot minder verantwoordingslasten.
2
Waarom krijgen sommige grote gemeenten een extra bijdrage vanuit het gemeentefonds?
Antwoord:
Het verdeelmodel van het Gemeentefonds heeft als doel om iedere gemeente een gelijkwaardige financiële uitgangspositie te geven, zodat gemeenten een gelijkwaardig voorzieningenniveau kunnen realiseren tegen gelijke belastingdruk.
Het verdeelmodel tracht zo goed mogelijk aan te sluiten bij de uitgavenpatronen van gemeenten. Bij de ontwikkeling van het verdeelmodel is daarbij expliciet aandacht voor verschillende groepen gemeenten, zowel kleine gemeenten als grote gemeenten. De gemeenten ontvangen uit het gemeentefonds een vast bedrag per gemeente en daarnaast een bedrag dat afhankelijk is van hun specifieke kenmerken. Zo ontvangt een gemeente met veel ouderen meer middelen in verband met de WMO-uitgaven.
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer van 6 april 20221 aangaande de invoering van het nieuwe verdeelmodel, zijn de vaste bedragen voor de G4 in 1997 vastgesteld toen bleek dat de verdeling de kosten van de G4 niet goed inschatte. In het herijkingsonderzoek zijn de netto lasten van de G4 net als voor de andere gemeenten meegewogen bij het maken van de verdeling. Ook voor de G4 geldt dat de nieuwe verdeling goed aansluit bij de kosten. Bij twee van de vier G4 gemeenten was echter nog wel sprake van een deel dat niet goed door algemene structuurkenmerken kon worden benaderd. Dit is ondervangen door het opnemen van een vast bedrag voor deze twee gemeenten. Het betreft de gemeenten Rotterdam en Amsterdam. Dit vaste bedrag is in het huidige model overigens aanzienlijk lager dan in het model van voor 2023.
De gemeente Den Haag kent een extra bijdrage gezien de taken die zij uitvoert op grond van de Kieswet (bijvoorbeeld registratie kiezers in het buitenland) met betrekking tot verkiezingen voor mensen die in het buitenland wonen.
Voor de volledigheid zij nog opgemerkt dat alle vier de grote steden met de invoering van het nieuwe model per 2023 relatief minder middelen krijgen dan met het oude model.
3
Wat schaart u onder grootstedelijke problematieken?
Antwoord:
In het kader van het verdeelmodel is onderzoek gedaan om te zien of er specifieke grootstedelijke kosten zijn (kosten voor gemeenten met meer dan honderdduizend inwoners) en is uitgevoerd door CEBEON. De conclusies zijn, zoals per brief door mij op 7 februari jl.2 met uw Kamer gedeeld, dat:
• Voor het fysiek domein er substantiële meerkosten zijn die te verklaren zijn op basis van de bebouwingsdichtheid (i.c.m. andere factoren) in specifieke delen van de stad. NB: Het huidige verdeelmodel houdt rekening met de gemiddelde bebouwingsdichtheid in de stad.
• Voor het sociaal domein er substantiële meerkosten zijn die te verklaren zijn op basis van de dichtheid van de sociale problematiek in specifieke delen van de stad. NB: Het huidige verdeelmodel houdt rekening met de gemiddelde kosten in het sociaal domein in de stad.
• Bovengenoemde effecten mogelijk ook gelden voor niet honderdduizend plus gemeenten, maar dat viel buiten de scope van dit onderzoek.
In deze brief heb ik u ook laten weten dat wat betreft het sociaal domein geldt dat er nu wordt verkend in hoeverre het verdeelmodel verbeterd kan worden door te bezien of het mogelijk is gemeenten te clusteren op basis van objectieve kenmerken naar gemeenten met veel en weinig stapelingsproblematiek in het sociaal domein.
4
Kunt u per gemeente aangeven hoeveel zij, afgezet tegen het inwonersaantal, percentueel krijgen van de totale som?
Antwoord:
Dit kan, zie bijgevoegde tabel. Echter, we willen u erop wijzen dat de verdeling van de middelen uit het gemeentefonds niet op inwoneraantal gebeurt, maar op basis van de objectieve kenmerken van gemeenten. Jaarlijks treft u als bijlage bij de begroting van het gemeentefonds het Periodiek Onderhoudsrapport aan3.
De achtergrond van het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) ligt in de parlementaire behandeling van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) in 1996/1997. Toen werd geconstateerd dat het nodig is om het verdeelstelsel van het gemeentefonds voortdurend op zijn werking te bezien en indien nodig bij te stellen. Jaarlijks voeren de fondsbeheerders dit periodiek onderhoud uit en de uitkomsten daarvan worden opgenomen in het POR, dat aan de Tweede Kamer wordt aangeboden als technische bijlage bij de begroting van het gemeentefonds. In het POR worden de veronderstelde uitgaven en inkomsten in het verdeelstelsel afgezet tegen de begrote uitgaven en inkomsten volgens de gemeentelijke begrotingen met als doel te analyseren of de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds het actuele uitgavenpatroon van gemeenten volgt (de aansluiting).
Immers, het verdeelmodel van het Gemeentefonds heeft als doel om iedere gemeente een gelijkwaardige financiële uitgangspositie te geven, zodat gemeenten een gelijkwaardig voorzieningenniveau kunnen realiseren tegen gelijke belastingdruk.
Aan de uitgavenkant bij de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds wordt rekening gehouden met de kosten die gemeenten moeten maken, gegeven de objectieve kostenbepalende kenmerken van elke gemeente (kostenoriëntatie). Daarnaast wordt aan de inkomstenkant rekening gehouden met verschillen in de mogelijkheden die gemeenten hebben om een deel van hun uitgaven uit eigen middelen te bekostigen (inkomstenverevening).
Zo ontvangen gemeenten waar bijvoorbeeld relatief veel mensen in de bijstand zitten of relatief veel ouderen wonen, of gemeenten die relatief veel last hebben van verzakking van de infrastructuur door een slappere bodem (via de verschillende verdeelmaatstaven) hogere bijdragen uit het Gemeentefonds.
Het POR richt zich uitsluitend op de mate van aansluiting tussen hetgeen het verdeelmodel verdeelt over de gemeenten en het daadwerkelijke uitgavenpatroon van gemeenten. In het POR wordt dus niet getoetst of het reeds aanwezig voorzieningenniveau binnen de gemeente voldoende is. Het POR doet ook geen uitspraken over een eventuele noodzaak om aanvullende investeringen te doen in bepaalde gemeenten om het gewenste voorzieningenniveau te bereiken.