[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over het jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2024 (onderwerpen die zien op Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) (Kamerstuk 36740-VII-1)

Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2024

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2025D29619, datum: 2025-06-24, bijgewerkt: 2025-06-25 12:20, versie: 3 (versie 1, versie 2)

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36740 VII-16 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2024 .

Onderdeel van zaak 2025Z13077:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


36 740 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2024

Nr. 16 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 24 juni 2025

De vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de brief van 21 mei 2025 inzake het jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2024 (onderwerpen die zien op Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) (Kamerstuk 36 740 VII, nr. 1).

De vragen en opmerkingen zijn op 16 juni 2025 aan de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voorgelegd. Bij brief van 24 juni 2025 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Postma

Adjunct-griffier van de commissie,

Morrin

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de rapporteurs

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie


I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de rapporteurs

De leden Gabriëls en Welzijn treden op als rapporteurs voor onderdelen van het jaarverslag van het ministerie van Binnenlandse Zaken die toezien op Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO). Zij hebben namens de commissie gekeken naar de volgende onderwerpen:

• meevallers en onderuitputting;

• woningbouw;

• de renovatie van het Binnenhof;

• de informatiewaarde van het jaarverslag;

• evaluaties.

Hieronder gaan de rapporteurs per onderwerp in op hun bevindingen en de vragen die ze aan de minister willen voorleggen. Vooraf merken de rapporteurs op dat ze niet ingaan op de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer over de bedrijfsvoering bij VRO, omdat dit de verantwoordelijkheid is van de minister van Binnenlandse Zaken. Sommige punten zijn uiteraard wel relevant voor VRO, bijvoorbeeld waar het aanbestedingen van het Rijksvastgoedbedrijf betreft. De rapporteurs gaan ervan uit dat het ministerie de opmerkingen van de Rekenkamer ter harte neemt.

Wat betreft de meevallers en onderuitputting hebben de rapporteurs geconstateerd dat op de VRO-onderdelen in 2024 500 miljoen euro minder is uitgegeven dan bij het opstellen van de begroting werd verwacht. Een meevaller voor de huurtoeslag is hiervan de grootste component: 370 miljoen euro. Volgens het jaarverslag komt dit doordat de inkomens sterker zijn gestegen dan was geraamd. Volgens de analyse van de rapporteurs waren óók in 2022 en 2023 de uitgaven voor de huurtoeslag duidelijk lager dan de raming. Een ander punt is dat bij de huurtoeslag sprake is van onderuitputting. Een deel van de huishoudens vraagt de toeslag niet aan, maar hebben er wel recht op (in 2021 was dit 12 procent). Omdat de doelgroep van de huurtoeslag sinds dit jaar groter is geworden, neemt dit probleem misschien wel toe.

Daarom hebben de rapporteurs de volgende vragen:

  • Wat kan de minister doen om de ramingen van de huurtoeslag realistischer te maken, zodat afwijkingen niet pas zichtbaar worden bij de Slotwet?

De huurtoeslag is conjunctuurgevoelig waardoor macro-economische ontwikkelingen direct doorwerking hebben op de huurtoeslaguitgaven. Met de huurtoeslagraming wordt geprobeerd een zo realistisch mogelijk toekomstbeeld te schetsen. Dat gebeurt 1x per jaar, in het voorjaar. Aan de basis staan gerealiseerde huurtoeslaggegevens van het meest recente toeslagjaar waarvoor voldoende betrouwbare gegevens beschikbaar zijn en de wettelijk vastgestelde huurtoeslagparameters.

De raming van toekomstige uitgaven en ontvangsten is gebaseerd op de raming van onder andere de consumentenprijsindex, werkloosheid en de inkomensontwikkeling uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB. Daarnaast wordt rekening gehouden met de uitvoering door Dienst Toeslagen, het huurbeleid van verhuurders, en de demografische ontwikkeling. De doorwerking van deze verschillende factoren wordt continu beoordeeld om toekomstige afwijking zoveel mogelijk te beperken.

Gedurende een begrotingsjaar wordt zichtbaar wat de afwijking is tussen de uitputting van het huurtoeslagbudget en de begrotingsstand. De eventuele afwijking wordt bij Slotwet verwerkt omdat er dan zekerheid is over de definitieve realisatiecijfers. Tot slot wordt de verwachte prognose van de huurtoeslag ook opgenomen in de veegbrief. In deze zogenoemde veegbrief wordt de Staten-Generaal geïnformeerd over beleidsmatige mutaties en relevante wijzigingen na de tweede suppletoire begroting.

  • Wat gaat de minister doen om te stimuleren dat mensen die recht hebben op huurtoeslag deze ook daadwerkelijk aanvragen?

Om niet-gebruik van toeslagen tegen te gaan en ervoor te zorgen dat iedereen krijgt waar hij of zij recht op heeft voert Dienst Toeslagen een aantal activiteiten uit. Er is een integrale strategie op niet-gebruik opgesteld gebaseerd op vier sporen: het aansluiten bij de brede publieksbenadering (waaronder pr-campagnes), doelgroep- en themagerichte benadering, het benutten van bestaande contactmomenten en het persoonlijk benaderen van individuele burgers. Als onderdeel van de strategie is Dienst Toeslagen in 2024 een pilotsamenwerking gestart met de koepelorganisatie voor woningbouwcorporaties (Aedes) om het niet-gebruik op huurtoeslag tegen te gaan. Binnen deze samenwerking is communicatiemateriaal beschikbaar gesteld voor corporaties zodat zij hun huurders via eigen communicatiekanalen kunnen wijzen op huurtoeslag. Aanvullend op deze samenwerkingen zet Dienst Toeslagen verder in op communicatie/campagnes gedurende diverse relevante momenten in het jaar en op relevante momenten voor specifieke doelgroepen. Daarnaast zet Dienst Toeslagen zich in om relevante samenwerkingen op te zetten met partijen en organisaties die in contact staan met burgers. Ook werkt Dienst Toeslagen aan betere informatievoorziening, zoals het ontwikkelen van animaties.

Tot slot, doordat bepaalde gegevens over de verhuur van woningen niet beschikbaar zijn, is het voor Dienst Toeslagen niet mogelijk om bijvoorbeeld de gehele populatie van rechthebbenden op huurtoeslag te attenderen.

Er was ook onderuitputting op andere regelingen, onder meer op het gebied van flex- en transformatiewoningen. Het viel de rapporteurs op dat in de paragraaf over onderuitputting de uitgaven worden vergeleken met de Najaarsnota, terwijl bij de beleidsartikelen de vergelijking wordt gemaakt met de oorspronkelijke begroting. De rapporteurs hebben een nadrukkelijke voorkeur voor deze laatste werkwijze, omdat de realisatie dan beter afgezet kan worden tegen de doelen in de begroting. Bovendien wordt dan ook onderuitputting die optreedt gedurende het hele jaar zichtbaar. Uit deze laatste vergelijking blijkt bijvoorbeeld dat sommige begrotingsposten doorschuiven naar latere jaren omdat regelingen vertraging hebben opgelopen, zoals de ondersteuning van wooncoöperaties. Krapte op de arbeidsmarkt blijkt volgens het jaarverslag geen dominante oorzaak van onderuitputting in 2024. Het is echter wel een risico voor het halen van de woningbouwdoelen. Al deze constateringen brengen de rapporteurs op de volgende vragen:

• Wat doet de minister om te voorkomen dat beschikbare middelen voor flex- en transformatiewoningen wederom niet worden besteed?

Ik heb begin 2025 de regeling opnieuw opengesteld. Hierbij zijn belemmeringen

weggenomen. Zo is het bedrag aanzienlijk verhoogd naar € 14.000 per woonruimte en kunnen

ook optopprojecten een bijdrage ontvangen.

• Kan de minister in toekomstige jaarverslagen de onderuitputting (in de samenvattende paragraaf over dit onderwerp) voortaan afzetten tegen de oorspronkelijke begroting in plaats van tegen de Najaarsnota, zodat de Kamer een completer beeld krijgt van de onderuitputting die gedurende het jaar is opgetreden?

De oorspronkelijke begroting zoals ingediend op Prinsjesdag wordt gedurende het lopende

begrotingsjaar na instemming van het parlement op een aantal momenten bijgesteld. De

tweede suppletoire begroting, samenhangend met de Najaarsnota, is het laatste moment in het

jaar waarin bijstellingen kunnen worden gedaan. Als de tweede suppletoire begroting is

aangenomen door het parlement, is dat de recentste vastgestelde begroting en zijn de eerder

ingediende begrotingen over het lopende jaar niet meer van toepassing. Daarom wordt de

onderuitputting in het jaarverslag juist tegen de tweede suppletoire begroting afgezet, in plaats

van tegen de oorspronkelijke begroting. Dit geeft het compleetste en actueelste beeld van de

onderuitputting die gedurende het jaar is opgetreden. Dit is ook in lijn met de

Rijksbegrotingsvoorschriften zoals vastgesteld door de minister van Financiën en is dus

rijksbreed de praktijk.

• Wat is de strategie van de minister om oplossingen te vinden voor arbeidsmarktkrapte voor zowel de bouwsector als gemeenten, gezien de risico’s voor de woningbouwdoelen?

