[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 23 en 24 juni 2025 en tussentijdse aanpassing Verordening Vangstmogelijkheden 2025 (Kamerstuk 21501-32-1710)

Landbouw- en Visserijraad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D28784, datum: 2025-06-18, bijgewerkt: 2025-08-11 11:15, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-32-1711).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 32-1711 Landbouw- en Visserijraad.

Onderdeel van zaak 2025Z12652:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1711 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 juni 2025

De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister den de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 12 juni 2025 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 23 en 24 juni 2025 en tussentijdse aanpassing Verordening Vangstmogelijkheden 2025 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1710).

De vragen en opmerkingen zijn op 16 juni 2025 aan de Minister en de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur voorgelegd. Bij brief van 18 juni 2025 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Aardema

Adjunct-griffier van de commissie,
Van den Brule-Holtjer

Vragen en opmerkingen vanuit de fractie en reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 23 en 24 juni 2025. Deze leden hebben daarbij de volgende opmerkingen en vragen.

Boer en visser worden klemgezet in Europese papieren werkelijkheid

De leden van de PVV-fractie zien met zorg hoe het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) opnieuw worden geëvalueerd, zonder een structurele koerswijziging. Ondertussen blijven Nederlandse boeren en vissers het hardst geraakt door regels die elders binnen de Europese Unie (EU) worden versoepeld.

Waarom blijft Nederland zich zo opstellen, terwijl landen als Frankrijk en Polen deze sectoren juist actief beschermen?

Antwoord

Het demissionaire kabinet waardeert de boeren en vissers terdege, en is trots op hun innovatiekracht. De inzet van Nederland is om deze strategische sectoren voor onze voedselproductie en voedselzekerheid te behouden in Nederland. Het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het Gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zorgen voor vergelijkbare regelgeving binnen de Europese interne markt. Daarnaast geven ze op bepaalde punten ruimte aan lidstaten om hun beleid aan te passen aan de regionale situatie. Beleid dat in Frankrijk en Polen werkt hoeft niet effectief te zijn voor de Nederlandse situatie. Het GLB richt zich op de Nederlandse ondernemers die concurrerend zijn en hun inkomen voornamelijk uit de markt halen door bijvoorbeeld innovatie en investeringen en een vergoeding voor geleverde eco-systeemdiensten. Ten aanzien van het GVB heeft de Staatssecretaris aangeven dat het kabinet een brede herijking van het GVB nodig acht, zodat het GVB wordt toegerust om de visserijsectoren toekomstperspectief te bieden in een veranderende omgeving (onder meer in de geannoteerde agenda voor deze Raad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1710)). In lijn met de doelen van het GVB, zet de Staatssecretaris het European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund (EMFAF) in voor innovaties en investeringen in de visserij- en aquacultuursector. Op de Raad van 24 maart jl. heeft de Staatssecretaris, met steun van een groot aantal andere lidstaten, een oproep gedaan voor meer flexibiliteit binnen het EMFAF. Op deze wijze kunnen vissers beter ondersteund worden bij de uitdagingen waarmee zij te maken krijgen, zoals de energietransitie en modernisering en vernieuwing van de vloot (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1703).

Deze leden vragen de Minister wanneer zij eindelijk voorop gaat lopen in het herstellen van het verdienvermogen.

Antwoord

Wij zetten ons in voor het verdienvermogen van de landbouw en visserij. Nederlandse boeren, tuinders en vissers leveren een grote bijdrage aan de voedselproductie en staan bekend om hun innovatieve kracht, ook in ingewikkelde omstandigheden. Het verdienvermogen verschilt tussen bedrijven, sectoren en jaren en wordt door allerlei factoren beïnvloed, denk bijvoorbeeld aan weersomstandigheden en fluctuaties in vraag en aanbod. De internationale markt is essentieel voor het verdienvermogen van de Nederlandse landbouwers en vissers. Zij proberen deze markten zo concurrerend mogelijk te bedienen. Daartoe blijken zij met kennis, innovatie en ondernemerschap ook goed in staat. Wij blijven ons dan ook richten op het belang van een goed functionerende interne markt, zodat boeren en vissers hierin goed kunnen ondernemen en voldoende verdienvermogen kunnen behalen.

De visserij verdient meer dan een bijzin – waar blijft het toekomstperspectief?

De leden van de PVV-fractie vinden de inzet op verlenging van toegang tot Britse wateren positief, maar structurele onzekerheid blijft door wisselende toegestane vangsthoeveelheden, data-tekorten en Brusselse top-down-benadering. Wat doet de Minister om de ruimtelijke druk, vergunning schaarste en data-afhankelijkheid van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) daadwerkelijk aan te pakken, zodat Nederlandse vissers ruimte houden om te ondernemen?

Antwoord

Zoals de Staatssecretaris in de geannoteerde agenda voor deze Raad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1710) heeft aangegeven en ook eerder met de Tweede Kamer heeft gedeeld, heeft het GVB geleid tot vooruitgang op veel vlakken, maar kent het GVB ook uitdagingen. Het kabinet acht een brede herijking van het GVB nodig, zodat het GVB wordt toegerust om de visserijsectoren toekomstperspectief te bieden in een veranderende omgeving. Tijdens de Raad zal Nederland langs deze lijnen interveniëren (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1705 en Kamerstuk 32 201, nr.117). Vanzelfsprekend blijft de Staatssecretaris dit, naast de Raad, in de diverse Europese gremia onder de aandacht brengen, met het oog op het toekomstperspectief voor de vissers.

Waarom gaat Nederland akkoord met afzwakking van bescherming boer in de keten?

De leden van de PVV-fractie zijn zeer verbaasd en zijn het ermee oneens dat Nederland instemt met een verzwakt voorstel over schriftelijke contracten en prijszekerheid in de landbouwketen. Waarom heeft de Minister geen hardere voorwaarden gesteld om de positie van de boer in prijsonderhandelingen te versterken? Gaat Nederland opnieuw machteloos toekijken hoe ketenpartijen domineren?

Antwoord

Wij zijn het met de leden van de PVV-fractie eens dat de positie van de boer in de keten moet worden versterkt. Zoals toegelicht in de geannoteerde agenda, heeft Nederland zich daarom tegen de Raadspositie uitgesproken, waarin het oorspronkelijke voorstel flink is afgezwakt. De Minister zal deze positie op de komende Raad opnieuw uitdragen.

Plantaardig uitgangsmateriaal, innovatie of obstakel?

De leden van de PVV-fractie steunen ruimte voor zaadveredeling, maar maken zich zorgen over de toenemende regeldruk via Official Controls Regulation (OCR) en certificering. Wat doet de Minister concreet om te voorkomen dat innovatieve telers en zaadbedrijven in Nederland worden klemgezet door overmatige certificering en papierwerk?

Antwoord

De Minister zet zich in de discussies en onderhandelingen in Brussel in voor voorkoming van onnodige regelgeving en beperking van de administratieve lasten. Het is belangrijk dat nieuw ontwikkelde rassen – net als nu – op een snelle manier aan innovatieve telers kunnen worden geleverd. Recent heeft Nederland in samenwerking met de branche-organisaties alle lidstaten en de Europese Commissie (hierna: Commissie) ontvangen bij een Nederlands zaadbedrijf, waarbij onnodige lasten van overregulering een belangrijk thema was. De onderhandelingen over administratieve lasten worden in de Raad voortgezet. De inzet van Nederland daarin is dat onnodige lasten achterwege blijven, conform het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3771) dat de Kamer heeft ontvangen.

Afsluitend

De leden van de PVV-fractie staan voor een landbouw- en visserijbeleid dat praktisch, nationaal gestuurd en marktgericht is. Brussel mag geen excuus blijven voor Haagse besluiteloosheid.

De Minister heeft de kans om te kiezen voor onze mensen op zee en op het land en deze leden vinden dat nu het moment is om daar daadwerkelijk naar te handelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de Landbouw- en Visserijraad. Deze leden betreuren het ten zeerste dat Nederland vorige week bij de Verenigde Naties (VN)-oceaantop (UNOC) in Nice verstek liet gaan. Hierover hebben deze leden vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het GVB op de agenda staat. Deze leden zijn van mening dat de zeenatuur beschermen van het grootste belang is. De suggestie van de Minister om administratieve lasten te verminderen en te pleiten voor vereenvoudiging zal nooit als gevolg mogen hebben dat het daadwerkelijk herstellen van de zeenatuur en vispopulaties wordt gefrustreerd. In dit kader vragen deze leden de Minister nader in te gaan op de inzet van Nederland bij de UNOC in Nice.

