[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsreactie Wetsevaluatie Vroegsignalering, evaluatie experimenten en onderzoek

Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Brief regering

Nummer: 2025D29565, datum: 2025-06-24, bijgewerkt: 2025-06-25 12:14, versie: 2 (versie 1)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 24515 -812 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting.

Onderdeel van zaak 2025Z13059:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 812 Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2025

Schulden beginnen vaak klein, maar lopen soms snel op. Met ontwrichtende gevolgen voor gezinnen en de maatschappij. Daarbij is bekend dat mensen niet lichtzinnig denken over het (uit zichzelf) melden bij schuldhulpverlening. Daarom is het belangrijk om problematische schulden te voorkomen en beginnende schulden klein te houden. Om die reden is vroegsignalering sinds 2021 duidelijker verankerd in de Wet gemeentelijk schuldhulpverlening (Wgs). In het kader van vroegsignalering ontvangen gemeenten een signaal van schuldeisers (vastelastenpartners) wanneer mensen een achterstand hebben op drinkwater, energie, huur en/of de zorgverzekering. Nadat gemeenten een signaal van een vastenlastenpartner hebben ontvangen, bieden ze proactief hulp aan hun inwoners.

Sinds de wetswijziging is het aantal verstuurde signalen jaarlijks toegenomen. In 2024 zijn meer dan een miljoen vroegsignalen verstuurd ten opzichte van circa 650.000 in 2021.1 Het aantal mensen waarmee gemeenten in contact zijn gekomen via vroegsignalering is flink toegenomen: van circa 47.000 in 2021 naar circa 157.000 in 2024. Uiteindelijk resulteerde dit in een toename van het aantal mensen dat een vorm van hulp accepteerde van circa 15.000 in 2021 naar circa 49.000 in 2024.2 Hiermee is vroegsignalering een nuttige aanvulling op het aantal mensen dat uit zichzelf hulp zoekt bij geldzorgen (circa 82.000 in 20243).

Deze aantallen laten de potentiële meerwaarde van laagdrempelige hulp zien ter voorkoming van problematische schulden. Via vroegsignalering komen mensen die niet bekend waren bij de gemeentelijke schuldhulpverlening eerder in beeld, wat gemeenten de aanvullende mogelijkheden biedt om problematische schulden en bedreigende situaties zoals huisuitzetting of afsluiting van gas en elektriciteit te voorkomen.

In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is de wetsbepaling vroegsignalering geëvalueerd door een onderzoeksconsortium bestaande uit Panteia, de Hogeschool Utrecht en Bureau Bartels (bijlage 1). Ook zijn de experimenten vroegsignalering met betalingsachterstanden op gemeentebelastingen (bijlage 2) en hypotheken (bijlage 3) geëvalueerd door de initiatiefnemers van deze experimenten. Daarnaast is in opdracht van SZW het onderzoek ‘Opbouw van problematische schulden: van de eerste

vordering tot de aanvraag van een schuldregeling’ uitgevoerd door de Hogeschool Utrecht (HU) (bijlage 4). Deze brief bevat de kabinetsreacties op deze evaluaties en het onderzoek. Een uitgebreidere reactie op de aanbevelingen van de wetsevaluatie en de invulling van een tweetal moties is opgenomen in het addendum van deze brief.

1. Wetsevaluatie vroegsignalering

Aanleiding

Al jaren voor de wetswijziging in 2021 pionierden gemeenten met de uitwisseling van signalen van vooral achterstanden bij woningcorporaties. En al vóór de wetswijzing bestond er voor de vastelastenpartners regelgeving over het zonder toestemming van de inwoner leveren van gegevens over een betalingsachterstand aan schuldhulpverlenende organisaties. Gemeenten en vastelastenpartners zagen echter juridische belemmeringen voor deze gegevensuitwisseling met als doel vroegsignalering, die zij niet zelfstandig konden oplossen. Daarom werd de Wgs beter afgestemd op de privacyregelgeving (Algemene Verordening Gegevensbescherming) door de wettelijke taken van de gemeentelijke schuldhulpverlening duidelijker te omschrijven. Hiermee werd expliciet in de wet opgenomen dat het noodzakelijk is dat vastelastenpartners en gemeenten persoonsgegevens uitwisselen voor vroegsignalering. Meer concreet regelde de wetswijziging dat gemeenten op basis van signalen over betalingsachterstanden die zij van vastelastenpartners ontvangen uit eigen beweging hulp moeten aanbieden.

Na de wetswijziging startte het overgrote deel van de gemeenten met een volwaardige aanpak van vroegsignalering. In de jaren daarop hebben gemeenten de wetgeving telkens beter weten te implementeren en hun aanpak weten te verbeteren. Veel vastelastenpartners hadden ten tijde van de wetswijziging nog niet volledig dezelfde aanlevermomenten van de signalen en hanteerden verschillende voorwaarden. Inmiddels loopt de aanlevering van signalen goed, mede dankzij het harde werk van Divosa, NVVK, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en brancheverenigingen van vastelastenpartners om de wetswijziging te implementeren en goed uit te voeren.

Onderzoeksrapport wetsevaluatie

De wetsevaluatie vroegsignalering vond plaats van september 2024 tot en met mei 2025 en onderzocht de doelmatigheid en doeltreffendheid van vroegsignalering. In de evaluatie onderzochten de onderzoekers het perspectief van schuldeisers, gemeenten en inwoners. De onderzoekers voerden kwalitatieve analyses uit op basis van interviews met twintig vastelastenpartners, 44 gemeenten, zeventien inwoners en acht ervaringsdeskundigen. Aanvullend voerden zij kwantitatieve analyses uit op basis van data van de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden en aanvullende data van negen vastelastenpartners. Tot slot voerden zij een juridische analyse uit op de inspanningsverplichtingen (voor maatschappelijke verantwoorde incasso) en andere verplichtingen voor vastelastenpartners die volgen uit materiewetten in relatie tot vroegsignalering.4

De meest relevante onderdelen van de beleidstheorie en conclusies over doeltreffendheid en doelmatigheid worden hieronder samengevat.

Reconstructie beleidstheorie

Het onderzoeksrapport geeft de beoogde werking inclusief (sub)doelen van vroegsignalering visueel overzichtelijk weer (figuur 1).

Figuur 1: Gereconstrueerde beleidstheorie vroegsignalering 5

A diagram of a company AI-generated content may be incorrect.