Binnen de circa € 2,5 miljard van de Realisatiestimulans is circa € 900 miljoen voor specifieke opslagen. Een deel daarvan is bestemd voor het versterken van de ambtelijke capaciteit van medeoverheden. Tijdens de Woontop is met de medeoverheden en marktpartijen afgesproken toe te werken naar structurele oplossingen. Dat resulteert in een periode van vijf jaar in slagvaardige overheidsorganisaties die weer zelfstandig, zonder bijzonder steunmaatregelen, hun taken kunnen uitvoeren. De VNG en IPO hebben gevraagd om samen met VRO een programma op te zetten dat deze uitvoeringskracht gaat bieden aan gemeenten en provincies. Het Programma Uitvoeringskracht Woningbouw heeft als doel de structurele versterking van ambtelijke capaciteit en deskundigheid bij gemeenten en provincies, als basis voor het versnellen van de woningbouwproductie.

Woningbouw is het tweede aandachtspunt van de rapporteurs. Er zijn vorig jaar ruim 82.000 woningen gerealiseerd, terwijl de doelstelling ligt op 100.000 woningen per jaar. Volgens het jaarverslag is dit te wijten aan de economische omstandigheden van enkele jaren geleden, die met vertraging doorwerken in de productie.

Het is natuurlijk lastig om een link te leggen met de middelen die in 2024 zijn ingezet, omdat er vertraging zit tussen de inzet van middelen en de daadwerkelijke bouw. Toch zouden het jaarverslag en de begroting duidelijker kunnen aangeven hoe de verschillende regelingen in onderlinge samenhang bijdragen aan de doelstelling.

Er zijn specifieke doelen voor woningen die geschikt zijn voor ouderen. De rapporteurs benadrukken het belang van het halen van deze doelen voor de doorstroming op de woningmarkt. Volgens de Algemene Rekenkamer heeft de minister echter te weinig zicht op de voortgang, en is het niet aannemelijk dat de doelen worden gehaald. De Algemene Rekenkamer adviseert om tussendoelen tot 2030 te formuleren en om in voortgangsrapportages aandacht te besteden aan de knelpunten om zo een realistischer beeld te schetsen. Verder wijst de Rekenkamer op het gebrek aan voortgang in de woningbouw op Bonaire.

Op het gebied van woningbouw hebben de rapporteurs de volgende vragen:

• Waren er in 2024 behalve de economische omstandigheden van enkele jaren geleden ook andere oorzaken voor het achterblijven van de woningbouwproductie ten opzichte van de doelstelling, zoals stikstof of netcongestie?

De oorzaak van de daling die in 2024 heeft plaatsgevonden ligt in de negatieve economische

omstandigheden in de jaren ervoor. Woningbouwplannen die in 2022 niet in startbouw gingen

door de economische omstandigheden in dat jaar, kwamen in 2024 niet tot realisatie.

Hiernaast speelden uiteraard ook andere oorzaken een negatieve rol, maar deze zijn niet

specifiek gebonden aan het jaar 2024. Denk hierbij aan oorzaken die leiden tot beperktere

beschikbaarheid van bouwgrond. Het kan daarbij gaan om stikstof of netcongestie, maar ook

om geluid, veiligheid of noodzakelijke sanering van grond, het nog niet gerealiseerd of

gepland zijn van noodzakelijke investeringen in infrastructuur (ov of wegen). Ten slotte

blijven bezwaarprocedures van omwonenden de woningbouw vertragen. Er blijft daarom een

brede beleidsaanpak nodig om de bouwproductie positief te stimuleren richting de 100.000

woningen per jaar.

• Kan de minister in de begroting 2026 inzichtelijk maken hoe de woningbouwregelingen gezamenlijk bijdragen aan de doelstelling van 100.000 extra woningen per jaar, bijvoorbeeld door dit per regeling aan te geven?

In mijn Kamerbrief van 19 mei jl. (Kamerstuk 32 847, nr. 1344) wordt per financiële regeling inzichtelijk

gemaakt hoe ze bijdragen aan de bouw van nieuwe woningen. De Realisatiestimulans wordt

zo ingericht dat alle betaalbare woningen die gebouwd worden en die nog geen eerdere

bijdrage hebben gehad vanuit andere regelingen, financieel ondersteund worden. Dit telt op

tot 100.000 woningen per jaar.

Het kan bij grote of complexe projecten echter zo zijn dat deze bijdrage uit de

Realisatiestimulans onvoldoende is om het project te realiseren. In dat geval zijn aanvullend

de Woningbouwimpuls en het Gebiedsbudget beschikbaar, waarvoor een aanvraag kan

worden ingediend.

• Is de minister van plan om inderdaad tussendoelen te formuleren voor ouderenhuisvesting en zo ja, wanneer kan de Kamer deze tegemoet zien? Pakt de minister de aanbeveling op om niet alleen de acties op te schrijven, maar ook een realistisch beeld te schetsen van de knelpunten?

In de voortgangsrapportage ouderenhuisvesting die op 25 april 2025 naar uw Kamer is

gestuurd (Kamerstuk 29 389, nr. 151), is aandacht besteed aan het zicht op de doelstellingen onder het

kopje ‘monitoring’, uitgesplitst naar de verschillende typen woningen. In het najaar 2025

zullen we uw Kamer opnieuw informeren over ouderenhuisvesting, waarbij we wederom

aandacht zullen besteden aan het aantal geplande en gerealiseerde woningen voor ouderen. Ik

neem de aanbeveling om meer aandacht besteden aan de knelpunten voor realisatie ter harte.

Dit zal meer aandacht krijgen in de voorgangsrapportages.

• Wanneer ontvangt de Kamer de toegezegde actielijst voor woningbouw op Bonaire, waarin ook de aanbevelingen van de Rekenkamer zijn verwerkt?

Zoals ik heb toegezegd tijdens het debat van 29 januari jl.: na de zomer, uiterlijk 1 oktober aanstaande.

De Algemene Rekenkamer gaat uitgebreid in op de renovatie van het Binnenhof. Zij concludeert dat het oorspronkelijke budget niet realistisch was. Volgens de Rekenkamer kan de minister de informatievoorziening verbeteren, op twee punten:

• Ten eerste is er een gebrek aan definities van en afspraken over de zogenaamde disclaimers die een rechtvaardiging kunnen vormen voor extra budget. Daarbij merkt de Rekenkamer op dat kosten die vallen onder de disclaimer ‘extra eisen beveiliging’ wel erg gemakkelijk worden geaccepteerd.

• Ten tweede ontvangt de Kamer niet alle beschikbare informatie. De regels vereisen dat de minister de Kamer alleen mag informeren over budgetclaims als deze vooraf zijn goedgekeurd door de minister van Financiën. Volgens de Rekenkamer is dit echter op te lossen door te werken met bandbreedtes. De communicatie over de Grafelijke Zalen is een goed voorbeeld hoe het wél kan. Uiteraard hebben de rapporteurs er begrip voor dat sommige kosten vertrouwelijk kunnen zijn, vanwege onderhandelingen over de prijs.

De rapporteurs hebben de volgende vragen:

• Hoe reageert de minister op de constatering van de Rekenkamer dat het oorspronkelijke budget voor renovatie van het Binnenhof onrealistisch laag was en welke lessen trekt de minister hieruit voor vergelijkbare projecten?

Ik heb de indruk dat bekend was dat het budget van € 475 miljoen niet toereikend zou zijn.

Dit is meermaals door mij en mijn voorgangers benoemd in commissiedebatten. Alleen al

omdat in de jaren daarna pas de programma’s van eisen verder uitgewerkt zijn. Daarom zijn

vanaf het begin vier belangrijke disclaimers benoemd. Deze disclaimers betreffen de exogene

factoren die niet door het Rijksvastgoedbedrijf te beïnvloeden zijn en die kunnen leiden tot

het moeten bijstellen van het budget: marktspanning, extra eisen beveiliging, extra eisen

duurzaamheid en onvoorziene technische uitvoeringsrisico’s.

Nu we tien jaar verder zijn, zijn vele kosten, waaronder bouwkosten en lonen, flink gestegen.

En het was ook noodzakelijk om oplossingen te realiseren voor aanvullende veiligheidseisen

voor de gebouwen.

De Rekenkamer was complimenteus over de wijze waarop over de Grafelijke Zalen vooraf de

kosten inzichtelijk zijn gemaakt. Deze lijn zal het Rijkvastgoedbedrijf voortzetten.

• Kan de minister de definities en afspraken over ‘disclaimers’ aanscherpen en deze verwerken in de voortgangsrapportages over de renovatie van het Binnenhof?

Zoals ook in de gesprekken met Rekenkamer naar voren is gekomen, is het lastig om

definities van disclaimers verder aan te scherpen. Disclaimers omvatten de belangrijkste vier

categorieën exogene factoren die niet door het Rijksvastgoedbedrijf te beïnvloeden zijn en die

kunnen leiden tot het moeten bijstellen van het budget. Zoals de afgelopen jaren bij de inzet

van de disclaimers naar voren is gekomen en toegelicht in de voortgangsrapportages,

omvatten deze categorieën een verscheidenheid aan onderwerpen die niet eenvoudig in één

definitie zijn te verwoorden. Een categorie zoals onvoorziene technische uitvoeringsrisico’s

omvat bijvoorbeeld uitkomsten van onderzoeken naar de staat van de gebouwen, de

aanwezigheid van asbest, maar ook onverwachte gebeurtenissen en vondsten gedurende de

uitvoering. Mede hierom wordt bij het aanwenden van disclaimers altijd een toets uitgevoerd,

voordat dit wordt meegewogen in eventuele besluiten over aanpassing van het budget. Ook

wordt in de recente voortgangsrapportages zo goed mogelijk toegelicht op grond waarvan een

beroep wordt gedaan op de disclaimers. Ik zou graag deze werkwijze handhaven.

• Gebruikt de minister de suggesties van de Rekenkamer om beter te sturen op de kosten, bijvoorbeeld door betere spelregels over disclaimers en kritischer te kijken naar beveiligingseisen?