Antwoord

Voor het herstel van de zeenatuur en de vispopulaties zet Nederland in op een afgestemde internationale inzet, conform de relevante internationale kaders en gremia zoals het Oslo-Paris verdrag (OSPAR), de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) en het Greater North Sea Basin Initiative (GNSBI). De inzet van Nederland op de VN-oceaantop in Nice was dan ook met name gericht op het benadrukken van de bestaande internationale samenwerkingen, en inzet te plegen op de uitvoering van al bestaande afspraken. In grote lijnen zette Nederland zich voor de volgende punten in: meer coherentie en betere afstemming tussen de doelen van verschillende richtlijnen en andere relevante kaders en aandacht voor adequate monitoring en gedegen wetenschappelijk onderbouwde adviezen die het internationale zee-systeem in acht nemen.

Het demissionaire kabinet heeft geen ratificatie ingediend op het ambitieuze verdrag om oceanen te beschermen. Waarom heeft de Staatssecretaris deze kans gemist?

Antwoord

Nederland heeft de Overeenkomst in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, inzake het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (Biological Diversity of areas Beyond National Jurisdiction, hierna BBNJ-overeenkomst) in 2023 op het eerst mogelijke moment ondertekend. Sindsdien wordt gewerkt aan de uitvoeringswetgeving die nodig is voor de aanvaarding (ratificatie) door Nederland. Dit behelst een zorgvuldig en uitgebreid wetgevingstraject, waarbij parlementaire goedkeuring is vereist. Ontwikkeling van nieuwe wetgeving is nodig, omdat het gaat om gebieden voorbij de nationale rechtsmacht waarbij niet aangesloten kan worden op bestaande wetgeving. In de nieuwe wetgeving moeten uitvoerders worden aangewezen, nieuwe procedures worden opgezet voor de uitwisseling van gegevens en toezicht en handhaving worden vastgesteld.

Niet alle landen volgen dezelfde procedure om eerst implementatiewetgeving op te stellen, voordat tot aanvaarding overgegaan kan worden. Daarom zijn sommige landen sneller met aanvaarding van de BBNJ-overeenkomst.

De Tweede Kamer zal zeer binnenkort uitgebreider worden geïnformeerd over dit proces door middel van een brief van de coördinerend Minister voor de uitvoeringswetgeving van de BBNJ-overeenkomst, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van LVVN.

Op welke manier maakt de Staatssecretaris de uitgangspunten van het VN-verdrag om oceanen te beschermen deel van de inzet bij de Landbouw- en Visserijraad?

Antwoord

De Tweede Kamer zal binnenkort worden geinformeerd middels een BNC-fiche waarin het standpunt van het demissionaire kabinet is opgenomen. Daarbij: de inzet van het kabinet is in het algemeen om hieraan in internationaal verband te werken binnen de bestaande internationale beleidskaders en -gremia en daarvoor binnen de Raad overeenstemming en ondersteuning te krijgen. Specifiek voor de Noordzee geven de afspraken van het Noordzeeakkoord hieraan invulling.

Deze leden vrezen dat door de opstelling van Nederland noodzakelijke actie uitblijft. Deze leden vragen de Staatssecretaris dan ook wanneer hij wél het ratificatieproces afrondt. Welke andere lidstaten hebben ook geen ratificatie ingediend?

Antwoord

Op dit moment loopt het implementatieproces met het daarbij behorende opstellen van de uitvoeringswetgeving. Gemiddeld genomen duurt een dergelijk wetgevingsproces twee jaar, voordat de Tweede en Eerste Kamer dit hebben behandeld en eventueel goedgekeurd. Het kabinet streeft ernaar om dit traject op een zorgvuldige manier te doorlopen. De Tweede Kamer ontvangt binnenkort een brief waarin uitgebreider ingegaan zal worden op het goedkeuringstraject van de BBNJ-overeenkomst en de bijbehorende tijdlijn.

Inmiddels hebben 14 lidstaten en de Europese Unie de BBNJ-overeenkomst al geratificeerd.1 Dit betekent dat 13 lidstaten nog niet zijn overgegaan tot ratificatie.2

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie uiten hun zorgen over een Omnibus-voorstel voor de landbouw. Deze leden vrezen dat vereenvoudiging vaak tot gevolg heeft dat beschermingen worden afgezwakt in plaats van dat het enkel dient om bureaucratie te verminderen. In het geval van Nederland blijkt dat meer flexibiliteit geven voor nationale implementatie van wetgeving niet heeft geleid tot het behalen van doelen en het realiseren van natuurherstel, noch zekerheid voor boeren. Kan de Minister onderbouwen dat, door de komst van een Omnibus-voorstel met meer ruimte voor lidstaten, daadwerkelijk meer natuurbescherming wordt gerealiseerd? Blijven de doelen voor natuurherstel en een duurzame toekomst voor boeren voor de Minister leidend?

Antwoord

De flexibiliteit die met het Omnibus-voorstel voor het GLB geboden wordt, is gericht op een vermindering van de regeldruk zonder daarbij afbreuk te doen aan het behalen van maatschappelijke doelen. Nationale regelgeving kan gebruikt worden voor het invullen van goede landbouw- en milieucondities (GLMC’s) indien het bestaande verplichte voorwaarden zijn die overeenkomen met de relevante GLMC-norm. Het Omnibus-voorstel in er niet op gericht meer natuurbescherming te realiseren dan de bestaande doelen. Als het gaat om bijvoorbeeld de regels voor blijvend grasland of voor bufferstroken, blijft het behalen van de vastgestelde doelen voor de Minister het uitgangspunt.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie pleiten voor het streng reguleren van dierentransport. Het is niet uit te leggen dat dieren grootschalig lijden in de huidige bio-industrie en de transport. Hoe gaat de Staatssecretaris samenwerken met gelijkgestemde landen om dierenwelzijn in het transport te verbeteren? Welke relevante belanghebbenden betrekt de Staatssecretaris in zijn inzet op dierenwelzijn? Welke kansen ziet de Staatssecretaris om onder het Deense voorzitterschap hierin het voortouw te nemen? Deze leden vragen de Staatssecretaris om blijvend in te zetten op het verbeteren van de positie van dieren.

Antwoord

Nederland heeft veel contact met verscheidende gelijkgestemde lidstaten, waaronder België, Denemarken, Zweden, Oostenrijk, Duitsland en Slovenië. Andere lidstaten steunen de Nederlandse positie niet. In de onderhandelingen zet de Minister zich in conform het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861). Deze inzet zal de Minister, waar mogelijk samen met de hiervoor genoemde gelijkgestemde lidstaten, voortzetten onder het Deens voorzitterschap. De kansen onder het Deens voorzitterschap voor aanpassing conform het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861) van het reeds door de Commissie gepresenteerde herzieningsvoorstel zijn relatief klein. Er is in de onderhandelingen een uitdagend krachtenveld, waarbij slechts een beperkt aantal lidstaten ambitieuzere transportregels steunt. Naast andere lidstaten heeft de Minister ook gesprekken met ngo’s en de sector over de herziening van de transportverordening, alsmede met Wageningen University Research, die een analyse uitvoert van de impact van de herziening op Nederland.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris om verder toe te lichten op welke punten de Poolse compromistekst de Verordening over een bosmonitoring heeft afgezwakt. Op welke punten wijkt dit af van de Nederlandse inzet en hoe blijft de Staatssecretaris pleiten voor de door hem gewenste maatregelen?

Antwoord

Omdat de compromistekst en de onderhandelingen hierover binnen de Raad vertrouwelijk zijn, is het niet mogelijk om hierover in detail te treden. Over het verloop van de onderhandelingen kan wel worden gedeeld dat er een ruime gekwalificeerde meerderheid van lidstaten een minimale versie van de verordening steunt die met name gebruik maakt van bestaande dataverzameling uit nationale bosinventarisaties en waaruit dataverzameling door de Commissie middels remote sensing is verwijderd. De Nederlandse inzet is om zich constructief en tegemoetkomend op te stellen richting de ruime gekwalificeerde meerderheid, en tegelijkertijd om aandacht te blijven vragen voor de Nederlandse positie zoals uiteengezet in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3867).