Doordat gemeenten vroegtijdig signalen van financiële problemen ontvangen, kunnen zij in contact met hun inwoners passende hulp bieden. Wanneer meer mensen vroegtijdig in beeld zijn bij gemeentelijke schuldhulpverlening, kunnen problematische schulden en bedreigende situaties worden voorkomen.

Dit leidt ertoe dat vroegsignalering een bijdrage levert aan: 1) een afname van de problematische schuldenproblematiek in Nederland en 2) bijdraagt aan versterking van sociale en economische mensenrechten, zoals een behoorlijke levensstandaard en gezondheid van inwoners.

Doeltreffendheid

De onderzoekers concluderen dat vroegsignalering doeltreffend is, doordat het bijdraagt aan het voorkomen en verminderen van problematische schulden. Op basis van hun evaluatie van de wet stellen zij vast dat door vroegsignalering:

  • meer mensen met (dreigende) problematische schulden een passend hulpaanbod ontvangen en accepteren;

  • drempels voor toegang tot integrale schuldhulpverlening omlaag gaan;

  • betalingsproblemen niet verder verslechteren en daarmee bedreigende situaties worden voorkomen, en dat schuldhulpverlening hierdoor effectiever is.

Tevens concluderen de onderzoekers dat de doeltreffendheid van vroegsignalering verder kan verbeteren. In de evaluatie worden vijf aspecten benoemd die de doeltreffendheid nog verder kunnen verhogen:

  1. Verder standaardiseren en consistenter toepassen van (minimale wettelijke) verplichtingen met betrekking tot de incassohandelingen van vastelastenpartners, waardoor onwenselijk verschillen in aanlevering per branche en per vastelastenpartner voorkomen worden.

  2. Meer signalen oppakken door gemeenten, door minder rigide toepassing van selectie-eisen (bijvoorbeeld drempelbedragen).

  3. Verkleinen van verschillen tussen gemeenten, bijvoorbeeld door het doorvoeren van gestandaardiseerde minimumeisen (kwaliteitskader) voor gemeenten.

  4. Meer (mogelijkheden tot) informatiedeling tussen gemeenten en vastelastenpartners.

  5. Meer registratie en evaluatie van effecten, wat het identificeren en verspreiden van bewezen effectieve aanpakken mogelijk maakt en stimuleert.

Doelmatigheid

Vroegsignalering is volgens de onderzoekers doelmatig als de baten van het beleid - in dit geval het voorkomen van problematische schulden - tegen de laagst mogelijke inzet van (financiële) middelen en met zo min mogelijk ongewenste neveneffecten (beiden kosten) worden bewerkstelligd.

De onderzoekers onderschrijven dat (problematische) schulden tot verschillende grote maatschappelijke kostenposten leiden, die samenhangen met onder meer levensstandaard en gezondheid. Deze kosten zijn eerder op minimaal € 8,5 miljard per jaar geschat.6 De onderzoekers bevestigen in hun onderzoek dat vroegsignalering bijdraagt aan het doel om problematische schulden te voorkomen en dat elke investering ter voorkoming van deze problematische schulden (kosten) in beginsel waardevol is. Vroegsignalering helpt de maatschappelijke kosten van (problematische) schulden omlaag te krijgen. Daarbij concluderen de onderzoekers dat de kosten die vastelastenpartners en gemeenten moeten maken voor de uitvoering van vroegsignalering beperkt zijn. De kosten van vroegsignalering bedragen voor alle gemeenten gezamenlijk (in de huidige uitvoering) jaarlijks ca. € 50 miljoen. Voor vastelastenpartners wordt dit op ca. € 3,1 miljoen geschat.

De onderzoekers concluderen, in navolging van hetgeen verwacht werd bij de wetswijziging, dat het zeer waarschijnlijk is dat vroegsignalering positieve opbrengsten heeft. En dat het op deze manier investeren in het voorkomen en oplossen van schulden zich altijd terugverdient, waardoor het een doelmatige besteding van middelen is. Ondanks het uitvoeren van diverse analyses kunnen de onderzoekers deze conclusies echter niet cijfermatig staven met daadwerkelijke baten in relatie tot de kosten van vroegsignalering.

Daarbij verwachten de onderzoekers dat het huidige cijfermatige bereik van vroegsignalering een onderschatting van het daadwerkelijke bereik is. Het onderzoek noemt enkele positieve (neven)effecten die niet altijd zijn terug te zien in getallen over de resultaten op korte termijn, maar wel bijdragen aan de doelmatigheid. Zo draagt vroegsignalering eraan bij dat mensen een positief beeld van de gemeente en andere hulpverlening hebben of krijgen. Hierdoor wordt de kans groter dat mensen op een later moment hulp accepteren of in ieder geval weten waar zij terecht kunnen voor hulp bij hun geldzorgen of op andere leefgebieden. De proactieve houding van gemeenten bij vroegsignalering kan zo ook een belangrijke rol spelen bij het herstellen van het vertrouwen in de overheid. Vroegsignalering kan daarnaast mensen helpen om hun eigen (financiële) situatie beter te begrijpen waardoor ze meer rust ervaren. Bovendien kunnen mensen na het hulpaanbod van de gemeente zonder tussenkomst van de gemeente aan de slag zijn gegaan met hun geldzorgen.

Onderzoekers noemen ook enkele ongewenste neveneffecten zoals ineffectieve hulp en inwoners die vragen hebben over hun privacy in relatie tot het delen van betalingsachterstanden met gemeenten door bijvoorbeeld onterechte signalen. Dit kan voorkomen als een betalingsachterstand ondertussen is voldaan. Ondanks dat deze ongewenste neveneffecten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen, wegen zij niet op tegen de brede meerwaarde die vroegsignalering heeft. De wetsevaluatie laat vroegsignalering zien als waardevol instrument ter voorkoming van problematische schulden.

Kabinetsreactie wetsevaluatie vroegsignalering

Afgelopen jaren hebben betrokken partijen veel geïnvesteerd in het verbeteren van de effectiviteit van vroegsignalering en hun eigen rol hierin. Ook de samenwerking tussen partijen is verder verbeterd. Vastelastenpartners en gemeenten lopen via ‘signaalreizen’ hun gezamenlijk processen na om hun samenwerking te verbeteren. En er zijn experimenten opgezet om te onderzoeken of er betere indicatoren zijn voor (dreigende) problematische schulden. Het kabinet vindt het daarom goed om te zien dat de onderzoekers vroegsignalering kwalificeren als een doeltreffend en doelmatig instrument ter voorkoming van problematische schulden. Tegelijkertijd blijft er ruimte voor verbetering om de werkwijze en uitvoering van vroegsignalering effectiever te maken. De uitkomsten uit deze wetsevaluatie laten zien waar gemeenten, vastelastenpartners en het rijk nog verbeteringen kunnen doorvoeren.

