Brief van het Presidium met een reactie op de rechterlijke uitspraak van 12 juni 2025 over het lekken van vertrouwelijke informatie
Instellen van een extern onderzoek naar aanleiding van twee anonieme brieven
Brief Presidium
Nummer: 2025D30411, datum: 2025-06-27, bijgewerkt: 2025-08-13 14:28, versie: 5 (versie 1, versie 2, versie 3)
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36221-18).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. (Martin) Bosma, voorzitter van het Presidium (PVV)
Onderdeel van kamerstukdossier 36221 -18 Instellen van een extern onderzoek naar aanleiding van twee anonieme brieven.
Onderdeel van zaak 2025Z13458:
- Indiener: M. (Martin) Bosma, voorzitter van het Presidium
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
36 221 Instellen van een extern onderzoek naar aanleiding van twee anonieme brieven
Nr. 18 BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Den Haag, 27 juni 2025
Aan de Leden,
Op 28 september 2022 heeft het Presidium, op basis van zijn verantwoordelijkheid als werkgever en daarover geadviseerd door de landsadvocaat, besloten een feitenonderzoek te laten verrichten naar aanleiding van twee in 2022 ontvangen anonieme brieven.
Dezelfde avond is een aantal berichten in de media, waaronder de NRC, verschenen. Daaruit bleek dat vertrouwelijke informatie uit het Presidium is gelekt. Journalisten hebben inzage gehad in stukken over het feitenonderzoek waartoe het Presidium die dag een besluit had genomen, waaronder één van de ontvangen anonieme brieven en een advies van de landsadvocaat.
Op 3 oktober 2022 heeft de voormalige Kamervoorzitter Bergkamp, mede namens het Presidium, aangifte gedaan van dit lekken. In de periode daarna is de Rijksrecherche een onderzoek gestart. Tijdens het onderzoek zijn uiteindelijk twee verdachten in beeld gekomen. Ten aanzien van één verdachte is de Officier van Justitie tot vervolging overgegaan. Op 5 februari 2025 (regie) en 15 mei 2025 (inhoudelijke behandeling) is de zaak door de Rechtbank Den Haag op zitting behandeld.
Vonnis
Op 12 juni 2025 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan in deze zaak naar het lekken van vertrouwelijke informatie uit het Presidium. De Rechtbank overweegt dat, hoewel vaststaat dat vertrouwelijke informatie is gelekt uit de vergadering van het Presidium van 28 september 2022, het overtuigende bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij dit lekken ontbreekt en spreekt de verdachte daarom vrij.
De Rechtbank overweegt dat het onderzoek naar aanleiding van de aangifte belastende omstandigheden heeft opgeleverd, die weliswaar wijzen op mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij het lekken aan (een) journalist(en) van NRC, maar dat deze omstandigheden niet het vereiste overtuigende bewijs opleveren. Daarbij neemt de Rechtbank in aanmerking dat naar acht aanwezige leden van het Presidium geen onderzoek is verricht. Ook staat vast dat negentien personen direct of indirect op de hoogte waren van het besluit tot het feitenonderzoek, maar dat dit aantal nog vele malen hoger kan liggen. Naar veel personen is derhalve geen onderzoek gedaan. Daarnaast overweegt de Rechtbank dat een aantal belastende verklaringen veel vermoedens en aannames bevatten. Bovendien is het, zo overweegt de Rechtbank, vaker voorgekomen dat vertrouwelijke informatie vanuit de Tweede Kamer is gelekt. Uit de verhoren komt een beeld naar voren van een organisatie waarin maar weinig informatie daadwerkelijk vertrouwelijk blijft.
Het Openbaar Ministerie heeft besloten geen hoger beroep in te stellen. De Rijksrecherche heeft uitgebreid onderzoek gedaan. Daarom is de verwachting van het Openbaar Ministerie dat vervolgonderzoek niet zal leiden tot een andere uitspraak van de rechter.
Andere bevindingen van de Rijksrecherche
De Rijksrecherche heeft uitvoerig onderzoek gedaan en daarbij bevoegdheden toegepast als het tappen van telefoongesprekken, doorzoeken van e-mailboxen en vorderen van telefoongegevens. Verder zijn personen door de Rijksrecherche gehoord. De Rijksrecherche heeft in deze kwestie geen onderzoek gedaan naar Kamerleden, aangezien zij hiertoe geen onderzoeksbevoegdheid heeft. Hiervoor geldt een speciale, op artikel 119 van de Grondwet gebaseerde, procedure met betrekking tot ambtsmisdrijven. Het Openbaar Ministerie heeft geen aanleiding gezien het onderzoek aan de Tweede Kamer (of het Presidium) over te dragen met het oog op deze procedure. Hieruit maakt het Presidium op dat het onderzoek van de Rijksrecherche geen bevindingen heeft opgeleverd die het vermoeden opleveren van een ambtsdelict van een Kamerlid.