Ja. Het renovatieprogramma van het Binnenhof doorloopt verschillende fasen. Waar het bij

het concreet maken van programma’s van eisen en het uitwerken van de ontwerpen op

momenten noodzakelijk was om wijzigingen door te voeren, is het voorkomen van

wijzigingen in de uitvoeringsfase het uitgangspunt. Het Rijksvastgoedbedrijf spant zich in om,

samen met de gebruikers, de renovatie volgens de nu vastgestelde ontwerpen uit te voeren en

wijzigingen als gevolg van nieuwe eisen in principe niet toe te staan.

• Is de minister bereid om voortaan niet-vertrouwelijke kostenramingen eerder met de Kamer te delen, door bijvoorbeeld te werken met budgetbandbreedtes?

De Rekenkamer gaat in het onderzoek in op het benoemen van bandbreedtes aan de Kamer voor de Renovatie van het Binnenhof. Ook licht zij toe dat de minister de Tweede Kamer niet kan informeren over kostenstijgingen boven het vastgestelde budget, zonder dat een aanvulling van het budget vooraf door de minister van Financiën is goedgekeurd. Het is altijd mijn doel de Kamer zo vroeg mogelijk te informeren, met inachtneming van de interne kabinetsafspraken die daarover gelden.

Verder adviseert de Rekenkamer de Tweede Kamer om de renovatie aan te wijzen als groot project. De Kamer zal hier een eigen afweging over moeten maken. De minister geeft aan dat er nu ook al gerapporteerd wordt conform de regeling grote projecten, en dat de Kamer al uitgebreid wordt geïnformeerd over risico’s. Het verschil zou echter zijn dat de Kamer elk half jaar een accountantsrapport ontvangt, dat een extra waarborg biedt voor de kwaliteit van de ramingen. Dat kan een overweging voor de Kamer zijn. De vraag aan de minister is dan ook:

• Hoe kijkt de minister hier tegenaan?

Een accountantscontrole aanvullend op de al aanwezige interne controlemechanismen maakt geen deel uit van de rapportage. Er is reeds wel een uitvoerige risicorapportage opgenomen. Bovenop de interne controlemechanismen is in de recent afgesloten contracten aanvullend opgenomen, dat voor de opgave van werkelijke kosten van bouwers ook jaarlijks een controleverklaring wordt toegevoegd. Ook dit geeft extra waarborgen. Eind dit jaar is circa 80% van de contracten vastgelegd en daarmee begint ook een andere fase waarin met name de omvang en inschatting van de nog resterende risico’s bepalend is voor de kwaliteit van de ramingen. Daarmee is de toegevoegde waarde van de categorie Grote Projecten grotendeels al ingevuld. Indien een accountantsverklaring moet worden toegevoegd aan de rapportage, betekent dit dat er meer tijd nodig zal zijn om de rapportage op te stellen en vervolgens aan de Tweede Kamer te sturen. Het is aan de Tweede Kamer om een besluit te nemen om een project aan te wijzen als ‘groot project’ volgens de Grote Projecten Regeling.

De rapporteurs hebben in de breedte gekeken naar de informatiewaarde van het jaarverslag. De Algemene Rekenkamer wijst er op dat in het jaarverslag, en ook in veel Kamerbrieven, nauwelijks concreet wordt gemaakt welke resultaten met de ingezette middelen zijn bereikt. Dat speelt niet alleen bij VRO. Een belangrijk startpunt is dat er concrete doelen zijn. Bij het beleidsartikel over ruimtelijke ordening en de Omgevingswet en bij de Regio Deals is het nog niet gelukt om toetsbare doelen te formuleren. Bij sommige onderwerpen zijn er wel doelen voor 2030, maar zouden tussendoelen een nuttige toevoeging zijn. De ouderenhuisvesting is al genoemd, maar de rapporteurs denken bijvoorbeeld ook aan de isolatie van woningen. Hoeveel woningen moeten er bijvoorbeeld in 2027 of 2028 zijn aangepakt? En hanteert het kabinet nog de doelstelling dat er in 2030 2,5 miljoen woningen zijn geïsoleerd? De rapporteurs verzoeken daarom aan de minister:

• Kunt u bij de gehele begroting 2026 nagaan waar u tussendoelen kunt toevoegen, bijvoorbeeld bij de isolatie van woningen?

Ik begrijp de wens van de rapporteurs om de voortgang van beleid zo concreet en inzichtelijk mogelijk te maken, bijvoorbeeld met tussendoelen. Tegelijkertijd vergt het doorlopen van de gehele begroting om overal mogelijke tussendoelen te formuleren een zeer zorgvuldige en tijdsintensieve exercitie. Gezien de beschikbare capaciteit en de lopende trajecten kies ik ervoor op dit moment prioriteit te geven aan de onderdelen waar de grootste impact en urgentie liggen. We beschikken al over een aantal stevige instrumenten om voortgang te monitoren, zoals de Staat van de Volkshuisvesting, en ik vind het belangrijk dat we die middelen goed benutten en waar mogelijk in begrotingsstukken verwijzingen naar opnemen.

Sinds de begroting 2024 is een kleine verbetering doorgevoerd met de toevoeging van tabellen met kernindicatoren onder het kopje ‘beleidsagenda’; in het jaarverslag is dit het kopje ‘beleidsprioriteiten. Deze indicatoren zijn er voor de woningmarkt en de energietransitie. Het valt hierbij op dat de gegevens niet erg recent zijn, soms nog over 2022. Een meer fundamenteel punt is dat de toelichting bij de beleidsartikelen zelf nog niet is verbeterd. De minister heeft, in antwoord op schriftelijke vragen, toegezegd om in de begroting voor 2026 de koppeling tussen middelen en doelen te gaan verbeteren. Daarom hebben de rapporteurs twee vragen:

• Hoe gaat de minister in de begroting 2026 invulling geven aan de toezegging om de koppeling tussen beleidsdoelen en ingezette middelen te verbeteren?

In de beleidsvoorbereidingsfase is de koppeling tussen beleidsdoelen en ingezette middelen

essentieel voor een goed onderbouwd beleid. In 2024 heb ik voor een twintigtal concrete

VRO-dossiers meer inzicht willen geven in deze koppeling door toepassing van de rijksbrede

werkwijze “Beleidskeuzes uitgelegd” (conform artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet). Dit

betreft beleidsdossiers met een grote financiële impact, van meer dan € 20 miljoen. De

toelichting op deze dossiers is opgenomen in losse Kamerbrieven, zoals Kamerstuk 36 600

XXII, nr. 9 en Kamerstuk 36 550 VII, nr. 3 Deze brieven maken op dit moment nog geen

onderdeel uit van de begrotingsstukken, dit terwijl de genoemde dossiers belangrijke

onderdelen zijn van het beleid dat in de begroting beschreven wordt. Daarom kan ik

toezeggen dat ik in de begroting 2026 in de verschillende beleidsartikelen een verwijzing

zal opnemen naar de eerder verstuurde ingevulde kaders "beleidskeuzes uitgelegd". Op deze

wijze heeft uw Kamer in het beleidsartikel zelf inzicht in de koppeling tussen beleidsdoelen

en ingezette middelen op het niveau van concrete beleidsmaatregelen.

Na de beleidsvoorbereiding is het van belang te blijven toetsen of lopend beleid daadwerkelijk

bijdraagt aan de gestelde doelen en of de ingezette middelen doelmatig zijn besteed.

Beleidsevaluaties vormen hiertoe een belangrijk instrument. Inzichten die voortkomen uit

evaluaties helpen bij het aanpassen van lopend beleid en het onderbouwen van toekomstige

keuzes. In de komende begroting ontwikkel ik daarom de Strategische Evaluatieagenda (SEA)

verder door. Meer dan in eerdere jaren geef ik expliciet aan op welke beleidsdoelstellingen ik

inzichten wil verkrijgen en via welke specifieke (deel)evaluaties ik dat wil doen. Ook geef ik

vanaf deze begroting prominenter aandacht aan de Periodieke Rapportages in de

evaluatieprogrammering. Deze syntheseonderzoeken bevatten een (gereconstrueerde)

beleidstheorie van mijn gevoerde beleid, die wordt getoetst aan de praktijk. Daarmee wordt

geborgd dat ook in de evaluatiefase van beleid de relatie tussen doelen en middelen wordt

belicht.

Vooruitkijkend naar de begroting 2026, zal ik – net als vorig jaar – tabellen met

kernindicatoren opnemen in de beleidsagenda. Hiermee wordt het inzicht in de voortgang op

hoofddoelen verder versterkt.

• Kan de minister zorgen dat in toekomstige begrotingen en jaarverslagen recente gegevens worden opgenomen bij de kernindicatoren?

Ik hecht er waarde aan dat in de ontwerpbegroting en jaarverslag zo recent mogelijke informatie wordt opgenomen, waaronder in de kernindicatoren die zijn opgenomen in de beleidsagenda en het beleidsverslag. In de begroting wordt informatie gehaald uit rapportages, zoals de Staat van de Volkshuisvesting. De informatie in de begroting sluit aan bij de recentste rapportages. Het verkrijgen van data kost tijd en bepaalde analyses worden periodiek uitgevoerd. Zo is bijvoorbeeld de Leefbaarometer tweejaarlijks en hierin is nu de data van 2022 verwerkt. Het WoON (Woononderzoek Nederland) is driejaarlijks, het meest recente onderzoek is over 2021-2024.