Op basis van de conclusies over de doeltreffendheid en doelmatigheid van vroegsignalering binnen de Wgs, hebben de onderzoekers aanbevelingen geformuleerd. Deze richten zich op het verder vergroten van de doelmatigheid en doeltreffendheid, het versterken van de werkzame bestanddelen en het wegnemen van de huidige knelpunten. Hieronder geef ik een algemene reactie op het rapport. Op de gedane specifieke aanbevelingen aan het kabinet ga ik in het addendum bij deze brief nader in.

Naar aanleiding van het rapport van de Nationale Ombudsman heeft het vorige kabinet reeds verbetermaatregelen aangekondigd.7 Deze verbetermaatregelen heeft SZW gezamenlijk met gemeenten en vastelastenpartners verder uitgewerkt en moeten vorm krijgen in bestuurlijke afspraken met concrete doelstellingen om de effectiviteit van vroegsignalering te vergroten. Gemeenten, vastelastenpartners en rijk beogen invulling te geven aan de aanbevelingen ter vergroting van de doelmatigheid en doeltreffendheid, het versterken van werkzame bestanddelen en het wegnemen van de huidige knelpunten.

De bestuurlijke afspraken kennen een tweetal doelstellingen. Ten eerste werk ik samen met gemeenten en vastelastenpartners om, met gelijkblijvende signalen, toe te werken naar een verdubbeling (40 procent) van het bereik van vroegsignalering eind 2028. Ook willen deze partijen gezamenlijk ongewenste uitval van signalen halveren, onder andere door de kwaliteit van signalen en de toets door gemeenten tegen de Basisregistratie Personen te verbeteren.

Om het bereiken van deze doelstellingen te stimuleren heeft het kabinet jaarlijks t/m 2028 € 20 miljoen extra beschikbaar gesteld om een impuls te geven aan de verbetering van vroegsignalering. Voor 2025 heeft het kabinet al €19 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten, zodat zij in kunnen zetten op het vergroten van het bereik van vroegsignalering. Door verschillende contactpogingen en een persoonlijke benadering kan de kans namelijk aanzienlijk worden verhoogd de inwoner te bereiken en te helpen. Dit kan de doeltreffendheid van vroegsignalering verder vergroten.

Daarnaast stel ik dit jaar € 1 miljoen beschikbaar voor landelijke projecten om vroegsignalering te verbeteren, waaronder de verbetering van monitoring van vroegsignalering in het project Data Delen Armoede en Schulden. Het is mijn intentie om gemeenten gedurende de looptijd van de verbetermaatregelen (tot eind 2028) extra te ondersteunen om meer in te kunnen zetten op persoonlijk contact en meerdere contactpogingen en om zo te werken aan de doelstellingen van de bestuurlijke afspraken. Ik hoop de bestuurlijke afspraken na de zomer met de partijen te ondertekenen.

2. Experimenten vroegsignalering

Begin dit jaar heb ik de evaluaties van de experimenten met achterstanden op gemeentelijke belastingen en hypotheken ontvangen. Op basis van deze evaluaties heb ik beoordeeld of deze experimenten aanleiding geven om signalen toe te voegen aan de bestaande signalen. Andere experimenten lopen nog en zijn nog niet geëvalueerd.

De Wgs beoogt innovatie te stimuleren door ruimte te geven aan het onderzoeken van betere indicatoren voor vroegsignalering van (dreigende) problematische schulden. Een ander signaal wordt alleen aangewezen als de verwachting is dat daardoor mensen met schulden, die nog niet in beeld zijn bij gemeenten, sneller worden bereikt. Een samenwerkingsverband van gemeenten en schuldeisers kan een onderbouwd verzoek doen om een extra signaal aan te wijzen.

Alle experimenten

De volgende experimenten worden of zijn uitgevoerd. Op dit moment zijn er geen concrete nieuwe initiatieven die zich hebben gemeld om gebruik te maken van de experimenteerruimte.

Type achterstand Gemeente(n) Schuldeiser(s) Doorlooptijd
Gemeentelijke belastingen Amsterdam, Dordrecht, Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Midden-Groningen, Purmerend, Roerdalen, Rotterdam, Westland Zie gemeenten 2022 – 2024
Hypotheken Amsterdam, Arnhem, Breda, Den Haag, Heerlen, Hollands Kroon, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg

Aegon ,

Rabobank, Obvion, Syntrus Achmea,

2022 – heden
Studieschuld Amsterdam DUO 2024 – heden
Eigen bijdragen Wmo & Wlz Amsterdam, Groningen, Tilburg CAK 2024 – heden
Belasting- en toeslagenachterstanden Amsterdam, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Den Haag, Hollands Kroon, Leiden, Nijmegen, Opsterland, Tilburg Belastingdienst en Dienst Toeslagen 2025 – heden

Experiment signaal gemeentelijke belastingen (Bijlage 2)

Uit de evaluatie blijkt dat ruim 50 procent van de inwoners die gemeld worden met een achterstand op gemeentelijke belastingen nog niet bekend waren bij de schuldhulpverlening of nog niet eerder is gemeld door een vastelastenpartner.. Binnen het experiment wordt echter minder dan 50 procent van de inwoners bereikt via vroegsignalering. Het bereik van de meldingen met (minimaal) een signaal van de gemeentelijke belastingen lag in 2023 op 17 procent. Dit is lager dan het landelijk gemiddelde voor reguliere signalen, ondanks de verplichte extra inspanningen die gemeentelijke belastingafdelingen en de schuldhulpverlening moesten leveren.

Uit de evaluatie blijkt dat de belastingafdelingen van de gemeente niet altijd voldeden aan de voor dit experiment vereiste inspanningsverplichtingen voor maatschappelijke verantwoorde incasso voorafgaand het doorgeven van signalen. Daardoor kon dit experiment niet aantoonbaar maken dat het verstuurde signaal proportioneel was. Het is immers onduidelijk of de betalingsachterstand ook opgelost had kunnen worden door de gemeentelijke belastingafdeling, zonder deling van gegevens met de gemeentelijke schuldhulpverlening. De resultaten van het experiment moeten daarom ook in dit licht bezien worden.