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorende bij de Landbouw- en Visserijraad formeel van juni 2025 en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie willen graag van de Staatssecretaris weten welk beeld hij heeft over hoe een dergelijk pact en een dergelijke wet zich zou verhouden tot de nationale autonomie van Nederland op maritiem gebied, gezien de recente presentatie van de European Ocean Pact en de aankondiging van de Ocean Act. Welke implicaties heeft het Oceanpact voor het Nederlands beleid op maritiem vlak, bijvoorbeeld voor de Noordzee? Deze leden zijn bovendien benieuwd welke kansen dergelijke Europese afspraken mogelijk bieden voor innovaties en economische groei en vragen de Staatssecretaris hier een reactie op te geven.

Antwoord

Het Europees Oceaanpact van 5 juni 2025 bouwt voort op bestaande wet- en regelgeving en bestaand beleid. Het is een strategie in de vorm van een Mededeling. De Commissie stelt niet voor dat de lidstaten het Oceaanpact ondertekenen. Op dit moment ligt er ook nog geen voorstel tot een Oceaanwet; wel wil de Commissie in de komende jaren in eerste instantie enkele richtlijnen aanpassen waaronder de Maritieme Richtlijn. Daarbij zet ze nadrukkelijk in op meer samenwerking rond regionale zeeën, zoals de grote Noordzee. Een voorstel voor een Oceaanwet zou dan mogelijk richting 2027 volgen. Over eventuele beïnvloeding van de nationale autonomie kan de Staatssecretaris nu nog niet op vooruitlopen omdat dit nog onduidelijk is. De inzet van de Commissie is wel om met de acties in het Oceaanpact de duurzame blauwe economie, inclusief de visserij, te bevorderen. Verder kondigt de Commissie aan om een strategie voor de maritieme maakindustrie op te stellen. Voor het kabinet is van belang dat de uitvoering van het Oceaanpact niet leidt tot een verschuiving in de bevoegdheidsverdeling en dat Nederland bevoegd blijft in internationale fora op te treden. In het op te stellen BNC-fiche dat zo spoedig mogelijk naar de Tweede Kamer zal worden gezonden, zal nader worden ingegaan op deze zaken.

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om uiteen te zetten hoe zij aankijkt tegen de inspanningen die Nederland nu pleegt bij de implementatie van verschillende EU-richtlijnen en verordeningen in het licht van duurzaam beheer van visbestanden en de mededeling van de Commissie die zij op 6 juni heeft verzonden over «Duurzame visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2026» ((COM(2024) 235). Deze leden vragen de Minister om een stand van zaken te geven per richtlijn en verordening en de wijze waarop dit bijdraagt aan duurzaam beheer van visbestanden.

Antwoord

Bij de implementatie van verschillende EU-richtlijnen en EU-verordeningen levert Nederland actieve inbreng in de overleggen die hiervoor op Europees niveau zijn, waaronder bijvoorbeeld expertgroepen. Ook is er contact met lidstaten waarmee een belang wordt gedeeld om zo te zorgen dat een voor Nederland belangrijk punt in gezamenlijkheid verder kan worden ingebracht met het doel dat dit ook uiteindelijk in de definitieve regelgeving wordt opgenomen. Wanneer dit nodig wordt geacht, is er overleg met de Commissie of wordt schriftelijke inbreng aan de Commissie toegezonden. Hiermee wordt getracht op alle niveaus de wenselijke inbreng te leveren teneinde voor Nederland een goed resultaat te bewerkstelligen.

Het visserijdomein kent een groot aantal verordeningen en richtlijnen. De meest relevante regelgeving met betrekking tot duurzaam bestandbeheer wordt hierna uiteengezet. In de basisverordening voor het GVB is met name de aanlandplicht relevant die tot doel heeft dat vissers selectiever gaan vissen. De huidige aanlandplicht is in de praktijk voor verschillende vlootsegmenten onuitvoerbaar en ook niet handhaafbaar gebleken. Daarom blijft de Staatssecretaris zich in internationaal verband inzetten voor een mogelijk alternatief op de aanlandplicht. Hierover is de Kamer meerdere malen geïnformeerd (onder andere Kamerstuk 21 501-32, nr. 1705 en Kamerstuk 32 201, nr.117).

De Technische Maatregelenverordening en de Uitvoeringsverordening Technische Maatregelen leggen regels vast voor het gebruik van vistuigen, minimummaten voor vis en andere technische aspecten van visserij in EU-wateren om zo duurzame visbestanden te waarborgen en negatieve effecten op het mariene milieu te verminderen. Op dit moment werkt de Commissie aan een aanpassing van de Uitvoeringsverordening. Nederland levert hierop actieve inbreng aan de Commissie via de expertgroepen.

Met de TAC (Total Allowable Catch)- en Quotaverordening wordt jaarlijks per vissoort vastgesteld hoeveel vis totaal in het komende jaar mag worden gevangen en aangeland. De vaststelling hiervan gebeurt op basis van wetenschappelijke adviezen. De Tweede Kamer wordt steeds geïnformeerd, zoals recent ook via de geannoteerde agenda voor de Raad van juni, over de Nederlandse inzet waarbij het uitgangspunt is dat vangstmogelijkheden worden vastgesteld op basis van maximum sustanaible yield (MSY) waarmee de hoeveelheid vis die wordt gevangen binnen ecologische grenzen blijft (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1710). Tegelijk zet Nederland in om bij de vaststelling van vangstmogelijkheden ook rekening te houden met sociaal-economische gevolgen bij forse kortingen in de adviezen.

Momenteel vindt de implementatie van de Controleverordening plaats waarin een systeem voor controle, inspectie en handhaving van visserijregels is vastgesteld om zo gezonde visbestanden en duurzame visserij te behouden. Deze verordening heeft tot doel dat uniforme toepassing van de regels van het GVB in alle lidstaten plaatsvindt. Op dit moment werkt de Commissie aan de totstandkoming van de uitvoerings- en gedelegeerde handelingen. Nederland levert hierop actieve inbreng aan de Commissie via de betreffende expertgroepen. Over het proces en de inzet heeft de Staatssecretaris de Tweede Kamer recent geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1706).

Ten slotte richt de implementatie van de herziene verordening om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij tegen te gaan (IOO-verordening) zich voornamelijk op de introductie en implementatie van elektronische vangstdocumenten (CATCH). De implementatie zorgt ervoor dat de benodigde administratie bij de export en import van visserijproducten volledig elektronisch beschikbaar is voor de controleautoriteit en de verwerkingsketen. Een volledig elektronisch systeem moet de kans op fraude verder beperken.

Ook vragen deze leden of de Minister een oordeel kan geven over de proportionaliteit en werkbaarheid van deze wetgeving voor de visserijsector en over de mate waarin innovatieve technieken in de visserijsector ruimte krijgt.

Antwoord

De Staatssecretaris heeft in diverse Europese overleggen meermaals aandacht gevraagd voor de noodzaak om tot een herziening van het GVB te komen ten behoeve van toekomstperspectief voor vissers. Dit betreft vaak ook de proportionaliteit en werkbaarheid van bestaande regelgeving, zoals bijvoorbeeld van de aanlandplicht die niet-werkbaar wordt geacht. Hierbij wordt ook steeds aangegeven dat flexibiliteit in regelgeving nodig is om innovatieve technieken mogelijk te maken.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de pulsvisserij een voorbeeld is van een duurzamere, selectievere en energie-efficiëntere vistechniek. Wat deze leden betreft worden dergelijke vangstmethoden toegestaan door Europa. Welke stappen zet de Staatssecretaris om dit mogelijk te maken?

Antwoord

De Staatssecretaris deelt met de VVD dat de pulsvisserij een duurzame techniek is. Ten opzichte van de traditionele boomkorvisserij leidt puls tot een beperking van bodemberoering, vermindering van bijvangsten als ook een vermindering van brandstofgebruik. De pulstechniek heeft een Europese geschiedenis en ligt gevoelig bij andere lidstaten. De Staatssecretaris heeft dit onderwerp reeds in verschillende gesprekken besproken met collega bewindspersonen van andere lidstaten. In deze gesprekken wordt dit beeld nog steeds bevestigd. Ook tijdens het recente werkbezoek van Eurocommissaris Kadis voor Visserij en Oceanen aan Nederland is aandacht besteed aan puls. De Eurocommissaris reageerde positief en gaf ook aan dat puls onderdeel zou moeten zijn van een breder Europees visserijinnovatiepakket. Daarnaast voert de Staatssecretaris ook nationaal gesprekken met diverse stakeholders. Op basis van die gesprekken bepaalt de Staatssecretaris de volgende stappen die zijn gericht op het weer toegestaan kunnen krijgen van deze techniek.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de compromistekst van de Verordening over bosmonitoring heeft geleid tot een lager ambitieniveau van de verordening. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze en in welke mate het delen van data en kennis is aangepast in de compromistekst?

