[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Stand van zaken energiebesparing

Duurzame ontwikkeling en beleid

Brief regering

Nummer: 2025D29937, datum: 2025-06-25, bijgewerkt: 2025-06-26 09:04, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 30196 -850 Duurzame ontwikkeling en beleid.

Onderdeel van zaak 2025Z13218:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Geachte Voorzitter,

Met deze brief informeert het kabinet de Kamer, met het oog op het Commissiedebat op 3 juli over energiebesparing, het nationale doel dat voortvloeit uit de Energy Efficiency Directive (EED) en de ondersteuning die beschikbaar is voor huishoudens, bedrijven en instellingen. Tevens wordt ingegaan op de stand van zaken met betrekking tot de toezegging om de energiebesparingsplicht als voorwaarde bij subsidies te onderzoeken.

Energie die we niet gebruiken, hoeven we niet te produceren, te importeren, te transporteren of te betalen. Door minder energie te gebruiken, hebben we minder ruimte nodig voor de opwek van energie. Ook aan onze strategische onafhankelijkheid en de aanpak van netcongestie levert energiebesparing een belangrijke bijdrage.

Recent onderzoek van TNO, zie bijlage, bevestigt het belang van energiebesparing. TNO komt op basis van een analyse van twee toekomstscenario’s tot de conclusie dat energiebesparing tot 8-14% minder energiegebruik kan leiden in 2040. Besparing vindt bijvoorbeeld plaats in de vorm van elektrificatie van vervoer, het isoleren van woningen en efficiëntieverbeteringen in de industrie en landbouw. Door energiebesparende maatregelen wordt daarbij een stijging van het energiegebruik in 2040 met ruim 20% (als gevolg van onder meer bevolkingsgroei) omgezet in een besparing van 8-14%. Het rapport laat ook zien wat het belang is van energiebesparing met betrekking tot de betaalbaarheid van energie. Verwacht wordt dat de energierekening van huishoudens op termijn zal stijgen door stijgende energie- en netwerkkosten. Door energiebesparing zou die energierekening juist flink kunnen dalen; de jaarlijkse daling van de rekening zou tot 1200 euro kunnen bedragen voor een huishouden met een gemiddeld energieverbruik dat alle energiebesparende maatregelen (zoals isolatie, een elektrische warmtepomp en energiezuinige apparaten) heeft toegepast t.o.v. een scenario voor 2040 zonder energiebesparing. Investeringen in energiebesparende maatregelen verdienen zich hiermee op termijn weer terug, maar de benodigde kosten lopen vaak wel vooruit op de baten. Het TNO-onderzoek biedt handvatten voor het verder uitwerken van het Nationaal Plan Energiesysteem en voor het realiseren van het nationale energiebesparingsdoel.

Het nationale energiebesparingsdoel komt voort uit de Europese Energie-Efficiency Richtlijn (EED) en behelst voor Nederland een maximaal energiegebruik van 1609 Petajoule (PJ) finaal energiegebruik in 20301. De Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2024 raamt het finale energiegebruik in Nederland in 2030 op circa 1709 PJ2. Het kabinet werkt aan het meer binnen bereik brengen van dit doel middels een gezamenlijk en samenhangend pakket: 1) sturing op de energiebesparingsdoelen, 2) verbetering van de effectiviteit van de energiebesparingsplicht en 3) ondersteunende maatregelen gericht op huishoudens, bedrijven en instellingen.

I. Sturing op energiebesparingsdoelen

Het behalen van het nationale doel voor energiebesparing (artikel 4 van de EED) vraagt een kabinetsbrede inspanning in de gebouwde omgeving, landbouw, mobiliteit en industrie. Vanuit Klimaat en Groene Groei (KGG) wordt, samen met de partijen uit de industrie, onder meer ingezet op elektrificatie van processen, waardoor deze processen minder energie verbruiken. De minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordering, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Defensie werken aan energiebesparing door onder meer de isolatie van de gebouwde omgeving. De staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuurbeheer werkt aan een vermindering van het energiegebruik in de glastuinbouw. De minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat stimuleren elektrificatie van voer-, vaar- en werktuigen, waardoor ook energiebesparing wordt gerealiseerd. Door deze gezamenlijke inspanning zijn er al stappen in de goede richting gezet. Zo laten de meest recente monitoringscijfers over het jaar 2023 zien dat het energiegebruik ten opzichte van 5 jaar daarvoor al met 281 PJ is afgenomen3. In 2019 was het finale energiegebruik in Nederland namelijk 2004 PJ; dit is teruggebracht tot 1723 PJ in 2023. Met het Pakket voor Groene Groei 20254 zetten we een volgende stap in de goede richting.