Gemeentelijke uitvoerders van vroegsignalering zien wel de meerwaarde van het signaal om een completer beeld van de financiële situatie van de inwoner te verkrijgen. Het doel van het experiment was echter te achterhalen of een dergelijk signaal een betere indicator voor (dreigende) problematische schulden is dan de signalen die op dit moment gebruikt worden in het kader van vroegsignalering. Dit beoogde doel heeft het experiment niet kunnen aantonen.

Op basis van de evaluatie van het experiment kan niet worden geconcludeerd dat betalingsachterstanden bij gemeentebelastingen betere indicatoren zijn voor (dreigende) problematische schulden dan bestaande signalen. Daarom is besloten dit signaal niet structureel toe te voegen aan de bestaande signalen. Het experiment is inmiddels beëindigd en de mogelijkheid tot het delen van gegevens in het kader van artikel 10 van de Wgs is gestopt.

Uit de evaluatie blijkt verder dat het experiment gemeenten waardevolle procesmatige inzichten heeft gebracht om binnen de huidige wettelijke kaders zoveel mogelijk de beoogde doelen te behalen. Zo valt veel winst te behalen bij het versterken sociaal incasso van de gemeentebelastingen en door de samenwerking - waaronder de interne doorverwijzing tussen gemeentebelastingen en schuldhulpverlening- te intensiveren. Deze aanbevelingen voor het incassoproces van gemeenten worden opgepakt en breder gedeeld onder gemeenten door de VNG. Voor het invullen van deze aanbevelingen is echter geen grondslag voor het delen van gegevens van belastingachterstanden noodzakelijk. Daarnaast gaat de Wet proactieve dienstverlening gemeenten in de toekomst meer handvatten bieden om op signalen vanuit de eigen organisatie proactief op te pakken.

Experiment signaal betalingsachterstanden hypotheken (Bijlage 3)

De evaluatie van het experiment met betalingsachterstanden op de hypotheek levert goede resultaten op. Van de gemelde signalen was 55 procent nog niet in beeld bij de gemeente. De gemeenten wisten met hun aanpak ca. 62 procent van de doelgroep te bereiken, waarvan iets meer dan een derde daadwerkelijk hulp accepteerde.

Uit de evaluatie blijkt verder dat deelnemende gemeenten het positief vinden dat deelnemende hypotheekverstrekkers al veel doen om ergere schulden te voorkomen. Mede door deze uitgebreide maatschappelijke verantwoorde incasso is het aantal signalen wat doorgestuurd wordt naar gemeenten lager dan vooraf gedacht. Om de bevindingen te verstevigen zijn in een eerdere fase extra gemeenten en een hypotheekverstrekker toegevoegd, en zal het experiment nog in ieder geval een jaar worden voortgezet. De evaluatie van het experiment met hypotheekachterstanden laat dus zien dat hypotheekachterstanden een goede indicator zijn voor (dreigende) problematische schulden. Daarnaast is met dit signaal een nieuwe doelgroep in beeld gebracht.

Dit geeft mij aanleiding om te onderzoeken of hypotheeksignalen kunnen worden toegevoegd aan de bestaande signalen en wat er voor wettelijke verankering nodig is. In de afgelopen periode zijn daarvoor eerste verkennende gesprekken gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars, die gezamenlijk een groot gedeelte van de hypotheekkredietverstrekkers vertegenwoordigen. Verzekeraars hebben een positieve grondhouding en banken zijn momenteel nader aan het uitzoeken hoe zij tegenover een wettelijke verankering staan en welke gevolgen dit heeft voor de operatie en de zorgplicht van de bank.

De komende tijd zal ik met betrokken stakeholders deze mogelijkheid verder onderzoeken en wanneer er geen verdere belemmeringen zijn een tijdspad uitzetten om het signaal van achterstanden op hypotheken op te nemen in het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening.

3. Onderzoek opbouw van problematische schulden: van de eerste vordering tot de aanvraag van een schuldregeling

Om schulden klein te houden en te voorkomen dat bestaande schulden escaleren tot problematische schulden, is het belangrijk dat mensen snel hulp zoeken en krijgen. In debatten, publicaties en beleidsstukken wordt regelmatig het beeld geschetst dat mensen gemiddeld al vijf jaar in de schulden zitten als ze om hulp vragen. Dit getal is gebaseerd op een onderzoek uit 2011 waarbij mensen gevraagd is naar hun ervaringen.8 Omdat het geheugen van mensen feilbaar is en het onderzoek gedateerd is, bestond er een duidelijke behoefte om met een betrouwbare methode onderzoek uit te voeren naar de tijd die verstrijkt tussen het ontstaan van de oudste vordering en het moment van aanvraag van schuldhulpverlening. In opdracht van SZW heeft de Hogeschool Utrecht daarom in samenwerking met de Kredietbank Nederland hier een onderzoek naar uitgevoerd.

Het onderzoek bestond uit een analyse van 250 schuldhulpdossiers van particulieren en (ex-)ondernemers bij de Kredietbank Nederland. Deze dossiers zijn van mensen waarbij een schuldregeling daadwerkelijk tot stand is gekomen.9 Andere vormen van schuldhulpverlening, zoals budgetcoaching, zijn niet meegenomen in het onderzoek omdat hierbij vaak geen complete schuldenlijst beschikbaar is.

Resultaten en reflectie onderzoekers

Het onderzoek komt tot de volgende belangrijke bevindingen:

  • De tijd die verstrijkt tussen de oudste vordering en de aanvraag van een schuldregeling is gemiddeld zeven jaar en tien maanden.10 Hierbij is sprake van een flinke spreiding. Bij een derde van de dossiers werd eerder (binnen vijf jaar na het ontstaan van de oudste vordering) een aanvraag gedaan. In een zevende (14 procent) van de gevallen duurde het meer dan 15 jaar voordat iemand aan aanvraag deed.

  • In de helft van de dossiers betreft de oudste vordering een betalingsverplichting aan een private schuldeiser ten aanzien van een vaste last (bijvoorbeeld een energierekening, zorgverzekeringsachterstand of telefoniefactuur). Bij een derde van de dossiers (32 procent) betreft de oudste vordering een betalingsverplichting aan een overheidsinstantie.

  • Uit de analyse blijkt dat de oudste vordering gemiddeld ruim € 7.000 bedraagt. Dit bedrag wordt sterk beïnvloed door een aantal uitschieters van hoge bedragen; daarom kan beter gekeken worden naar het meest voorkomende bedrag (mediaan). Het mediane schuldbedrag is € 2.156.