Antwoord

Omdat de compromistekst en de onderhandelingen hierover binnen de Raad vertrouwelijk zijn, is het niet mogelijk om hierover in detail te treden. Over het verloop van de onderhandelingen kan wel worden gedeeld dat er een ruime gekwalificeerde meerderheid van lidstaten een minimale versie van de verordening steunt die met name gebruik maakt van bestaande dataverzameling uit nationale bosinventarisaties en waaruit dataverzameling door de Commissie middels remote sensing is verwijderd.

Hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan in het licht van de essentie die de verordening aanvankelijk had: namelijk het herkennen van trends en het nemen van maatregelen om de bossen te versterken? Is dit nog steeds op efficiënte wijze mogelijk als de data minder wordt gedeeld? Op welke wijze denkt de Staatssecretaris dat de verordening effectief de veerkracht van bossen kan versterken?

Antwoord

De concept-verordening draagt nog steeds bij aan het uitwisselen en harmoniseren van data, waardoor de coherentie van bosbeleid tussen EU-lidstaten kan worden versterkt. Met de compromistekst zal dit echter op een lager detailniveau gebeuren dan in het oorspronkelijke voorstel. Desondanks draagt een betere informatievoorziening bij aan een beter beeld van de belangrijke functies van bos voor de natuur en de maatschappij.

Deze leden vragen de Staatssecretaris op welke wijze Nederland stappen zet om aan de verplichtingen van de verordening te voldoen. Hoe werkt Nederland aan een langetermijnvisie en integrale planning om strategische keuzes te kunnen maken?

Antwoord

De overheid laat elke vijf jaar de Nationale Bosinventarisatie uitvoeren. Veel indicatoren worden daarin of in andere monitoring al bijgehouden. Er waren al middelen vrijgemaakt om de langetermijnplannen op te stellen en uit te voeren en in een eventuele lichte uitbreiding van de Nationale Bosinventarisatie te voorzien. Het is nog onzeker of de langetermijnplannen zullen worden opgenomen in de uiteindelijke versie van de verordening. Desondanks zal de aanpak voor de uitvoering van de verordening over bosmonitoring worden geïntegreerd met de uitbreiding van monitoring die nodig is voor de uitvoering van de Natuurherstelverordening. Die laatste monitoring verloopt op het gebied van bos namelijk ook via de Nationale Bosinventarisatie. Op dit moment is het Europees Parlement (EP) nog bezig met een eerste behandeling en amendering van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Daarna zullen het EP, de Raad en de Commissie met elkaar in triloog-onderhandelingen treden. Gedurende de onderhandelingen kan de inhoud van de verordening nog veranderen.

Ook vragen de leden hoe de verdere ontwikkeling van data en kennis over de bossen, zoals beoogd met deze verordening, ook een link heeft met het kennis- en expertisecentrum natuurbranden dat wordt opgericht in Nederland om expertise verder op te bouwen zodat in Nederland onbeheersbare natuurbranden zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen.

Antwoord

Vanwege de toename van natuurbranden in Nederland, heeft Nederland zich tijdens de onderhandelingen over de verordening ingezet voor het behoud van indicatoren met betrekking tot natuurbranden, het risico daarop en andere type verstoringen die in bos kunnen optreden, zodat deze op een geharmoniseerde manier door lidstaten worden bijgehouden en gerapporteerd. Het is nog niet duidelijk of deze indicatoren in de uiteindelijke tekst van de verordening behouden blijven.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en maken zich grote zorgen over de richting en onderbouwing van het beleid dat de Minister van LVVN namens Nederland wil uitdragen tijdens de aankomende Landbouw- en Visserijraad. De inzet rondom de derogatie op de Nitraatrichtlijn is voor deze leden volstrekt onvoldoende en onverantwoord richting de landbouwsector, het milieu én de rechtszekerheid van onze boeren.

De leden van de NSC-fractie weten dat de Minister voorstelt om een nieuwe derogatieaanvraag te doen. Dat is een noodzakelijke stap, maar de wijze waarop dit nu wordt aangepakt is problematisch. De gewijzigde motie van de leden Bromet en Vedder (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1695) roept niet alleen op tot het doen van een aanvraag uiterlijk vóór de zomer, maar eist ook dat de Kamer bij deze aanvraag wordt betrokken. Die betrokkenheid is op dit moment minimaal tot afwezig. Wat gaat de Minister doen om die betrokkenheid te vergroten?

Voor de leden van de NSC-fractie ontbreekt een serieuze, onderbouwde strategie om de derogatie binnen Europa verdedigbaar te maken. De huidige inzet mist overtuigingskracht, urgentie en wetenschappelijke onderbouwing. De Beslisnota (2025D27357) en de geannoteerde agenda bevatten geen heldere argumentatie over de manier waarop Nederland denkt een uitzonderingspositie te verkrijgen in het licht van de jarenlange overschrijding van stikstofnormen en de aanhoudende milieudruk door mestoverschotten. Deelt de Minister deze mening?

De leden van de NSC-fractie zijn verbaasd over het gebrek aan een gedetailleerd plan. Waarom ontbreekt er een concreet traject met stappen, deadlines, onderhandelingsstrategieën en betrokkenheid van wetenschappelijke experts? Waarom ontbreekt het aan een serieus compensatie- of transitieplan voor boeren bij het uitblijven van derogatie?

De leden van de NSC-fractie stellen dat de EU-topambtenaar Humberto Delgado Rosa tijdens het gesprek in de Kamer van 12 juni 2025 heel helder was over wat noodzakelijk is om in Brussel ergens te komen. Hij noemde de Nederlandse stikstofuitstoot «onhoudbaar» en eist snelle reductie. Hoe rijmt de Minister het pleiten voor een derogatie met deze duidelijke signalen vanuit Brussel? Het is ronduit ongeloofwaardig dat de Minister meent dat onder deze omstandigheden een derogatie haalbaar is zonder ingrijpende reducties vooraf. Er wordt gesuggereerd dat Nederland een uitzondering verdient, zonder aan te tonen dat het uitzonderlijk presteert op de benodigde vlakken.

De leden van de NSC-fractie zijn van mening dat de huidige situatie waarin boeren verkeren onhoudbaar is. Het mestoverschot van 2025 is al groot en zal in 2026 nog verder toenemen. Tegelijkertijd is het voor boeren volstrekt onduidelijk waar ze aan toe zijn. Een «koude sanering» is reëel en dreigt: niet omdat dat het doel is, maar omdat de overheid geen duidelijkheid biedt. Dit is bestuurlijk falen dat leidt tot maatschappelijke en economische schade. De Minister speelt hier een gevaarlijk politiek spel. Door op de valreep met een onvolledige aanvraag te komen wordt Brussel als «schuldige» aangewezen, terwijl Nederland zijn huiswerk niet op orde heeft. Deze leden verzoeken de Minister haar huiswerk te doen en op korte termijn, zoals de aangenomen, hiervoorgenoemde motie verzoekt, voor de zomer van 2025 met een stevig onderbouwd plan te komen voor de derogatieaanvraag en deze ook te delen met de Kamer. Is de Minister dit nog steeds van plan? Op welke dag kan de Kamer dit plan verwachten?

De leden van de NSC-fractie verzoeken de Minister nadrukkelijk om ten eerste uiterlijk voor 1 juli 2025 een volledig uitgewerkte derogatieaanvraag aan de Kamer te overleggen, inclusief juridische onderbouwing, wetenschappelijke gegevens over de milieubelasting, afspraken of intenties tot reductie, regionale differentiatie in plaats van nationale benadering en flankerend beleid voor getroffen boeren. Daarnaast om transparantie te geven over het contact met de EC inzake de kans van slagen van de aanvraag. Ten derde een concreet scenario op tafel te leggen voor het geval de derogatie niet wordt toegekend en wat dat voor de sector dan betekent. Welke financiële en juridische ondersteuning komt er dan? Ten slotte een breed overleg te starten met provincies en sectorpartijen over alternatieve oplossingen voor het mestoverschot, los van derogatie. Kan de Minister toezeggen aan dit verzoek te voldoen?