De Kamer is eerder, per Kamerbrief van 25 april jongstleden5, geïnformeerd dat het kabinet geen additionele sectorale streefwaarden voor energiebesparing zal vaststellen. Dit laat onverlet dat het kabinet onverminderd gecommitteerd is aan het nationale doel voor finaal energiegebruik. Om de inzet op energiebesparing te vergroten, is dit voorjaar voor het eerst energiebesparing meegewogen in de voorjaarsbesluitvorming over klimaat- en energiemaatregelen en bij bestedingen uit het Klimaatfonds. In de besluitvorming is het geschatte effect dat de mogelijke maatregelen hebben op het energiegebruik afgewogen tegen andere beleidsdoelen, zoals CO2-reductie en de internationale concurrentiepositie.

In de gebouwde omgeving heeft dit bijvoorbeeld geresulteerd in de normering van minimale energieprestatie-eisen voor gebouwen met een industriefunctie, waardoor het energiegebruik wordt verlaagd. Een voorbeeld uit de sector industrie is energiebesparing via de extra middelen voor de subsidieregeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+), waarmee bedrijven gestimuleerd worden technologie of innovaties in het productieproces te ontwikkelen die het energiegebruik of de CO2-uitstoot verminderen. In de sector mobiliteit wordt ingezet op energiebesparing via elektrificatie van het wagenpark, onder andere door de normering die voorschrijft dat vanaf 2027 alle zakelijke leaseauto’s die ook voor privégebruik ter beschikking worden gesteld, volledig emissievrij zijn. In de sector landbouw zorgt de voorgenomen verhoogde beprijzing van uitstoot van CO2 naar verwachting voor een daling van het energiegebruik uit aardgas binnen de glastuinbouwsector. Er zijn ook maatregelen die het energiegebruik (tijdelijk) verhogen, maar die wel leiden tot een omvangrijke CO2-reductie of op andere wijze behulpzaam zijn bij verduurzaming. Het gaat dan onder meer om maatregelen die eraan bijdragen dat CCS kan plaatsvinden, door bijvoorbeeld geld beschikbaar te stellen voor de realisatie van de CO2 transportinfrastructuur Aramis. Het kabinet zet in op deze maatregelen omdat die een bijdrage leveren aan het behalen van de klimaatdoelen. Deze maatregelen zorgen wel voor een toename van energiegebruik, voornamelijk het primaire energiegebruik. Het doel voor het primaire energiegebruik is niet bindend, dit in tegenstelling tot het doel voor het finale energiegebruik dat bindend is op EU niveau. Ondanks dat het doel niet bindend is, is het van belang om het primaire energiegebruik in Nederland niet onbeperkt toe te laten nemen. Zoals ook in het Nationaal Plan Energiesysteem aangegeven, hebben we te maken met onder meer schaarste in ruimte en grondstoffen die benodigd zijn voor de ontwikkeling van ons energiesysteem. Ook daarom is het van belang om de ontwikkelingen in het primair energiegebruik te monitoren. De verwachte ontwikkelingen in zowel het primaire als finale energiegebruik voor 2030 worden via de KEV in beeld gebracht. In de KEV 2025 zal ook het effect van de maatregelen uit het Pakket voor Groene Groei worden doorgerekend. Vervolgens kan worden bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Deze aanpak zal de komende jaren worden voortgezet.

Door ook in de toekomst voor de maatregelen uit de klimaat- en energiebesluitvorming het effect op energiebesparing mee te wegen, kan het kabinet het doelbereik op energiebesparing meenemen in zijn keuzes. Deze aanpak wordt aangevuld met een bredere inzet op energiebesparing bij de verschillende sectordepartementen, deels vanuit Europese richtlijnen. Zo wordt gewerkt aan de verschillende beleidsdoelen op energiebesparing, maar ook op bijvoorbeeld onze strategische onafhankelijkheid en het verlagen van de energierekening. Om inzicht te krijgen in het effect van het beleid, brengt het Planbureau voor de Leefomgeving de voortgang op de nationale EED-doelen en het finale en primaire energiegebruik in sectoren via de KEV in beeld. Daarnaast brengt TNO de jaarlijkse monitor energiebesparing uit. Deze monitor gaat dieper in op de verschillende sectoren en de ontwikkeling van het energiegebruik en biedt inzicht in de historische ontwikkelingen. Dit is een aanvulling op de KEV, waarin juist vooruit wordt gekeken. Door het energiegebruik te monitoren, kan worden bijgestuurd op het behalen van het nationale doel. Verantwoording over de voortgang volgt elk najaar via de jaarlijkse Klimaat- en Energienota. 