Het laatste onderwerp van de rapporteurs is evaluaties. De Kamer ontvangt regelmatig monitoringsrapporten of evaluaties op VRO-terrein. Meestal ontvangt de Kamer ze vrij snel na afronding, maar in sommige gevallen zit daar wel een half jaar tussen. Belangrijker is echter de kwaliteit; de indruk van de rapporteurs is dat deze nogal wisselt. Er waren de afgelopen jaren enkele beleidsdoorlichtingen - tegenwoordig periodieke rapportages genoemd - waarbij het niet lukte om conclusies te trekken over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid. Het ontbreken van voldoende goede evaluaties is dan vaak het probleem. De beleidsdoorlichting over de woningmarkt was juist een positief voorbeeld, met een goede analyse van de effecten van het beleid. Een ander positief punt is dat voor de Omgevingswet een goed stelsel van monitoring en evaluatie is opgezet. Voor 2026 staan periodieke rapportages over de energietransitie en over het functioneren van het Rijksvastgoedbedrijf en het Kadaster gepland. De rapporteurs hebben hierover één vraag aan de minister:

• Kan de minister zorgen dat de positieve trend die is ingezet met de beleidsdoorlichting over de woningmarkt wordt doorgetrokken naar de kwaliteit van de evaluaties en periodieke rapportages die de Kamer in 2026 en daarna ontvangt?

Evaluaties zijn essentieel voor een lerende overheid. Daarom neem ik jaarlijks een Strategische Evaluatieagenda (SEA) op in mijn begroting, waarin ik structureel inzicht geef in de resultaten en effecten van VRO-beleid. Beleid verbetert wanneer we helder zicht hebben op de probleemdefinitie, mogelijke oplossingen en passende interventies. Evaluaties vergroten die kennis en dragen bij aan continue verbetering. Daarnaast bieden ze burgers en de Kamer inzicht in de besteding van publieke middelen.

De Periodieke Rapportages (voorheen beleidsdoorlichtingen) spelen hier als syntheseonderzoeken een belangrijke rol in. Deze voer ik elke vier tot zeven jaar uit voor alle SEA-thema’s op mijn begroting. Voorwaarde voor een goede synthese is de beschikbaarheid van voldoende en kwalitatief sterke (deel)evaluaties.

Ik waardeer het dat de Tweede Kamer een positieve ontwikkeling op dit vlak signaleert. Het bevestigt de inzet binnen mijn departement en stimuleert verdere verbetering. Vanaf de begroting 2026 zal ik Periodieke Rapportages prominenter positioneren in de totale SEA- programmering. Dit doe ik om daarmee al in de jaren voorafgaand aan de Periodieke rapportage met het gesprek mogelijk te maken over de benodigde onderzoeksbasis die via de SEA wordt opgebouwd. Ook bevorder ik kennis en kennisdeling tussen directies op dit vlak.

Daarnaast versterk ik de naleving van "Beleidskeuzes uitgelegd", waardoor al vroeg in de beleidsvoorbereiding meer evaluaties en monitors op de SEA vooruit worden gepland. Dat komt de kwaliteit van Periodieke Rapportages ten goede.

Tegelijk blijft maatwerk noodzakelijk: op sommige beleidsterreinen zullen beperkte middelen, beperkte tijd en personele capaciteit of andere prioriteiten van invloed zijn op het aantal uit te voeren evaluaties. De SEA vanaf de begroting 2026 maakt dit dan wel explicieter zichtbaar dan voorheen, zodat uw Kamer meer inzicht krijgt in de afwegingen die er per beleidsdomein worden gemaakt op het gebied van strategisch evalueren. Daarmee geef ik ook invulling aan de kabinetsafspraak om in de toelichting expliciet op te nemen welke onderwerpen de komende periode wel en niet worden behandeld en waar de focus ligt (Kamerstuk 31 865, nr. 267).

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Jaarverslag 2024 en willen de minister danken voor de beantwoording van de feitelijke vragen. Op onder andere deze beantwoording willen deze leden ingaan, te beginnen met het jaarverslag.

Zo is er een feitelijke vraag gesteld over de regeling die ondersteuning biedt aan gemeenten en woningcorporaties bij het passend huisvesten van grote gezinnen met een verblijfsvergunning. In 2024 is ervoor circa 725.000 euro aan subsidie aangevraagd van de in totaal 2,7 miljoen euro beschikbaar. De leden van de PVV-fractie vragen zich af waarom deze regeling enkel toegankelijk is voor grote gezinnen met een verblijfsvergunning en vragen de minister hoe zij er tegenover staat dat deze regeling wordt verbreed, zodat ook Nederlandse grote gezinnen er gebruik van kunnen maken.

De regeling Grote gezinnen heeft tot doel dat grote gezinnen met een verblijfsvergunning die op basis van de taakstelling door gemeenten gehuisvest moeten worden, sneller kunnen uitstromen uit de asielopvang. Gegeven dat specifieke doel is de regeling niet ook toepasbaar voor andere grote gezinnen. Grote gezinnen met een verblijfsvergunning blijven vaak lang in de opvang omdat het vinden van passende huisvesting ingewikkeld is. Omdat het gaat om zes personen of meer zorgen zij voor aanzienlijke druk op de capaciteit van het COA. Deze regeling helpt gemeenten om woningen geschikt te laten maken voor huisvesting van grote gezinnen, door bijvoorbeeld een woning aan te passen of te verbouwen. Zo kan sneller passende huisvesting worden gerealiseerd, waardoor de druk op de COA-capaciteit verlicht wordt. De verwachting is dat in de toekomst een dergelijke regeling niet meer nodig zou zijn aangezien het voornemen is om met wetsvoorstel Wet invoering tweestatusstelsel de nareis te beperken. Dit wetsvoorstel tracht ook nareis door gezinsleden te beperken middels aanvullende vereisten die zullen gelden ten opzichte van de huidige situatie.

In de beantwoording valt tevens te lezen dat criteria voor urgentieverlening per gemeente kunnen verschillen en dat de Wet versterking regie volkshuisvesting gemeenten de ruimte geeft om groepen toe te voegen voor urgentie. Deze leden vrezen dat hierdoor een geitenpaadje aan gemeenten wordt geboden om statushouders tot urgentiecategorie te kunnen maken. Bij de behandeling van de Wet versterking regie zullen de leden van de PVV-fractie dan ook met een voorstel komen om dat te voorkomen.

Deze leden lezen bij het antwoord op vraag 40 dat uit recent onderzoek blijkt dat houtbouw – een specifieke vorm van biobased bouwen – gemiddeld genomen ca. 8 procent duurder is bij nieuwbouw dan regulier bouwen en dat voor isolatie er beperkte meerkosten zijn voor biobased materialen. Wat deze leden betreft moet de woningbouwopgave leidend zijn en waar mogelijk een hogere prioriteit hebben dan circulair beleid. Veel Nederlanders moeten namelijk hun leven op de handrem zetten, omdat zij geen (geschikte) woning kunnen vinden.

Op blz. 151 staat dat Diversiteit & Inclusie het Rijk ondersteunt bij het bevorderen van divers en inclusief denken en handelen op de werkvloer. Zij geeft advies, trainingen en colleges, werft, bemiddelt en begeleidt. Op blz. 98 valt te lezen dat de minister van Binnenlandse Zaken de departementen ondersteunt bij de doelstelling om een diverse en inclusieve rijksdienst te zijn en daarbij inzet op een verdere stijging van het percentage vrouwen en bevordering van culturele diversiteit in topfuncties. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat personeelsbeleid puur moet gaan om kennis, kunde, alsmede ervaring en niet om eigenschappen als “vrouw” en “culturele achtergrond”. Deze leden willen de minister vragen of zij kan aangeven hoeveel belastinggeld op het departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is uitgegeven in 2024 aan activiteiten die diversiteit en inclusie moeten bevorderen. Deelt de minister de mening dat positieve discriminatie ook discriminatie is? Daarnaast vragen deze leden of er ook op het departement van VRO in 2024 in functioneringsgesprekken met leidinggevenden is gesproken over racisme en discriminatie.

De ambtelijke ondersteuning van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) is ingericht volgens het principe ‘twee ministeries, één organisatie’. De ondersteuning van VRO wordt daartoe begroot vanuit de BZK-begroting. Vanuit de BZK-begroting worden kosten gemaakt voor beide departementen, onder andere voor het streven naar betrouwbare, goed functionerende en slagvaardige organisaties. Onderdeel daarvan is het bevorderen van een werkomgeving waarbinnen verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis aan dit streven bijdragen. Voor het onderwerp ‘diversiteit en inclusie’ was voor BZK/VRO en vanuit de Rijksbrede rol van BZK daartoe in 2024 € 310.000,- begroot.

Binnen de Rijksoverheid is voorkeursbeleid geen onderdeel van het rijksbrede personeelsbeleid. Het rijksbrede personeelsbeleid houdt als uitgangspunt dat er breed wordt geworven en geselecteerd, zodat bepaalde groepen niet bewust of onbewust worden bevoordeeld. Het ministerie van VRO volgt de richtlijnen van het rijksbrede personeelsbeleid.

Zoals ook hierboven benoemd, zijn medewerkers die werken voor het departement van VRO, in dienst van het ministerie van BZK. Dit betekent dat ze onder het personeelsbeleid van het ministerie van BZK vallen. De minister van BZK heeft aan de Tweede Kamer toegezegd dat met alle medewerkers van BZK in het functioneringsgesprek gesproken wordt over racisme en discriminatie. Dit geldt dus ook voor de medewerkers die in de praktijk voor het ministerie van VRO werken.