De leden van de NSC-fractie zullen het niet accepteren dat Nederland opnieuw naar Brussel afreist met een zwak verhaal, zonder politieke en maatschappelijke verankering en zonder reëel perspectief voor onze agrarische ondernemers. Het vertrouwen in de overheid is al laag; laten we niet de indruk wekken dat ook deze Minister liever tijdrekt dan verantwoordelijkheid neemt.

Antwoord

De Minister is van mening dat er voldoende onderbouwing bestaat voor een nieuwe derogatie, zeker in de gebieden waar de waterkwaliteit op orde is. De geologische en klimatologische omstandigheden, zoals een hoog neerslagoverschot en lang groeiseizoen, maakt Nederland bij uitstek één van de lidstaten waar productie van gewassen efficiënt kan plaatsvinden. Ook binnen de ecologische parameters van de Nitraatrichtlijn. Zowel de waterkwaliteit en de positieve bijdrage die een derogatie daaraan kan leveren, als de EU-brede wens voor meer strategische autonomie zijn belangrijke redenen om een derogatie mogelijk te maken.

Er wordt op dit moment uiteraard ook gewerkt aan een strategie om deze argumenten aan de Commissie over te brengen. Los van de hiervoor genoemde inhoudelijke onderbouwing, zal de Commissie ook het vertrouwen gegeven moeten worden dat Nederland serieus werk maakt van de waterkwaliteit in bijvoorbeeld het achtste actieprogramma voor de Nitraatrichtlijn. De Minister heeft echter al vaker aangegeven dat een nieuwe derogatie geen gelopen race is. Dat blijkt ook wel uit de uitspraken van Commissaris Roswall tijdens haar bezoek aan uw Kamer.

Voor het zomerreces zal de Minister u informeren over haar inzet ten aanzien van een derogatie. Een mogelijke aanvraag om in gesprek te gaan over een derogatie zou dan het startpunt zijn voor verdere besprekingen met de Commissie. De precieze vorm en inhoud van een derogatie zullen pas, nadat een aanvraag is gedaan, in een later stadium van de gesprekken met de Commissie aan de orde komen. Uiteraard zal de Minister de Kamer zoveel als mogelijk betrekken bij de aanvraag en ook bij de gesprekken, daarbij wel met de kanttekening dat de gesprekken die gevoerd worden met de Commissaris vertrouwelijk zijn.

Overigens zijn de besprekingen en besluitvorming omtrent een nieuwe derogatie geen onderdeel van de Raad, maar vinden deze bilateraal plaats met de Commissie en in het Nitraatcomité.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de BBB-fractie hebben de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 23 en 24 juni gelezen. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de BBB-fractie zijn ten eerste verheugd te vernemen dat de Staatssecretaris zich binnen het GVB inzet voor het invoeren van meerjarige quota. Dit draagt bij aan het beter beheersen van schommelingen bij het vaststellen van vangstquota. Daarnaast waarderen deze leden dat de Total Allowable Catches worden afgestemd op de Maximum Sustainable Yield, waarmee duurzaam visbeheer wordt bevorderd. Deze leden kijken uit naar de wetenschappelijke vangstadviezen van de ICES. Zij vragen zich daarbij af of er op dit moment knelpunten zijn waar de onderzoekers in de praktijk tegenaan lopen.

Antwoord

Op dit moment zijn geen nieuwe concrete knelpunten bekend bij de bestandschattingen voor de voor Nederland belangrijke bestanden, die de basis vormen voor de wetenschappelijke vangstadviezen. Wel is het zo dat voor bestanden die niet mogen worden bevist het verzamelen van data door vissers complexer is dan wanneer er wel quota voor beschikbaar gesteld worden.

De leden van de BBB-fractie zijn verheugd om te lezen dat de vangstovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk met twaalf jaar is verlengd. Deze verlenging biedt langtermijnzekerheid en perspectief voor de Nederlandse vissers, aangezien een aanzienlijk deel van de tongvissers actief is in de wateren van het Verenigd Koninkrijk. Deze leden waarderen dan ook de inzet van de Staatssecretaris op dit dossier.

Deze leden van de BBB-fractie vragen verder hoe het precies zit met mogelijke importheffingen op onder andere witvis, schaal- en schelpdieren vanuit de Verenigde Staten, gezien de recente berichten hierover in de media.

Antwoord

Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor deze Raad maakt het kabinet zich zorgen over mogelijke importheffingen door de Verenigde Staten op producten uit de EU. Daarom zal de Minister dit onderwerp opbrengen in de Raad. Voor wat betreft de mogelijke EU-reactie op de Amerikaanse importheffingen liep tot 10 juni jl. de door de Commissie georganiseerde publieke consultatie over een tweede pakket aan EU rebalancerende maatregelen. Het kabinet is in afwachting van het definitieve voorstel van de Commissie. De EU nam medio april al een eerste pakket met rebalancerende maatregelen aan als reactie op de Amerikaanse staal- en aluminiumheffingen. De inwerkingtreding van dat pakket is echter tot 14 juli a.s. opgeschort.

De leden van de BBB-fractie willen daarnaast de Staatssecretaris nogmaals verzoeken om het onderwerp van de real-time closed area’s onder de aandacht te brengen bij zijn collega’s en bij de eurocommissaris. Tot op heden lijkt er weinig voortgang in dit dossier te zitten, terwijl er mogelijk deze zomer, zoals ook vorig jaar het geval was, opnieuw Real Time Closures (RTC’s) kunnen worden ingesteld voor de Nederlandse kust.

Antwoord

Zoals de Staatssecretaris eerder aan de Kamer heeft laten weten, is hij zich bewust van de knelpunten die de Real Time Closures (RTCs) opleveren en de impact die zij hebben op de praktijk van de vissers (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1705). De Staatssecretaris heeft daarom deze problematiek ook onder de aandacht gebracht bij de Eurocommissaris. De Eurocommissaris is bereid om naar oplossingen te zoeken, maar heeft hiervoor wel de juiste onderbouwing nodig vanuit de lidstaten. Om het onderwerp verder onder de aandacht te brengen bij de Commissie brengt de Staatssecretaris momenteel alle mogelijk opties en risico’s in beeld. Hierbij betrekt hij de sector, de NVWA en Wageningen Marine Research (WMR). Informeel heeft de Staatssecretaris het onderwerp ook al onder de aandacht gebracht bij de andere lidstaten rondom de Noordzee. Het is op dit moment nog niet te zeggen wanneer het voorstel gereed is om met de Commissie te delen. Maar de Staatssecretaris is zich terdege bewust van de urgentie betreffende de knelpunten die deze zomer kunnen ontstaan.

De leden van de BBB-fractie horen ook graag van de Staatssecretaris wanneer hij een beslissing vanuit de EC verwacht te ontvangen op zijn brief over de Voordelta.

Antwoord

De Staatssecretaris streeft ernaar om deze zomer een brief met zijn voorgenomen besluit te sturen aan de Kamer en de Commissie. Er staat geen vaste termijn voor de Commissie om brieven vanuit lidstaten te antwoorden.

De leden van de BBB-fractie vragen de Staatssecretaris naar aanleiding van het recente rondetafelgesprek over visserij binnen windmolenparken van 28 mei 2025 of hij bereid is om de beschikbare kennis en voorbeelden van visserij binnen windparken in de andere lidstaten zowel op praktisch vlak als wat betreft wet- en regelgeving te delen met de Kamer. Zo kan in de toekomst een goed afgewogen besluit worden genomen.

Antwoord

Ervaringen uit het buitenland kunnen zeer nuttig zijn voor de ontwikkeling van visserij binnen windparken in onze Nederlandse context. Dit geldt ook voor het delen van onze eigen kennis met onze buurlanden. Op veel vlakken is Nederland koploper. Bijvoorbeeld als het gaat om mogelijkheden voor en onderzoek naar medegebruik binnen windparken.

Wat betreft passieve visserij heeft WMR in opdracht van de Staatssecretaris een bundeling gemaakt van de bestaande kennis op dit gebied, waarbij een hoofdstuk is geweid aan ervaringen en wet- en regelgeving uit het buitenland.3

Wat betreft actieve visserij is WMR op dit moment bezig met een quickscan waarin de mogelijkheden binnen windparken voor verschillende actieve visserijtechnieken worden onderzocht. Ook hierbij wordt er gekeken naar ervaringen in het buitenland. De uitkomsten hiervan worden aan het eind van dit jaar verwacht.