  • De schuldenlast bouwt zich vaak geleidelijk op. Er zijn drie patronen te onderscheiden in hoe de schuldenlast zich opbouwt: een geleidelijke opbouw (53 procent), een clustering van schulden in een korte periode (22 procent), en een enkele hoge vordering (25 procent).

Waarom en wanneer mensen hulp voor hun schulden zoeken hangt af van veel factoren. Het onderzoek geeft het inzicht dat er gemiddeld zeven jaar en tien maanden zit tussen de eerste vordering en het moment dat iemand hulp vraagt. Het onderzoek geeft echter geen inzicht in de factoren om deze tijd die verstrijkt te kunnen verklaren. Daarom roepen de onderzoekers op om de resultaten met enige voorzichtigheid te interpreteren.

De onderzoekers noemen ten eerste het gegeven dat de eerste vordering niet betekent dat er direct sprake is van een problematische schuldsituatie. Daardoor kan ook niet gezegd worden dat mensen al acht jaar in geldstress leven. Ten tweede biedt het onderzoek geen inzicht of deze doelgroep mogelijk al eerder lichtere vormen van hulp heeft ontvangen of ondersteuning op andere leefgebieden. Ten derde valt het onderzoek niet goed te vergelijken met het eerdere onderzoek uit 2011. In voorliggend onderzoek is een betere methodiek gekozen waardoor de dossiers zijn geanalyseerd waarbij daadwerkelijk een schuldregeling tot stand is gekomen. Bij het eerdere onderzoek uit 2011 werd dat gedaan op basis van ervaringen.

Om wel een goede vergelijking te kunnen maken adviseren de onderzoekers het voorliggende onderzoek periodiek te gaan herhalen om ontwikkelingen in de tijd te kunnen meten.

Kabinetsreactie

De onderzoeksresultaten geven een helder inzicht in hoeveel tijd er, bij inwoners die uiteindelijk een schuldregeling nodig hebben, is verstreken tussen de eerste vordering en de start van een schuldhulpverleningstraject. Tegelijkertijd geven de onderzoekers terecht aan dat het onderzoek weinig kan zeggen over wat die tijd verklaart. Ondanks de inherente beperkingen van het onderzoek, bevestigt dit het beeld dat mensen een aanvraag voor schuldhulpverlening niet lichtzinnig indienen. Het onderzoek bevestigt daarmee het belang om vroegtijdig in te blijven zetten op het voorkomen van problematische schulden, beginnende schulden klein te houden en om drempels voor toegang tot integrale schuldhulpverlening zo veel mogelijk te slechten. Ik zet hier samen met gemeenten en andere partners op in.

Om mensen te stimuleren eerder de stap te laten zetten naar hulp, willen ik dat het netwerk rond mensen geldzorgen snel signaleert. Hiertoe werken we met professionals en vrijwilligers bij vindplaatsen (zoals huisartsen en geboortezorg). Ook moet er dichtbij en laagdrempelig financiële hulp beschikbaar zijn. Door onder andere partijen uit de Alliantie Vrijwillige Schuldhulp en Geldfit zijn diverse fysieke en digitale hulproutes ingericht om mensen met geldvragen en geldzorgen te ondersteunen. Stevige lokale teams bij de gemeenten kunnen fungeren als vindplaats en om laagdrempelige hulp te bieden. Daarnaast wil ik de inzet van gemeenten vanuit vroegsignalering verbeteren, om ook proactief op zoek te gaan met mensen met (dreigende) problematische schulden.

Ik wil daarnaast schulden zoveel mogelijk in een vroeg stadium oplossen door betere samenwerking tussen schuldeisers. In reflectie op hun bevindingen noemen de onderzoekers de uitkomsten aanleiding voor private en publieke schuldeisers om te reflecteren op hun incassostrategie en mensen nog meer te wijzen op de mogelijkheden voor schuldhulpverlening. Voor zowel publieke als private schuldeisers worden hier stappen in gezet.

Op 20 mei is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak civiele invordering, waarin verschillende maatregelen zijn aangekondigd die eraan bijdragen dat de kosten van invordering minder snel oplopen en kleine schulden klein blijven.11 Ook de Rijksincassovisie is erop gericht om problematische schulden te voorkomen.12 Als mensen hun vorderingen aan (rijks)overheidsorganisaties niet kunnen betalen, kan de schuld al snel oplopen. Dit komt mede door het in rekening brengen van kosten, boetes en rente. Om onnodige oploop van schulden tegen te gaan, werken de grote schuldeisers van de Rijksoverheid in het samenwerkingsverband Clustering Rijksincasso aan verschillende projecten en activiteiten. Zo biedt de Betalingsregeling Rijk de mogelijkheid om te komen tot één betalingsregeling voor vorderingen bij de Rijksoverheid vanuit de gedachte: één overheidsdebiteur, één schuldenlast en één afloscapaciteit. Ook wordt een onderzoek uitgevoerd naar de validiteit, proportionaliteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van ophogingen. Dit onderzoek verkent eveneens opties om schuldenoploop in het invorderingstraject te voorkomen of verminderen.

Daarnaast presenteerden publieke en private schuldeisers op 25 maart jl. het Samenwerkingsprogramma sociaal incasseren waarin zij samenwerken om een sociale invorderingspraktijk te bevorderen door betere samenwerking en kennisuitwisseling. De nadere invulling van dit samenwerkingsprogramma volgt in het najaar van 2025. De private partijen hebben separaat afspraken gemaakt over welke stappen zij gaan zetten om sociaal incasseren te implementeren (Afsprakenkader Sociaal Incasseren). Dit gebeurt onder meer door vroegtijdig persoonlijk contact, maatwerk als mensen hun rekeningen niet kunnen betalen en doorverwijzing van mensen naar passende ondersteuning.

Verder zet ik samen met Divosa, NVVK en de VNG in op verdere implementatie van de elementen van de basisdienstverlening voor schuldhulpverlening. Een aantal van deze elementen is er specifiek op gericht om de drempels voor toegang tot schuldhulpverlening te verlagen.

Tot slot onderscheiden de onderzoekers de patronen in de schuldopbouw. Zo laat het onderzoek zien dat een plotselinge clustering van schulden relatief tot een eerdere hulpvraag leidt. Deze kennis is bruikbaar bij toekomstige beleidsontwikkelingen op het schuldendomein, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van het integraal schuldenoverzicht of bij het trainen en ondersteunen van financieel hulpverleners. Deze kennis neem ik dan ook mee in mijn gesprekken met verschillende stakeholders.