Onderliggende EED-doelstellingen

Naast het nationale doel (artikel 4 EED) schrijft de EED ook enkele onderliggende verplichtingen voor. De opgave waar het kabinet voor staat, kan worden geïllustreerd aan de hand van onderstaande artikelen. Artikelen die al geïmplementeerd zijn of geen implementatie behoeven, omdat het bijvoorbeeld taken van de Europese Commissie betreft, zijn niet benoemd.

  • Alle ministeries, instellingen en bedrijven dienen ervoor te zorgen dat energie-efficiënte oplossingen worden meegenomen bij grote investeringen of beleidsplannen (van 100 miljoen euro of meer) in de volgende sectoren: gebouwen, vervoer, water, informatie- en communicatietechnologie (ICT), landbouw en financiën (artikel 3 EED).

  • Verder is de minister van KGG verantwoordelijk voor de implementatie voor de voorbeeldrol van overheidsinstanties (o.a. nationale, regionale en lokale autoriteiten) op het gebied van energiebesparing van gebouwen, processen en mobiliteit (artikel 5 EED).

  • De minister van VRO is verantwoordelijk voor de implementatie van artikel 6 van de EED, waarin staat dat lidstaten jaarlijks 3% van het vloeroppervlak van gebouwen van overheidsinstanties vergaand moeten renoveren.

  • De minister van Economische Zaken werkt onder meer aan het meenemen van energie-efficiëntie in aanbestedingen door in te zetten op het aanschaffen van producten met een energielabel dat een minimale energie-efficiëntie garandeert (artikel 7 EED).

  • De minister van KGG is verantwoordelijk voor het vergroten van de bewustwording bij ondernemingen over energiebesparing en het rapporteren hierover, via de EED-audit (artikel 11 EED).

  • De ministeries van KGG, VRO en SZW werken al drie jaar samen bij de aanpak van energiearmoede. Huishoudens met energiearmoede hebben een laag inkomen, hoge kosten voor gas en elektriciteit en/of een woning die slecht te verwarmen is (lage energetische kwaliteit). Dit vraagt om een aanpak op verschillende fronten. De minister van VRO heeft het voortouw bij de verduurzaming van woningen. De minister van SZW is verantwoordelijk voor het behoud van koopkracht en gerichte financiële ondersteuning. En de minister voor KGG is stelselverantwoordelijk voor het energiesysteem, waaronder de betaalbaarheid van de energierekening (artikel 24 EED).

  • Tot slot is de minister van KGG verantwoordelijk voor het stimuleren van duurzaamheid van warmtenetten (artikel 26 EED) en het minimaliseren van systeemverliezen (artikel 27 EED).

Het wetsvoorstel ter implementatie van de EED ligt momenteel voor bij de Raad van State. Na het advies van de Raad van State zal het voorstel aan de Kamer worden voorgelegd.

II. Verbetering effectiviteit Nederlandse energiebesparingsplicht

Verbetering naleving energiebesparingsplicht

Onder de Nederlandse energiebesparingsplicht vallen locaties met een energiegebruik dat hoger ligt dan de vastgestelde ondergrens. Deze bedrijven en instellingen zijn verplicht om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van maximaal 5 jaar te nemen. Ook dienen zij hierover te rapporteren, door middel van de informatieplichtrapportage6 of de onderzoeksplichtrapportage7. De omgevingsdiensten maken, onder andere op basis van ingediende rapportages, een risicoanalyse die zij gebruiken voor het toezicht en de handhaving van de energiebesparingsplicht. Het is ook aan de omgevingsdiensten om bedrijven of instellingen die niet voldoen aan te spreken en in het uiterste geval sanctionerend op te treden.