De leden van de BBB-fractie vragen aan de Staatssecretaris of hij met zijn Europese collega’s in gesprek wil treden over de situatie rond de vlagkotters die nu tussen wal en schip vallen omtrent Europese subsidie vanuit de European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund (EMFAF) zodat vlagkotters mogelijk alsnog subsidie kunnen aanvragen in die andere lidstaat.

Antwoord

Zoals eerder aangegeven door de Staatssecretaris in zijn beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid van der Plas (BBB) (2025Z08438) geldt dat voor de besteding van de middelen van het European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund (EMFAF) iedere lidstaat een nationaal programma opstelt met maatregelen en bijbehorende doelen. Het Nederlandse EMFAF-programma en de voorwaarden, waaronder de doelgroep, voor de specifieke subsidieregelingen zijn afgestemd met de sector. De keuze is gemaakt dat middelen bestemd zijn voor vissersvaartuigen die Nederlands gevlagd zijn en niet voor vaartuigen die deel uitmaken van een buitenlandse vloot. Ik zie geen aanknopingspunt hierover met andere lidstaten in overleg te gaan, want hoewel lidstaten zelf binnen de kaders van het EU-recht kunnen bepalen hoe zij de beschikbare EMFAF-middelen verdelen en welke (aanvullende) voorwaarden zij verbinden aan het verschaffen van EMFAF-subsidies, zien wij dat dit vaak op eenzelfde manier wordt gedaan.

De leden van de BBB-fractie vragen daarnaast wanneer de stukken over het digitaal certificaat IT-Catch en de implementatie van de Visserijcontroleverordening beschikbaar komen en bedanken de Staatssecretaris voor zijn inzet om te komen tot proportionele, uitvoerbare en handhaafbare controlemaatregelen die aansluiten bij de Nederlandse situatie.

Antwoord

Op het moment dat de geannoteerde agenda voor deze Raad aan de Tweede Kamer is toegezonden, waren de documenten ten behoeve van dit agendapunt nog niet beschikbaar. Met het verslag zal de Kamer hierover geïnformeerd worden. In aanvulling hierop heeft de Staatssecretaris eerder met de Kamer gedeeld, dat de aanvullende regels over het elektronisch vangstdocument (CATCH) en een deel van de controleverordening voor deze zomer zullen worden vastgesteld. Het zal daarna door interne processen binnen de Commissie vermoedelijk tot het najaar duren voordat de regelgeving gepubliceerd wordt. De Staatssecretaris zal de Kamer na het zomerreces informeren over de inhoud van deze regelgeving. Vaststelling van de regels rondom de weging van visserijproducten is voorzien voor het einde van 2025. De publicatie van deze regelgeving wordt daarom in het voorjaar van 2026 verwacht.

De leden van de BBB-fractie hebben ook kennisgenomen van de moeizame situatie rond de onderhandelingen over Atlanto Haring binnen het kader van de high-level dialoog. Deze leden vragen in hoeverre er een tijdspad is waarbinnen de lidstaten tot overeenstemming moeten komen met de derde landen. Ook horen deze leden graag of er na het verstrijken van die termijn vervolgstappen worden overwogen om de onderhandelingen vlot te trekken.

Antwoord

Afgezien van de vanzelfsprekende wens om zo spoedig mogelijk tot houdbare afspraken voor duurzaam visserijbeheer tussen de Atlantische Kuststaten te komen, is er geen «harde deadline» waarbinnen deze afspraken moeten zijn gemaakt. Zolang er geen lange termijn afspraken zijn gemaakt zal de EU haar aandeel in deze bestanden baseren op haar historisch aandeel. Gelijktijdig aan dit traject om tot afspraken te komen zullen de jaarlijkse onderhandelingen over het quotum worden gevoerd, waarbij de inzet is om voor het einde van het jaar duidelijkheid te hebben over de vangstmogelijkheden voor 2026. De Commissie, de Raad en het Europees Parlement zijn onlangs een wijziging van Verordening 1026/2012 overeengekomen, waarmee de Commissie een nadrukkelijker instrument heeft om maatregelen te nemen tegen landen die niet-duurzame visserij toestaan op visbestanden die deze landen gezamenlijk met de EU beheren. Tijdens de Raad zal ik samen met Zweden en Ierland middels een diversenpunt aandacht vragen voor deze problematiek.

De leden van de BBB-fractie willen de Staatssecretaris graag bedanken voor het informeren over de vangstmogelijkheden in bilateraal verband met betrekking tot de Noordzee, sprot, het Skagerrak, het Kattegat en het Sprotkanaal.

De leden van de BBB-fractie steunen de uitzondering op het verbod in het kader van het Europese Aalbeheerplan, waarmee het mogelijk wordt om schieraal op te vissen in Oost-Europese wateren. Tegelijkertijd vragen deze leden of er in Nederland ook initiatieven bestaan om schieraal op te vangen en uit te zetten. Het gaat dan om situaties waarin glasaal wel kan intrekken, maar volwassen aal wordt belemmerd in zijn migratie, zodra deze wil terugkeren naar zee. Zijn er in Nederland initiatieven om deze aal actief op te vangen en elders uit te zetten, zodat remigratie mogelijk wordt? Wordt dit soort initiatieven ondersteund door het Ministerie van LVVN?

Antwoord

Er zijn reeds initiatieven om bij migratiebelemmeringen, zoals waterkrachtcentrales en gemalen, schieraal te vangen en voorbij de belemmering weer terug te zetten. Om dit mogelijk te maken is in 2013 de Beleidsregel ontheffing overzetten aal in de Staatscourant gepubliceerd. Beroepsvissers vissen daarbij tegen betaling schieraal voor het kunstwerk weg en zetten die aan de andere zijde weer uit, waarna de dieren hun migratie kunnen voortzetten. Om het overzetten van aal verder te bevorderen wordt vanaf dit migratieseizoen van schieraal, dat in september begint, een subsidieregeling onder het EMFAF opengesteld. Hiermee kunnen beroepsvissers subsidie krijgen om in afstemming met waterbeheerders schieraal over te zetten.

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de aanpassing van de overige bestanden en danken de Staatssecretaris voor zijn inzet en voor het op de hoogte houden van de Kamer.

De leden van de BBB-fractie constateren dat uit de recente mededeling van de EC getiteld «Duurzame visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2025» blijkt dat de visbestanden in de Noordzee er goed voor staan. Deze positieve ontwikkeling onderstreept het belang van evenwichtige en praktijkgerichte beleidskeuzes. Tegelijkertijd spreken deze leden hun zorg uit over het feit dat in de Oostzee en Middellandse Zee aanvullende inspanningen nodig zijn om ook daar het maximale duurzame oogstniveau (MSY) te bereiken. Deze leden vragen de Minister welke rol Nederland hierin kan spelen en of de EC voldoende oog heeft voor de regionale verschillen binnen de Europese visserij.

Antwoord

De Commissie doet voorstellen voor duurzaam bestandsbeheer teneinde het maximale duurzame oogstniveau (MSY) te bereiken, en houdt waar mogelijk rekening met regionale verschillen. De Staatssecretaris houdt bij de beoordeling van die voorstellen zeker oog voor de uitgangspunten die de Commissie hanteert in verband met mogelijke precedentwerking en een gelijk speelveld.

De leden van de BBB-fractie zijn verheugd over de presentatie van het Oceaanpact, waarin de nadruk wordt gelegd op duurzaam visserijbeheer en het vereenvoudigen en versoepelen van Europese wet- en regelgeving. Dit is van essentieel belang om visserijgemeenschappen toekomstbestendig te laten opereren. Ook verwelkomen deze leden de aangekondigde Europese Oceaanwet, die moet zorgen voor een integrale en samenhangende uitvoering van het Europese oceaanbeleid: met minder regeldruk en meer duidelijkheid voor betrokken sectoren.

De leden van de BBB-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland inzet op ambitieuzere transportregels dan die in het voorstel voor de herziening van de transportverordening van de EC. In de geannoteerde agenda staat «Nederland zet zich in voor betere transportomstandigheden voor dieren, conform het Hoofdlijnenakkoord. Met deze inzet behoort Nederland tot een minderheid in de Raad.» In het hoofdlijnenakkoord staat over dit onderwerp echter slechts «Aanvullend wordt bezien hoe het vervoer van dieren over lange afstanden beëindigd moet worden, als dit niet volgens de geldende, Europese dierenwelzijnseisen kan, en niet kan worden gehandhaafd». Het hoofdlijnenakkoord roept dus niet op tot inzet op een strengere of verdergaande transportverordening. Deze leden zouden daarover dus ook graag meer uitleg van de Staatssecretaris krijgen.