Om ontwikkelingen beter inzichtelijk te krijgen ben ik voornemens om dit onderzoek periodiek uit te laten voeren.

Afsluitend

De drie evaluaties en het onderzoek hebben ons waardevolle inzichten opgeleverd en ik ga samen met partijen aan de slag om hieraan een vervolg te geven. Ik wil graag mijn dank uitspreken aan alle partijen die daarbij betrokken zijn en zich inzetten om huishoudens met (dreigende) problematische schulden te helpen.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.N.J. Nobel

Addendum: Reactie op specifieke aanbevelingen & afhandeling moties

Specifieke aanbevelingen wetsevaluatie

De reactie op de aanbevelingen naar aanleiding van de wetsevaluatie wordt uiteengezet in deze kamerbrief via de mogelijkheden die de onderzoekers zien om doeltreffendheid verder te verbeteren. De onderzoekers doen ook nog aanbevelingen aan (samenwerkingsverbanden van) gemeenten en vastelastenpartners gezamenlijk. Deze aanbevelingen wil ik waar mogelijk faciliteren. Hieronder wordt ingegaan op specifieke aanbevelingen die de onderzoekers doen aan het rijk.

  1. Verder standaardiseren en consistenter toepassen van (minimale wettelijke) verplichtingen met betrekking tot de incassohandelingen van vastelastenpartners, waardoor onwenselijk verschillen in aanlevering per branche en per vastelastenpartner voorkomen worden.

Door de inspanningsverplichtingen voor vastelastenpartners te harmoniseren, zal de kwaliteit van de signalen die gemeenten ontvangen verbeteren. Het rijk is verantwoordelijk voor de verschillende materiewetten, waarin de inspanningsverplichtingen staan.13 Daarom zullen we inzetten om deze regelgeving te verduidelijken en waar mogelijk en wenselijk te harmoniseren op basis van deze evaluatie en ervaringen uit de uitvoeringspraktijk.

Voor de energieleveranciers (KGG) en drinkwaterbedrijven (IenW) staat aanscherping van de inspanningsverplichtingen voor de vastenlastenpartners van energie en drinkwater middels de afsluitregelingen gepland voor dit jaar.14 Voor de verhuur wordt beoogd in 2026 hiertoe wijzigingen aan te brengen in het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening (Bgs). Voor de inspanningsverplichtingen voor zorgverzekeraars (VWS) die zijn vastgelegd in de Regeling zorgverzekering zijn geen aanpassingen voorzien. Bijvoorbeeld het toevoegen van persoonlijk contact met elke verzekerde met een betalingsachterstand voorafgaand aan het doorgeven van dit signaal aan de gemeente, vraagt van zorgverzekeraars een zware uitvoeringslast. In 2023 verstuurde zorgverzekeraars meer dan 450.000 brieven in verband met een betalingsachterstand van twee maanden zorgpremie en circa 100.000 brieven in verband met een betalingsachterstand van vier maanden zorgpremie. Daarbij wordt een deel van deze betalingsachterstanden van twee maanden zorgpremie zonder aanvullende inspanningen opgelost, waardoor extra inspanningsverplichtingen voorafgaand dit signaal niet als opportuun worden gezien. Wel voeren zorgverzekeraars en gemeenten in het kader van proportionaliteit gesprekken of de signalen van zorgverzekeraars later verstuurd kunnen worden. In deze gesprekken wordt ook gekeken naar de inspanningen voor sociale incasso.

Daarnaast wordt er gekeken naar de verduidelijking van de voorwaarden van het versturen van het vroegsignaal en het opvragen en gebruiken van CAK-lijsten door gemeenten.

Op deze lijst staan alle mensen met zes maanden betalingsachterstand op de premie voor de zorgverzekering, die door hun zorgverzekeraar zijn aangemeld bij het CAK voor de regeling betalingsachterstand zorgpremie. Om ook deze groep te bereiken, kunnen gemeenten een lijst opvragen met inwoners die zijn aangemeld voor deze regeling. Deze groep heeft vaak te maken met problemen op meerdere leefgebieden die een samenhangende aanpak vergen.15 Uit onderzoek blijkt dat een outreachende en vasthoudende aanpak bij deze groep zeer effectief kan zijn.16 Dankzij de inspanningen van gemeenten en zorgverzekeraars is het aantal verzekerden in de regeling de afgelopen 10 jaar teruggelopen van 325.000 in 2014 tot 189.000 in 2024.

Daarnaast doen de onderzoekers de aanbeveling om de naleving van inspanningsverplichtingen aangaande incasso te handhaven, zonder hiervoor een ingewikkeld apparaat op te hoeven zetten. Het huidige toezicht op de inspanningsverplichtingen ligt bij de toezichthouders van de betreffende vastelastenpartners. In de praktijk blijkt dat de signalering via branches van gemeenten en vastelastenpartners bij niet-naleving afdoende werkt om betreffende uniforme uitvoering te handhaven. Wanneer deze werkwijze onverhoopt niet afdoende blijkt, gaan betreffende departementen met deze toezichthouders en betrokken brancheverenigingen in gesprek hoe zij hun toezicht verder kunnen inrichten en welke handvatten zij hierbij kunnen gebruiken.

Tot slot doen de onderzoekers de aanbeveling de kwaliteit van de aangeleverde gegevens verder te verbeteren, bijvoorbeeld door vastelastenpartners toe te staan een DigiD te vereisen als identificatiemethode voor de inwoner. Zorgverzekeraars hebben deze mogelijkheid al. Voor de energiebranche geldt dat deze mogelijkheid is verkend, maar op dit moment tot problemen zou leiden in de uitvoering. Ook voor verhuurders en drinkwaterbedrijven worden problemen in uitvoering en bezwaren omtrent laagdrempeligheid gezien. Het kabinet ziet deze aanbeveling dus niet als een kansrijke optie.

  1. Meer signalen oppakken door gemeenten, door minder rigide toepassing van selectie-eisen (bijvoorbeeld drempelbedragen).