Ten opzichte van de laatste keer (d.d. 16 december 2024) dat is gerapporteerd over de voortgang op de informatie- en onderzoeksplicht 8, is de naleving verbeterd: van december 2023 tot medio mei 2025 heeft circa 50% van de doelgroep een informatieplichtrapportage ingediend. Dit is een toename van 5 procentpunt. Van de doelgroep die een onderzoeksplichtrapportage dient aan te leveren (zeer grote energiegebruikers), is circa 67% van de rapportages ontvangen. Dit is een toename van 10 procentpunt.

Daarnaast wordt er gewerkt aan het verbeteren van het inzicht in de naleving. Het daadwerkelijke percentage bedrijven en instellingen dat voldoet aan beide rapportageplichten is naar verwachting hoger. De doelgroepen voor beide rapportages zijn namelijk gebaseerd op CBS-cijfers voor het aantal adressen met een energiegebruik boven de energiebesparingsgrens. Omgevingsdiensten geven aan dat de totale omvang van de doelgroep die valt onder de informatie- en onderzoeksplicht waarschijnlijk kleiner is, omdat een energiebesparingsplichtige locatie meerdere adressen/huisnummers kan hebben. Daarnaast is bij ongeveer een kwart van de onderzoeksplichtige locaties het energiebesparingsonderzoek in de vergunningvoorschriften opgenomen. Hierdoor zijn deze locaties via het overgangsrecht van de Omgevingswet vrijgesteld van de onderzoekplichtrapportages. Het is van belang om de doelgroep voor informatie- en onderzoeksplicht nauwkeuriger in kaart te brengen, zoals ook beoogd door het amendement-Kröger (GroenLinks/PvdA)9. Dit draagt immers bij aan verbetering van de naleving van de energiebesparingsplicht en de kennis hierover. Het kabinet verwacht eind 2025 een nauwkeuriger beeld te hebben en zal dit met de Kamer delen, zoals ook is toegezegd in het commissiedebat over energiebesparing van 18 december 2024.

Tevens wordt onderzocht of het voldoen aan de energiebesparingsplicht als voorwaarde bij de verlening van duurzaamheidssubsidies en maatwerkafspraken van toegevoegde waarde kan zijn voor de naleving van de energiebesparingsplicht. Het onderzoek hiernaar is eveneens een toezegging aan het lid Kröger (GroenLinks-PvdA)10. Een externe partij is dit onderzoek reeds gestart, maar het onderzoek heeft meer tijd nodig dan aanvankelijk verwacht en zal kort na de zomer aan de Kamer worden aangeboden.

Verbetering toezicht en handhaving

Naast het verbeteren van (het inzicht in) de naleving, wordt er ook gewerkt aan het verbeteren van het toezicht. Door de specifieke uitkering Toezicht en Handhaving Energiebesparing 2022-2026 (SPUK THE) wordt in alle regio’s extra capaciteit en expertise ingezet om toezicht en handhaving op de energiebesparingsplicht te verbeteren. Met de SPUK THE hebben omgevingsdiensten ruim 105 fte in dienst kunnen nemen. Dit is een ruime verdubbeling van de aanvankelijke personele capaciteit voor toezicht en handhaving op de energiebesparing. Deze extra capaciteit heeft onder andere geresulteerd in ruim 10.000 extra uitgevoerde controles en ruim 4400 extra hercontroles over een periode van 1,5 jaar (1 december 2023 tot en met medio mei 2025).

Ook wordt de informatiebasis voor het toezicht versterkt. Het voornoemde amendement-Kröger regelt eveneens de grondslag voor overdracht van energiegebruiksgegevens ten behoeve van het toezicht op de energiebesparingsplicht. Daarmee wordt het inzicht in de doelgroep van de energiebesparingsplicht verbeterd. De AMvB die hierin voorziet, is aan de Raad van State ter advisering voorgelegd en zal na de zomer in werking treden. Momenteel werken de netbeheerders samen met de omgevingsdiensten om vorm te geven aan de wijze waarop de data onderling zullen worden gedeeld, zodat de omgevingsdiensten vanaf eind 2025 met deze data kunnen gaan werken.