Volgens de Rekenkamer kan de minister de informatievoorziening over renovatie van het Binnenhof verbeteren. Het gaat dan om betere definities van en afspraken over disclaimers (die een rechtvaardiging kunnen vormen voor extra budget) en het delen van intern beschikbare informatie. Omdat de Rekenkamer deze punten niet expliciet laat terugkomen in haar aanbevelingen, gaat de minister hier niet op in. De leden van de PVV-fractie zouden graag een toelichting van de minister willen hebben.

Alhoewel de renovatie niet door de Tweede Kamer is aangemerkt als groot project, wordt wel op vrijwel alle punten gerapporteerd over het programma conform de Regeling Grote Projecten. In de afgelopen jaren is de informatievoorziening en daarmee ook de kwaliteit van de (sturings)informatie voor de Tweede Kamer steeds verder verbeterd. Indien er behoefte is vanuit de Kamer voor meer informatie, dan ga ik graag met u hierover in gesprek.

De disclaimers betreffen de exogene factoren die niet door het Rijksvastgoedbedrijf te beïnvloeden zijn en die kunnen leiden tot het moeten bijstellen van het budget: marktspanning, extra eisen beveiliging, extra eisen duurzaamheid en onvoorziene technische uitvoeringsrisico’s.

Zoals ook in de gesprekken met Rekenkamer naar voren is gekomen, is het lastig om definities van disclaimers verder aan te scherpen. Disclaimers omvatten de belangrijkste vier categorieën exogene factoren die niet door het Rijksvastgoedbedrijf te beïnvloeden zijn en die kunnen leiden tot het moeten bijstellen van het budget. Zoals de afgelopen jaren bij de inzet van de disclaimers naar voren is gekomen en toegelicht in de voortgangsrapportages, omvatten deze categorieën een verscheidenheid aan onderwerpen die niet eenvoudig in één definitie zijn te verwoorden. Een categorie zoals onvoorziene technische uitvoeringsrisico’s omvat bijvoorbeeld uitkomsten van onderzoeken naar de staat van de gebouwen, de aanwezigheid van asbest, maar ook onverwachte gebeurtenissen en vondsten gedurende de uitvoering. Mede hierom wordt bij het aanwenden van disclaimers altijd een toets uitgevoerd, voordat dit wordt meegewogen in eventuele besluiten over aanpassing van het budget.

Zoals reeds benoemd ga ik met de Tweede Kamer graag in gesprek over eventuele nadere behoeften rondom de volgende voortgangsrapportages. Het renovatieprogramma bevindt zich nu in de uitvoeringsfase. Het Rijksvastgoedbedrijf spant zich in om, samen met de gebruikers, de renovatie volgens vastgestelde eisen ontwerpen uit te voeren en wijzigingen in principe niet toe te staan.

Deze leden lezen in de memorie van toelichting bij de Slotwet dat er minder gebruik wordt gemaakt van de Regeling tegemoetkoming herplaatsing flexwoningen (RTHF). Zo werd er 226 miljoen euro minder uitgegeven. Recent viel in de media te lezen dat flexwoningen voornamelijk ‘flopwoningen’ worden genoemd en de bouw achter. Woningzoekenden, corporaties en omwonenden lijken weinig te zien in deze woningen. Tegelijkertijd wijst het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) erop dat flexwoningen reguliere woningen verdringen, aangezien flexwoningen in veel gevallen grond bezetten waar ook ‘regulier’ gebouwd kan worden. Deze leden vragen daarom aan de minister hoe zij aankijkt tegen de regeling en de huidige situatie. Moet misschien niet geconcludeerd worden dat flexwoningen een heilloze weg zijn en belastinggeld beter aan andere woningbouw gerelateerde zaken besteed kan worden?

Door ook in te zetten op de realisatie van verplaatsbare woningen kunnen meer locaties voor woningbouw gebruikt worden. Daarmee kan een intensievere bouwstroom op gang worden gebracht. Zo kan het woningtekort sneller in worden gelopen.

In de huidige situatie is het woningtekort nog steeds hoog. De RTHF en de ondersteuning van de bouw van tijdelijke woningen zijn dus nog steeds van toegevoegde waarde. Op het moment ben ik de RTHF onder de loep aan het leggen, om te bezien wat er aan belemmeringen weg kan worden genomen om deze regeling beter aan te laten sluiten bij zijn beoogde doel.

Het valt de leden van de PVV-fractie ook op dat meerdere subsidies voor huisvesting (zoals ouderenwoningen) minder uitgaven zagen dan begroot, omdat de vergunningverlening tegenviel. De vergunningverlening voor woningbouw is een kritieke factor om voldoende te kunnen bouwen binnen afzienbare tijd. Deze leden vinden het dan ook zorgelijk dat in het eerste kwartaal van dit jaar er 22 procent minder vergunningen zijn afgegeven voor nieuwbouwwoningen dan in dezelfde periode vorig jaar. Een aantal redenen zijn het tekort aan ambtenaren, regelgeving en stikstofproblematiek. Zij willen vragen aan de minister wat zij gaat doen om ervoor te zorgen dat er wel voldoende vergunningen worden afgegeven. Immers, als je de ambitie voor nieuwbouw wil handhaven, moet de vergunningverlening op gang komen.

Met de aanpak uitvoeringskracht, inclusief middelen gaan we ondersteunen in capaciteit bij mede overheden. Met regionale versnellingstafels halen we concrete knelpunten boven tafel. Ook op stikstof en met STOER zetten we in op maatregelen om belemmeringen op te heffen. Ook met het financieel instrumentarium creëren we een prikkel om meer woningen te vergunnen. Zo wordt de Realisatiestimulans (totaal € 2,5 miljard) pas uitgekeerd op het moment dat de bouw van de woning gestart is, en dus de vergunning verleend is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben de VRO-onderdelen van het Jaarverslag Binnenlandse Zaken 2024 gelezen. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.

Allereerst valt het de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat het afgelopen jaar wéér te weinig woningen zijn gebouwd. In 2024 zijn 82.171 woningen gerealiseerd, minder dan de doelstelling van 100.000 woningen per jaar en ook minder dan de productie in 2022 en 2023. Deze leden benadrukken dat Nederland een groot tekort aan woningen kent, en bouwdoelstellingen beslist behaald moeten worden. Zij vragen de minister uiteen te zetten welke oorzaken, naast de economische omstandigheden van een tijd geleden die ze noemt, nog meer verhinderen dat bouwdoelen gehaald worden, en hoe zij van plan is deze obstakels weg te nemen.

Woningbouw is complex. Verschillende aspecten kunnen de woningbouwopgave bemoeilijken. Zo zagen we de afgelopen jaren de gevolgen van bijvoorbeeld hoge grondprijzen, de beschikbaarheid van bouwmaterialen, lange procedures en arbeidstekorten bij bouwbedrijven of overheden. Daarnaast zijn er factoren als netcongestie, stikstof, geluidsbelasting, soortenbescherming, stikstof, vereisten met betrekking tot water en bodem, en knelpunten rond infrastructuur.

Het kabinet zet op verschillende manieren in op het wegnemen van obstakels voor woningbouw. Via het programma STOER verminderen en vereenvoudigen we belemmerende regelgeving. Het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting verkort beroepsprocedures en schrapt de Ladder voor duurzame verstedelijking voor woningbouw, wat procedures voor bouwen buiten de bebouwde kom verkort. Om procedures efficiënter te maken, hebben we tijdens de Woontop ook afgesproken dat parallel plannen (waarbij fases in het planontwikkelingsproces tegelijk lopen, in plaats van na elkaar) als standaardvoorwaarden geldt bij woningbouwsubsidies van het Rijk. Ook via financiële regelingen versnellen we de bouw van betaalbare woningen: de realisatiestimulans stimuleert de realisatie van woningen (in plaats van het plan) en stelt medeoverheden in staat hun ambtelijke capaciteit te versterken. Daarnaast heeft het kabinet € 2,5 miljard beschikbaar gesteld voor het ontsluiten van (nieuwe) woningbouwlocaties en het aanleggen van infrastructuur voor mobiliteit. Verder zetten we in op meer industrieel bouwen en digitalisering zodat sneller en met minder arbeidskrachten gebouwd kan worden. Ook zijn er gerichte aanpakken voor specifieke woningbouwvoorwaarden, zoals de bredere stikstofaanpak die wordt uitgewerkt in de Ministeriële Commissie Economie & Natuurherstel en netcongesties, en de inzet op netbewust nieuwbouw.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken wederom op dat het parlement al lange tijd wacht op de uitwerking van de planbatenheffing en de grondbank, en dat dit bij uitstek instrumenten zijn om de bouw van betaalbare woningen weer op gang te krijgen, omdat schaarste aan grond en hoge grondprijzen grote veroorzakers van het woningtekort zijn. Deze leden vragen of de minister nog van plan is om aan de slag te gaan met deze belofte.

Op vrijdag 20 juni heb ik een brief over de planbatenheffing, of een vergelijkbaar systeem, naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 847, nr. 1351). In deze brief worden de voor- en nadelen van beide systemen uiteengezet.

De uitwerking van de Landelijke integrale grondbank (motie-Gabriels c.s.) (Kamerstuk 36 600 XXII, nr. 23), vergt meer tijd. De Landelijke Integrale grondbank kan meerdere opgaven, belangen en partijen bedienen en kan gepaard gaan met grote investeringen en bijbehorende risico’s en is daarom complex en vraagt om extra zorgvuldigheid. Ik verwacht u voor einde van het jaar te informeren over de voortgang.