De onderzoekers stellen vast dat het niet oppakken van signalen door toepassing van selectie-eisen (bijvoorbeeld drempelbedragen) leidt tot beperking van de doelmatigheid van vroegsignalering. Het merendeel van de gemeenten hanteert een drempelbedrag. Bij signalen waarbij de hoogte van de betalingsachterstand gering is, vragen gemeenten zich af of de vastelastenpartner aan de incassoverplichtingen heeft voldaan en of er daadwerkelijk financiële problemen zijn. Dat roept de vraag op of verwerking door de gemeente voldoende proportioneel is. Volgens de Handreiking Wgs van de Autoriteit Persoonsgegevens moeten namelijk zowel de verstrekker als de ontvanger van het signaal de proportionaliteit beoordelen.17

In de Wgs en het Bgs is geen drempelbedrag opgenomen. Ook in het Landelijk Convenant Vroegsignalering zijn hierover geen afspraken gemaakt. Ook nu acht ik het niet wenselijk om een drempelbedrag in te stellen, waarbij gemeenten signalen lager dan de ondergrens niet hoeven op te pakken, omdat dit naar verwachting niet bijdraagt aan het effectiever uitvoeren van vroegsignalering. Wel verwacht het kabinet dat met het harmoniseren van de wettelijke kaders (onder 1) meer helderheid over de inspanningen van de vastelastenpartners zal ontstaan. Zo ontstaat ruimte voor gemeenten om drempelbedragen zoveel mogelijk los te laten en te vertrouwen op de inspanningen die aan het signaal vooraf gegaan zijn. Wanneer de kwaliteit van de signalen verbetert, kunnen gemeenten er in het algemeen op vertrouwen dat deze signalen proportioneel zijn.

  1. Verkleinen van verschillen tussen gemeenten, bijvoorbeeld door het doorvoeren van gestandaardiseerde minimumeisen (kwaliteitskader) voor gemeenten.

Het onderzoeksrapport stelt vast dat er grote verschillen zijn tussen de inzet van gemeenten op vroegsignalering. De onderzoekers stellen dat het ontbreken van een kwaliteitskader het voor gemeenten lastig maakt om te bepalen wanneer zij vroegsignalering op een goede manier uitvoeren. In navolging van de Nationale Ombudsman geven de onderzoekers aan dat het wenselijk is te werken naar minimumvereisten.18 De onderzoekers kunnen op basis van het onderzoek echter niet concluderen welke minimumvereisten er noodzakelijk zijn om te komen tot een effectievere uitvoer van vroegsignalering.

Het is de wens van de brancheorganisaties van gemeenten om vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, vastelastenpartners en Rijk, verbeteringen door te voeren in alle stappen binnen de uitvoering van vroegsignalering. En daarbij niet enkel te kijken naar het vastleggen van minimumvereisten of een basisdienstverlening voor gemeenten zoals voor schuldhulpverlening. We kiezen er binnen de inzet op vroegsignalering daarom voor om te sturen op de eerder genoemde gezamenlijke doelen (halvering van uitval van signalen en verdubbeling van het bereik ten opzichte van 2023), in plaats van te interveniëren in de lokale beleidsvrijheid die gemeenten hebben. Deze beleidsvrijheid geeft hen de mogelijkheid om de (preventie van) schulden aan te pakken op de manier die binnen hun gemeente het meest beklijft. Tegelijkertijd stimuleren de gezamenlijke doelstellingen alle partijen wel om te blijven werken aan effectievere en efficiëntere uitvoering van vroegsignalering.

Ook kunnen verschillen tussen gemeenten worden verkleind door van elkaar te leren. De onderzoekers geven aan dat er beperkte kennisdeling en uitwisseling van werkende aanpakken is. Ik onderschrijf dat kennisdeling en -uitwisseling tussen gemeenten - maar ook tussen gemeente en schuldeisers - een belangrijke rol kan hebben. We willen gezamenlijke verantwoordelijkheid waarbij er van elkaar geleerd kan worden. Vanuit de gedachte dat dit tot meer harmonisatie tussen de gemeenten en schuldeisers leidt, als partijen van elkaar leren.

Het is daarom wenselijk goede praktijkvoorbeelden verder inzichtelijk te maken en actief onder de aandacht te brengen zodat zo veel mogelijk gemeenten deze ook daadwerkelijk gaan gebruiken en niet zelf het wiel telkens opnieuw hoeven uitvinden.

We subsidiëren Divosa, NVVK en de VNG daarom om bredere bekendheid te geven aan best practices die de effectiviteit van de aanpak van vroegsignalering verbeteren.

  1. Meer (mogelijkheden tot) informatiedeling tussen gemeenten en vastelastenpartners.

De onderzoekers doen de aanbeveling te onderzoeken of informatiedeling kan worden versoepeld. Specifiek benoemen de onderzoekers daarbij het uitgebreider terugkoppelen aan vastelastenpartners van de resultaten van het hulpaanbod door de gemeente. Naar mijn idee zijn er al veel mogelijkheden om gegevens vanuit gemeenten terug te koppelen aan vastelastenpartners, mits gemeenten daarvoor een goede motivering hebben. Een werkgroep vanuit alle betrokken stakeholders heeft eerder al zeer uitgebreid gekeken wat er wél mogelijk is. Op basis daarvan zijn de nodigde veranderingen doorgevoerd. Wanneer gemeenten echter terughoudend zijn om meer informatie te delen ondanks een goede motivatie, ben ik bereid om voor specifieke vragen of onduidelijkheden over dit thema nadere duiding te geven.

De onderzoekers doen verder de aanbeveling voor het realiseren van een centraal aanleversysteem. Over deze aanbeveling ben ik in gesprek gegaan met vastelastenpartners, gemeenten en hun ICT-leveranciers. Aan de hand van deze gesprekken komt ik tot de conclusie dat een centraal aanleverpunt voor de partijen die signalen aan gemeenten doorgeven moet komen vanuit een publieke voorziening. Het Schuldenknooppunt lijkt daarom het meest geschikt om deze taken uit te voeren. In april 2025 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de positionering van het Schuldenknooppunt vanaf januari 2026.19 Daarmee beoog ik het Schuldenknooppunt in te richten als een publieke voorziening. Gezien de huidige dienstverlening en het feit dat al veel gemeenten en vastelastenpartners bij het Schuldenknooppunt zijn aangesloten, is het mogelijk om dit centraal aanleverpunt bij het Schuldenknooppunt onder te brengen. De komende tijd worden de juridische, financiële en technische implicaties van een centraal aanleverpunt verder onderzocht, voordat hierover een definitief besluit genomen wordt.

  1. Meer registratie en evaluatie van effecten, wat het identificeren en verspreiden van bewezen effectieve aanpakken mogelijk maakt en stimuleert.