Onderzoek naar sturing op werkelijk energiegebruik uitgevoerd

Als onderdeel van het onderzoek naar mogelijkheden voor de verbetering van de energiebesparingsplicht, is CE Delft gevraagd de mogelijkheden voor het sturen op werkelijk energiegebruik te onderzoeken11. Op basis daarvan kan worden beoordeeld of dit de naleving en handhaving zou vereenvoudigen. Sturen op werkelijk gebruik betekent dat gestuurd wordt op wat een locatie daadwerkelijk aan energie gebruikt, bijvoorbeeld per m2 of per productie-eenheid. In de energiebesparingsplicht wordt nu gestuurd op het nemen van maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar. CE Delft concludeert dat sturen op werkelijk gebruik niet mogelijk is bij locaties waar een groot deel van het energiegebruik voortkomt uit het proces (bijvoorbeeld in de industrie), omdat er door verscheidenheid aan producten en processen geen uniforme maatstaf is voor het energiegebruik. Hierdoor is het niet mogelijk één standaard vast te stellen. Bij locaties waar een groot deel van de energievraag uit het gebouw voortkomt (bijvoorbeeld bij diensten) is één standaard voor het gebruik per m2 ook erg lastig vast te stellen, bijvoorbeeld wanneer een gebouw meerdere functies heeft. Ook is een dergelijke norm niet geschikt voor sectoren met grote verschillen in het energiegebruik, waardoor een norm per kWh/m2 geen geschikte maatstaf is. Voor de effectiviteit van de energiebesparingsplicht is het daarom niet wenselijk om te sturen op daadwerkelijk gebruik. Het kabinet kiest er daarom voor om vast te houden aan de huidige systematiek waarbij gebruik wordt gemaakt van de maatregelen op basis van terugverdientijd. Dit biedt voor alle partijen de meeste houvast.

Verbetering energiebesparingsplicht 2027 

Tot slot wordt er gewerkt aan de optimalisatie van de energiebesparingsplicht op de middellange termijn via de actualisatie van de plicht vanaf 2027. De energiebesparingsplicht zorgt ervoor dat bedrijven en instellingen voor al het energiegebruik, zowel gebouwen- als procesenergie, middels één plicht worden aangesproken. Momenteel wordt gewerkt aan de verbetering van de energiebesparingsplicht door een vermindering van administratieve lasten voor bedrijven en instellingen en door verbetering van verbetering van toezicht en handhaving. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer 12 en de motie-Kisteman en Erkens (VVD)13. Zo wordt onder andere de Erkende Maatregelenlijst (EML) geactualiseerd en waar mogelijk vereenvoudigd. Ook worden de mogelijkheden tot harmonisatie van regelgeving op energiebesparing verkend. Tot slot worden op dit moment de ondergrenzen van de energiebesparingsplicht onder de loep genomen, conform de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. De Kamer zal na de zomer hierover worden geïnformeerd.

III. Ondersteunende maatregelen gericht op huishoudens, bedrijven en instellingen

Het kabinet werkt via verschillende wegen aan ondersteuning bij energiebesparing. Dit is van belang om ervoor te zorgen dat iedereen de vruchten kan plukken van de energietransitie. Zo worden huishoudens geholpen met het nemen van energiebesparende maatregelen door fixteams of kunnen zij aanspraak maken op subsidie voor energiebesparing via bijvoorbeeld de ISDE. Ook voor bedrijven en instellingen biedt het kabinet een gevarieerd pakket aan subsidies en ondersteuningsmaatregelen, van de EIA regeling voor industrie tot de DuMaVa regeling voor maatschappelijk vastgoed. Daarnaast wordt aan een tweetal nieuwe ondersteunende maatregelen gewerkt: het energiebesparingsfonds en de meerjarenaanpak voor besparing in de industrie.

Energiebesparingsfonds

Energiebesparende maatregelen verdienen zich (op termijn) terug, maar vragen wel om investeringen vooraf. Daarom wordt het Energiebesparingsfonds opgezet. Zoals beschreven in de Kamerbrief voortgang energiebesparing van 16 december jl.14 is uit onderzoek van InvestNL gebleken dat ongeveer 11% van het mkb (ongeveer 11.000 ondernemingen) geen toegang tot externe financiering heeft voor de relatief kleine leningen die hiervoor benodigd zijn. Om deze drempel weg te nemen en ondersteuning te bieden voor de aanscherping van de terugverdientijd van 5 naar 7 jaar, heeft het kabinet besloten om een energiebesparingsfonds op te richten. Dit fonds is gericht op het ondersteunen van deze groep mkb’ers via leningen zodat zij aan hun wettelijke verplichting kunnen voldoen. Met de Voorjaarsnota 202515 heeft het kabinet hiervoor 100 miljoen euro vrijgemaakt, met als voorwaarde dat dit geld vrijkomt na aanscherping van de terugverdientijd van de energiebesparingsplicht naar 7 jaar. Momenteel wordt met relevante partijen uitgewerkt hoe dit fonds nader vorm moet krijgen.