De leden van de GroenLinks-PvdA fractie zien grote onderuitputting op de begroting op de posten bedoeld voor flexwoningen, ouderenwoningen, en grote bouwprojecten. Deze leden vragen zich af wat de minister gaat doen om te zorgen dat deze middelen niet op de plank blijven liggen, door ze door te schuiven naar volgende jaren, maar juist zo snel mogelijk te investeren in genoeg betaalbare woningen. Verder vragen zij naar de oorzaken van de onderuitputting, bijvoorbeeld op het gebied van flexwoningen. Hoe komt het dat er voor stimuleringsregelingen minder aanvragen zijn gedaan dan geraamd, wordt aan gemeenten gevraagd waarom zij geen gebruik maken van deze regeling, en wordt geprobeerd hier meer bekendheid aan te geven?

Met de Kamerbrief over het samenhangend financieel instrumentarium van 19 mei jl. (Kamerstuk 32 847, nr. 1344) heb ik u geïnformeerd over hoe ik de 5 miljard de komende jaren wil gaan inzetten om het kabinetsdoel van de 100.000 woningen per jaar te halen.

Specifiek voor de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen geldt dat ik begin 2025 de regeling opnieuw heb opengesteld. Hierbij zijn belemmeringen weggenomen. Zo is het bedrag aanzienlijk verhoogd naar € 14.000 per woonruimte en kunnen ook optopprojecten een bijdrage ontvangen. Voor grootschalige woningbouwlocaties maak ik, zoals gepland, nog dit jaar afspraken met de huidige gebieden over de inzet van middelen en is slechts de daadwerkelijke uitkering naar achteren verschoven, omdat de kosten pas later in de tijd volgen.

De onderuitputting van deze regelingen is uitvoerig besproken met gemeenten. De oorzaak is meerledig. Naast een ruimtelijke inpassing voor woningbouwambities, hebben verplaatsbare woningbouwprojecten een financieel risicoprofiel dat investeringsbeslissingen moeilijker maakt. Dit speelt niet alleen bij gemeente, maar ook bij investeerders, ontwikkelende partijen en woningcorporaties die ook noodzakelijk zijn om projecten van de grond te krijgen.

Om tijdelijke woningbouw te stimuleren wordt door de RVO een marktmeester opgezet, die projecten aanjaagt en meedenkt over de herplaatsing van tijdelijke woningbouwprojecten. Daarnaast zijn er webinars gehouden over de beschikbare ondersteuning voor verplaatsbare woningbouwprojecten. Ook is de stimuleringsregeling voor flex- en transformatiewoningen (SFT-regeling) recent herzien om beter aan te sluiten bij de opgave die er is omtrent verplaatsbare woningbouw.

Ook zien de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderuitputting doordat bouwwerkzaamheden nog niet zijn gestart. Wat zijn hiervan de oorzaken en hoe worden deze weggenomen?

In december jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van projecten die Rijksmiddelen hebben ontvangen uit de voornaamste regelingen (Kamerstuk 32 847, nr. 1239). Ondanks het feit dat er veel projecten in bijvoorbeeld de Woningbouwimpuls volgens afspraak verlopen (77%), zijn er inderdaad ook een aantal projecten vertraagd. Dit kan verschillende gevolgen hebben. In de brief worden de voornaamste redenen per regeling benoemd bijvoorbeeld: ingewikkelde infrastructurele ingrepen, alsook door procedures bij de Raad van State of langere onderhandelingen door de gestegen bouwkosten.

Ik monitor de voortgang van alle projecten en indien nodig bespreek ik belemmeringen en mogelijke oplossingsrichtingen met de gemeenten. Hierbij zet ik bijvoorbeeld het expertteam woningbouw in. Ook heb ik middelen vrijgemaakt voor extra capaciteit van de Raad van State.

Op de huurtoeslag zien de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eveneens een flinke onderuitputting van bijna 370 miljoen euro. Deze leden vinden het niet uit te leggen dat veel mensen hun rekeningen niet meer kunnen betalen en te maken krijgen met torenhoge huurstijgingen, terwijl er miljoenen op de plank blijven liggen die hen een steuntje in de rug moeten geven. Deelt de minister de opvatting dat veel huurders met een laag inkomen grote moeite hebben om rond te komen, en dat geld bedoeld voor hun huurtoeslag dan ook besteed zou moeten worden? Deze leden vinden het extra pijnlijk omdat de eenmalige verhoging van de huurtoeslag die aan huurders is beloofd, de zogenaamde ‘boodschappenbonus’ die ongeveer 600 euro zou opleveren, niet doorgaat. Huurders krijgen minder huurtoeslag van dit kabinet én het kabinet laat de huren fors oplopen, huurders zijn dus dubbel de pineut. Deze leden vragen de minister hoe zij deze 370 miljoen euro die was bedoeld voor huurders, maar niet is uitgegeven, gaat inzetten op een manier die alsnog ten goede komt aan huurders.

De begroting toont het gereserveerde huurtoeslagbudget dat naar verwachting nodig is om huurtoeslagontvangers conform de Wet op de huurtoeslag een bijdrage te verstrekken; dit is gebaseerd op een raming van uitgaven en ontvangsten. Achteraf is gebleken dat er voor 2024 meer is begroot dan noodzakelijk was, er is sprake van een onderuitputting. Dit komt vooral doordat de huren in 2024 lager zijn dan geraamd en de inkomens hoger. Dit betekent dus niet dat er is bezuinigd op de huurtoeslag, of dat huurders minder toeslag hebben ontvangen dan waar ze conform de systematiek recht op hebben.

Zoals gebruikelijk wordt in augustus het koopkrachtbeeld integraal bezien op basis van de actuele ontwikkelingen.

De daadwerkelijke omvang van de huurtoeslagpopulatie en de daadwerkelijke hoogte van de uit te keren huurtoeslag wijken in 2024 af van de raming. Bijvoorbeeld omdat macro-economische ontwikkelingen hier doorwerking op hebben. Dit veroorzaakt een meevaller op de huurtoeslaguitgaven in begrotingsjaar 2024. Deze middelen zijn, conform begrotingsregels, niet beschikbaar voor nieuw beleid in 2025.

De leden van GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat niet-gebruik van de huurtoeslag een oorzaak van de onderuitputting is. Deze leden vinden het zorgelijk dat 12 procent van de huishoudens die recht heeft op huurtoeslag, deze niet aanvraagt, terwijl er in 2024 maatregelen zijn genomen om de doelgroep van de huurtoeslag te verbreden, en de huurtoeslag minder complex te maken. Deze leden vragen zich af wat de minister bovenop deze maatregelen nog kan doen om te stimuleren dat niet-gebruikers hun huurtoeslag ook daadwerkelijk gaan aanvragen en onderuitputting te voorkomen.

Om niet-gebruik van toeslagen tegen te gaan en ervoor te zorgen dat iedereen krijgt waar hij of zij recht op heeft, voert Dienst Toeslagen een aantal activiteiten uit. Er is een integrale strategie op niet-gebruik opgesteld gebaseerd op vier sporen: het aansluiten bij de brede publieksbenadering (waaronder pr-campagnes), doelgroep- en themagerichte benadering, het benutten van bestaande contactmomenten en het persoonlijk benaderen van individuele burgers. Als onderdeel van de strategie is Dienst Toeslagen in 2024 een pilotsamenwerking gestart met de koepelorganisatie voor woningbouwcorporaties (Aedes) om het niet-gebruik op huurtoeslag tegen te gaan. Binnen deze samenwerking is communicatiemateriaal beschikbaar gesteld voor corporaties, zodat zij hun huurders via eigen communicatiekanalen kunnen wijzen op huurtoeslag. Aanvullend op deze samenwerkingen zet Dienst Toeslagen verder in op communicatie/campagnes gedurende diverse relevante momenten in het jaar en op relevante momenten voor specifieke doelgroepen. Daarnaast zet Dienst Toeslagen zich in om relevante samenwerkingen op te zetten met partijen en organisaties die in contact staan met burgers. Ook werkt Dienst Toeslagen aan betere informatievoorziening, zoals het ontwikkelen van animaties. Dienst Toeslagen zet de inspanningen uit 2024 ook in 2025 voort.

Tot slot, doordat bepaalde gegevens over de verhuur van woningen niet beschikbaar zijn, is het voor Dienst Toeslagen niet mogelijk om bijvoorbeeld de gehele populatie van rechthebbenden op huurtoeslag te attenderen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen de stukken behorend bij het schriftelijk overleg Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2024 (onderwerpen die zien op Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) en hebben hierover nog enkele vragen.

Deze leden lezen dat er 82.171 woningen zijn gebouwd. Zij vragen zich af hoe het kan dat de afgelopen jaren meer regelingen in het leven zijn geroepen, maar de bouwproductie toch achterblijft. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de Startbouwimpuls daadwerkelijk bijdraagt aan het verhogen van de bouwproductie naar 100.000 woningen per jaar?

De Startbouwimpuls is een regeling die door het kabinet-Rutte IV is het leven is geroepen. De middelen zijn ook in die periode besteed en de projecten zijn grotendeels gestart. Op dit moment monitor ik de voortgang van de projecten zodat ook de laatste projecten op korte termijn starten met bouwen. Zodra zij worden opgeleverd, dragen ze bij aan de 100.000 woningen per jaar.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de minister te weinig zicht heeft op het behalen van het doel van 290.000 ouderenwoningen. Welke stappen gaat de minister nemen om dit inzicht te verbeteren?

De woningtypen voor ouderen zijn relatief nieuwe woontypen met specifieke kenmerken, zoals ontmoetingsruimten of extra ruimte in de badkamer. Tot voor kort werden deze woningtypen niet apart uitgevraagd in de monitoring van de woningbouw. Sinds 2024 zijn de woningtypen voor ouderen toegevoegd aan verschillende monitoringsinstrumenten en beginnen we zicht te krijgen op planvorming en realisaties. Ook de subsidieregelingen voor ontmoetingsruimten en zorggeschikte woningen dragen bij aan het zicht op het aantal woningen dat in de komende jaren gerealiseerd gaat worden. Ik heb er vertrouwen in dat we via het ingezette monitoringsplan voldoende zicht krijgen op de voortgang om hier goed op te kunnen bijsturen indien nodig.