Antwoord

De inzet vanuit Nederland is gebaseerd op het BNC-fiche over het verordeningsvoorstel van de Commissie inzake een nieuwe Transportverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3861). Daarbij wordt ook gekeken naar het Hoofdlijnenakkoord, dat voor wat betreft de transportduur aansluit bij het BNC-fiche. De inzet voor betere transportomstandigheden (en voor verbetering en aanscherping van de EU-transportverordening) is dus uitgebreider beschreven in het betreffende BNC-fiche.

De leden van de BBB-fractie constateren dat de EC daarnaast op 6 juli 2025 een brief heeft gestuurd naar het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), waarin Nederland wordt gevraagd om niet langer strengere transportregels in te voeren in Nederland. De EC vraagt Nederland specifiek om de maximumtemperatuur niet te verlagen. Kan de Minister deze brief duiden en uitleggen hoe daarmee om wordt gegaan? De nationale koppen op Europese wetgeving in Nederland zouden, conform het hoofdlijnenakkoord, geschrapt worden. De leden van de BBB-fractie vinden het dan niet te verkroppen dat alweer nationale koppen worden toegevoegd, en dat de Europese

Antwoord

De Minister heeft deze brief inderdaad ontvangen. Zij beraadt zich daar nog op en zal uw Kamer hierover op een later moment informeren.

In brief van 7 februari 2025 (Kamerstuk 28 286, nr. 1380) heeft de Minister verder aangegeven dat zij naast het starten van de notificatie ook aan de slag ging met het zoveel mogelijk wegnemen van de zorgen van ondernemers vanwege de te verwachten impact van het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport met mogelijke negatieve neveneffecten voor het dierenwelzijn. De Minister vindt dit een voorwaarde voor het uiteindelijk in werking treden van de lagere maximumtemperatuur. De verkenning hiertoe loopt op dit moment. Onderdeel hiervan is een door de Minister toegezegde pilot voor ’s nachts slachten op roodvleesslachthuizen. Deze pilot wordt op dit moment ingepland samen met de individuele bedrijven. Het is afhankelijk van de mogelijkheden of en wanneer de pilot plaats zal vinden. De Minister wacht de uitkomsten van de verkenning en de evaluatie van de pilot dan ook af alvorens het besluit aangaande de beleidsregel te nemen. Uiteraard zal de Minister de Kamer informeren over de uitkomsten en evaluatie zodra dit kan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 23 en 24 juni en hebben hier nog enkele vragen over.

Verordening over de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat de Kamer verschillende moties (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605; Kamerstuk 21 501-32, nr. 1526; Kamerstuk 28 286, nr. 1348; Kamerstuk 21 501-32, nr. 1507; Kamerstuk 21 501-32, nr. 1651 ) heeft aangenomen waardoor de Minister zich moet inzetten voor een aanscherping van de diertransportverordening, waarmee er een einde moet komen aan diertransporten naar landen buiten Europa, een Europese verlaging van de maximumtemperatuur en geen diertransporten die langer duren dan acht uur. Deze leden wijzen erop dat de Kamer al zeer kritisch was op het eerdere voorstel van de EC (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605), waar de Minister nu over aangeeft dat dit verder gaat worden afgezwakt. Kan de Minister bevestigen dat zij het belang van een forse aanscherping van het voorliggende voorstel van de EC onderschrijft? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De inzet van Nederland in relatie tot de het transport van dieren is inderdaad op verschillende punten ambitieuzer dan het voorstel dat de Commissie heeft gepubliceerd. De inzet van Nederland inzake het betreffende verordeningsvoorstel is nog steeds gebaseerd op het daarover aan de Kamer gestuurde BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861).

De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister of zij kan aangeven voor welke aanscherpingen van het voorstel van de EC zij zich specifiek inzet.

Antwoord

De inzet van de Minister volgt uit het eerder genoemde BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861). Het gaat bijvoorbeeld om beperkingen van de duur van diertransport.

Heeft de Minister recent contact gehad met de Vught-landen, waar een eerdere Landbouwminister nauw mee optrok met als doel om de verordening aan te scherpen? Ziet de Minister mogelijkheden om samen met de Vught-groep een nieuwe poging te doen om ervoor te zorgen dat de verordening niet wordt afgezwakt, maar juist wordt aangescherpt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Zoals hierboven geantwoord op een vraag van de leden van de PvdA-GL-fractie heeft Nederland op dit dossier contacten met de landen van de zogenoemde Vughtgroep. De kansen voor de door deze fractie genoemde aanpassingen zijn relatief klein, aangezien veel andere lidstaten zich hierin niet kunnen vinden.

Kan de Minister aangeven welke onderdelen van de Verordening het meeste verzet oproepen en door welke landen?

Antwoord

Nog niet de gehele verordening is in detail in Raadswerkgroepen besproken. Tot nu toe roepen vooralsnog de maximum transporttijden veel discussie op. Vrijwel alle lidstaten pleiten hierbij voor langer transport. Alleen de Vught-groep landen (waaronder Nederland) en een zeer klein aantal andere gelijkgestemde lidstaten pleiten voor kortere transporttijden. Daarnaast is er recentelijk ook weerstand van Zuid- en Oost-Europese lidstaten tegen de vastlegging van scherpe maximumtemperaturen bij transport en tegen inperking van transporten naar derde landen.

De leden van de PvdD-fractie lezen dat de Minister erop wijst dat het mogelijk is dat de herziening van de transportverordening verder wordt afgezwakt. Deelt de Minister de mening dat als de herziening van de transportverordening fors tegenvalt en de wens van de Kamer niet wordt vertaald naar Europese wetgeving, Nederland als individuele lidstaat zelf moeten kijken op welke manier we het lijden van dieren op transport kunnen verminderen? Kan de Minister aangeven op welke manier ze invulling gaat geven aan de expliciete wens van de Kamer over diertransporten, zoals bijvoorbeeld verwoord in aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605)?»

Antwoord

De EU-regelgeving heeft onder meer tot doel om de interne (EU-)markt soepel te laten functioneren. Ten behoeve van een zo goed mogelijk gelijk speelveld op de Europese markt wordt getracht goede, geharmoniseerde EU-regelgeving voor transport van levende dieren te bereiken. De mogelijkheden om nationaal nadere eisen te stellen aan transport van levende dieren, zeker als daarbij sprake is van intracommunautair verkeer, zullen naar verwachting erg beperkt zijn.

Beleidsregel maximumtemperatuur diertransporten

De leden van de PvdD-fractie constateren dat het de afgelopen dagen weer erg heet is geweest, maar dat dieren gewoon in vrachtwagens zijn gezet op transport naar het slachthuis. Kan de Minister aangeven of zij de afgelopen dagen heeft stilgestaan bij het feit dat dieren wegkwijnen in hete transportwagens? Kan de Minister omschrijven wat deze hitte doet voor het welzijn van dieren op transport?

Antwoord

Warm weer kan een verhoogd risico op het ervaren van hittestress met zich meebrengen. De sector werkt bij warm weer met hitteprotocollen, waarin de sector maatregelen neemt om dieren te beschermen tegen de hitte, ook tijdens transport. Dit neemt uiteraard niet weg dat de sector altijd zijn best moeten blijven doen deze protocollen te verbeteren.

De leden van de PvdD-fractie vragen hiernaar omdat de Kamer de Minister heeft opgeroepen om de maximumtemperatuur voor diertransporten te verlagen. Naar aanleiding hiervan is conceptwetgeving in behandeling gegaan, waarvan de standstill termijn inmiddels is verlopen. Heeft de Minister kennisgenomen van de brandbrief van de Dierenbescherming, Eyes on Animals en de Dierencoalitie (Dierencoalitie, 12 juni 2025, «Brandbrief – Voer vóór het zomerreces alsnog de 30-gradengrens in voor veetransport» (https://www.dierencoalitie.nl/brandbrief-aan-minister-wiersma-laat-dieren-niet-stikken-deze-zomer/) die vrezen dat de maximumtemperatuur niet zal worden verlaagd en verzoeken om nú werk te maken van de invoering van de beleidsregel om diertransporten boven de dertig graden te verbieden? Kan de Minister bevestigen dat zij, ook in demissionaire status, gehoor geeft aan de wens van de Kamer en de maximumtemperatuur gaat verlagen? Kan de Minister bevestigen dat ze deze beleidsregel niet verder gaat vertragen en dat deze per 1 juli 2025 in werking zal treden, zodat dieren niet ook nog het resterende deel van de zomer op hete dagen hoeven te creperen op transport? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Zoals hiervoor aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden van de BBB-fractie, heeft de Minister in de brief van 7 februari 2025 (Kamerstuk 28 286, nr. 1380) aangegeven dat zij naast het starten van de notificatie ook aan de slag is gegaan met het zoveel mogelijk wegnemen van de zorgen van ondernemers vanwege de te verwachten impact van het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport. Dit is een voorwaarde voor het verder verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport. De Minister wacht de uitkomsten van de verkenningen van de sector en de NVWA hiertoe dan ook af.