Het onderzoek was gericht op het lekken van vertrouwelijke informatie voor of op 28 september 2022. Los daarvan zijn echter ook bevindingen en waarnemingen naar voren gekomen die een zorgelijk beeld opleveren van het handelen van een deel van de hoogste ambtelijke leiding van destijds in de verhouding tot het Presidium. Het betreft ambtenaren waarvoor het Presidium (deels) belast is met de invulling van het werkgeverschap.1
Het Presidium roept in herinnering dat op 14 september 2022 de tweede anonieme brief in het Presidium is besproken. De toenmalige Griffier en de toenmalige directeur Huisvesting waren bij deze bespreking aanwezig. Zij hebben de concrete signalen bevestigd, mede op grond van eigen ervaring en waarneming, en een indringend appel gedaan op het Presidium om een onderzoek te starten naar de gebeurtenissen of situaties die in de brief worden beschreven. Uit oogpunt van goed werkgeverschap heeft het Presidium, na advies van de landsadvocaat, op 28 september 2022 unaniem besloten een extern, onafhankelijk feitenonderzoek te laten uitvoeren.
Op voorhand was evident dat het Presidiumbesluit ingrijpende gevolgen zou kunnen hebben voor betrokken personen, niet in de laatste plaats voor de voormalig Kamervoorzitter Arib. Bij de voorbereiding en uitvoering van een dergelijk besluit mag worden verwacht dat de ambtelijke leiding, waarbij de Griffier als leidinggevende van de ambtelijke organisatie is belast met de invulling van het werkgeverschap jegens Kamerambtenaren, zo volledig mogelijk openheid van zaken geeft en aan het Presidium vooraf alle informatie beschikbaar stelt die relevant kan zijn. Hierin zijn de voormalig Griffier en de directeur Huisvesting naar het oordeel van het Presidium tekortgeschoten.
Na kennisneming van het strafdossier is voor het Presidium duidelijk dat de toenmalige Griffier, in ieder geval op een gegeven moment, op de hoogte raakte dat de voormalige directeur Huisvesting nauw betrokken is geweest bij het opstellen van de tweede anonieme brief. Verder had de directeur al in de zomer van 2022 contact met de NRC-journalist aan wie later – door een onbekend iemand – de vertrouwelijke informatie is gelekt. Uit dit contact, dat uit hoofde van de functie van directeur Huisvesting niet gebruikelijk is, was voor de directeur duidelijk dat de journalist werkte aan een artikel over onrust in de ambtelijke organisatie die te maken zou hebben met de oud-Kamervoorzitter Arib. Deze omstandigheden met betrekking tot de tweede anonieme brief en het contact met de NRC hebben de toenmalige Griffier en directeur Huisvesting niet gedeeld in de vergaderingen van het Presidium in de periode van 14 tot en met 28 september 2022 en ook niet daarna. Dit is een pijnlijke constatering aangezien de relatie tussen Griffier en Presidium gebaseerd is op vertrouwen dat relevante informatie wordt gedeeld.
Daar komt bij, zo bleek uit een publicatie van de NRC op 3 oktober 2022, dat circa dertig direct betrokkenen waaronder (oud-)kamerbewoners, in ieder geval na de besluitvorming in het Presidium, met de NRC hebben gesproken. Naar nu blijkt, betreft dit ook de voormalig Griffier en in het bijzonder de toenmalig directeur Huisvesting. De toenmalige directeur Huisvesting had vóór, op en na 28 september veelvuldig telefonisch contact met de NRC-journalist en heeft daarin over ongewenste omgangsvormen binnen de Kamerorganisatie gesproken. Ook heeft hij op donderdag 29 september in het Kamergebouw ongeveer een uur met de NRC-journalist gesproken. Over de inhoud van dit gesprek heeft de directeur Huisvesting niets verklaard. Wel heeft hij een ambtenaar aan wie hij leiding gaf, gevraagd om voor dit gesprek een ruimte beschikbaar te stellen en de journalist, die wel als bezoeker was aangemeld, naar deze ruimte te begeleiden. De directeur wilde voorkomen dat bekend zou worden dat dit gesprek had plaatsvonden en wat de inhoud daarvan was. Dit vindt bevestiging in zijn gerichte verzoek de gewisselde app-berichten hierover te wissen.
Het contact met NRC – in de dagen na die waarop het Presidium had besloten een feitenonderzoek te starten – botst met het uitdrukkelijke besluit van het Presidium van 28 september 2022 om niet actief naar buiten te treden over het besluit en te kiezen voor een passieve en terughoudende woordvoeringslijn. Hierbij is steeds gewezen op het feit dat het om persoonsvertrouwelijke informatie gaat. Het was immers volstrekt helder, ook voor de toenmalige Griffier en de directeur Huisvesting, dat een dergelijk onderzoek dient plaats te vinden in rust en veiligheid voor alle betrokkenen.
Deze bevindingen vormen een inbreuk in het vertrouwen dat voor een goede samenwerking tussen het Presidium, Griffier en ambtelijke leiding van de Kamer randvoorwaardelijk is. Deze voorwaarde geldt temeer bij aangelegenheden die de sociale veiligheid in de politiek-ambtelijke verhoudingen betreffen.