Meerjarenaanpak energiebesparing industrie

Het bevorderen van energiebesparing bij de industrie is niet alleen essentieel voor het halen van de nationale en Europese doelstelling, maar draagt ook bij aan het oplossen van meerdere knelpunten zoals netcongestie en hoge energiekosten. De motie-Flach16 verzoekt om het project P6-25 in gepaste vorm een meerjarig vervolg te geven. Project P6-25 had tot doel energiebesparing te stimuleren en te versnellen door aanbieders van technologieën en eindgebruikers uit de industrie te koppelen. Aan dit vervolg wordt invulling gegeven middels een gefaseerde meerjarenaanpak waarin samen met bedrijven, branches, omgevingsdiensten en kennisinstellingen gewerkt wordt aan het identificeren en verzamelen van toepassings- en oplossingsgerichte technologie voor technische processen die veel voorkomen in de industrie. Deze technieken zijn dupliceerbaar en schaalbaar zodat na een fase van validatie een opschaling kan plaatsvinden en uiteindelijk een groot aantal energie-intensieve bedrijven bereikt zal worden. De focus ligt op de top-1000 energie-intensieve industriële bedrijven. Centraal staat het verspreiden van kennis en ‘best practices’ om opschaling en versnelling in de energiebesparing te realiseren. De verwachting is dat hiermee in de tweede helft van dit jaar kan worden gestart.

De combinatie van deze ondersteunde activiteiten met een steeds effectievere energiebesparingsplicht en sturing op energiebesparing, onder andere via de klimaat- en energiebesluitvorming, zorgt voor een stevige inzet op energiebesparing. Deze inzet is van groot belang voor een betrouwbaar, betaalbaar en schoon energiesysteem, nu en in de toekomst. Zo kan het kabinet via inzet op energiebesparing bijdragen aan een lagere energierekening voor huishoudens en bedrijven, een verminderde druk op het elektriciteitsnet en een verminderde afhankelijkheid van het buitenland.

Sophie Hermans

Minister van Klimaat en Groene Groei


  1. Finaal energiegebruik is het gebruik bij eindgebruikers, zoals in de gebouwde omgeving, de industrie, de landbouw en de mobiliteitssector. Primair energiegebruik is het finale energiegebruik plus het eigen energiegebruik van, en de omzettings- en distributieverliezen in de energiesector.↩︎

  2. Op basis van vastgesteld, voorgenomen en aangekondigd beleid. Kamerstukken II 2024/25, 32813, nr. 1416.↩︎

  3. Bron: Monitor Energiebesparing 2024, TNO/CBS.↩︎

  4. Kamerstukken II 2024/25, 33043, nr. 114↩︎

  5. Kamerstukken II 2024/25, 33043, nr. 114↩︎

  6. Locaties met een jaarlijks energiegebruik vanaf 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas(equivalent) rapporteren over hun gebouw- en procesmaatregelen d.m.v. de informatieplichtrapportage.↩︎

  7. Locaties met een jaarlijks energiegebruik vanaf 10 miljoen kWh elektriciteit of 170.000 m3 aardgas(equivalent) voeren onderzoek uit naar alle kosteneffectieve procesmaatregelen en rapporteren d.m.v. de onderzoeksplichtrapportage. De gebouwenmaatregelen van deze locaties vallen onder de informatieplicht.↩︎

  8. Kamerstukken II 202425, 30196, nr. 832.↩︎

  9. Kamerstukken II 2023/24, 36378, nr. 19↩︎

  10. TZ202409–085↩︎

  11. Kamerstukken II 2023/24, 30196, nr. 830↩︎

  12. Zie: https://www.rekenkamer.nl/publicaties/brieven/2024/11/21/reactie-van-minister-van-klimaat-en-groene-groei-op-het-rapport-energiebesparingsplicht-2008-2023↩︎

  13. Kamerstukken II 2024/25, 30196, nr. 839.↩︎

  14. Kamerstukken II 2024/25, 30196, nr. 832.↩︎

  15. Kamerstukken II 2024/25, 33043, nr.114↩︎

  16. Kamerstukken II 2024/25, 36 600-XXIII, nr. 18 en 49.↩︎