Deze leden vragen zich af wat de minister doet met het advies van de Rekenkamer ten aanzien van het onderbrengen van de renovatie van het binnenhof als groot project? Kan zij dit toelichten?

Alhoewel de renovatie niet door de Tweede Kamer is aangemerkt als groot project, wordt wel op vrijwel alle punten gerapporteerd over het programma conform de Regeling Grote Projecten. Zo is een uitvoerige risicorapportage opgenomen. Daarmee is de toegevoegde waarde van de categorie Grote Projecten grotendeels al ingevuld. Een accountantscontrole aanvullend op de al aanwezige interne controlemechanismen maakt geen deel uit van de rapportage. Indien deze wordt toegevoegd betekent dit in ieder geval dat er meer tijd nodig zal zijn om de rapportage op te stellen en vervolgens aan de Tweede Kamer te sturen. Het is aan de Tweede Kamer om een besluit te nemen om een project aan te wijzen als ‘groot project’ volgens de Grote Projecten Regeling.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom er onderuitputting is op het woningbouwproject Zuiderhage in Lelystad. Kan hier nader op in worden gegaan?

De gebiedsontwikkeling Zuiderhage loopt door middel van een kasstroom (inkomsten en uitgaven) via de begroting van VRO. Door een tegenvallende inkoopprocedure van een bodemonderzoek ontstaat er nu verschuiving in tijd. Hierdoor is er ten opzichte van het afgelopen begrotingsjaar 2024 een verschuiving van kosten richting 2025. Het doel dat de bouw van de eerste woningen in 2026 start, blijft staan.

Deze leden maken zich zorgen over de trage realisatie van flexwoningen. Welke oorzaken ziet de minister voor deze vertraging?

Verplaatsbare woningbouwprojecten komen net als reguliere woningbouwprojecten soms moeilijk van de grond. De hoeveelheid verplaatsbare woningen die jaarlijks worden gerealiseerd zit wel in de lift; het beleid van de afgelopen jaren waarmee verplaatsbare woningbouw wordt ondersteund heeft dus wel zijn effect gehad.

Verplaatsbare woningbouwprojecten hebben een hoger risicoprofiel dan de ‘reguliere’, ofwel permanente woningbouwprojecten. De tijdelijke aard van de initiële plaatsing komt met een kortere periode van zekerheid waarin de benodigde investering terug kan worden verdiend. Dit terwijl de kwaliteit van de opstallen die geplaatst worden inmiddels niet meer afdoet aan de kwaliteit van permanente bouw.

De vraag is dus niet óf een woning herplaatst kan worden, maar waar een woning naartoe verplaatst kan worden na een eerste exploitatieperiode. De onzekerheid van de beschikbaarheid van die vervolglocatie is wat op dit moment vaak een investeringsbeslissing afhoudt.

Hierbovenop komt de huidige (geo)politieke en macro-economische situatie, die ook onzekerheden met zich mee brengt. Daardoor wordt door investeerders vaak eerder gekozen voor projecten zonder additioneel risico op een noodzakelijke herplaatsing in de toekomst. Hierdoor wordt de bouw van woningen op locaties waar anders geen woningen kunnen worden gebouwd soms helaas uit- of afgesteld.

De leden van de VVD-fractie constateren dat bijna 30 miljoen euro aan middelen niet is besteed voor de realisatie van flexwoningen. Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?

De uitstel van investeringen in verplaatsbare woningbouwprojecten is het resultaat van de onzekerheid die ik hierboven schets. De onzekerheid over vervolglocaties voor de kwalitatief goede woningen maakt dat investeringsbeslissingen worden uitgesteld of afgesteld.

In de toekomst wil ik dat anders zien. Hierom heb ik de voorwaarden van de regelingen voor verplaatsbare woningbouwprojecten aangescherpt, of ben ik bezig met het ophalen van wat additioneel moet worden aangescherpt om de regelingen die er zijn beter dienend te maken aan het doel. Daarnaast is de marktmeester, een onafhankelijke partij die zich gaat bekommeren om de herplaatsing van tijdelijke woningen, sinds kort actief.

Deze marktmeester kan op afroep meehelpen met het vinden van een vervolglocatie voor tijdelijke woningen die voldoende kwaliteit bezitten om elders nog van betekenis te kunnen zijn in de woningbouwopgave.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie stellen middels deze weg graag een aantal vragen aan de minister over het Jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2024 (onderwerpen die zien op Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening).

Deze leden maken zich zorgen over de bevinding van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de Renovatie van het Binnenhof dat het budget van 2 miljard euro naar alle waarschijnlijkheid niet genoeg is en overschreden zal worden. Deze leden vragen de minister of zij haar ervaring kan delen ten aanzien van het rapport van de Algemene Rekenkamer over de renovatie van het Binnenhof. Herkent de minister de constatering van de Algemene Rekenkamer dat het budget van 2 miljard euro waarschijnlijk niet genoeg zal zijn? Kan zij kan delen waar deze overschrijdingen in het project concreet aan toe te schrijven zijn?

Halfjaarlijks wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de renovatie, waaronder de financiën. In de meest recente, 13de voortgangsrapportage die op 9 mei naar de beide Kamers is gestuurd, staat het huidige budget genoemd. Ten opzichte van het in 2024 genoemde bedrag van ca. € 2 miljard. heeft een indexering naar prijspeil 1-1-2026 plaatsgevonden van € 82,1 miljoen. Hiermee komt het budget (prijspeil 1-1-2026) uit op € 2,082 miljard. Daar wordt op gestuurd.

De leden van de NSC-fractie vragen de minister of zij bereid is om een prijsplafond van 2 miljard euro voor de renovatie van het Binnenhof te hanteren zodat de regering en de Tweede Kamer beschikken over een helder financieel ijkpunt. Kan de minister haar antwoord toelichten? Kan zij daarnaast toezeggen dat eventuele kostenoverschrijdingen boven dit prijsplafond onder geen beding zullen worden gedekt uit vrijgemaakte woningbouwbudget van 5 miljard euro?

Voor de renovatie van het Binnenhof zijn financiële kaders afgesproken. Daar stuurt de programma-organisatie strak op, daar stuur ik als minister strak op en daar controleert de Tweede Kamer ook zorgvuldig op. Mocht er sprake zijn van aanpassingen in het budget, dan maakt dat deel uit van het reguliere begrotingsproces. Het aanvullend introduceren van een prijsplafond naast de reguliere mogelijkheden die de Tweede Kamer al kent in het begrotingsproces past niet in de governance van het programma zoals deze met uw Kamer is overeengekomen. De inzet van het programma is er juist op gericht om kostenoverschrijdingen waar mogelijk te voorkomen. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over de dekking van eventuele toekomstige kostenoverschrijdingen, hiervoor gelden de reguliere begrotingsregels en het budgetrecht van de Kamer.

Deze leden constateren dat er 370 miljoen euro minder aan huurtoeslag uitgegeven is dan van tevoren begroot. Zij vragen de minister of zij het eens is dat dat deze middelen – gelet op het koopkrachtprobleem bij lagere inkomens – ten goede zouden moeten komen aan huishoudens die daadwerkelijk moeite hebben om rond te komen. Zij vragen de minister hoe zij in samenwerking met collega’s, bij de besluitvorming over de begroting 2026 de ramingen voor de huurtoeslag realistischer gaat maken. Zij vragen de minister of het huurregister op de korte termijn ook een rol kan spelen bij het verbeteren van de raming ten aanzien van de huurtoeslag; en vragen of zij dit kan toelichten.

De daadwerkelijke omvang van de huurtoeslagpopulatie en de daadwerkelijke hoogte van de uit te keren huurtoeslag wijken in 2024 af van de raming, bijvoorbeeld omdat macro-economische ontwikkelingen hier doorwerking op hebben. Dit veroorzaakt een meevaller op de huurtoeslaguitgaven in begrotingsjaar 2024. Deze middelen zijn, conform begrotingsregels, niet beschikbaar voor nieuw beleid in 2025.

Nieuw beleid en eventuele herbestemming van middelen vragen om integrale besluitvorming. In augustus wordt het koopkrachtbeeld integraal bezien op basis van de actuele ontwikkelingen.

De huurtoeslag is conjunctuurgevoelig waardoor macro-economische ontwikkelingen direct doorwerking hebben op de huurtoeslaguitgaven. Met de huurtoeslagraming wordt geprobeerd een zo realistisch mogelijk toekomstbeeld te schetsen. De raming van toekomstige uitgaven en ontvangsten is gebaseerd op onder andere de raming van de consumentenprijsindex, de werkloosheid en de inkomensontwikkeling uit het Centraal Economisch Plan (CPB). Daarnaast wordt rekening gehouden met de uitvoering door Dienst Toeslagen, het huurbeleid van verhuurders en de demografische ontwikkeling. De doorwerking van deze verschillende factoren wordt continu beoordeeld om zo te komen tot een realistische raming.

Een huurregister met actuele huurgegevens van woningen van corporaties en particuliere verhuurders kan een rol spelen bij de verbetering van de huurtoeslagraming. Nu vindt niet met alle verhuurders (geautomatiseerde) uitwisseling van huurgegevens plaats. Daardoor zijn de huurgegevens niet altijd actueel, als de huurder geen mutatie doorgeeft. Aangezien bij de huurtoeslagraming gebruik wordt gemaakt van de laatst opgegeven huren, kan een huurregister mogelijk leiden tot een nauwkeurigere raming.