Uit oogpunt van hoor- en wederhoor heeft het Presidium de voormalig Griffier en de voormalig directeur Huisvesting uitgenodigd voor een gesprek over in ieder geval deze bevindingen die uit het strafdossier naar voren komen. De voormalig Griffier heeft echter aangegeven dat het gesprek vanwege privéomstandigheden niet kan plaatsvinden, en de voormalig directeur Huisvesting heeft laten weten dat hij niet op de uitnodiging ingaat zolang het strafvorderlijk traject niet is afgerond.
Presidium als werkgever
Het Presidium vindt de handelwijze van de voormalig Griffier en directeur Huisvesting, zoals die uit het onderzoek van de Rijksrecherche naar voren komen, niet acceptabel. Deze bevindingen, die het aanzien van de Kamer hebben geschaad, kan het Presidium dan ook niet onweersproken laten. Zorgvuldig en proportioneel handelen als werkgever, jegens de organisatie en oud-ambtenaren, vormen daarbij uiteraard het kader.
Het initiëren van een nader onderzoek acht het Presidium niet de aangewezen weg. De verwachting is dat een nieuw onderzoek geen nieuwe relevante feiten zal opleveren, al was het maar omdat het Presidium niet de opsporingsbevoegdheden heeft waarover een Rijksrecherche wel beschikt. Daarbij speelt ook een rol dat het, gelet op het werkgeverschap waarmee het Presidium is belast, gaat om ambtenaren die niet meer bij de Tweede Kamer werkzaam zijn en de gebeurtenissen zich drie jaar geleden hebben afgespeeld wat ook invloed heeft op de scherpte van de herinneringen. Ook zal een nader onderzoek de organisatie aanzienlijk belasten, terwijl de organisatie vooral is gebaat bij rust en handelen gericht op de toekomst om herhaling te voorkomen. Een nieuw onderzoek zal daaraan niet of nauwelijks bijdragen.
De nieuwe wetenschap uit het strafdossier geeft wel aanleiding te bekijken of eerder gemaakte afspraken, zoals vaststellingsovereenkomsten, kunnen worden herzien. Daarvoor is tijd nodig, vanwege de vereiste zorgvuldigheid. Ook hebben dergelijke afspraken naar hun aard een personeelsvertrouwelijk karakter.
Lessen voor de toekomst
Het Presidium en de Griffier staan voor een Tweede Kamerorganisatie waar in de politiek-ambtelijke verhoudingen integer en met bewustzijn van ieders positie, rollen en taken wordt samengewerkt. Daarbij hoort een prettige en sociaal veilige werkomgeving voor iedereen. Voor het Presidium en de Griffier is dit in de afgelopen jaren en ook nu een speerpunt en een erekwestie.
De afgelopen jaren is geïnvesteerd in het verbeteren van een goede en transparante samenwerking tussen de politieke en ambtelijke organisatie. De Griffier heeft met instemming van het Presidium een wijziging van de ambtelijke topstructuur doorgevoerd. Deze bestaat sinds 2024 uit de Griffier en drie directeuren. Hiermee is de ambtelijke top evenwichtiger samengesteld dan in het verleden en worden de verschillende onderdelen van de organisatie gelijkwaardiger vertegenwoordigd. Om het samenspel tussen de politieke en ambtelijke leiding verder te versterken, is er binnen deze topstructuur ook voor gekozen om op directieniveau een plaatsvervangend Griffier aan te wijzen. De nieuwe directie streeft naar een bestuursstijl die zich kenmerkt door openheid en onderlinge tegenspraak en is zich zeer bewust van de voorbeeldfunctie die ze op dit vlak heeft.
In 2024 is een programmamanager sociale veiligheid aangesteld met als doel de sociale veiligheid van alle Kamerbewoners te versterken. Dit heeft onder meer geleid tot een verbetering van het systeem voor meldingen over ongewenst gedrag en sociale onveiligheid. De directie heeft doorlopend contact met alle functionarissen die een rol hebben op dit gebied. Op hoofdlijnen en met inachtneming van de vertrouwelijkheid wordt gedeeld welke trends en signalen zich organisatiebreed voordoen. Dit maakt het mogelijk proactief risico’s te signaleren en vroegtijdig interventies te overwegen die minder ingrijpend voor alle betrokkenen zijn dan wanneer kwesties al geëscaleerd zijn.
Ook het voeren van een doorlopend gesprek over politiek-ambtelijke verhoudingen en het uitspreken over en weer van verwachtingen over elkaars rollen en verantwoordelijkheden is hier onderdeel van.
Ten slotte
Het Presidium streeft ernaar zoveel als mogelijk recht te doen aan de zorgen en vragen die er leven binnen de Tweede Kamer, zowel politiek als ambtelijk. Ook wil het Presidium zijn grote waardering uitspreken voor de hele ambtelijke organisatie. Wij zijn er trots op dat alle Kamerleden dag in dag uit, op een professionele en zeer toegewijde wijze, worden ondersteund in het belang van onze parlementaire democratie.
Namens het Presidium,
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
Martin Bosma
Artikel 6.1 en 6.3 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer.↩︎