Verbod stroomstootwapens in de veehouderij

De leden van de PvdD-fractie hebben gezien dat ook de standstill-termijn voor het verbod op stroomstootwapens in de veehouderij inmiddels is verstreken. Kan de Minister bevestigen dat het verbod per 1 juli 2025 in werking treedt en zij dit niet verder zal vertragen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Begin dit jaar is het ontwerpbesluit voor een verbod op het gebruik van elektrische veedrijfmiddelen bij dieren in de veehouderij ter notificatie aan de Commissie voorgelegd. Gedurende de stand-still van 3 maanden zijn geen opmerkingen van de Commissie ontvangen. Daarmee is de standstill-periode geëindigd. Op dit moment wordt gewacht op het advies van Raad van State op dit ontwerpbesluit. Ik zal uw Kamer op korte termijn nader informeren over dit traject.

Vragen en opmerkinen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersonen

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie zetten vraagtekens bij de inzet van de Minister op ambitieuze regels voor het vervoer van dieren. Deze leden delen de inzet op meer dierenwelzijn en het belang van het herzien van de huidige verordening. Zij zouden echter graag zien dat meer wordt ingezet op de aanpak van misstanden in plaats van het zodanig aanscherpen van de verordening dat het onwerkbaar wordt. Misstanden worden alleen aangepakt door aanscherping van de handhaving, zeker ook in de zuidelijke lidstaten, en niet door aanscherping van de algemene regels. Deze leden willen erop wijzen dat dieren ook sneller om kunnen vallen wanneer ze meer ruimte krijgen tijdens het transport. Verder zijn dan meer transporten nodig. Deze leden zetten ook vraagtekens bij de verplichting om ’s nachts te rijden als de temperatuur boven de dertig graden ligt. Waarom is dit ook nodig als een aircovoorziening aanwezig is? Hoe kun je zo op zorgvuldige wijze een meerdaagse rit inplannen? Een derde bezwaar is de verplichting dat dierenartsen toezicht houden bij het laden en lossen van dieren. Is de veronderstelling juist dat er in ieder geval in Nederland onvoldoende dierenartsen hiervoor beschikbaar zijn? Deze leden horen graag of de Minister de genoemde bezwaren, nadelen en risico’s herkent en of zij bereid is deze mee te wegen bij de gesprekken over de nieuwe transportverordening.

Antwoord

Herziening van de huidige Diertransportverordening is wenselijk, ook met het oog op een betere uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en harmonisatie daarvan tussen de verschillende lidstaten, om daarmee juist misstanden beter te voorkómen. Voor wat betreft het punt over het verhoogde risico van het omvallen van dieren bij meer ruimte op het transportmiddelen, kan ik aangeven dat de EFSA-adviezen, waar de Commissie zich op gebaseerd heeft, benut zijn om te komen tot ruimte-eisen die het welzijn verbeteren en geen hogere risico's van omvallen van dieren met zich brengen. De mogelijke impact van het voorstel op het aantal transporten wordt op dit moment nader onderzocht door Wageningen University and Research middels een impactanalyse.

Het benutten van airconditioning in de laadruimten van de dieren maakt onderdeel uit van de discussies in de Raadswerkgroepen, evenals de beperkte beschikbaarheid van dierenartsen bij toezicht op laden en lossen.

Zoals de Kamer uit bovenstaande kan opmaken, is de Minister op de hoogte van de door de leden van de SGP-fractie genoemde zaken. De Minister neemt deze mee bij de verdere gesprekken over de herziening van de transportverordening.

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de Europese inzet ten aanzien van het voorkomen van het patenteren van planteneigenschappen. Deze leden constateren dat afgelopen jaar meer patenten zijn toegekend voor planteneigenschappen dan in de jaren ervoor. Het verbod op het patenteren van op conventionele wijze veredelde planten wordt omzeild door het verwijzen naar het gebruik van genetische technieken, terwijl deze niet perse nodig zijn voor het inkruisen van die eigenschap. De Kamer heeft via de motie van het lid Bisschop c.s. (Kamerstuk 21 501-32 nr. 1547) de regering opgeroepen dit probleem aan te kaarten en met andere Europese landen bij het Europees Octrooibureau aan te dringen op het voorkomen van het patenteren van op klassieke wijze veredelde planten en het claimen van planteneigenschappen. De noodzaak hiervan neemt alleen maar toe. Deze leden horen graag hoe het kabinet dit de komende tijd verder oppakt. Is de Minister bereid te pleiten voor een interpretatieve verklaring bij de huidige wetgeving? Is de Minister bereid zich op korte termijn (nationaal) en op langere termijn (Europees) in te zetten voor een uitgebreide kwekersvrijstelling in het octrooirecht?

Antwoord

De Staatssecretaris herkent de zorgen rondom intellectueel eigendom en octrooirecht in de plantveredeling en neem deze zeer serieus. Hij vindt het van groot belang dat de balans tussen innovatie enerzijds en toegang tot genetisch materiaal anderzijds goed wordt bewaakt. Intellectueel eigendom is een onmisbare stimulans om te investeren en te innoveren. Daarnaast is het wenselijk dat deze innovatieve oplossingen ook breed ter beschikking komen voor de maatschappij. Het vinden van die balans is de inzet van de Staatssecretaris.

Welke planteigenschappen geoctrooieerd kunnen worden is vastgelegd in het Europees Octrooiverdrag (EOV). Sinds 1 juli 2017 worden Europese octrooien door het Europees Octrooibureau (EOB) niet meer verleend voor uitsluitend door een wezenlijk biologische werkwijze verkregen planten. Wanneer een eigenschap van een geclaimde plant zowel het resultaat kan zijn van een technische interventie als van traditionele veredeling, is het octrooi enkel van toepassing op een plant die middels het beschermde technische proces is verkregen, en niet op eenzelfde plant die middels traditionele veredeling is verkregen. Het EOB ziet hier streng op toe. Daarmee wordt reeds uitvoering gegeven aan de motie Bisschop c.s.

Daarnaast kijkt de Staatssecretaris uit naar een studie die de Commissie heeft aangekondigd over de impact van intellectueel eigendom en octrooien in de plantveredeling. Deze studie is aangekondigd in het voorstel voor de verordening voor nieuwe genomische technieken (NGTs), maar richt zich op de gehele plantveredeling, dus ook op conventionele en biologische veredeling. Deze studie is onderdeel van een bredere marktanalyse, waarbij de Commissie zal onderzoeken welke impact het octrooieren van planten en gerelateerde licentie- en transparantiepraktijken kunnen hebben op de innovatie binnen de plantveredeling. Deze studie zal ook de impact van octrooien beoordelen op de toegang van kwekers tot genetisch materiaal en technieken, op de beschikbaarheid van zaden voor boeren en op het algemene concurrentievermogen van de biotechnologiesector in de EU. De planning van de Commissie is dat deze studie in 2026 zal worden opgeleverd. Het kabinet zal, in overeenstemming met het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3773), bij de Commissie blijven aandringen om de studie sneller op te leveren. Naar aanleiding van de resultaten van deze studie zal het kabinet de Kamer verder informeren over de beleidsinzet.


  1. België, Kroatië, Cyprus, Denemarken, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Letland, Malta, Portugal, Roemenië, Slovenië, Spanje.↩︎

  2. Oostenrijk, Bulgarije, Tsjechië, Estland, Duitsland, Ierland, Italië, Litouwen, Luxemburg, Nederland, Polen, Slowakije, Zweden.↩︎

  3. Stand van zaken kleinschalige, passieve visserij in windparken op zee: Een bundeling van bestaande kennis en een verkenning naar de mogelijkheden voor kleinschalige, passieve visserij in windparken - Wageningen University & Research↩︎