De onderzoekers stellen vast dat er voor vroegsignalering momenteel beperkte registratie en evaluatie van effecten plaatsvindt, wat het identificeren en verspreiden van bewezen effectieve aanpakken bemoeilijkt. Goede registratie is belangrijk voor het verbeteren van effectiviteit. Om het effect van vroegsignalering op de schuldensituatie van huishoudens beter in beeld te krijgen, zal de Divosa Monitor Vroegsignalering Schulden op termijn opgaan in het project Data delen armoede en schulden (DDAS). Binnen DDAS werken NVVK, Divosa, VNG en het CBS aan een eenduidige uitvraag van een bredere set data met betrekking tot armoede en schulden. Door het toevoegen van de monitoring van vroegsignalering kunnen bredere effecten van vroegsignalering beter inzichtelijk gemaakt worden.

Ook werken Divosa, VNG en NVVK via een subsidie van SZW aan verschillende initiatieven om de effectiviteit van de uitvoering van vroegsignalering te verbeteren.

Uitvoering moties

Uw Kamer heeft de afgelopen jaren enkele moties aangenomen met betrekking tot de evaluatie van vroegsignalering. Met deze evaluatie en kabinetsreactie informeer ik u over de uitvoering van deze moties.

Motie van het Lid Peters

De motie van het Lid Peters20 verzoekt de regering, om bij de evaluatie van de wet een maatschappelijke kosten- en batenanalyse (MKBA) te maken specifiek in relatie tot kosten rondom zorg. Met de wetsevaluatie is getracht een MKBA uit te voeren voor vroegsignalering. De effecten van vroegsignalering waren volgens de onderzoekers echter onvoldoende helder los te zien van bredere effecten op schulden. Wel is in het kader van het IBO problematische schulden is een uitgebreidere MKBA gemaakt, die ziet op invulling van de volledige motie. Het doel van dat onderzoek is om in beeld te brengen welke kosten (problematische) schulden veroorzaken.21 Uit deze MKBA blijkt dat de kosten van schulden specifiek voor de gezondheidszorg minimaal € 438 miljoen zijn per jaar.

Motie van de leden Van Beukering-Huijbrechts c.s

Deze motie van de leden Van Beukering-Huijbrechts c.s.22 verzoekt om borging van privacy te betrekken bij de evaluatie van de Wgs. In het onderzoek is specifieke aandacht geweest voor de privacyaspecten. Daarbij is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gesprekspartner geweest en zijn ook specifiek vraagstukken en tekstpassages voorgelegd aan de AP.


  1. Omdat 2021 het aanvangsjaar van de monitoring was, is dit cijfer niet volledig betrouwbaar, maar slechts een indicatie van de inzet van gemeenten in dat jaar. De cijfers zijn een extrapolatie op basis van de aantallen die deelnemende gemeenten van de Monitor Vroegsignalering Schulden aanleverden. Omdat nog niet alle gemeenten vanaf begin 2021 al signalen ontvingen zijn de cijfers naar verwachting een overschatting van de daadwerkelijke aantallen.↩︎

  2. Hulpacceptatie wordt niet in alle gemeenten eenduidig gedefinieerd.↩︎

  3. NVVK (2024) Jaarcijfers over het aantal verzoeken tot informatie, advies of een hulpvraag gericht aan een NVVK-lid. De hulpvraag betreft steeds de eigen financiële situatie, meestal gaat het om schulden.↩︎

  4. Het gaat hier om de Regeling zorgverzekering, het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening (voor verhuur), Regeling afsluitbeleid voor drinkwater, de Warmteregeling en de Regeling afsluitbeleid voor elektriciteit en gas.↩︎

  5. Wetsevaluatie vroegsignalering (Wgs), Panteia, Hogeschool Utrecht en Bureau Bartels (2025), p.9.↩︎

  6. Kamerstukken II, 2023-2024 24 515, nr. 766↩︎

  7. Kamerstukken II, 2023-2024 24 515, nr. 762↩︎

  8. Jungmann en Anderson 2011. "Vroegsignalering moet en kan!". De respondenten, die een beroep deden op de gemeentelijke schuldhulpverlening werden geïnterviewd.↩︎

  9. Binnen de 250 dossiers is gestreefd naar een verdeling van 40 procent schuldsaneringen, 40 procent schuldbemiddelingen en 20 procent wettelijke schuldsaneringen. Met deze aantallen achten de onderzoekers deze steekproef representatief.↩︎

  10. Er is gerekend met de aanname dat er gemiddeld 7 maanden verstrijken tussen het moment van aanmelden bij een gemeente en het moment dat de aanvraag voor de schuldregeling wordt ingediend. Van de gemiddeld 8,4 jaar worden dus nog zeven maand afgehaald, om zo tot 7 jaar en tien maanden te komen.↩︎

  11. Kamerstukken II, 2024-2025, 24 515, nr. 798.↩︎

  12. Kamerstukken II, 2023-2024, 24 515, nr. 724.↩︎

  13. Dit zijn de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Klimaat en Groene Groei (KGG), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en Infrastructuur en Waterstaat (IenW).↩︎

  14. Dit betreffen aanpassing aan de voorwaarden Regeling afsluitbeleid voor gas, elektriciteit en warmte (KGG) en voorwaarden Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater (IenW). De afsluitregeling voor gas, elektriciteit en warmte is ook in 2023 aangescherpt om zo betere bescherming te bieden aan mensen van afsluiting van elektriciteit gas en warmte.↩︎

  15. Verwey-Jonker (2024) https://www.verwey-jonker.nl/publicatie/inspiratie-en-tips-voor-een-outreachende-aanpak/↩︎

  16. Verwey-Jonker (2023) ‘Op pad met de CAK-lijst: wat nog meer belangrijk is’.↩︎

  17. Autoriteit Persoonsgegevens (2021) Handreiking Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.↩︎

  18. Nationale Ombudsman 2024/05 ‘Hoe Eerder, Hoe Beter’ Hoe eerder hoe beter | Nationale ombudsman.↩︎

  19. Kamerstukken II, 2024-2025 24 515, nr. 797 (Positionering Schuldenknooppunt vanaf januari 2026↩︎

  20. Kamerstukken II, 2019-2020, 35 316, nr. 15.↩︎

  21. Kamerstukken II, 2024-2025, 24 515, nr. 770↩︎

  22. Kamerstukken II, 2019-2020, 35 316, nr. 12.↩︎