De leden van de NSC-fractie constateren dat voortgang ontbreekt gezien deze woningen van groot belang zijn voor de doorstroom op de woningmarkt. Deze leden vragen de minister of zij herkent dat de voortgang bij het realiseren van de afgesproken 290.000 ouderenwoningen tussen 2022 en 2030 momenteel achterblijft bij de doelstellingen en haar antwoord te voorzien van een toelichting. Zij vragen de minister of zij de opvatting deelt dat ouderenhuisvesting niet alleen een zorgvraagstuk is, maar ook een belangrijke sleutel vormt tot meer doorstroming op de woningmarkt en zien haar antwoord graag toegelicht worden.

Zoals hierboven toegelicht is er nog beperkt zicht op de plannen en realisaties van ouderenwoningen. Ik kan daarom geen harde conclusies trekken over het wel of niet halen van de doelstellingen. Tegelijk herken ik wel dat we in den brede een grote uitdaging hebben bij het bouwen van voldoende woningen. Mede daarom hebben we op de woontop (december 2024) afspraken gemaakt met heel veel partijen over extra inzet op het realiseren van voldoende woningen, inclusief woningen voor ouderen. Gezien het maatschappelijk belang van dit vraagstuk blijf ik mij onverminderd inzetten om deze opgave voor ouderen de aandacht te geven die zij verdient, samen met de minister van VWS, medeoverheden en partijen uit de woon-, bouw-, en zorgsector.

Ik deel de opvatting dat voldoende woningen voor ouderen bijdragen aan zowel het zorgvraagstuk, als uitdagingen op de woningmarkt. Wanneer ouderen verhuizen naar een passende woning, kan er doorstroming op de woningmarkt plaatsvinden. Bijvoorbeeld omdat een gezin naar de woning verhuist die de ouderen achterlaten en een starter naar de starterswoning die het gezin achterlaat. Daarom is het ook een expliciet doel van dit demissionaire kabinet om in te zetten op 290.000 woningen geschikt voor ouderen tot en met 2030.

De leden van de NSC-fractie vragen de minister of zij bereid is om uiterlijk in oktober in kaart te brengen welke belemmeringen er zijn voor het aantrekkelijker maken van woningdelen onder ouderen. Deze leden vragen de minister of zij kan toezeggen om op basis van de analyse vóór eind oktober met een concreet voorstel te komen waarmee woningdelen voor ouderen aantrekkelijk wordt en de doorstroming op de woonmarkt op gang helpt.

Ik verwacht voor de zomer de uitkomsten van de MKBA AOW van de minister van SZW. De pilot woningdelen bij corporatie SOR in Rotterdam loopt ook op dit moment. Daarnaast zijn er diverse onderzoeken waar we informatie uit kunnen halen over de wensen van ouderen rondom woningdelen. Op basis van die bevindingen kan ik dit najaar voor u op een rij zetten welke mogelijkheden ik zie om woningdelen voor ouderen te stimuleren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag 2024 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (onderwerpen die zien op Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening). Deze leden waarderen de inzet van het ministerie op het gebied van woningbouw, ruimtelijke ordening en regionale ontwikkeling.

De leden van de BBB-fractie merken op dat in het jaarverslag gesproken wordt over voortgang van de zogenoemde versnelling huisvestiging en de inzet van rijksmiddelen. In hoeverre monitort het Rijk de daadwerkelijke realisatie van woningen buiten de grote steden? Worden hierbij regionale verschillen ook in beeld gebracht, en zo ja, kan de minister deze cijfers delen?

Voor een uitgebreid overzicht van de wijze waarop de monitoring van de woningbouw is vormgegeven, zie mijn brief van 20 mei 2025. De Primos prognose brengt altijd ook een woningtekort per regio in beeld. Daaruit blijkt dat het woningtekort per regio flink verschilt. Het woningbouwbeleid is erop gericht om in elke regio dit tekort naar een evenwichtig niveau terug te brengen. Als het gaat om de planvorming van de woningbouw, geldt dat deze bij wordt gehouden tot op planniveau en daarmee dus ook op gemeente- en regioniveau. Als het ten slotte gaat om de daadwerkelijke realisatie waar in de vraagstelling naar gevraagd wordt, publiceert het CBS maandelijks de cijfers over de daadwerkelijke gerealiseerde aantallen nieuwe woningen tot op gemeenteniveau.

Deze leden hebben kennisgenomen van de beantwoording van de eerder gestelde feitelijke vragen. Zij hebben een vervolgvraag over de beantwoording van vraag 31. Hier wordt het volgende gesteld: “Het kabinet onderneemt diverse maatregelen om vergunningstrajecten rondom bouwprojecten te versnellen.’’ Over welke maatregelen heeft de minister het dan precies?

Om vergunningverlening te versnellen versterk ik allereerst ambtelijke capaciteit bij gemeenten. Met het wetsvoorstel versterking regie en STOER voorzie ik ook in versnelling van procedures. Zo beperk ik in het wetsvoorstel regie de administratieve lasten voor buitenstedelijk bouwen met het schrappen van de Ladder voor duurzame verstedelijking en maak ik het bouwen van mantelzorg en familiewoningen op eigen erf vergunningvrij. Met STOER zet ik in op verdere versnelling van procedures.

De leden van de BBB-fractie vragen verder of de in het verslag genoemde middelen ook evenredig beschikbaar zijn gesteld aan kleinere gemeenten die kampen met capaciteitsproblemen om woningbouwplannen überhaupt van de grond te krijgen. Bestaan er specifieke ondersteuningsregelingen of programma’s voor deze gemeenten?

Er is nog € 40 miljoen aan Flexpoolmiddelen beschikbaar tot en met 2026 (met eventuele verlenging van maximaal één jaar). Deze Flexpoolregeling wordt uitgevoerd door de provincies en de middelen kunnen worden ingezet voor versterking van uitvoeringskracht bij gemeenten met een woningbouwopgave. Deze regeling is voor alle gemeenten met een woningbouwopgave: er is geen aparte regeling voor gemeenten met bepaalde specifieke eigenschappen (zoals inwonersaantal).

In de toekomstige regelingen is ook budget opgenomen voor versterking van uitvoeringskracht bij medeoverheden. Binnen de circa € 2,5 miljard van de Realisatiestimulans is circa € 900 miljoen van voor specifieke opslagen. Een deel daarvan is bestemd voor het versterken van de ambtelijke capaciteit van medeoverheden. Tijdens de Woontop is met de medeoverheden en marktpartijen afgesproken toe te werken naar structurele oplossingen om de uitvoeringskracht bij medeoverheden te versterkten. De VNG en IPO hebben gevraagd om samen met VRO een programma op te zetten dat deze uitvoeringskracht gaat bieden aan gemeenten en provincies. Het doel is ambtelijke capaciteit en deskundigheid bij gemeenten en provincies structureel te versterken.

Hoewel deze leden het belang onderschrijven van goede ruimtelijke keuzes, hebben zij zorgen over de balans tussen centrale regie en lokale autonomie. In hoeverre worden provincies en gemeenten daadwerkelijk in de lead gelaten bij het vormgeven van NOVEX-gebieden en de Nota Ruimte? Kunnen gemeenten voorstellen uit de regio afwijzen of aanpassen indien deze niet aansluiten bij hun draagvlak of ruimtelijke mogelijkheden?

De Nota Ruimte is de nationale omgevingsvisie van het Rijk. Net als dat provincies een provinciale omgevingsvisie en gemeenten een gemeentelijke omgevingsvisie opstellen. In de Nota Ruimte komen alle grote, nationale ruimtelijke opgaven en keuzes in de fysieke leefomgeving samen. De Nota Ruimte is als beleidsdocument zelfbindend voor het Rijk. Voor de medeoverheden is de Nota Ruimte niet direct bindend, maar nationale keuzes kunnen uiteraard wel directe doorwerking hebben naar medeoverheden en in sommige gevallen is het nationale belang dermate groot dat dit ook juridisch zal worden verankerd (denk bijvoorbeeld aan het verbod op hyperscale datacentra). De ruimte is immers schaars en niet alles kan overal. Daarom neemt het Rijk nu de regie op de nationale ruimtelijke keuzes. Deze keuzes kunnen juist ook helpen in het bepalen van de provinciale en lokale ontwikkelingen. Provincies, gemeenten en waterschappen kennen de lokale context het beste en kunnen aangeven wat de Nota Ruimte betekent op lokaal niveau. Ik werk dan ook intensief samen met de provincies, gemeenten en waterschappen aan de invulling van de opgaven van ons land.

Rijk en regio werken ook intensief samen in het programma NOVEX, dat twee samenhangende sporen kent. Ten eerste het spoor Regie per provincie waarbij Rijk en provincies afspraken maken in de ruimtelijke arrangementen. Provincies stemmen de inhoud van de ruimtelijke arrangementen af met gemeenten en waterschappen in hun regio’s. Ten tweede het spoor NOVEX-gebieden: 16 NOVEX-gebieden waar de opgaven zo groot en gestapeld zijn dat ze vragen om gezamenlijke regie door Rijk en regio. Hierbij werken Rijksoverheid, regio, provincies, gemeenten en waterschappen samen.

Tijdens de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving (BOL’s) van begin juni jl. zijn voor bijna alle provincies de Ruimtelijke Arrangementen en een aantal uitvoeringsagenda’s vastgesteld. Dit is het resultaat van intensieve samenwerking tussen Rijk en regio en wordt vervolgd door het BO MIRT in het najaar.